• No results found

Het huwelijksvermogensrecht en ongehuwd samenwonen, tijd voor modernisering? : Een onderzoek naar de noodzaak om in te grijpen in het huwelijksvermogensrecht en de mogelijke oplossingen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het huwelijksvermogensrecht en ongehuwd samenwonen, tijd voor modernisering? : Een onderzoek naar de noodzaak om in te grijpen in het huwelijksvermogensrecht en de mogelijke oplossingen."

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie Privaatrecht

Het huwelijksvermogensrecht en ongehuwd

samenwonen, tijd voor modernisering?

Een onderzoek naar de noodzaak om in te grijpen in het

huwelijksvermogensrecht en de mogelijke oplossingen.

Janne Bruntink

5811910

Privaatrecht: Privaatrechtelijke rechtspraktijk

Mr. M.I. Peereboom-Van Drunick

(2)

Abstract

In Nederlanden wordt de groep ongehuwd samenwonenden steeds groter. Voor deze groep bestaat geen specifieke wetgeving dat het vermogensrecht van ongehuwd samenwonenden regelt, zoals deze wel bestaat voor gehuwden. Het aantal ongehuwd samenwonenden blijft stijgen en de vraag is dan ook of deze trend vraagt om modernisering van het

huwelijksvermogensrecht om zo de ongehuwd samenwonenden en vergelijkbare rechtszekerheid en rechtsbescherming te bieden.

Ongehuwd samenwonenden kunnen hun interne verhoudingen slechts regelen door terug te vallen op de algemene vermogensrechtelijke bepalingen. Hierdoor is er geen eenduidig antwoord op vermogensrechtelijke problematiek bij het beëindigen van de relatie. Het resultaat is een grote mate van rechtsonzekerheid en een gebrek aan rechtsbescherming. Voorstanders stellen dat wettelijk ingrijpen vereist en gerechtvaardigd is, nu de positie van partijen in het gedrang komt. Zo blijkt ook uit het Rapport Koude Uitsluiting. Tegenstanders stellen echter dat de partijautonomie te veel in het gedrang komt bij ingrijpen. Zo ook Staatssecretaris Teeven in antwoord op het Rapport Koude Uitsluiting.

Ook in het buitenland ziet men een stijging van het aantal ongehuwd samenwonenden. In België, Schotland en Canada is op verschillende wijzen getracht de ongehuwd

samenwonenden beter te beschermen. De een meer ingrijpend dan de ander. Daaruit blijkt dat de problematiek dusdanig groot was, dat ingrijpen noodzakelijk was. Waar België en

Schotland niet kiezen voor algehele analoge toepassing doet de provincie Saskatchewan in Canada dit wel.

Geïnspireerd door zowel een van de wettelijke regelingen in Canada als de lichte registratie van Quispel, wordt er een aanbeveling tot modernisering gedaan; ongehuwd samenwonenden worden op het moment van inschrijven gewezen op vier mogelijkheden; het huwelijk,

ongehuwd samenwonen, analoge toepassing van het huwelijksvermogensrecht en een lichte registratie in combinatie met een samenlevingscontract.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 5

1.1 Aanleiding 5

1.2 Probleemstelling 5

1.3 Opbouw van onderzoek 6

1.4 Methoden van onderzoek 7

1.5 Afbakening 8

1.5.1 Terminologie en definitie 8

1.5.1.1 Ongehuwd samenwonen 8

1.5.1.2 Beëindigen van de relatie 9

2. Ongehuwd samenwonen 10

2.1 Analoge toepassing? 10

2.2 Ongehuwd samenwonen; de mogelijkheden 11

2.2.1 Samenwonen met samenlevingscontract 11

2.2.1.1 Inhoud samenlevingscontract 12

2.2.2 Samenwonen zonder samenlevingscontract 14

2.2.3 Natuurlijke verbintenis 14

3. Ongehuwd samenwonen en het goederen- en vermogensrecht 15

3.1 Goederenrechtelijke werking 15 3.2 Onroerende goederen 15 3.2.1 Koopwoning 15 3.2.2 Huurwoning 17 3.3 Roerende goederen 18 3.3.1 Verkrijging 19 3.3.1.1 Bewijs 20 3.3.2 Gemeenschap 20

4. Ongehuwd samenwonen en het huwelijksvermogensrecht 22

4.1 Rechten, plichten en mogelijkheden 22

4.1.1 Getrouwheid, hulp en bijstand 22

4.1.2 Draagplicht kosten der huishouden 23

4.1.3 Toestemming rechtshandelingen 26

4.1.4 Partneralimentatie 26

4.2 Noodzaak modernisering 27

5. Rechtsvergelijking met buitenland 32

5.1 België 32

5.1.1 Juridische gevolgen 33

5.1.1.1 Bescherming gezinswoning 33

5.1.1.2 Behoeften der huishouding 34

5.1.1.3 Aansprakelijkheid schulden 34

5.1.1.4 Maatregelen door vrederechter 34

5.1.1.5 Beëindiging wettelijke samenwoning 35

5.1.2 Alternatief voor Nederland? 35

5.2 Schotland 36

(4)

5.2.1.1 Eigendom gezamenlijke goederen 37

5.2.1.2 financiën en vergoeding 38

5.2.2 Alternatief voor Nederland? 39

5.3 Canada 40

5.3.1 Juridische gevolgen 40

5.3.1.1 Zorgplicht 41

5.3.1.2 Vermogensafwikkeling 41

5.3.2 Alternatief voor Nederland? 42

5.3.3 Lichte registratie 44

6. Conclusie en aanbevelingen 45

6.1 Aanbevelingen 47

(5)

1 Inleiding 1.1 Aanleiding

Olivier en Saar wonen sinds vijf-en-een-half jaar samen. Ze zijn samen begonnen met eigenlijk vrijwel geen vermogen; toen ze gingen samenwonen waren ze beiden net

afgestudeerd. Inmiddels heeft Saar een succesvolle carrière als manager bij Randstad en werkt Olivier nog steeds parttime in het café waar hij tijdens zijn studie ook al achter de bar stond. Het huishouden komt in de praktijk vaak op Olivier neer omdat Saar veel uren maakt op haar werk. Het inkomen van Saar is hoger en ze hebben ooit mondeling afgesproken dat ieder naar rato van inkomen bijdraagt aan de kosten der huishouding. Nu blijkt dat Saar het zat is dat Olivier zo weinig ambitieus is en gaat bij hem weg.

De relatiebreuk heeft niet alleen emotioneel grote gevolgen voor beide partijen. Ook vermogensrechtelijk gezien moeten veel dingen uitgezocht en geregeld worden. Er is een groot verschil tussen een gehuwd of geregistreerd stel dat uit elkaar gaat en een stel dat uit elkaar gaat waarbij geen sprake is van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Het huwelijksvermogensrecht is ingewikkeld, veel stellen weten vaak maar summierlijk welke rechten en plichten hun keuzes met zich meebrengen. Hoewel het natuurlijk hun eigen

verantwoordelijkheid is, zou het fijn zijn als Olivier en Saar beter op de hoogte waren geweest van de gevolgen van het feit dat ze ongehuwd samenwonen. Dan hadden ze wellicht toch gekozen voor het huwelijk of geregistreerd partnerschap. Nu komen ze er immers achter dat ze minder rechtsbescherming en rechtszekerheid genieten dan een gehuwd paar.

1.2 Probleemstelling

In Nederland zijn er verschillende opties waaruit Olivier en Saar hadden kunnen kiezen, als het gaat om het al dan niet vastleggen van hun relatie; het huwelijk, al dan niet met huwelijkse voorwaarden, het geregistreerd partnerschap, al dan niet met partnerschapsvoorwaarden en ongehuwd samenwonen met of zonder samenlevingscontract. Olivier en Saar zijn niet getrouwd of geregistreerd partners en kunnen in principe niet terugvallen op het

huwelijksvermogensrecht. Er ontstaan onduidelijkheden en conflicten met betrekking tot de verdeling van het vermogen. De hoofdvraag van dit onderzoek zal dan ook luiden: “Moet het huidige huwelijksvermogensrecht gemoderniseerd worden om zo in te spelen op de hoge stijging van het aantal ongehuwd samenwonenden en zo ja, hen een, met het huwelijk en geregistreerd partnerschap vergelijkbare, rechtszekerheid en rechtsbescherming te bieden?”

(6)

Sinds 1 januari 2012 zijn er, door het in werking treden van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen, al veranderingen aangebracht in het Burgerlijk Wetboek. Deze veranderingen maken het onder andere makkelijker om over te gaan op huwelijkse

voorwaarden, wanneer eerst sprake was van gemeenschap van goederen, doordat er geen rechterlijke goedkeuring meer vereist is. Dit geeft stellen al meer vrijheid en flexibiliteit, maar is er niet méér mogelijk dat beter past bij de huidige tijdsgeest? Het is niet meer

vanzelfsprekend dat twee echtelieden het tot de dood met elkaar uithouden nu het

echtscheidingspercentage in 2014 op 40.1% lag.1 Het is zelfs niet meer vanzelfsprekend dat

een stel überhaupt besluit te trouwen. Het komt steeds vaker voor dat er gekozen wordt voor ongehuwd samenwonen, al dan niet met samenlevingscontract. Waar er in 1995 nog 518.116 ongehuwde paren waren, waren dat er in 2015 al 934.671.2 Door deze stijging van het aantal

ongehuwd samenwonenden is het tijd om het huwelijksvermogensrecht en de rechten en plichten van ongehuwd samenwonenden kritisch te bekijken.

