• No results found

De relatie tussen een narcistische persoonlijkheidsstoornis en delinquentie bij jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen een narcistische persoonlijkheidsstoornis en delinquentie bij jongeren"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen een narcistische persoonlijkheidsstoornis en delinquentie bij jongeren Marthe Jansen

Universiteit van Amsterdam

Bachelorscriptie Pedagogische Wetenschappen Datum: 26 januari 2015

Aantal woorden: 5369

Collegekaartnummer: 10009833 Begeleider: Anner Bindels E-mail: marthejansen@live.nl

(2)

Inhoudsopgave

Abstract ... 3

Inleiding ... 4

Voorspellende waarde narcistische persoonlijkheidstrekken ... 7

Relatie narcistische persoonlijkheidstrekken en delinquent gedrag in adolescentie ... 10

Relatie narcistische persoonlijkheidstrekken en delinquent gedrag bij volwassenen ... 17

Discussie ... 19

(3)

Abstract

Huidig literatuuroverzicht beschrijft in hoeverre er een relatie is tussen narcistische persoonlijkheidstrekken in de adolescentie en delinquent en crimineel gedrag tijdens de adolescentie en erna. Dit wordt beschreven aan de hand van drie deelonderwerpen: de voorspellende waarde van narcistische persoonlijkheidstrekken die aanwezig zijn in de adolescentie voor delinquentie en een narcistische persoonlijkheidsstoornis tijdens de

volwassenleeftijd, de relatie tussen narcistische persoonlijkheidstrekken in de adolescentie en delinquent gedrag en ten slotte het verband tussen het hebben van een narcistische

persoonlijkheidsstoornis bij volwassenen en delinquentie. Geconcludeerd wordt dat wanneer men meer narcistische persoonlijkheidstrekken vertoont er een hogere kans is op onderdelen van delinquentie, zowel tijdens de adolescentie als tijdens de volwassen leeftijd. Ook lijken er een aantal narcistische persoonlijkheidstrekken te zijn die, wanneer aanwezig in de kindertijd, een narcistische persoonlijkheidsstoornis en delinquentie in de volwassenleeftijd voorspellen.

(4)

De relatie tussen het hebben van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en delinquentie bij jongeren

Eind mei 2014 vond er een grote schietpartij plaats in de Amerikaanse stad Santa Barbara. Elliot Rodger doodde op 22-jarige leeftijd drie mensen door ze neer te steken en doodde drie andere mensen door op ze te schieten. Hierbij raakten 13 anderen gewond. Uiteindelijk pleegde hij zelfmoord (Verschuren, 2014). Dit alles vlak nadat hij een 141 pagina’s tellend manifest op internet plaatste, waarin hij beschreef hoe vrouwen zijn leven hadden verpest door niet met hem te willen daten en geen seks met hem te willen hebben. De moorden waren dan ook wraak op knappe meisjes die Elliot nooit een blik waardig hadden gegund, en knappe jongens die in tegenstelling tot hemzelf wel veel aandacht kregen van meisjes. Op basis van zijn manifest, getiteld ‘My Twisted World’, en video’s die Rodger op Youtube plaatste werd vervolgens door psychologen al snel de conclusie getrokken dat Elliot Rodger al sinds vroeg in de adolescentie een aantal duidelijke narcistische kenmerken

vertoonde (Broadway, 2014): Elliot zag zichzelf als beter dan anderen, werd meegesleurd in een fantasie over ideale liefde, geloofde dat hij speciaal was omdat vrouwen niet van hem konden houden, hunkerde naar extreme bewondering door vrouwen, had het gevoel dat alles wat vrouwen met andere mannen doen met hemzelf te maken heeft, had een gebrek aan empathie en vertoonde arrogant gedrag. Elliot Rodger vertoonde kortom narcistische trekken en crimineel gedrag, de vraag is of er een relatie is tussen deze twee factoren.

In de volksmond wordt iemand die zelfingenomen en arrogant is al snel een narcist genoemd. Ook in de psychologie wordt de term ‘narcist’ gebruikt. De hoofdkenmerken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis zijn volgens de vijfde editie van de Diagnostic and Statistical Manual (DSM-V) “een pervasief patroon van grandiositeit, behoefte aan

bewondering en gebrek aan empathie dat begint op jongvolwassen leeftijd en in een scala van situaties aanwezig is” (p. 881, American Psychiatric Association, 2014). Met grandiositeit

(5)

wordt bedoeld dat iemand het gevoel heeft superieur te zijn ten opzichte van anderen en dat hij recht heeft op speciale privileges (Calvete, 2008). Met jongvolwassenleeftijd wordt vervolgens bedoeld dat de stoornis gediagnosticeerd kan worden vanaf het achttiende levensjaar.

Al veel eerder, een paar jaar na Christus, beschreef Ovidius het bijzondere verhaal over Narcissus die verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld. Tegenwoordig kent men de hieruit afgeleide term narcist. Narcissus, door velen geliefd maar nooit de liefde

beantwoordend, keek op een dag in een vijver met water toen hij zijn dorst wilde lessen alwaar hij verliefd werd op het beeld dat hij in het water zag. Hij probeerde de mooie verschijning in het water te pakken maar steeds als zijn handen het water raakten, verdween de verschijning. Hij huilde, maar ook zijn tranen deden het beeld vertroebelen. Nog nooit had hij zulke schoonheid gezien, hij stierf langzaam van verdriet omdat deze schoonheid zo ongrijpbaar was. In het oorspronkelijke verhaal van Narcissus komt crimineel gedrag niet voor, het illustreert wel dat de term narcist al millenia terug gaat naar het verhaal van Narcissus die verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld.

De term narcisme wordt vaak voor alle gradaties van narcistische

persoonlijkheidstrekken gebruikt, wat betekent dat men bij het lezen van deze term in wetenschappelijke literatuur niet moet vergeten dat de betekenis hiervan in verschillende artikelen kan verschillen. Het is belangrijk te constateren over welke gradatie van narcisme gesproken wordt. Er is pas sprake van een narcistische persoonlijkheidsstoornis wanneer er aan de voorwaarden van de DSM-V is voldaan. Maar Thomaes, Hedy, Olthof Bushman en Nezlek (2011) schrijven dat iedereen in meer of mindere mate over narcistische

persoonlijkheidstrekken beschikt. Mensen die narcistische trekken vertonen hoeven dus geen narcistische persoonlijkheidsstoornis te hebben, maar mensen die een narcistische

(6)

beschikken in het algemeen over meer narcistische persoonlijkheidstrekken dan oudere volwassenen en jonge kinderen (Foster, Campbell, & Twenge, 2003). Daarom is het ook de vraag of een narcistische persoonlijkheidsstoornis wel bij jonge adolescenten

gediagnosticeerd kan worden.

Een narcistische persoonlijkheidsstoornis kan volgens de DSM-V vastgesteld worden vanaf jongvolwassenleeftijd, dat is vanaf 18 jaar. De term die Barry en Wallace (2010) gebruiken om de narcistische kenmerken te beschrijven die bij jongeren aanwezig kunnen zijn is ‘youth narcissism’, oftewel jeugdnarcisme. Het is echter de vraag in hoeverre

narcistische kenmerken van kinderen en jongeren ook nog in de volwassen leeftijd aanwezig zullen zijn, en gerelateerd kunnen worden aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis in de volwassenheid. Narcistische trekken nemen doorgaans namelijk wel af naarmate de leeftijd toeneemt, maar de relatieve positie van narcistische trekken van een persoon ten opzichte van zijn leeftijdsgenoten blijft doorgaans gelijk (Roberts & Mroczek, 2008).

Narcisme bestaat uit meerdere factoren die in onderzoek regelmatig opgedeeld worden in ‘aangepast’ en ‘onaangepast’ narcisme. Aangepast narcisme betreft de factoren ‘autoriteit’ en ‘zelfvoorzienendheid’ en onaangepast narcisme de factoren ‘uitbuitend’ en ‘het gevoel speciale rechten te hebben’ (Washburn, McMahon, King, Reinecke & Silver, 2004). Onaangepast narcisme wordt gelinkt aan het hebben van gedragsproblemen (Barry, Pickard, & Ansel, 2009) en psychopathie op zichzelf vergroot de kans op delinquentie. Ook is voor te stellen dat bepaalde narcistische trekken zoals een gevoel van grandiositeit, het gevolg kunnen hebben dat men het gevoel heeft boven de wet te staan. Samen met de relatie tussen onaangepast narcisme en gedragsproblemen zijn er meerdere redenen om aan te nemen dat narcistische persoonlijkheidstrekken de kans op delinquent gedrag van adolescenten zouden kunnen vergroten. Delinquent gedrag houdt gedrag in dat strafbaar is (Nederlands Jeugd Instituut). De term delinquentie wordt voornamelijk voor kinderen en jongeren gebruikt, bij

(7)

volwassenen wordt er vaker gesproken van criminaliteit. Voor zover bekend ontbreekt het tot op heden aan een goed overzicht van deze relatie tussen het hebben van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en delinquentie. In het huidige literatuuronderzoek staat daarom de vraag centraal in hoeverre er een relatie is tussen narcistische persoonlijkheidstrekken in de adolescentie en delinquent en crimineel gedrag tijdens de adolescentie en daarna. Om dit te onderzoeken zal allereerst gekeken worden naar de voorspellende waarde van narcistische persoonlijkheidstrekken die aanwezig zijn in de adolescentie, om te kijken of deze trekken een narcistische persoonlijkheidsstoornis en delinquentie in de volwassenheid voorspellen. Vervolgens zal de relatie tussen narcistische persoonlijkheidstrekken in de adolescentie en delinquent gedrag onderzocht worden. Ten slotte zal er onderzocht worden wat het verband is tussen het hebben van een narcistische persoonlijkheidsstoornis bij volwassenen en

delinquentie, omdat de stoornis niet vastgesteld kan worden bij jongeren onder de 18 jaar. Voorspellende waarde narcistische persoonlijkheidstrekken

In deze paragraaf zal de voorspellende waarde van narcistische

persoonlijkheidstrekken die aanwezig zijn in de adolescentie behandeld worden, om te kijken of deze trekken een narcistische persoonlijkheidsstoornis en delinquentie in de volwassenheid voorspellen. Het is de vraag in hoeverre persoonlijkheidspathologie en met name kenmerken van psychopathie bij kinderen stabiel blijven naarmate zij ouder worden. Dit onderzochten Lynam, Charnigo, Moffitt, Raine, Loeber en Stouthamer-Loeber (2009). Zij keken of deze kenmerken van psychopathologie in de kinderleeftijd een voorspeller zijn voor

persoonlijkheidspathologie of psychopathie in de volwassenleeftijd. Zij onderzochten dus de betrouwbaarheid en de stabiliteit van jeugdpsychopathie en de voorspellende waarde ervan voor psychopathie in de volwassenheid. Dit gebeurde aan de hand van een korte versie van de Childhood Psychopathy Scale (CPS) bij meer dan 1500 jongens uit drie cohorten van de Pittsburgh Youth Study. Deze studie omvatte zowel jongens met gedragsproblemen als

(8)

zonder gedragsproblemen. Er werd gevonden dat toekomstige psychopathie in de

volwassenheid betrouwbaar voorspeld kon worden in de kindertijd. Tevens werd er gevonden dat psychopathie stabiel was over tijd. Bovendien bleek dat psychopathie in de kindertijd delinquentie tijdens de adolescentie voorspelde. De jongens die hoog scoorden op de CPS waren ook de jongens die op 10- en 13-jarige leeftijd het vaakst delinquent gedrag

vertoonden. De mate van delinquentie werd bepaald met behulp van een zelfrapportage vragenlijst (Lynam et al., 2009). De vraag is of een toekomstige narcistische

persoonlijkheidsstoornis ook voorspeld kan worden in de kindertijd en of dit tevens tot delinquentie leidt bij adolescenten.

Uit een studie van Cramer (2011) blijkt dat onaangepast narcisme bij volwassenen te voorspellen is aan de hand van aanwezigheid van narcistische voorlopers tijdens de

peuterleeftijd. Deze narcistische voorlopers zijn onder andere: overdreven behoefte aan aandacht en bewondering, exhibitionisme, impulsiviteit, agressie en het zich chronisch niet aan regels houden. Cramer heeft voor dit onderzoek gebruik gemaakt van de longitudinale studie Block and Block Longitudinal Project. Van alle participanten die aan dit longitudinale onderzoek meededen waren er van 102 personen gegevens over narcistische voorlopers. Cramer onderzocht tevens de invloed van de opvoedstijlen van ouders op narcisme bij hun kinderen op volwassen leeftijd. Ongepaste responsiviteit en veeleisendheid van de ouders bleek gerelateerd te zijn aan onaangepast narcisme op volwassen leeftijd als er in de kindertijd voorlopers van narcisme aanwezig waren.