1.3 Opbouw van het onderzoek

De masterscriptie heeft als doel te onderzoeken of het huwelijksvermogensrecht

gemoderniseerd moet worden en zo ja; hoe het gemoderniseerd kan worden met het oog op ongehuwd samenwonen. In eerste instantie zal daarom onderzocht moeten worden hoe het ongehuwd samenwonenden nu geregeld is. Hieraan zal in hoofdstuk twee invulling worden gegeven. In hoofdstuk drie wordt dieper in gegaan op de vraag op welke wetsartikelen ongehuwd samenwonenden een beroep kunnen doen en of dit voldoende is of dat moderniseren noodzaak is. Hierna onderzoek ik in hoofdstuk vier of het

huwelijksvermogensrecht van toegevoegde waarde is of zou kunnen zijn voor ongehuwd samenwonenden. In hoofdstuk vijf zal de vraag worden beantwoord hoe het ongehuwd samenwonen in het buitenland geregeld is, ter vergelijking en om te onderzoeken of er reeds alternatieven bestaan voor de wet- en regelgeving omtrent ongehuwd samenwonenden. Het zal gaan om een rechtsvergelijking met België, Schotland en Canada.

Als afsluitend hoofdstuk zal hoofdstuk zes dienen om tot een eindconclusie te komen. Na het beschrijven en beoordelen van het huidige wettelijke stelsel en het onderzoek naar de

mogelijkheid een moderniseringsslag te maken wordt een aanbeveling gedaan voor al dan niet

1 CBS Statline (zoek op: huishoudens, grootte, samenstelling, regio), laatst geraadpleegd op 4 mei 2016. 2 CBS Statline (zoek op: huishoudens, grootte, samenstelling, regio), laatst geraadpleegd op 4 mei 2016.

(7)

doorvoeren van wijzigingen in het huwelijksvermogensrecht. Het antwoord op de onderzoeksvraag is hier inherent aan verbonden.

1.4 Methoden van onderzoek

Om te onderzoeken of ongehuwd samenwonenden op vermogensrechtelijk vlak juridisch beter beschermd kunnen en moeten worden zal er allereerst beschrijvend onderzoek gepleegd dienen te worden, door middel van het onderzoeken van wetgeving, jurisprudentie en

literatuur. Na de klassieke rechtswetenschap waarbij het huwelijksvermogensrecht,

verbintenissenrecht en goederenrecht beschreven wordt, waardoor de huidige rechtspositie van de ongehuwd samenwonenden in kaart wordt gebracht, zal een rechtsvergelijkend onderzoek plaats vinden. De rechtsvergelijking is van belang gezien onderzocht dient te worden of een modernisering van het recht wenselijk, en zo ja, mogelijk is. De vergelijking met de juridische positie van ongehuwd samenwonenden in het buitenland kan hieraan bijdragen.3 De rechtspositie van ongehuwd samenwonenden in Nederland zal vergeleken

worden met hun positie in België, Schotland en Canada.

Nu er sprake is van zowel beschrijvend als rechtsvergelijkend onderzoek betekent dat dat gebruik zal worden gemaakt van meerdere onderzoeksmethoden. In geval van zowel het beschrijvend onderzoek van de huidige juridische positie van ongehuwd samenwonenden als het rechtsvergelijkend onderzoek kunnen en zullen meerdere bronnen geraadpleegd worden. Teneinde een eindoordeel te kunnen vormen zullen eerst de primaire bronnen

geïnventariseerd worden door middel van onderzoek van relevante literatuur en rechtspraak. Hierbij zal het geldende positieve recht leidend zijn bij de benadering van de

probleemstelling. Wanneer hierbij slechts de wet gebruikt zou worden biedt dit onvoldoende zekerheid.4

1.5 Afbakening

Om tot een conclusie te kunnen komen in dit onderzoek is het van belang om aan te geven wat wel en ook wat níet tot het onderzoek behoort en wat er onder de gebruikte terminologie precies verstaan wordt.

3 Asser/Vranken 2015, nr. 148. 4 Asser/Vranken 1995, nr. 172 en 174.

(8)

Dit onderzoek zal zich focussen op de interne vermogensrechtelijke gevolgen van het beëindigen van de relatie bij ongehuwd samenwonen. Dat betekent dat dit onderzoek zich vooral op privaatrechtelijk en meer specifiek op personen- en familierechtelijk gebied plaatsvindt. Waar gesproken wordt over het huwelijk zal ook het geregistreerd partnerschap bedoeld worden, gezien het huwelijksvermogensrecht hier grotendeels analoog op van toepassing is.5

1.5.1 Terminologie en definitie

1.5.1.1 Ongehuwd samenwonen

Ongehuwd samenwonen is een nog relatief jong begrip. De wet regelt wel expliciet de samenlevingsvormen huwelijk en geregistreerd partnerschap maar er wordt niet expliciet vermeld wat onder het begrip ‘ongehuwd samenwonen’ moet worden verstaan. Ook de Hoge Raad heeft nog geen vastomlijnde omschrijving kunnen geven.6

Het feit dat er nog geen definitie is vastgelegd in de wet zorgt ervoor dat broer en zus of twee samenwonende vriendinnen zonder affectieve relatie ook gezien kunnen worden als

ongehuwd samenwonend. Dit is echter niet de affectieve relatie waar op dit onderzoek zich zal richten. Het begrip moet dus meer afgebakend worden. Een criterium dat veel genoemd wordt is het hebben van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Dit alleen is echter niet voldoende om de bedoelde groep af te bakenen. Een meer volledige omschrijving van de groep waarop dit onderzoek gericht is, is: twee meerderjarigen, anders dan elkaars echtgenoot of geregistreerde partner, die met elkaar samenwonen én een duurzame, affectieve relatie hebben. Wanneer de term ‘ongehuwd samenwonenden’ wordt gebruikt in dit onderzoek zal het om ongehuwd samenwonenden gaan die aan die omschrijving voldoen.

1.5.1.2 Een beëindigde relatie

De relatie tussen ongehuwd samenwonenden kan eindigen door uiteengaan of door het overlijden van één van de twee of beide partners. Een scheiding verloopt tussen de twee partners en wordt niet behandeld door een notaris of uitgesproken door een rechter, tenzij er een conflict ontstaat over de vermogensrechtelijke afwikkeling. Bij overlijden vindt de afwikkeling plaats volgens de regels van het erfrecht.

5 Art. 1:80b BW.

6 HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4844; HR 13 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3603; HR 25 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1557.

(9)

In dit onderzoek wordt alleen het eerste geval, een scheiding, besproken. Dit omdat bij overlijden het erfrecht van grote betekenis is en eventuele conflicten zich afspelen tussen de erfgenamen en de langstlevende partner en niet tussen de partners onderling.

(10)

2 Ongehuwd samenwonen

In dit hoofdstuk zal dieper in gegaan worden op de huidige rechtspositie van ongehuwd samenwonenden. In hoofdstuk 1 is beschreven wat er volgens de wet, de rechtspraak en de literatuur verstaan moet worden onder het begrip ongehuwd samenwonen. Voorts zal besproken worden of het huwelijksvermogensrecht van analoge toepassing is, wat er contractueel geregeld kan worden in een samenlevingsovereenkomst en wat er in vermogensrechtelijke zin gebeurt bij het beëindigen van de relatie.

2.1 Analoge toepassing?

Op het huwelijk zijn de algemene bepalingen van titel 6 van boek 1 BW van toepassing.7

Tenzij er in de wet is aangegeven dat de echtgenoten van de algemene bepalingen af kunnen wijken, door middel van een schriftelijke overeenkomst of bij huwelijkse voorwaarden,8 zijn

de bepalingen van titel 1.6 van dwingend rechtelijke aard.9 Dit zijn dus bepalingen die gelden

voor elk in het huwelijk getreden stel, tenzij ze zijn gescheiden van tafel en bed en is van overeenkomstige toepassing op een geregistreerd partnerschap op basis van artikel 1:80b BW. Het huwelijksvermogensregime is voor de toepassing van deze algemene bepalingen dus niet van belang. Er moet wel sprake zijn van een huwelijk.

Nu steeds meer stellen niet kiezen voor een huwelijk maar voor ongehuwd samenwonen kan men zich afvragen of het huwelijksvermogensrecht hierop dan ook van analoge toepassing is. Het huidige standpuntdat het huwelijksvermogensrecht niet analoog van toepassing is op een rechtsgeldige samenlevingsovereenkomst.10 De reden hierachter is dat partijen er immers voor

hadden kunnen kiezen wel een huwelijk of geregistreerd partnerschap aan te gaan.11

Ongehuwd samenwonenden kunnen zich slechts beroepen op de algemene bepalingen van Boek 3, 5 en 6 BW. Hierop zal in hoofdstuk 3 dieper in gegaan worden.

7 Art. 1:81 BW.

8 Mogelijkheid tot afwijken wordt aangegeven in de regeling van de draagplicht en de fourneerplicht ter zake van de kosten van de huishouding (art. 1:84 lid 3 BW) en ten aanzien van de leer van de economische deelgerechtigdheid (art. 1:87 lid 4, eerste volzin, BW).

9 De Bruijn-Huijgen-Reinhartz 2012, p. 39.

10 Van Mourik 2009, p. 185; Quispel 2005, p. 41; zie ook De Bruijn-Huijgen-Reinhartz 2012, p. 380. 11 Van Mourik 2009, p. 185; Quispel 2005, p. 41; zie ook De Bruijn-Huijgen-Reinhartz 2012, p. 380.

(11)

2.2 Ongehuwd samenwonen; de mogelijkheden

Nu blijkt dat het huwelijksvermogensrecht niet van analoge toepassing is op ongehuwd samenwonenden rijst de vraag welke mogelijkheden deze stellen dan wél hebben om het vermogensrechtelijke aspect van hun relatie te regelen. Er bestaan verschillende

mogelijkheden. Er kan een expliciet contract bestaan, een impliciet contract of de partners wonen samen zonder contract.