In een andere studie van Cramer (2011) worden drie types van sub-klinisch narcisme onderzocht bij volwassenen. Met sub-klinisch wordt bedoeld dat het niet over een klinische persoonlijkheidsstoornis gaat, maar over normalere vormen van narcisme (Cramer, 2011). Het gaat dan over mensen die meer narcistische persoonlijkheidstrekken hebben dan de gemiddelde mens, maar niet dusdanig ernstig dat een narcistische persoonlijkheidsstoornis

(9)

gediagnosticeerd kan worden. Twee van de drie types zijn vormen van onaangepast narcisme: eigenzinnigheid en hypersensitiviteit. Het derde type is een vorm van aangepast narcisme, namelijk autonomie. Onaangepaste vormen van narcisme worden vaker geassocieerd met gedragsproblemen, daarom zijn deze vormen interessant om te bestuderen in relatie tot delinquentie. Het type ‘eigenzinnigheid’ houdt in dat men open hun gevoel van onder andere grandiositeit en zelfvertrouwen uit, waarbij er sprake is van manipulatie en het uitbuiten van anderen (Cramer, 2011). Het type ‘hypersensitiviteit’ houdt een overgevoeligheid voor niet genoeg waardering krijgen van anderen in, waarbij waardering nodig is om het grandiose zelfbeeld groot te houden. Het derde type, ‘autonomie’, is gebaseerd op een minder kwetsbaar gevoel van goed moeten zijn. Het houdt in dat iemand succes nastreeft.

In deze studie van Cramer (2011) wordt gebruik gemaakt van gegevens van

longitudinale steekproeven van the Oakland Growth Study en de Berkeley Guidance Study. In totaal zijn er jarenlang gegevens verzameld van 460 personen. Uit deze longitudinale studie blijkt dat mensen op het type ‘eigenzinnigheid’ en ‘autonomie’ hoger scoorden toen zij gemiddeld 45,5 jaar waren dan toen zij 34 jaar waren, maar lager dan toen zij 58,5 jaar waren. Het narcistische type ‘eigenzinnigheid’ neemt dus op volwassenleeftijd toe, maar daalt uiteindelijk ook weer. Op het type hypersensitiviteit scoorden de mensen zowel op het tweede als op het derde meetmoment lager dan op het voorgaande moment, dit nam dus af (Cramer, 2011). Volgens deze studie zijn deze types van onaangepast narcisme niet volledig stabiel over tijd.

Kortom, narcistische persoonlijkheidstrekken tijdens de kindertijd kunnen met de leeftijd afnemen, maar kunnen narcisme op volwassenleeftijd wel voorspellen met behulp van een aantal factoren. Zo neemt het narcistische type ‘eigenzinnigheid’ op volwassen leeftijd eerst toe, maar uiteindelijk daalt het weer. Het type ‘hypersensitiviteit’ neemt af met de leeftijd (Cramer, 2011). Voorlopers van onaangepast narcisme in de volwassenheid zijn

(10)

onder andere: overdreven behoefte aan aandacht en bewondering, exhibitionisme, impulsiviteit, agressie en het zich chronisch niet aan regels houden (Cramer, 2011). Er is echter maar over een beperkt aantal narcistische persoonlijkheidstrekken informatie

beschikbaar met betrekking tot de voorspelbaarheid van narcistische persoonlijkheidstrekken in de adolescentie op een narcistische stoornis in de volwassenheid.

Relatie narcistische persoonlijkheidstrekken en delinquent gedrag in adolescentie Onder wetenschappers is er discussie over of psychopathie in het algemeen wel of niet vastgesteld kan worden bij kinderen, omdat kinderen zich nog ontwikkelen (Asscher, van Vugt, Stams, Dekovic, Eichelsheim, & Yousfi, 2011). Vanwege dezelfde reden kan een narcistische persoonlijkheidsstoornis pas vanaf jongvolwassen leeftijd gediagnosticeerd worden volgens de DSM-V. Over de relatie tussen een narcistische persoonlijkheidsstoornis en delinquentie bij adolescenten is dan ook nog weinig bekend. Wel zijn er relaties tussen narcistische trekken in de adolescentie en delinquent gedrag beschreven. Daarom zal in deze paragraaf de relatie tussen narcistische persoonlijkheidstrekken van adolescenten en

delinquent gedrag besproken worden. De volgende narcistische persoonlijkheidstrekken zullen aan bod komen: zelfvertrouwen, een gebrek aan empathie en het gevoel hebben onschendbaar te zijn. Deze narcistische trekken worden behandeld omdat zij het meest onderzocht zijn bij jongeren in combinatie met onderdelen van delinquentie. Ten slotte zal ook de relatie tussen agressie en narcisme besproken worden.

Ten eerste zal er gekeken worden naar het hebben van erg veel zelfvertrouwen, wat een narcistische trek is (Barry, Grafeman et al., 2007), en de relatie met delinquentie. Een van de kenmerken van narcisme is, zoals in de inleiding beschreven, een opgeblazen zelfbeeld. Het gaat er echter niet alleen om dat iemand een opgeblazen beeld heeft van zijn eigen persoonlijkheid, dat lijkt namelijk op het hebben van veel zelfvertrouwen. Een belangrijk

(11)

onderdeel om narcisme van zelfvertrouwen te onderscheiden is de drang om als beter dan anderen gezien te worden (Barry, Frick, et al. 2007).

Een interessant model met betrekking tot zelfvertrouwen is het zelfregulerend model van narcisme van Morf en Rodewalt (2001). Volgens dit model is het zelfbeeld van een narcist niet alleen extreem opgeblazen, maar ook erg kwetsbaar. Mensen met narcisme

kunnen, wanneer hun ego bedreigd wordt, reageren met agressie om hun eigenwaarde weer te herstellen. Ook kunnen zij volgens deze theorie agressie gebruiken om diegene die de

dreiging voor hun ego vormde te straffen (Washburn, McMahon, King, Reinecke & Silver, 2004).