Of een contract bestaat hoeft niet expliciet uitgesproken dan wel vastgelegd te zijn; er kan ook sprake zijn van een impliciet contract. Er bestaat een impliciet contract of een stilzwijgende wilsovereenkomst wanneer de op het rechtsgevolg gerichte wil zich door een verklaring heeft geopenbaard, zoals vastgelegd in art. 3:33 jo 6:213 BW. Wanneer sprake is van een impliciet contract is er echter een hoge mate van rechtsonzekerheid gezien de op een rechtsgevolg gerichte wilsverklaring en de inhoud van het contract niet altijd eenvoudig zijn vast te

stellen.12 Naast het expliciet contract en de stilzwijgende wilsovereenkomst kan er sprake zijn

van een natuurlijke verbintenis.

2.2.1 Samenwonen met samenlevingscontract

Ongehuwd samenwonenden hebben een grote mate van vrijblijvendheid jegens elkaar. Ze hebben de mogelijkheid tot zelfregulering door middel van een impliciet dan wel expliciet samenlevingscontract, maar geen verplichtingen. Gehuwden hebben minder van deze mogelijkheden. Op grond van Titel 7 Boek 1 BW ontstaat van rechtswege een algehele gemeenschap van goederen wanneer twee personen in het huwelijk treden of een

geregistreerd partnerschap aangaan, tenzij ze daar vanaf wijken door middel van huwelijkse voorwaarden.13 Dan bestaat slechts beperkte mogelijkheid tot zelfregulering en juridische

vrijheid, ware het niet dat men in de huwelijkse voorwaarden veel kan afspreken.

Door de vrijblijvendheid van het ongehuwd samenwonen krijgen de partners de mogelijkheid veel juridische aspecten zelf in te richten. Deze mate van vrijheid past goed bij de rol van de overheid om niet bevoogdend te zijn en de partijautonomie zo min mogelijk aan te tasten, maar zorgt ook voor minder bescherming en rechtszekerheid.14 Ongehuwd samenwonenden

kunnen geen beroep doen op Boek 1 BW. Zo hebben ze bijvoorbeeld geen onderhoudsplicht tijdens de relatie, geen alimentatieplicht na beëindiging van de relatie en geen gemeenschap

12 Schrama 2000, p. 32.

13 Art. 1:93 BW; Titel 8 van Boek 1 BW; zie ook art. 1:80b BW. 14 Asser-Hartkamp 4-II, nr. 34

(12)

van goederen.15 Terwijl daar achteraf gezien wel behoefte aan kan bestaan en men niet goed

op de hoogte is van zowel de gevolgen als de mogelijkheden dit zelf te regelen.

De ongehuwd samenwonenden kunnen in beginsel slechts terugvallen op Boeken 3, 5, 6, en 7. Deze wettelijke regelingen houden echter geen rekening met de speciale, affectieve band die er tussen de partners bestaat. Ze gaan uit van individuele belangen en gaan voorbij aan de specifieke behoeftes die ongehuwd samenwonenden kunnen hebben. Wel kunnen de partners in een samenlevingscontract vooraf afspraken maken over het samenleven en de gevolgen bij scheiding en deze eventueel vastleggen bij de notaris. Een dergelijke notariële akte kan extra rechtszekerheid en bewijs leveren. Een authentieke akte is immers dwingend bewijs van de gemaakte afspraken, ook jegens derden. Een onderhandse akte levert in principe slechts onderling bewijskracht.16 Voor het toekennen van een partnerpensioen is bij ongehuwd

samenwonenden bijvoorbeeld vaak van belang dat er een authentieke akte van het samenlevingscontract bestaat.

In onze maatschappij komt het veel voor dat één van de partners er voor kiezen parttime te gaan werken en meer tijd te investeren in de huishoudelijke taken. Het anderhalf verdienende koppel is dan ook meer regel dan uitzondering. Bij bijna de helft van de stellen is de vrouw degene die minder gaat werken.17 Slecht bij één op de zes stellen werken de partners beiden

even veel uren.18 Bij ongehuwd samenwonenden is de kans dan zeer aanwezig dat er

gender-ongelijkheid ontstaat en de vrouw achterblijft met minder financiële middelen wanneer het stel uit elkaar gaat, omdat zij minder inkomen heeft gegenereerd.19

2.2.1.1 Inhoud samenlevingscontract

Een samenlevingscontract is een onbenoemd contract en er bestaan dan ook verschillende vormen en een legio aan mogelijkheden. De verklaring is op grond van art. 3:37 BW vormvrij, tenzij bij wet anders bepaald is.20 Er kan zoals besproken sprake zijn van een

expliciet maar ook van een impliciet contract. Er kan voor gekozen worden om slechts eenvoudige regelingen op te nemen of juist verregaande economische gelijkheid/solidariteit vast te leggen. Derden hoeven echter geen rekening te houden met de gemaakte afspraken

15 Van Mourik 2009, p. 185. 16 Rutgers 2002, art. 157 Rv, aant. 2 17 Merens 2014, p. 26

18 Merens 2014, p. 26 19 Verbeke 2009, p. 23. 20 Schrama 2009, p. 97.

(13)

tussen de partners; in principe heeft de overeenkomst geen externe werking. Zo kan de verhuurder beide partners aansprakelijk stellen wanneer de huur niet wordt betaald. Wanneer de partners echter hebben afgesproken dat de één de huur betaalt, kan de ander die partner daar op aanspreken.

In een samenlevingscontract worden voornamelijk afspraken gemaakt betreffende het levensonderhoud, het vermogen, regelingen met betrekking tot de woning, de inboedel, de gemeenschappelijke huishouding, het bestuur en eigendom over de goederen en afspraken met betrekking tot het eindigen van de relatie. Het samenlevingscontract legt dus veelal vermogensrechtelijke afspraken tussen de samenwoners onderling vast. Deze afspraken kunnen hen juridische bescherming bieden ten tijde van de relatie, maar ook bij en na het eindigen daarvan, zoals dat ook bij huwelijk of geregistreerd partnerschap gebeurt.

Het aantal ongehuwde samenwonende stellen dat voor een samenlevingscontract kiest stijgt fors, ruim de helft van de ongehuwd samenwonenden stelt een contract op.21 Ook ongehuwde

stellen met kinderen kiezen steeds vaker voor een samenlevingscontract in plaats van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap. Zo is het aantal ongehuwd samenwonende stellen met kinderen bijna verviervoudigd sinds 1995.22 Hoewel het aantal ongehuwd

samenwonenden mét samenlevingscontract stijgt, de helft van de ongehuwd samenwonenden heeft geen contract.23

Welke redenen kunnen ten grondslag liggen aan het feit dat de helft van de samenwoners niet voor een contract kiest? Wanneer een stel besluit samen te gaan wonen wordt er vaak niet over de vermogensrechtelijke gevolgen gedacht, of wil men niet nadenken over de

mogelijkheid dat ze uit elkaar zouden kunnen gaan.24 Daarnaast bestaat een gebrek aan kennis

en bewustzijn; de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking is niet (helemaal) op de hoogte van de eventuele vermogensrechtelijke gevolgen. Wanneer ze zich wel bewust zijn van de noodzaak van een samenlevingscontract houden de kosten, die aan de diensten van de notaris verbonden zijn, hen vaak tegen.25

21 De Graaf 2010.

22 http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37312&D1=a&D2=a,!1-4,!6-7&HD=150614-1210&HDR=G1&STB=T - laatst geraadpleegd op 14 juni 2016.

23 De Graaf 2010. 24 Schrama 2004, p. 79.

(14)

2.2.2 Samenwonen zonder samenlevingscontract

Het percentage stellen dat niet voor een samenlevingscontract kiest daalt de laatste jaren sterk. Waar in 1994 slechts 24% van de samenwonenden koos voor een samenlevingscontract,26

kiest inmiddels meer dan de helft van de samenwonende stellen voor een

samenlevingscontract.27 Dat betekent dat dus nog een groot gedeelte van deze stellen níet voor

een samenlevingscontract kiest en zij niets aan elkaar verplicht zijn.

2.2.3 Natuurlijke verbintenis

Wanneer geen sprake is van een contract, bestaat op grond van art. 6:3 BW nog de mogelijkheid dat er sprake is van een natuurlijke verbintenis. Voor ongehuwd

samenwonenden is vooral de natuurlijke verbintenis op grond van art. 6:3 lid 1 jo.6:3 lid 2 sub a BW van belang. Een dergelijke natuurlijke verbintenis komt tot stand wanneer de ene partij jegens de andere partij een dringende morele verplichting heeft die van zodanige aard is dat naleving daarvan, naar maatschappelijke opvattingen, moet worden aangemerkt als

voldoening van een aan de andere partij toekomende prestatie. Nakoming van een natuurlijke verbintenis is echter in principe niet rechtens afdwingbaar, tenzij deze wordt omgezet tot een overeenkomst.28 Bij nakoming van een natuurlijke verbintenis zijn dezelfde rechtsgevolgen

van toepassing als ware er een overeenkomst en bestaat geen mogelijkheid tot terugvordering als onverschuldigde betaling.29 Wanneer sprake is van nakoming van een natuurlijke

verbintenis is een betaling geen schenking en behoeft daarover geen belasting te worden betaald. Om vast te stellen of sprake is van een natuurlijke verbintenis, is het van belang dat aan een objectief en subjectief criterium voldaan wordt.30 Aan het objectief criterium wordt

voldaan wanneer volgens maatschappelijke maatstaf een gewetensplicht wordt erkend en aanvaard. Het subjectief criterium maakt dat de gewetensplicht ook door de schuldenaar als zodanig moet worden beschouwd; anders zou de nakoming immers niet vrijwillig

geschieden.31

3 Ongehuwd samenwonen en het goederen- en vermogensrecht

In dit hoofdstuk zal de huidige juridische positie van ongehuwd samenwonenden centraal staan. In de periode dat partners samenwonen hebben ze een gemeenschappelijke woning en inboedel. Bij het beëindigen van de relatie ze zich af wie er recht heeft op de woning en

26Forder/Verbeke 2005, p.114.

27 CBS Statline (zoek op: huishoudens, grootte, samenstelling, regio), laatst geraadpleegd op 4 mei 2016. 28 Artikel 6:5 BW.

29 Artikel 6:4 BW.

30 Asser/Hartkamp/Sieburgh 6-I* 2012.

(15)

goederen. Wie kan er in het huis blijven wonen? En wat gebeurt er met de overwaarde van het huis? In dit hoofdstuk zullen deze vragen beantwoord worden.

3.1 Goederenrechtelijke werking

Anders dan bij gehuwden ontstaat er bij ongehuwd samenwonenden in principe geen

gemeenschap van goederen. In beginsel blijft ieder eigenaar van zijn of haar goederen. Gaan samenwonen op basis van een affectieve relatie heeft immers, in tegenstelling tot het

huwelijk, geen goederenrechtelijk gevolg.32 Hierover is in het verleden wel eens

onduidelijkheid en discussie ontstaan. Zo nam de rechtbank van Groningen in 1976 een gemeenschap van goederen aan bij ongehuwd samenwonenden door middel van analoge toepassing van het huwelijksvermogensrecht,33 waarop veel kritiek geuit werd.34 Door een

uitspraak ruim een jaar later nam de Rechtbank Groningen hier echter weer afstand van; in die uitspraak nam de rechtbank namelijk slechts een beperkte gemeenschap aan.35 In 1982 heeft

de Hoge Raad gesteld dat boedelmening geen gevolg van rechtswege is bij het gaan samenwonen op basis van een affectieve relatie.36

3.2 Onroerende goederen

Wanneer men kijkt naar de woning van het ongehuwd samenwonende stel dient een onderscheid gemaakt te worden tussen een koopwoning of een huurwoning. Op een koopwoning is immers het goederenrecht van toepassing en op een huurwoning het

verbintenissenrecht. Vervolgens is het van belang of de woning op beider naam staat of dat één van de partners de woning heeft gehuurd of gekocht.

3.2.1 Koopwoning

Wanneer sprake is van ongehuwd samenwonen in een koopwoning kunnen bij het beëindigen van de relatie conflicten ontstaan. Zo kunnen partners samen een huis hebben gekocht. Nu ze uit elkaar gaan vragen ze zich af wie van de twee ex-partners van de woning gebruik mag blijven maken. Gezien sprake is van een gemeenschappelijk goed is afdeling van titel 7 in Boek 3 van toepassing. Beide partners zijn, gelet op art. 3:166 lid 1 jo. 3:170 lid 3 BW, uitsluitend tezamen bevoegd. Daarnaast zijn beide deelgenoten bevoegd tot het gebruik van

32 Hof ‘s Gravenhage 5 januari 1977, ECLI:NL:GHSGR:1977:AX3491. 33 Rb. Groningen 5 november 1976, ECLI:NL:RBGRO:1976:AB7101.

34 Zie bijv. Luijten 1977, p. 440-441; van Mourik 1980, p. 417-422; Kleijn 1983, p. 191. 35 Rb. Groningen 27 mei 1977, ECLI:NL:RBGRO:1977:AC5974.

(16)

het gemeenschappelijk goed. Nu de partners uit elkaar gaan, blijkt dat beiden het volledige eigendom over het huis zouden willen hebben. Hierbij is het uiteraard van belang of men in staat is de hypotheek alleen te dragen. Wanneer beide partners genoeg draagkracht hebben, zouden ze een beroep kunnen doen op de rechter en de verdeling van het huis vorderen.37 Op

grond van art. 3:169 BW zal bepaald kunnen worden welke partner tot de daadwerkelijke verdeling gebruik mag blijven maken van de woning. In principe moeten partners daar in onderling overleg overeenstemming over bereiken. Lukt dit niet dan zou de rechter hierover kunnen beslissen.38

Wanneer de woning slechts op één van beider namen is aangekocht ligt dit anders. Dan zou slechts degene op wiens naam de woning staat over het huis mogen beschikken en derhalve recht hebben op het gebruik van de woning, tenzij de eigenaar anders besluit.39 Het feit dat

men, van meet af aan, tezamen van de woning gebruik heeft gemaakt heeft hierop geen invloed. Dat kan betekenen dat er moeilijke situaties ontstaan waarin de ex-partners rekening met elkaar moeten houden; men kan immers niet altijd direct de woning verlaten.40 De vraag

is of een voortgezet gebruiksrecht zou kunnen bestaan.41 Hierin speelt redelijkheid en

billijkheid een substantiële rol. Wanneer de omstandigheden van het geval daarom vragen zal de eigenaar van de woning naar redelijkheid en billijkheid de ander niet zomaar het gebruik van de woning kunnen ontzeggen.42 De eigenaar van de woning kan daarvoor bij de rechter

terugvallen op de gebruiksvergoeding bedoeld in art. 1:165 BW.43

Ook de financiering en waardestijging van de woning kan leiden tot conflicten. Bijvoorbeeld wanneer het huis op naam van de ene partner staat maar de ander heeft bijgedragen aan de aanschaf, een verbouwing of de betaling van de hypotheek. In dat geval ontstaat een

vergoedingsrecht. In beginsel is het vergoedingsrecht nominaal en heeft de partner die geen eigenaar is maar wel heeft geïnvesteerd recht op het bedrag dat geïnvesteerd is, tenzij de bijzondere omstandigheden van het geval en de redelijkheid en billijkheid daaraan in de weg staan.44 Wanneer een samenlevingscontract bestaat dienen de vastgelegde bepalingen echter te

worden gevolgd. Hierbij dient het Haviltex criterium toegepast te worden. Dat wil zeggen dat

37 Artikel 3:178 BW.

38 Art. 3:168 lid 2 jo. art. 3:166 lid 3 BW. 39 Asser/Perrick 3-V 2015/19, p.52.

40 Schrama 2000, p. 107; De Bruijn-Huijgen-Reinhartz 2012, p. 517; Van der Burght 1983, p. 45. 41 Asser-Kleijn 1988, p. 52.

42 Breedveld-de Voogd 2007, p. 263. 43 Van Mourik 2012, p. 803-810.

(17)

niet enkel naar de taalkundige uitleg gekeken dient te worden maar ook naar de bedoeling van partijen.45 Alle omstandigheden van het geval dienen te worden meegewogen. Bij het

ontbreken van een expliciet contract bestaat de mogelijkheid om voortvloeiend uit de

bedoeling van beide partijen een stilzwijgende verrekenovereenkomst aan te nemen. Wanneer een dergelijke overeenkomst wordt aangenomen zal bij het beëindigen van de relatie de waardeverandering in ogenschouw genomen moeten worden.46 Wanneer de woning op beider

namen staat, is hun aandeel in en het recht op overwaarde van de woning in principe gelijk op grond van art. 3:166 lid 2 BW. Hierop is een uitzondering mogelijk wanneer één van beide partners kan aantonen dat hij een aanzienlijk grotere investering heeft gedaan. Dit is echter niet altijd eenvoudig te bewijzen.

3.2.2 Huurwoning

In het geval van een huurwoning dienen ook twee situaties te worden onderscheiden: een huurwoning waarbij beide partijen officieel huurder zijn en een huurwoning waarbij slechts één van beide partners huurder is.

In het geval van een huurwoning op beider namen is met betrekking tot de vraag wie in de woning mag blijven wonen art. 7:267 BW van toepassing. Wanneer de ex-partners het eens zijn over wie er in de woning blijft, na het beëindigen van de affectieve relatie, wordt diegene op grond van art. 7:267 lid 5 BW van rechtswege enig huurder. Bij onenigheid kunnen zij ieder afzonderlijk een verzoek indienen bij de kantonrechter om een beslissing te nemen op grond van art. 7:267 lid 7 BW. De omstandigheden van het geval zullen hierbij in aanmerking worden genomen. De verhuurder is echter niet verplicht om één van beide partners als

alleenhuurder te accepteren, wanneer de achterblijvende partner bijvoorbeeld niet aan de inkomenseis voldoet.

Als sprake is van een huurwoning op één van beider namen bestaat op grond van art. 7:267 BW de mogelijkheid dat degene die geen officieel huurder is, maar de huurwoning wel als hoofdverblijf gebruikt en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert, toch bepaalde rechten toebedeeld krijgt. Zij kunnen namelijk de verhuurder verzoeken diegene te accepteren als medehuurder waardoor men dezelfde rechten en plichten krijgt als de hoofdhuurder. Wanneer de hoofdhuurder de woning verlaat of komt te overleiden, wordt

45 HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158. 46 HR 16 januari 1987, ECLI:NL:HR:1987:AB9606.

(18)

de medehuurder automatisch hoofdhuurder. Anders dan bij gehuwde partners ontstaan de bedoelde rechten niet van rechtswege.47 Echter blijkt in de praktijk vaak dat wordt nagelaten

dit verzoek te doen en er pas problemen ontstaan wanneer de relatie wordt beëindigd.48

Indien de relatie tussen twee ongehuwd samenwonenden wordt beëindigd behoudt degene op wiens naam het huurcontract staat in principe het gebruiksrecht, op basis van de leer van formele verkrijging. Na het beëindigen van de relatie is een verzoek tot het worden van medehuurder niet meer mogelijk.49 Het komt echter incidenteel voor dat de feiten en

omstandigheden van het geval meegewogen worden en materieel getoetst wordt wie in de woning mag blijven wonen.50 Omstandigheden die voor een dergelijke benadering zouden

kunnen zorgen zijn bijvoorbeeld wanneer de tenaamstelling per toeval één van beide partners is maar dit om het even was of wanneer ongehuwd samenwonenden samenleefden als waren zij gehuwd.51 Hoewel deze benadering bescherming biedt zorgt het ook voor

rechtsonzekerheid en bedreigt deze benadering de partijautonomie.52

Tijdelijke bewoning, zoals in art. 1:165 BW geregeld is voor gehuwden, bestaat niet voor ongehuwd samenwonenden met een huurwoning op een van beider namen. De ex-partner die formeel geen huurder blijkt zal het gebruik van de woning niet tijdelijk kunnen voortzetten.