Uit een onderzoek van Barry, Frick et al. (2007) bleek dat zelfvertrouwen positief correleerde met delinquentie en narcisme. Narcisme lijkt bij jongeren een risicofactor voor gedragsproblemen te zijn wanneer er sprake is van weinig zelfvertrouwen. Bij volwassenen is daarentegen juist de combinatie van veel zelfvertrouwen en narcisme geassocieerd met agressie (Bushman et al., 2009). Het hebben van veel zelfvertrouwen zonder het hebben van een narcistische persoonlijkheidsstoornis is echter geen voorspeller voor delinquentie en agressie bij jongeren (Barry et al., 2007). Bij jongeren is het hebben van veel zelfvertrouwen kortom niet gerelateerd aan delinquentie maar is het hebben van weinig zelfvertrouwen wel een risicofactor voor delinquentie.

Ook Barry, Frick en Killian (2003) onderzochten de relatie tussen zelfvertrouwen, narcisme, en gedragsproblemen bij kinderen met een gemiddelde leeftijd van 11,9 jaar. Speciaal voor deze studie werd een op de kinderleeftijd aangepaste versie van de Narcissistic Personality Inventory (NPI) ontwikkeld , de NPIC. Ouders en leraren van de participanten vulden de Antisocial Process Screening Device (APSD) in over de kinderen. Dit is een vragenlijst over kenmerken die geassocieerd worden met psychopathie bij volwassenen, die door volwassenen ingevuld wordt over kinderen. Aan de hand van deze vragenlijst werd er

(12)

gekeken welke kinderen geïncludeerd werden in het onderzoek. De bedoeling was namelijk dat de helft van de participanten boven het derde kwartiel scoorde op symptomen van oppositioneel opstandig gedrag en conductproblemen volgens de schaal van de DSM-IV. Zo kwamen zij tot een steekproef van 98 kinderen van 9 tot 15 jaar, waarvan 51 jongens en 47 meisjes. Ongeveer de helft van de kinderen had volgens de DSM-IV conductproblemen, de andere helft niet. Voorbeelden van conductproblemen zijn vechten, criminele activiteiten en het breken van wetten (Okado & Bierman, 2014). Vervolgens werden de ouders van de kinderen geïnterviewd over demografische gegevens en over of er symptomen van een conductstoornis bij hun kind(eren) aanwezig waren. De kinderen kregen tegelijkertijd in een andere ruimte een korte intelligentietest, hetzelfde interview over conductstoornissen als de ouders, de NPIC en een zelfrapportage vragenlijst over hun gedrag: de Behavioral

Assessment System for Children.

Uit de studie bleek dat grandiositeit voorspellend was voor conductproblemen en laag zelfvertrouwen. Kinderen die relatief hoger scoorden op narcistische kenmerken en lager op zelfvertrouwen hadden de meeste conductproblemen (Barry, Frick & Killian, 2003). Omdat agressie een onderdeel van conductproblemen is, kan grandiositeit gerelateerd worden aan agressie. Met name de bevindingen over conductproblemen zijn relevant voor de

onderzoeksvraag, omdat het op jonge leeftijd krijgen van conductproblemen geassocieerd wordt met ernstig antisociaal gedrag in de adolescentie en jong-volwassenheid. Naast het op jonge leeftijd krijgen van conductproblemen wordt ook het lang aanwezig blijven van conductproblemen geassocieerd met ernstig asociaal gedrag in de adolescentie en jong-volwassenheid (Moffitt, 1993). Kortom, een hogere score op grandiositeit is gerelateerd aan meer conductproblemen en laag zelfvertrouwen. Dit valt te verklaren met het eerder

(13)

grandiositeit en lager zelfvertrouwen zorgt namelijk voor een hogere kwetsbaarheid van het ego, wat op zijn beurt tot meer agressie kan leiden om de eigenwaarde te herstellen.

Naast de relatie tussen zelfvertrouwen en delinquentie komt de relatie tussen een gebrek aan empathie en delinquentie aan bod. Een gebrek aan empathie is een ander onderdeel van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Jolliffe en Farrington (2004) voerden een meta-analyse uit om te onderzoeken wat het verband is tussen een gebrek aan empathie en delinquentie bij adolescenten. Zij vonden dat lage cognitieve empathie sterk gerelateerd was aan het overtreden van wetten. Cognitieve empathie heeft te maken met het vermogen om andermans perspectief te kunnen begrijpen op emotionele situaties (Belacchi & Farina, 2012). Affectieve empathie was ook gerelateerd aan het overtreden van wetten, maar dit was een zwakke relatie (Jolliffe & Farrington, 2004). Affectieve empathie houdt het kunnen ervaren van andermans emoties in (Belacchi & Farina, 2012).

Daarnaast onderzochten Sterzer, Stadler, Poustka en Kleinschmidt (2007) de relatie tussen empathie en conductstoornissen, maar dan aan de hand van neurologisch onderzoek. Zij onderzochten door middel van MR scans of hersengebieden van adolescenten met een conductstoornis structureel anders waren dan van mensen zonder conductstoornis. De participanten vulden tevens vragenlijsten in waarmee empathie gemeten werd. Er werd gevonden dat de participanten met een conductstoornis hoger scoorden op delinquent en agressief gedrag. Ook vonden zij dat de mensen met een conductstoornis minder empathie hadden dan de controlegroep. Een gebrek aan empathie is dus gerelateerd aan meer

conductproblemen (Sterzer et al., 2007), die tot delinquentie kunnen leiden.

Een andere narcistische persoonlijkheidstrek is het gevoel onschendbaar te zijn. In deze alinea zal de relatie tussen het gevoel onschendbaar te zijn en delinquentie bij jongeren beschreven worden. Uit onderzoek naar de bijdrage van egocentrisme en het opzoeken van sensatie voor probleemgedrag blijkt dat het gevoel onschendbaar te zijn onder andere

(14)

gerelateerd is aan delinquentie bij adolescenten (Greene, Krcmar, Walters, Rubin & Hale, 2000). Egocentrisme is echter een component van de ontwikkeling van adolescenten. Het is op zichzelf geen voorspeller voor narcisme, want tijdens de adolescentie is men over het algemeen egocentrischer (Greene et al., 2000). In het onderzoek van Greene, Krcmar, Walters, Rubin en Hale (2000), werd er aan 724 participanten van 11 tot 25 jaar gevraagd vragenlijsten in te vullen over sensatie zoeken, een risiconemende persoonlijkheid, risiconemend gedrag, gebruik van alcohol, gebruik van drugs, delinquent gedrag,

demografische gegevens, in hoeverre zij zichzelf als uniek zien en in het middelpunt van de belangstelling willen staan. De resultaten lieten zien dat onder andere het gevoel

onschendbaar te zijn gerelateerd is aan delinquentie bij adolescenten.