3.3 Roerende goederen

Bij roerende goederen is het de vraag of ongehuwd samenwonenden een

samenlevingscontract hebben afgesloten, waarin afspraken zijn vastgelegd met betrekking tot de al dan niet gezamenlijke goederen. Wanneer dit het geval is, zal de verdeling in principe geschieden volgens deze afspraken. In het geval geen samenlevingscontract bestaat zit er niets anders op dan de algemene vermogens- en goederenrechtelijke regels van Boek 3 toe te passen.

3.3.1 Verkrijging

47 Art. 7:266 lid 1 BW.

48 HR 14 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:2193. 49 Schrama 2000, p. 103.

50 Hof ‘s Gravenhage 13 december 1979, ECLI:NL:GHSGR:1979:AC3315.

51 Schrama 2000, p. 103; Hof ‘s Gravenhage 13 december 1979, ECLI:NL:GHSGR:1979:AC3315; HR 12 maart 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4340; HR 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ7364.

(19)

Wanneer samenwonende partners niet getrouwd zijn is Boek 3 BW van toepassing op de verkrijging en het verlies van goederen. Verkrijging, door overdracht of erfopvolging,53 zoals

bedoeld in art. 3:80 BW betekent in beginsel dat de verkrijger ook rechthebbende wordt en blijft.

Wanneer het goed verkregen is voordat zij gaan samenwonen, is in principe eenvoudig te bepalen wie het eigendom bezit, tenzij (een deel van) een goed later is overgedragen, bijvoorbeeld door middel van een schenking.54 Daar bij ongehuwd samenwonenden in

beginsel niet van rechtswege een gemeenschap ontstaat, kan het lastig te beoordelen zijn wie de eigenaar van goederen verkregen gedurende de relatie is. Immers is niet altijd duidelijk te bepalen wie het goed heeft verkregen. Ook kan onduidelijkheid bestaan over wie

rechthebbende is geworden. Dat kunnen de ex-partners gezamenlijk zijn, één van beiden of de een heeft het goed voor de ander verkregen.

In het geval van registergoederen is eenvoudig te bepalen wie de rechtmatige eigenaar en rechthebbende is, nu deze middels een notariële akte worden ingeschreven in het register op grond van art. 3:89 BW. De meerderheid van goederenrechtelijke conflicten doen zich dan ook voor bij roerende zaken, nu daarvoor de leveringshandelingen beduidend minder

eenvoudig te herleiden zijn. Levering van roerende goederen wordt immers niet vastgelegd in een akte maar geschiedt door het bezit van de zaak te verschaffen.55 Bij het beëindigen van de

relatie en het verdelen van de goederen kan dit problemen opleveren, nu het leveren van bewijs problematisch is.56

3.3.1.1 Bewijs

Gezien het niet altijd evident is aan wie het bezit is verschaft, beroept men zich in conflicten met betrekking tot eigendom niet alleen op de regels inzake verkrijging maar ook op de voor handen zijnde bewijsmiddelen. In het kader van bewijsvoering speelt Titel 5 van Boek 3 een belangrijke rol. Gekeken zal moeten worden naar wie van beide partners het goed in bezit

53 Respectievelijk art. 3:84 en 3:80 lid 2 BW. 54 Schrama 2009, p. 105.

55 Art. 3:90 BW.

56 Zie bijv. Par. Bij HR 19 oktober 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BX5636; Hof Den Haag 14 februari 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ9125.

(20)

heeft, wie de houder is en wie de feitelijke macht heeft. Op grond van art. 3:109 BW wordt vermoed dat degene die het goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden. Hier vloeit uit voort dat de bezitter op grond van art. 3:119 BW tevens rechthebbende is, tenzij het tegendeel bewezen wordt. Tijdens de relatie en het samenwonen zullen niet snel conflicten ontstaan met betrekking tot de eigendomsvraag, nu beide partners hoogstwaarschijnlijk de feitelijke macht uitoefenen over de goederen. Wanneer de relatie echter wordt beëindigd kan onduidelijkheid ontstaan over wie de rechthebbende is. Eén van beide partners zal de woning verlaten en geen feitelijke macht meer kunnen uitoefenen over de goederen die niet

meegenomen worden. Dit leidt in beginsel tot het opgeven van het houderschap.57 Degene die

in de woning blijft heeft een ietwat gunstiger positie met betrekking tot de

bewijslastverdeling; de goederen bevinden zich in zijn feitelijke macht en er kan afgewacht worden of de andere partij overtuigend bewijs aanlevert, hetgeen niet altijd mogelijk is. In de meerderheid van de gevallen is de feitelijke macht doorslaggevend in het geding met betrekking tot de bewijslastverdeling.58 Toch bestaan ook uitzonderingen op de regel.59 Er zijn

drie benaderingen met betrekking tot het aanwijzen van de rechthebbende te onderscheiden in de lagere rechtspraak. De formele verkrijgingsleer, de processuele functie van bezit en het aannemen van een gemeenschappelijk eigendom. De formele verkrijgingsleer houdt in dat de verkrijger rechthebbende is. Zoals gezegd is dit niet altijd goed aan te tonen.60 De processuele

functie van bezit betreft het vermoeden dat de houder ook de rechthebbende is op grond van art. 3:119 BW. Het aannemen van gemeenschappelijk eigendom maakt dat het goed

toebehoort aan beide partijen.

3.3.2 Gemeenschap

De gemeenschap is vastgelegd in art. 3:166 BW en bepaalt dat wanneer één of meer goederen toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk, een gemeenschap bestaat. Een

gemeenschap kan door verschillende rechtshandelingen tot stand komen.61 Het kan

voorkomen dat de partijen gezamenlijk verkrijgen en het goed aan beide partners geleverd wordt. Er kan sprake zijn van (on)middelijke vertegenwoordiging, in dat geval handelt de ene

57 Schrama 2009, p. 110.

58 HR 8 mei 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5592; HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9684. 59 HR 6 november 1987, ECLI:NL:HR:1987:AB9565.

60 Zie bijv. Hof ’s-Hertogenbosch 18 juni 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:CA4032. 61 Schrama 2000, p. 46.

(21)

partij namens de andere.62 Daarnaast kunnen partijen een overeenkomst sluiten met het

ontstaan van een gemeenschap ten doel, gevolgd door een levering.63

Of een gemeenschap bestaat moet worden bepaald aan de hand van wat partners daarover impliciet of expliciet zijn overeengekomen.64 Het ontstaan van een gemeenschap op basis van

een stilzwijgende overeenkomst is niet eenvoudig te duiden. Een dergelijke gemeenschap kan op grond van handelingen en gedragingen ontstaan door de jaren heen. Uit de feiten en omstandigheden van het geval moet blijken dat er een stilzwijgende overeenkomst bestaat.65

Dit leidt tot een hoge mate van rechtsonzekerheid nu het bestaan van een dergelijke overeenkomst niet eenvoudig aan te tonen is.

4 Ongehuwd samenwonen en het huwelijksvermogensrecht

De wet biedt in Boek 1 BW verschillende speciale vermogensrechtelijke regels voor gehuwden. Deze regels zijn echter niet van analoge toepassing op de ongehuwd

samenwonenden, zoals in hoofdstuk 2 reeds besproken is. De regels uit Boek 1 kunnen echter

62 Art. 3:60 BW. 63 Schrama 2000, P.46.

64 HR 16 januari 1987, ECLI:NL:HR:1987:AB9606.

(22)

wel enige betekenis hebben. Schrama stelt bijvoorbeeld dat de huwelijksvermogensrechtelijke regels uit Boek 1 BW in specifieke gevallen analoog toegepast zou kunnen worden op

ongehuwd samenwonenden.66 Op 1 juli 2015 werd echter nog door de rechtbank besloten dat

art. 1:141 BW niet analoog toegepast kon worden op ongehuwde samenwoners.67 De

rechtbank stelt: “Een ongehuwd affectief samenleven is voor wat betreft het

(huwelijks)vermogensrecht niet gelijk te stellen aan een huwelijk. Zo ontstaat ten eerste bij een huwelijk een algehele gemeenschap van goederen, tenzij daarvan bij huwelijkse voorwaarden wordt afgeweken. Tussen ongehuwde samenlevers gelden geen bijzondere wettelijke vermogensrechtelijke regels. Er geldt dus een geheel ander uitgangspunt.” In dit hoofdstuk zal worden besproken hoe de algemene vermogensrechtelijke regels in verhouding staan tot het huwelijksvermogensrecht.

4.1 Rechten, plichten en mogelijkheden

Bij de vermogensrechtelijke regels uit Boek 3, 5, 6, en 7 BW, waarop ongehuwd samenwonenden zich kunnen beroepen, spelen een eventueel contract maar ook de redelijkheid en billijkheid een grote rol.68

4.1.1 Zorgplicht

In art. 1:81 BW is een dwingende wederzijdse zorgplicht voor gehuwden opgenomen: “Echtgenoten zijn elkander getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd. Zij zijn verplicht elkander het nodige te verschaffen”. De genoemde verplichting tot getrouwheid, hulp en bijstand is niet afdwingbaar en heeft een niet-materieel, alimentair karakter.69 Met elkander

het nodige verschaffen wordt een financiële verplichting bedoelt, om elkaar tijdens het huwelijk te voorzien in levensonderhoud in natura of financiële zin. Dat deze verplichting slechts tijdens het huwelijk geldt, wordt door art. 1:92a BW geregeld. Na het huwelijk kunnen de echtelieden zich beroepen op art. 1:157 BW, waar de grondslag ligt voor de financiële nahuwelijkse zorgplicht.70 Zouden ongehuwd samenwonende partners wél getrouwd zijn

geweest, dan bestond er de mogelijkheid om op basis van art. 1:157 BW aanspraak te maken op partneralimentatie, wanneer één van beiden niet in staat zou zijn om in zijn eigen

66 Schrama 2004, p. 532.

67 Rb. Noord-Nederland 24 februari 2016, ECLI:NL:RBNNE:2015:6340.

68 Schrama 2010, p 219. 69 Asser-deBoer 2010, p. 54. 70 Schrama 2009, p. 48.

(23)

onderhoud te voorzien. Men zou zich af kunnen vragen of het ongehuwd samenwonen zoals in dit onderzoek bedoeld vraagt om dezelfde rechtsbescherming van beide partners en dus vraagt om analoge toepassing van 1:81 en 1:157 BW. De huidige jurisprudentie van de Hoge Raad stelt dat enkel samenwonen geen rechtsplicht tot onderhoudt schept. Zolang geen nadere afspraken zijn gemaakt in een samenlevingscontract, gelden de rechten en plichten uit beide artikelen niet voor ongehuwd samenwonenden.71 Van Mourik vindt dit vanzelfsprekend,

gezien de bijzondere aard van de huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap en alle daaraan verbonden regels.72

In de wél op ongehuwd samenwonenden toepasselijke vermogensrechtelijke regels van Boek 3, 5, 6 en 7 is ook geen vergelijkbare regel te vinden. Ongehuwd samenwonende stellen zouden er voor kunnen kiezen een dergelijke onderhoudsverplichting vast te leggen in het samenlevingscontract. Dit blijkt echter in de praktijk niet veelvuldig te gebeuren. De partners kunnen zich immers niet beroepen op de verplichting uit 1:81 BW; ze kunnen zich slechts beroepen op redelijkheid en billijkheid.73 Wel zou een onderhoudsverplichting kunnen

ontstaan op grond van een dringende morele verplichting waardoor een natuurlijke

verbintenis ontstaat. Of dat tot de opties behoort zal dan afhangen van de feiten, zoals de aard, de duur, de invulling van het samenwonen en hoe het uitgavenpatroon van beide partners eruit zag. Een beroep op een natuurlijke verbintenis is echter slechts mogelijk wanneer er geld of goederen ter beschikking gesteld zijn.74

4.1.2 Draagplicht kosten der huishouding

De kosten van de huishouding behelzen de kosten die worden gemaakt ten behoeve van het huishouden. De wet vermeldt niet wat de kosten van de huishouding precies inhouden. In het geval van het huwelijksvermogensrecht wordt aangenomen dat de kosten van het dagelijks leven, die passen binnen het bestedingspatroon van het gezin, hiertoe gerekend dienen te worden.75 Hierbij kan men denken aan kosten voor boodschappen, huisvesting, verzekeringen

en vakanties.76 Art. 1:84 BW bevat een duidelijke regeling voor gehuwden en geregistreerd

71 Schrama 2009, p. 98. 72 Van Mourik 2009, p. 186. 73 Schrama 2009, p. 98.

74 Rapport Koude Uitsluiting 2011, p. 54; vgl. Asser/de Boer 2010, nr. 569. 75 Luijten/Meijer 2005, nr 25; De Bruijn-Huijgen-Reinhartz 2012, p. 43. 76 Schrama 2009, p. 99.

(24)

partners, komt het huwelijk tot een einde dan is terugvordering van teveel betaalde kosten der huishouding beperkt mogelijk.77

Ongehuwd samenwonende partners zijn niet getrouwd; om te bepalen of de teveel betaalde kosten gevorderd kunnen worden is het van belang of er sprake was van een contract waarin hierover afspraken zijn vastgelegd. 78 Zo niet, dan wordt het voor de eisende partij lastig te

bewijzen.

Wél een contract

Door een al dan niet expliciet contract kunnen afspraken gemaakt worden over de kosten der huishouding. De kosten der huishouding dienen dan gedragen te worden overeenkomstig het vastgelegde. De vrije invulling van een contract neemt ook mee dat men nadere afspraken kan maken over het bereik van het begrip kosten van de huishouding. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat het om kosten met een verbruikskarakter moet gaan.79

Wanneer ongehuwd samenwonenden tijdens hun relatie de regeling niet naleven of wanneer de omstandigheden naar verloop van tijd veranderen, kunnen conflicten ontstaan. Vergoeding van teveel gedragen kosten kan dan slecht plaatsvinden wanneer de feiten en omstandigheden zich daar niet tegen verzetten en het niet onaanvaardbaar om zich hier op te beroepen naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.80 Zowel de literatuur als de Hoge Raad spreekt

zich niet eenduidig uit wanneer een vergoeding gevorderd kan worden.81

Géén contract

Wanneer expliciet noch impliciet sprake was van een contract met betrekking tot de draagplichtverdeling kunnen ongehuwd samenwonenden zich slechts beroepen op het algemene vermogensrecht. Dit betekent dat de kosten van de huishouding in beginsel door beide partners gelijk gedragen moet worden, waar dit bij gehuwden naar evenredigheid is. Een correctie hierop is mogelijk. Er kunnen echter geen concrete criteria gesteld worden aangezien de omstandigheden van het geval van doorslaggevende aard zijn.82 Zo besloot het

77 HR 22 mei 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC9850; HR 29 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1362. 78 Schrama 2009, p. 49-50.

79 Schrama 2010, p. 235. 80 Schrama 2009, p. 100. 81 Asser/de Boer 2010, nr 569.

(25)

Hof in 2007 dat, op grond van redelijkheid en billijkheid, naar rato van inkomen verdeeld moest te worden.83

Wanneer één van beide partners van mening is dat hij of zij teveel bijgedragen heeft en dit verrekend wil zien kan dit problemen opleveren nu daarover wettelijk noch in een

overeenkomst iets is vastgelegd. Welke mogelijkheden bestaan er dan? Er kan sprake zijn van een morele verplichting waardoor de teveel betaalde kosten der huishouding vergoed kunnen worden op grond van een natuurlijke verbintenis. Een natuurlijke verbintenis is echter, zoals eerder besproken, niet rechtens afdwingbaar. Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een morele verplichting naar maatschappelijke opvattingen zijn de wederzijdse welstand, behoefte en de mogelijkheden van beide partners om in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien van belang. Ook moet er gekeken worden naar de duur van de samenleving, de verdeling van de zorg voor het huishouden en eventuele kinderen. Ook relevant is de vraag of arbeid is verricht in de onderneming van de andere partner zonder dat daar een vergoeding tegenover stond.84

Wanneer geen sprake is van bovengenoemde gevallen kan het handelen van de partners nog op verschillende andere manieren gekwalificeerd worden. Zo kan sprake zijn van

ongerechtvaardigde verrijking en onverschuldigde betaling.85 Gezien het gebrek aan

rechtsgrond in dergelijke gevallen is er sprake van een verbintenis uit de wet. Daarnaast bestaat er nog de mogelijkheid van vertegenwoordiging door een volmacht op grond van art. 3:60 BW, waarbij wel sprake is van een rechtsgrond. Door middel van een volmacht wordt de niet handelende partner mede verantwoordelijk gemaakt voor de gemaakte kosten welke in beginsel bij helfte verdeeld te worden tussen beide partners.86 Hierbij is het van belang dat de

omstandigheden van het geval meewegen. De partners waren zich er immers ten tijde van hun relatie wellicht niet van bewust dat er aan hun handelen rechtsgevolgen verbonden waren.

4.1.3 Toestemming rechtshandelingen

Gehuwde partners hebben voor het verrichten van bepaalde rechtshandelingen met ingrijpende gevolgen voor de woonomgeving en de financiële positie van de partners

83 Hof Amsterdam 19 juni 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BA9165.

84 HR 22 juni 2007, LJN BA6269, HR 8 Juni 2012, NJ 2012, 365, Schrama 2009, p. 102. 85 Respectievelijk artikel 6:212 BW en 6:203 BW.

(26)

toestemming nodig van de andere partner, op grond van art. 1:88 BW. Wanneer geen toestemming verleend is door de andere partner kan op grond van art. 1:89 BW de

rechtshandeling worden vernietigd. Ongehuwd samenwonenden kunnen rechtshandelingen verrichten zonder dat toestemming van de andere partner vereist is, tenzij anders afgesproken of wanneer sprake is van een gemeenschapsgoed. Het is immers mogelijk om door middel van een samenlevingscontract afspraken te maken met betrekking tot een dergelijke bescherming. Wanneer er sprake is van gemeenschapsgoederen zoals bedoeld in art. 3:166 BW, beheren en beschikken deelgenoten hun gezamenlijke goederen tezamen (lid 1 en 2) en dienen zich op grond van lid 3 naar redelijkheid en billijkheid te gedragen. Hierdoor vindt bescherming plaats; de goederen dienen immers door de partners gezamenlijk overgedragen te worden.

4.1.4 Partneralimentatie

Wanneer gehuwden scheiden kan de rechter, op basis van de zorgplicht voortvloeiend uit art. 1:81 en 1:84 BW, partneralimentatie toekennen. Bij een dergelijke toekenning wordt er rekening gehouden met behoeftigheid en draagkracht van de ex-partners.87 Wanneer de

rechter de verplichting tot betaling van partneralimentatie toekent, geldt deze, afhankelijk van de duur van het huwelijk, maximaal 12 jaar. De verplichting tot betaling van alimentatie eindigt ook wanneer de ontvangende ex-partner opnieuw in het huwelijk treedt of gaat samenleven met een ander als waren zij gehuwd.88 Op het moment van schrijven is er een

initiatiefvoorstel in behandeling bij de Tweede Kamer om de wetgeving omtrent

partneralimentatie drastisch te wijzigen.89 Waar bijvoorbeeld nu een betaalverplichting van

maximaal 12 jaar bestaat, zou deze gereduceerd kunnen worden naar 5 jaar.