Naast de relatie tussen narcistische trekken en delinquentie komt ook de relatie tussen narcisme en agressie aan bod. Deze relatie is in verschillende studies onderzocht en is

interessant omdat agressie een onderdeel van delinquentie kan zijn. Washburn et al. (2004) onderzochten de relatie tussen narcisme en agressie en internaliserende symptomen bij 233 jonge adolescenten tussen de 10 en 15 jaar. Narcistische trekken werden gemeten met de Narcissistic Personality Inventory (NPI). Agressie werd op verschillende manieren gemeten. Leraren beoordeelden de mate van agressie van de adolescenten met behulp van de

agressieschaal van de Teacher Checklist, zelfgerapporteerde agressie werd gemeten met behulp van de Aggressive Behavior Scale en peergerapporteerde agressie met behulp van sociometrische ordeningen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de score op de NPI de zelfgerapporteerde agressie positief voorspelde. Met andere woorden, de jonge adolescenten die meer narcistische trekken vertoonden scoorden hoger op zelfgerapporteerde agressie.

Uit een andere studie naar agressie en narcisme van Thomaes, Stegge, Olthof,

Bushman en Nezlek (2011) blijkt dat jonge adolescenten die narcistische trekken vertoonden, bozer werden nadat zij gevoelens van schaamte hadden dan adolescenten die geen

(15)

narcistische trekken vertoonden. Ook uitten de adolescenten met narcistische trekken de woede vaker. Thomaes et al. (2011) onderzochten de reactie op schaamte op twee manieren. In het eerste deel van het onderzoek werden de participanten aan een beschamend incident blootgesteld en werd hun zelfgerapporteerde woede gemeten met behulp van vragenlijsten. In het tweede deel moesten de jonge adolescenten twee weken lang alle beschamende

gebeurtenissen op school bijhouden en opschrijven. Hieruit bleek dat alle adolescenten woede voelden na het meemaken van een voor zichzelf beschamende gebeurtenis, maar dat de adolescenten met narcistische persoonlijkheidstrekken een groter gevoel van woede rapporteerden en dat zij deze woede vaker uitten (Thomaes et al., 2011).

Ook een studie van Barry, Grafeman, Adler en Pickard (2007) vond een significante relatie tussen narcisme en zowel coverte als overte agressie. Coverte agressie is verborgen agressie, zoals liegen of vandalisme. Met overte agressie wordt openlijke agressie bedoeld, zoals fysiek geweld of driftbuien (List & Barzman, 2011). In de studie van Barry et al., (2007) werd de relatie tussen delinquentie, narcisme, zelfvertrouwen en agressie onderzocht bij adolescenten van 16 tot 18 jaar. De participanten waren 349 adolescenten die deelnamen aan een strenge op discipline gerichte interventie voor schooluitvallers. Met behulp van verschillende vragenlijsten werden narcistische persoonlijkheidstrekken en delinquent gedrag gemeten. Er werd een relatie gevonden tussen coverte agressie en onaangepast narcisme. Er werd tevens een significante relatie gevonden tussen overte agressie en aangepast narcisme.

De termen onaangepast en aangepast narcisme komen van het vaak gebruikte meetinstrument om narcistische persoonlijkheidsstrekken te meten: de NPI. De schalen ‘exploitativeness’, ‘entitlement’ en ‘exhibitionism’ worden vaak onaangepast genoemd vanwege de associaties met slechte sociale aanpassing. Aangepast narcisme komt van de schalen ‘authority’ en ‘self-sufficiency’, die eerder geassocieerd worden met zelfvertrouwen en assertiviteit bij volwassenen. Deze schalen hebben een minder duidelijke band met sociale

(16)

onaangepastheid (Barry, Frick, Adler, & Grafeman, 2007). Met andere woorden, coverte agressie zoals liegen en vandalisme is gerelateerd aan de onaangepaste vorm van narcisme die te maken heeft met slechte sociale aanpassing. Overte agressie zoals het gebruiken van geweld is juist gerelateerd aan aangepast narcisme.

Er zijn kortom meerdere studies die er op wijzen dat narcistische

persoonlijkheidstrekken bij adolescenten geassocieerd kunnen worden met onderdelen van delinquentie zoals agressie en probleemgedrag. Met betrekking tot agressie en narcistische trekken werd er gevonden dat er een relatie is tussen zelfgerapporteerde agressie en

narcistische trekken. Ook voelen adolescenten met meer narcistische trekken meer woede na een schaamtevolle gebeurtenis. Coverte agressie is ten slotte gerelateerd aan onaangepast narcisme en overte agressie aan aangepast narcisme (Barry et al., 2007). Wat betreft zelfvertrouwen is het hebben van erg veel zelfvertrouwen bij jongeren niet gerelateerd aan delinquentie (Barry et al., 2007). Wel is weinig zelfvertrouwen een risicofactor voor

delinquentie en zorgen andere narcistische trekken in combinatie met weinig zelfvertrouwen voor meer conductproblemen bij jongeren (Barry, Frick, & Killian, 2003). Wat betreft empathie is een gebrek aan cognitieve empathie gerelateerd aan het overtreden van wetten (Jolliffe & Farrington, 2004). Ook is een conductstoornis gerelateerd aan minder empathie en meer delinquent gedrag (Sterzer et al., 2007). Als laatste blijkt een hoog gevoel van

onschendbaarheid gerelateerd te zijn aan meer delinquentie bij adolescenten (Greene et al., 2000). In conclusie zijn er vooral relaties gevonden tussen narcistische trekken en onderdelen van delinquentie, maar zijn er voor zover bekend geen onderzoeken gedaan die een relatie vinden tussen een totaalscore van narcistische trekken en delinquentie bij adolescenten. In de volgende paragraaf zal de relatie tussen het hebben van narcistische persoonlijkheidstrekken en delinquentie bij volwassenen beschreven worden.