Voor ongehuwd samenwonenden bestaat geen wettelijk geregelde partneralimentatie, doch bestaat de mogelijkheid dit wederom vastleggen in het samenlevingscontract of eventueel een overeenkomst sluiten bij scheiding en zodoende zelf regelingen treffen.90

Een expliciet contract

In een samenlevingscontract kunnen ongehuwd samenwonenden regelingen vastleggen met betrekking tot het beëindigen van de relatie. Zo ook regelingen met betrekking tot

87 Vlaardingerbroek 2008, p. 164-165. 88 Artikel 1:160 BW.

89 Kamerstukken II, 2014-2015, 34 231, nr. 2. 90 Kolkman 2015.

(27)

partneralimentatie. Wettelijk gezien hebben ongehuwd samenwonenden zowel tijdens al na de relatie geen onderhoudsplicht jegens elkaar. Hoewel men een vergelijkbare afspraak vast kan leggen in een contract blijkt dat in de praktijk niet eenvoudig. Indien geen duidelijke afspraak is vastgelegd over de alimentatie, kan dit tot problemen leiden. Zo is het vastleggen van de verplichting “te allen tijde de zorg, in de meest uitgebreide zin van het woord, voor de vrouw en hun kind te dragen” niet voldoende voor een contractuele basis ter verplichting tot

alimentatie.91 Ook het concreet benoemen van een alimentatieverplichting hoeft nog niet

voldoende te zijn om deze vordering toe te wijzen.92 Als ongehuwd samenwonenden volledige

aansluiting wensen aan de regels die voor gehuwden gelden dient men dit ook met zoveel woorden in het contract vast te leggen.93

Geen expliciet contract

Bij veel stellen, zeker stellen met kinderen, werkt één van beide partners parttime en neemt wellicht het grootste deel van de huishoudelijke taken op zich. Wanneer partners dan uit elkaar gaan heeft dit grote financiële gevolgen voor diegene. Er zou een stilzwijgende onderhoudsplicht kunnen bestaan ten gunste van de partner met minder inkomsten, maar dit wordt niet zonder meer aangenomen.94 Er moet sprake zijn van langdurig ongehuwd

samenwonen, de behoeftigheid die ontstaat bij scheiding dient een direct gevolg te zijn van de beslissingen die tijdens de relatie gezamenlijk zijn genomen en de nadelige financiële

gevolgen dienen substantieel te zijn. Een onderhoudsplicht vloeit niet zonder meer voort uit het feit dat er een impliciet contract bestaat. Het blijft immers moeilijk te bepalen wat ongehuwd samenwonenden zonder expliciet contract hebben afgesproken.95 Redelijk en

billijkheid vormen geen grondslag voor het toekennen van een alimentatieverplichting.96

4.2 Noodzaak modernisering

Uit voorgaande hoofdstukken blijkt dat er op verschillende rechtsgebieden algemene

wetgeving bestaat waarop ongehuwd samenwonenden kunnen terugvallen. Ook blijkt echter dat geen speciale wetgeving bestaat die toeziet op de interne vermogensrechtelijke relatie, zoals het huwelijksvermogensrecht, en men moet terugvallen op het algemene

vermogensrecht. De vermogensrechtelijke afwikkeling bij het beëindigen van het ongehuwd

91 Hof ’s-Hertogenbosch 10 februari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:436. 92 RB Midden-Nederland 26 juni 2013, ECLI:RBMNE:2013:7125. 93 Wakker, EB 2016, afl. 62, via Kluwer Navigator.

94 Schrama 2004, p. 437. 95 Schrama 2000, p. 40.

(28)

samenwonen zorgt voor vragen en problemen met betrekking tot de rechtspositie van beide partners.97 Regelmatig doen er zich vergelijkbare situaties voor, zoals bij een huwelijk dat

eindigt, maar ongehuwd samenwonenden kunnen niet op dezelfde rechtszekerheid en rechtsbescherming rekenen als gehuwden. Wanneer dit voor onredelijke dan wel onbillijke resultaten zorgt is het de vraag of modernisering noodzakelijk is en het tijd is voor een, met het huwelijksvermogensrecht vergelijkebare, lex specialis. Of is dat juist niet wenselijk?98

Uit voorgaande hoofdstukken blijkt dat het gebrek aan wetgeving omtrent ongehuwd

samenwonen voor onwenselijke situaties op materieel vlak zorgt. Toch zijn deze situaties nog geen aanleiding voor de wetgever geweest om de wetgeving te moderniseren.99 In 2010

verscheen het Rapport Koude Uitsluiting, over materiële problemen en onbillijkheden na scheiding van in koude uitsluiting gehuwde echtgenoten en na scheiding van ongehuwd samenlevende partners, en instrumenten voor de overheid om deze tegen te gaan. De schrijvers van het rapport concluderen, met betrekking tot ongehuwd samenwonenden, dat behoefte bestaat aan instrumenten om onbillijke situaties na scheiding beter te kunnen bestrijden.100 Staatssecretaris Teeven wees de voorstellen van de onderzoekers echter van de

hand, in overleg met de rechterlijke macht, advocatuur en notariaat.101 Het feit dat

samenwoners níet kiezen voor een huwelijk wordt hiervoor als argument gebruikt tegen het moderniseren van wetgeving. Echter zijn partijen vaak niet op de hoogte van de

rechtsgevolgen van ongehuwd samenwonen en slechts de helft van de ongehuwd

samenwonenden sluit een samenlevingscontract af om dergelijke rechtsgevolgen, in meer of mindere mate, te ondervangen.102

Met de reactie van Staatssecretaris Teeven op het Rapport Koude Uitsluiting is het boek nog niet gesloten. Hoewel het volgens Schrama positief is dat niet direct nieuwe wetgeving in het leven wordt geroepen, dan wel dat bestaande wetgeving wordt gewijzigd, is een afwijzing hiervan op basis van de onderzoeksresultaten van één rapport evenmin wenselijk. Het rapport richt zich immers slechts op de beschermingsfunctie van het recht, terwijl er ook een

ordenende en geschil beslechtende functie is. Deze normatieve en instrumentele functies

97 Schrama 2012a, p. 242-248.

98 Van Mourik/Verstappen 2009, p. 33. 99 Schrama 2012a, p. 242-248.

100 Rapport Koude Uitsluiting 2011, p. 279.

101 Kamerstukken II 2011/12, 28 867, nr. 23; Kamerstukken II 2011/12, 28 867, nr. 29, brief van de Staatssecreatris van Veiligheid en Justitie.

102 Forder/Verbeke (red.) 2005, p. 489-640; Rapport Koude Uitsluiting 2011, p. 16; Schrama 2012a, p. 242-248.

(29)

blijven in het onderzoek grotendeels buiten beschouwing, terwijl deze ook zeker relevant kunnen zijn. De conclusie trekken dat nieuwe, speciale wetgeving niet wenselijk is, op basis van slechts een derde van de functies van het relatierecht, acht Schrama niet mogelijk. De vraag moet aan de hand van een breder perspectief beantwoord worden, gelet op de functies van het relatierecht. Bij de beantwoording van die vraag dient interdisciplinair, empirisch onderzoek een cruciale rol te spelen.103

De crux vindt men in het conflict tussen de behoefte aan partijautonomie en tegelijkertijd de behoefte aan rechtsbescherming en –zekerheid. Men moet de vrijheid behouden om

zelfstandig te kiezen voor de wijze waarop men invulling geeft aan hun relatie.

Partijautonomie wil zeggen dat individuen vrij zijn rechtsbetrekkingen aan te gaan en daar desgewenst over te onderhandelen en deze naar eigen inzicht in te richten dan wel te beëindigen.104 Echter kan een gegronde reden aanleiding geven aan de overheid om

partijautonomie te beperken middels wetgeving.

In de literatuur zijn de meningen verdeeld. Van Duijvendijk-Brand stelt bijvoorbeeld – met het oog op een alimentatieverplichting voor ex-samenwoners - dat de door de overheid uitgedragen boodschap ‘een slimme meid is op haar toekomst voorbereid’ in principe op gespannen voet staat met wettelijk ingrijpen door de wetgever. Deze campagne uit 1990 stimuleerde vrouwen te emanciperen en er voor te waken niet financieel afhankelijk te raken. Doch is ook van Duijvendijk-Brand van mening dat elke relatie, ook in financiële zin,

fatsoenlijk dient te worden afgewikkeld. Van Duijvendijk-Brand vindt echter de

contractvrijheid én het propageren van (financiële) zelfstandigheid van vrouwen een groot goed. De rechtvaardiging van een wettelijke regeling ligt wat haar betreft dan ook in het feit dat er een opgewekt vertrouwen in een fatsoenlijke afwikkeling bestaat.105 Daardoor vindt

haar betoog aansluiting bij het pleidooi van Forder, Verbeke en Quispel vóór wettelijk ingrijpen. Dat wil zeggen; wettelijk ingrijpen met het oog op de onderhoudsplicht, mits de ongehuwd samenwonenden een dergelijke onderhoudsplicht jegens elkaar hebben willen aanvaarden.106

103 Schrama 2012a, p. 242-248.

104 Asser/de Boer 2010 1*, nr. 569; Asser/Vranken 2010, nr. 4. 105 Van Duijvendijk-Brand 2007, p. 265-272.

(30)

Breedveld-de Voogd gaat verder en concludeert dat de toepassing van het algemeen vermogensrecht, ten aanzien van de rechten en plichten van ongehuwd samenwonenden, voldoende bescherming biedt en niet tot ongewenste resultaten leidt. Zij stelt dat dit immers precies is wat stellen hebben beoogd door te kiezen voor ongehuwd samenwonen, waardoor wettelijk ingrijpen niet gerechtvaardigd is.107 Van Duijvendijk-Brand vraagt zich echter,

terecht, af of die aanname wel klopt.108 De visie van Breedveld-de Voogd sluit echter wel aan

bij de terugkerende overwegingen van de Hoge Raad, namelijk; de redelijkheid en billijkheid en de bedoeling van beide partijen. Breedveld-de Voogd schrijft dat wat haar betreft het uitgangspunt moet zijn dat de handelingsbekwame mens ook vrij moet zijn de vorm waarin hij samenleeft te kiezen. De bedoeling van partijen moet wat haar betreft gezocht worden in de wil, waarvan de rechter terecht mag veronderstellen dat hij aanwezig was. En niet in een vermeende, gefingeerde wil.109 De gedachtegang van Schols sluit hierop aan. Ook hij acht

ingrijpen niet wenselijk en noodzakelijk. Schols bekijkt de materie vanuit het erfrecht en hij stelt dat er voldoende mogelijkheden voor ongehuwd samenwonenden zijn om hun

vermogensrecht vast te leggen door middel van een testament. Hiervoor is wel van belang dat de partners een gemeenschappelijke huishouding voeren en zij een samenlevingscontract opstellen bij de notaris. Door middel van maatwerk kunnen ongehuwd samenwonenden dezelfde resultaten bereiken als met een huwelijk en de bijbehorende wetgeving.110