(17)

Relatie narcistische persoonlijkheidstrekken en delinquent gedrag bij volwassenen In de vorige paragraaf is gekeken naar welke narcistische persoonlijkheidstrekken in relatie staan tot delinquent gedrag in de adolescentie, hieronder zal er beschreven worden in hoeverre er een relatie is tussen narcistische persoonlijkheidstrekken en crimineel gedrag bij volwassenen. Om te beginnen laten volwassenen die een gevoel van grandiositeit hebben vaker en in hogere mate agressie zien dan mensen zonder gevoel van grandiositeit, vooral als reactie op negatieve feedback op vermeende uitlokking (Barry, Frick & Killian, 2003). Volwassenen met een gevoel van grandiositeit proberen de buitenwereld te overtuigen van hoe geweldig ze zijn, juist om hun eigen extreme onzekerheid te verbloemen (Barry & Wallace, 2010).

Bovendien is er bij volwassenen net als bij jongeren sprake van een relatie tussen het hebben van narcistische persoonlijkheidstrekken in het algemeen en agressie. Maples et al. (2010) onderzochten de relatie tussen zelfvertrouwen, een narcistische

persoonlijkheidsstoornis en agressie met behulp van twee steekproeven. Allebei de

steekproeven betroffen Amerikaanse studenten psychologie met een gemiddelde leeftijd van 19 jaar, dus net volwassen. Een narcistische persoonlijkheidsstoornis kan op deze leeftijd gediagnosticeerd worden. In het onderzoek werden vier verschillende vormen van agressie onderzocht: laboratorium-, reactieve-, proactieve- en relationele agressie. Met behulp van vragenlijsten en een laboratorium experiment werden de verschillende vormen van agressie gemeten. Uit de studie bleek dat zowel de agressie gemeten op het laboratorium als de zelf gerapporteerde agressie een hogere correlatie had met een narcistische

persoonlijkheidsstoornis dan met zelfvertrouwen. Maples et al. (2010) concluderen dat er een positieve relatie is tussen een narcistische persoonlijkheidsstoornis en verschillende vormen van agressie.

(18)

Reidy, Zeichner, Foster en Martinez (2008) stellen daarnaast dat mannen met een narcistische persoonlijkheidsstoornis niet alleen met agressie reageren wanneer hun ego bedreigd wordt, maar dat zij ook agressie tegenover andere gebruiken zonder aanleiding. In dit onderzoek werden narcistische trekken gemeten aan de hand van de NPI bij 91 mannelijke studenten met een gemiddelde leeftijd van 20 jaar. Agressie werd vervolgens gemeten met behulp van de Response Choice Aggression Paradigm (RCAP). Dit is een test waarbij

mensen zogenaamde tegenstanders elektrische schokken kunnen geven als straf. De mate van agressie wordt bepaald aan de hand van hoe vaak participanten besluiten hun zogenaamde tegenstander een schok te geven, de intensiteit van de schok, hoe vaak zij gebruik maken van het hoogste voltage aan schokken en de duur van de schokken. Er is bij volwassenen kortom sprake van een relatie tussen het hebben van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en verschillende vormen van agressie.

Met betrekking tot zedendelicten is er ook een relatie met narcisme gevonden.

Bushman, Bonacci, van Dijk en Baumeister (2003) onderzochten met behulp van drie studies bij mannen de theorie dat reactantie en narcisme verkrachting zouden veroorzaken.

Reactantie houdt in dat mensen negatief reageren op het verliezen van hun vrijheid, door bijvoorbeeld een straf uit te moeten zitten in de gevangenis. De participanten waren 403 mannelijke studenten die stonden ingeschreven voor een cursus introductie in de psychologie. In hun eerste studie vonden zij dat narcistische trekken positief correleerde met overtuigingen die voor verkrachting zijn en negatief correleerde met empathie voor slachtoffers van

verkrachting. In de tweede studie vonden zij dat mensen die hoger scoorden op een narcisme vragenlijst meer genoten van filmbeelden waarop eerst affectieve liefdeshandelingen te zien waren, gevolgd door verkrachting, dan mensen die laag scoorden op narcistische trekken. In de laatste studie constateerden zij dat mannen die hoger scoorden op narcistische trekken bestraffender reageerden op een vrouw die geen pornografische tekst hardop wilde voorlezen

(19)

dan niet-narcisten. Deze bevindingen suggereren dat seksuele dwang acceptabeler is voor narcistische mannen dan niet-narcistische mannen (Bushman, Bonacci, van Dijk en Baumeister, 2003).

Bij volwassenen zijn er kortom tevens relaties tussen narcistische

persoonlijkheidstrekken en delinquentie. Zo wordt grandiositeit bij volwassenen gerelateerd aan meer agressie (Barry, Frick, & Killian, 2003). Ook is er een positieve relatie tussen het hebben van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en agressie (Maples et al., 2010). Ten slotte is er tevens een relatie tussen narcisme en opinie tegenover zedendelicten: een studie van Bushman et al. (2003) suggereert dat seksuele dwang voor mannen met een narcistische persoonlijkheidsstoornis acceptabeler is dan voor andere mannen.

Discussie

In huidige literatuurstudie stond de vraag in hoeverre narcistische

persoonlijkheidstrekken in de adolescentie voorspellend zijn voor delinquentie tijdens de adolescentie en erna centraal. Hierbij is de relatie tussen narcistische trekken en delinquentie belangrijk. Er is getracht een literatuuroverzicht te maken van de relatie tussen narcisme en delinquentie bij jongeren aan de hand van narcistische trekken, omdat een narcistische persoonlijkheidsstoornis pas vanaf jongvolwassen leeftijd gediagnosticeerd kan worden. In het algemeen kan er geconcludeerd worden dat verschillende onderzoeken met verschillende methoden suggereren dat het hebben van meer narcistische persoonlijkheidstrekken

gerelateerd is aan een hogere kans op het vertonen van delinquent gedrag, zowel tijdens de adolescentie als tijdens de volwassen leeftijd. Ook zijn er een aantal narcistische

persoonlijkheidstrekken die al tijdens de kindertijd aanwezig zijn en die een narcistische persoonlijkheidsstoornis in de volwassenleeftijd voorspellen.