Onder andere Verbeke, Quispel en Forder pleiten voor wettelijke bescherming.111 Verbeke en

Quispel zijn van mening dat de interne verhouding tussen partners op een redelijke en billijke wijze geregeld moet zijn door het rechtssysteem, ook bij het beëindigen van de relatie.112 Het

is volgens hen, met het oog op het groeiende aantal ongehuwd samenwonenden, niet realistisch slechts gehuwden te voorzien van de noodzakelijke bescherming.113 Forder gaat

zelfs nog verder door te stellen dat het algemene vermogensrecht alleen maar negatieve gevolgen heeft voor ongehuwd samenwonenden en dat vernieuwing van wetgeving hieromtrent noodzakelijk is.114 Ook Dorn ziet voldoende rechtvaardiging voor wettelijk

ingrijpen. Zoals gezegd stijgt het aantal ongehuwd samenwonenden en daarmee ook het aantal behoeftige ex-partners bij beëindiging van het ongehuwd samenwonen. Dorn kiest voor

107 Breedveld-de Voogd 2007, p. 260-265. 108 Van Duijvendijk-Brand 2007, p. 265-272. 109 Breedveld-de Voogd 2007, p. 260-265. 110 Van Teefelen 2008, nr 77.

111 Quispel 2005, p. 40-46; Verbeke 2001a, p. 373-402; Forder/Verbeke (red.) 2005, p. 489-640. 112 Verbeke 2001b, p. 945-951;

113 Forder/Verbeke 2005, p. 489-640. 114 Forder 2000, p. 17-18.

(31)

wettelijk ingrijpen om zo het aantal te verstrekken bijstandsuitkeringen te beperken.115 Ook

Schrama pleit voor herijking. De wetgever laat, wat hem betreft, bij verbreking van een niet-huwelijkse samenleving, de partner die er financieel sterk op achteruit gaat, in de kou staan. Terwijl de wetgever een dergelijke ex-echtgenoot wel beschermt.116

5 Rechtsvergelijking met het buitenland

In voorgaande hoofdstukken is onderzocht hoe de rechtspositie van ongehuwd

samenwonenden er uit ziet. In dit hoofdstuk staat de juridische positie van de ongehuwd samenwonenden in het buitenland centraal; niet alleen in Nederland neemt het aantal stellen

115 Dorn 2005, p. 275-284.

(32)

dat voor ongehuwd samenwonen kiest toe. Door de juridische positie van ongehuwd

samenwonenden in België, Schotland en Canada door middel van wetgeving, jurisprudentie en literatuur te onderzoeken, kan men vergelijken op welke wijze is gepoogd de negatieve vermogensrechtelijke gevolgen van ongehuwd samenwonen te minimaliseren. De landen zijn wat betreft hun ontwikkeling op het gebied van emancipatie en familierecht vergelijkbaar met Nederland. Zo wordt bijvoorbeeld in alle drie de landen het homohuwelijk erkend. De landen zijn echter verder ontwikkeld als het gaat om wetgeving met betrekking tot ongehuwd

samenwonenden, er bestaat al specifieke wetgeving voor ongehuwd samenwonenden. Deze regelingen zullen in dit hoofdstuk worden beschreven en beoordeeld.

Om vast te stellen of de regeling een passend alternatief voor Nederland zou kunnen zijn, zal gebruik gemaakt worden van de criteria van Staatsecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie in zijn reactie op het Rapport Koude Uitsluiting. Wettelijk ingrijpen hangt volgens de

Staatssecretaris af van een viertal factoren: er mag geen sprake zijn van een vergaande inbreuk op de partijautonomie, een regeling moet eenvoudig toepasbaar zijn, het moet een meerwaarde zijn ten aanzien van de bestaande voorzieningen en de regeling moet effectief zijn.117 Daarnaast zal ingrijpende wetgeving de rechtszekerheid en –bescherming dienen te

vergroten.

5.1 België

Sinds de invoering van de Wet Wettelijke Samenwoning op 23 november 1998,118 kan men in

België sinds 1 januari 2000 kiezen om wettelijk te gaan samenwonen.119 Indien stellen niets

regelen, maar wel een gezamenlijke huishouding voeren, wonen zij feitelijk samen en is net als in Nederland het algemene vermogensrecht van toepassing. Wel kunnen feitelijk

samenwonenden, net als in Nederland, een samenlevingscontract opstellen. In België heeft men wel minder vrijheid wat betreft de invulling van dit contract. De verplichting tot het betalen van partneralimentatie kan bijvoorbeeld niet opgenomen worden in het contract in België.

Wanneer stellen wél iets willen regelen kunnen zij zich registreren als wettelijk

samenwonend. Er is sprake van wettelijk samenwonen wanneer personen van hetzelfde of van

117 Kamerstukken II 2011/12, 28 867, nr. 23; Kamerstukken II 2011/12, 28 867, nr. 29, brief van Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

118 Wet van 23 november 1998, BS 12 januari 1999. 119 Art. 1475 tot 1479 van het Belgisch Burgerlijk Wetboek.

(33)

verschillend geslacht, die niet door een huwelijk of een ander wettelijke samenwoning zijn gebonden, zich door middel van een wettelijke verklaring als samenwoners hebben

geregistreerd.120 Dat betekent dat ook twee personen met familiaire banden zich kunnen

registreren als wettelijk samenwonend.121 De wettelijke samenwoners hebben ook nog de

mogelijkheid om een samenlevingsovereenkomst toe te voegen aan hun verklaring wettelijk samenwonen. De overeenkomst wordt tezamen met de verklaring ingeschreven in het bevolkingsregister.122

5.1.1 Juridische gevolgen

Wanneer ongehuwd samenwonenden wettelijk samenwonend zijn geeft hen dit bepaalde, dwingend rechtelijke, rechten en plichten.123 met betrekking tot de woning, de lasten van het

samenleven, de aansprakelijkheid voor gezinsschulden en het treffen van maatregelen door de rechter. Op deze punten wordt het wettelijk samenwonen gelijkgesteld met het huwelijk. Gezien het dwingend rechtelijke bepalingen zijn, kan men hier niet naar eigen vrijheid van afwijken.124 Wel kan men, zoals eerder benoemd, door middel van een notariële akte een

andersluidende samenlevingsovereenkomst opstellen.125 Deze mag niet in strijd zijn met; de

bepalingen uit art. 1477 Belgisch BW, de openbare orde, de goede zeden, regels omtrent ouderlijk gezag en de voogdij en de regels omtrent de wettelijke orde van erfopvolging. 5.1.1.1 Bescherming gezinswoning

Door een verklaring wettelijk samenwonen in te schrijven bij de burgerlijke stand wordt onder andere, op grond van art. 1477 §2 Belgisch BW, art. 215 Belgisch BW analoog

toegepast op de wettelijke samenwoners. Art. 215 Belgisch BW regelt de bescherming van de gezinswoning. Het is beide echtgenoten niet toegestaan, zonder goedkeuring van de andere echtgenoot, rechtshandelingen te verrichten met betrekking tot de woning en de inboedel. Daarnaast worden, in het geval van een huurwoning, beide partners aangemerkt als huurder. Ook wanneer de woning op naam van één der beide partners stond. Deze bepaling is

vergelijkbaar met het toestemmingsvereiste uit art. 1:88 Nederlands BW, welke niet van toepassing is op ongehuwd samenwonenden.

120 Art. 1475 jo. 1476 Belgisch BW.

121 Pintens/Declerck/Vanwinckelen 2012, p. 202. 122 Art. 1478 Belgisch BW.

123 Art. 1477 Belgisch BW.

124 Pintens/Declerck/Vanwinckelen 2012, p. 203. 125 Art. 1478 lid 4 Belgisch BW.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The trends in hardware, as discussed in chapter 2, are reflected by these properties: shared memory is a scarce resource, data locality is important, a weak memory model used, and

JHB (Goubitz/Klinger), tegenwoordig te kwalificeren als variant van art.. verkregen goederen ex art. Bij registergoederen vindt de over- dracht plaats door de

Als er geen geldige rechtskeuze is, dan is van toepassing het recht van het land waar echtgenoten na huwelijkssluiting hun eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben

‘De leden van de SP-fractie merkten op dat in de toelichting niet gesproken wordt over het omzetten van een geregis- treerd partnerschap naar een huwelijk. Zij vermoedden dat dat

In dit verband wijs ik er in de eerste plaats op dat dergelijke eenvoudige gemeenschappen die kunnen ontstaan, naast de beperkte huwelijksgemeenschap omdat bepaalde goederen aan

7 Bescherming van echtgenoten bij faillissement Artikel 61 Fw (huidig recht) heeft verstrekkende gevolgen voor beide echtgenoten wanneer één van hen failliet gaat, ook

Bijvoorbeeld alimentatieuitkeringen of ouderdomspensioenen. bevat de bepaling dat de begunstiging door een levensverzekering gesloten door een der echtgenoten voor de ander in

De derde tranche van de voorgenomen herziening van het huwelijksvermogensrecht heeft betrekking op wijziging van het huwelijksvermogensstelsel dat geldt indien vóór het huwelijk