Narcistische persoonlijkheidstrekken in de adolescentie blijken gerelateerd te kunnen worden aan delinquent en agressief gedrag. Zo zijn een gebrekkige empathie, een hoger

(20)

gevoel van onschendbaarheid en weinig zelfvertrouwen risicofactoren voor het vertonen van delinquent gedrag. Een hogere mate van narcistische trekken in het algemeen blijkt vooral gerelateerd te zijn aan een hogere kans om agressief gedrag te vertonen, vooral wanneer er sprake is van weinig zelfvertrouwen. Er is zowel sprake van een verband tussen narcisme en agressie als tussen empathie en delinquentie, als tussen een hoog gevoel van

onschendbaarheid en delinquentie bij adolescenten. Tevens blijkt weinig zelfvertrouwen een risicofactor te zijn voor delinquentie.

Ook bij volwassenen zijn er relaties gevonden tussen narcistische

persoonlijkheidstrekken en delinquentie. Zo is grandiositeit gerelateerd aan meer agressie. Bij volwassenen is ook de relatie tussen het hebben van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en delinquentie onderzocht, wat bij jongeren onder de 18 niet mogelijk is. Er leek een

positieve relatie te bestaan tussen een narcistische persoonlijkheidsstoornis en agressie. Ook leek een narcistische persoonlijkheidsstoornis gerelateerd te zijn aan seksuele dwang.

Ten slotte is er gekeken naar de voorspellende waarde van narcistische

persoonlijkheidstrekken in de adolescentie op een narcistische persoonlijkheidsstoornis in de volwassenleeftijd en delinquentie. De trekken die in de kindertijd aanwezig waren leken met de leeftijd af te nemen maar wel narcisme op volwassenleeftijd te voorspellen. Er bleken een aantal voorlopers van onaangepast narcisme in de volwassenheid te zijn: overdreven behoefte aan aandacht en bewondering, exhibitionisme, impulsiviteit, agressie en het zich chronisch niet aan regels. Aan de hand van deze factoren kan een hoger niveau van narcisme op volwassen leeftijd voorspeld worden. Terugkomend op de hoofdvraag zijn een aantal

narcistische trekken gerelateerd aan (onderdelen van) delinquentie en zijn deze trekken in de kindertijd voorspellend voor narcisme in de volwassenheid en geven daarmee een grotere kans op criminaliteit in de volwassenheid. Er is echter maar beperkte informatie beschikbaar over de voorspelbaarheid van narcistische persoonlijkheidstrekken in de adolescentie op een

(21)

narcistische stoornis in de volwassenheid. Er kan daarom niet geconcludeerd worden welke specifieke narcistische trekken die in de adolescentie aanwezig zijn een stoornis op

volwassen leeftijd voorspellen. Daarnaast zijn in de meeste studies slechts vormen van probleemgedrag, conductproblemen en agressie in verband gebracht met narcisme, in plaats van delinquentie in het algemeen. Op basis van deze studies kan er geen uitspraak gedaan worden over de relatie tussen narcisme en delinquentie, enkel over de specifieke vormen van probleemgedrag.

Wat opvallend is, is dat ondanks dat een narcistische persoonlijkheidsstoornis alleen op volwassenleeftijd gediagnosticeerd kan worden, er meer onderzoek gedaan is naar de relatie tussen narcisme en delinquentie bij jongeren dan bij volwassenen. Om een goed beeld te krijgen van de relatie tussen zo’n stoornis en delinquentie bij volwassenen is verder onderzoek nodig. Hetzelfde geldt voor de voorspellende waarde van narcistische trekken die aanwezig zijn tijdens de adolescentie op het hebben van een narcistische stoornis tijdens de volwassenleeftijd. Uitspraken zijn in huidig literatuuroverzicht gedaan op basis van weinig onderzoeken. Ook is slechts de voorspelbaarheid van een aantal narcistische trekken die tijdens de adolescentie aanwezig kunnen zijn voor het ontwikkelen van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en delinquentie onderzocht, namelijk een gebrek aan empathie, gevoel van grandiositeit en zelfvertrouwen. Dat betekent dat het van de andere narcistische trekken nog niet bekend is of zij narcisme en delinquentie tijdens de volwassenleeftijd voorspellen.

Daarnaast wordt in huidig overzicht de algemene relatie tussen narcistische

persoonlijkheidstrekken en delinquentie beschreven, maar zijn veel trekken los van elkaar onderzocht met behulp van verschillende methodes en door verschillende onderzoekers. Voor vervolgonderzoek is een onderzoek waarin alle narcistische trekken worden onderzocht in relatie tot delinquentie gewenst, omdat deze dan beter met elkaar vergeleken kunnen worden.

(22)

Bovendien is in de meeste gevallen onderzoek gedaan binnen de normale populatie en daarom is de kans klein dat daar veel participanten tussen zitten die daadwerkelijk een narcistische persoonlijkheidsstoornis hebben.

Deze resultaten betekenen voor de praktijk dat aan de hand van sommige narcistische persoonlijkheidsstrekken die in de kindertijd aanwezig zijn, narcisme op volwassen leeftijd tot op zekere hoogte voorspeld kan worden. Om mensen zo goed mogelijk te helpen en misschien zelfs een narcistische persoonlijkheidsstoornis op latere leeftijd te voorkomen kan deze informatie bruikbaar zijn voor therapeuten en interventies. Gelukkig zijn gevallen zoals Elliot Rodger uitzonderlijk, en betekent het niet dat iedereen met een narcistische

(23)

Referenties

American Psychiatric Association. (2014). Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen [Diagnostic and statistical manual of mental disorders] (5th ed.). Amsterdam, the Netherlands: Boom.

Asscher, J. J., van Vugt, E. S., Stams, G. J. J. M., Dekovic, M., Eichelsheim, V. I., & Yousfi, S. (2011). The relationship between juvenile psychopathic traits, delinquency and (violent) recidivism: A meta-analysis. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 52(11), 1134-1143. doi:10.1111/j.1469-7610.2011.02412.x

Barry, C. T., Frick, P. J., Adler, K. K., & Grafeman, S. J. (2007). The predictive utility of narcissism among children and adolescents: Evidence for a distinction between adaptive and maladaptive narcissism. Journal of Child and Family Studies, 16, 508-521. doi:10.1007/s10826-006-9102-5

Barry, C. T., Frick, P. J., & Killian, A. L. (2003). The relation of narcissism and self-esteem to conduct problems in children: A preliminary investigation. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 32(1), 139-152. doi:10.1207/S15374424JCCP3201 _13

Barry, C. T., Grafeman, S. J., Adler, K. K., & Pickard, J. D. (2007). The relations among narcissism, self-esteem, and delinquency in a sample of at-risk adolescents. Journal of Adolescence, 30, 933-942. doi:10.1016/j.adolescence.2006.12.003

Barry, C. T., Pickard, J. D., & Ansel, L. L. (2009). The associations of adolescent

invulnerability and narcissism with problem behaviors. Personality and Individual Differences, 47, 577-582. doi:10.1016/j.paid.2009.05.022

Barry, C. T., & Wallace, M. (2010). Current considerations in the assessment of youth narcissism: Indicators of pathological and normative development. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment 32(4), 479–489.

(24)

doi:10.1007/s10862-010-9188-3

Belacchi, C., & Farina, E. (2012). Feeling and thinking of others: Affective and cognitive empathy and emotion comprehension in prosocial/hostile preschooler. Agressive Behaviour, 38, 150-165. doi:10.1002/ab.21415

A Broadway. (2014, 14 juni). Elliot Rodger’s Narcissism. Why do girls hate me so much? [Web log post]. Opgehaald van:

http://www.psychologytoday.com/blog/the-superhuman-mind/201406/elliot-rodger-s-narcissism

Bushman, B. J., Baumeister, R. F., Thomaes, S., Ryu, E., Begeer, S., & West, S. G. (2009). Looking again, and harder, for a link between low self-esteem and aggression. Journal of Personality, 77, 427–446. doi:10.1111/j.1467-6494.2008.00553.x

Bushman, B. J., Bonacci, A. M., van Dijk, M., Baumeister, R. F. (2003). Narcissism, sexual refusal, and aggression: Testing a narcissistic reactance model of sexual coercion. Journal of Personality and Social Psychology, 84(5), 1027-1040. doi:10.1037/0022-3514.84.5.1027

Calvete, E. (2008). Justification of violence and grandiosity schemas as predictors

of antisocial behavior in adolescents. Journal of Abnormal Child Psychology, 36(7), 1083-1095. doi:10.1007/s10802-008-9229-5

Foster, J. D., Campbell, W. K., & Twenge, J. M. (2003). Individual differences in narcissism: Inflated self-views across the lifespan and around the world. Journal of Research in Personality, 37(6), 469-486. doi:10.1016/S0092-6566(03)00026-6

Gottfredson, M. R., & Hirschi, T. (1990). A General Theory of Crime. Stanford, CA: Stanford University Press

Cramer, P. (2011). Young adult narcissism: A 20 year longitudinal study of the contribution of parenting styles, preschool precursors of narcissism, and denial. Journal of

(25)

Cramer, P. (2011). Narcissism through the ages: What happens when narcissists grow older? Journal of Research in Personality, 45, 479-492. doi:10.1016/j.jrp.2011.06.003 Greene, K., Krcmar, M., Walters, L., Rubin, D., & Hale, J. (2000). Targeting adolescent

risk-taking behaviors: The contribution of egocentrism and sensation-seeking. Journal of Adolescence, 23, 439–461. doi:10.1006/jado.2000.0330

Jolliffe, D., & Farrington, D. P. (2004). Empathy and offending: A systematic review and meta-analysis. Aggression and Violent Behavior, 9(5), 441-476. doi:10.1016/j.avb .2003.03.001

List, B. A., & Barzman, D. H. (2011). Evidence-based recommendations for the treatment of aggression in pediatric patients with attention deficit hyperactivity disorder.

Psychiatric Quarterly, 82(1), 33-42. doi:10.1007/s11126-010-9145-z

Lynam, D. R., Charnigo, R., Moffitt, T. E., Raine, A., Loeber, R., & Stouthamer-Loeber, M. (2009). The stability of psychopathy across adolescence. Development and

Psychopathology, 21, 1133-1153. doi:10.1017/S0954579409990083

Maples, J. L., Miller, J. D., Wilson, L. F., Seibert, L. A., Few, L. R., & Zeichner, A. (2010). Narcissistic personality disorder and self-esteem: An examination of differential relations with self-report and laboratory-based aggression. Journal of Research in Personality, 44(4), 559-563. doi:10.1016/j.jrp.2010.05.012

Moffitt, T. E. (1993). Adolescence-limited and life-course-persistent antisocial behavior: A developmental taxonomy. Psychological Review, 100, 674–701.

Nederlands Jeugd Instituut. Delinquentie probleemschets definitie. Opgehaald van: http://www.nji.nl/Delinquentie-Probleemschets-Definitie

Okado, Y., & Bierman, K. L. (2014). Differential risk for late adolescent conduct problems and mood dysregulation among children with early externalizing behavior problems. Journal of Abnormal Child Psychology, 1-13. doi:10.1007/s10802-014-9931-4

(26)

Reidy, D. E., Zeichner, A., Foster, J. D., & Martinez, M. A. (2008). Effects of narcissistic entitlement and exploitativeness on human physical aggression. Personality and Individual Differences, 44(4), 865-875. doi:10.1016/j.paid.2007.10.015

Roberts, B. W., & Mroczek, D. (2008). Personality trait change in adulthood. Current Directions in Psychological Science, 17, 31-35. doi:10.1111/j.1467-8721 .2008.00543.x

Sterzer, P., Stadler, C., Poustka, F., & Kleinschmidt, A. (2007). A structural neural deficit in adolescents with conduct disorder and its association with lack of empathy.

Neuroimage, 37(1), 335-342. doi:10.1016/j.neuroimage.2007.04.043

Thomaes, S., Hedy, S., Olthof, T., Bushman, B. J., & Nezlek, J. B. (2011)Turning shame inside-out: “Humiliated Fury” in young adolescents. Emotion, 11(4), 786-793. doi:10.1037/a0023403

Verschuren, E. (2014, 05 26). Wat dreef de jonge Amerikaanse schutter Elliot Rodger? Opgehaald van: http://www.elsevier.nl/Buitenland/nieuws/2014/5/Wat-dreef-moordenaar-Elliot-Rodger-1530634W/

Washburn, J. J., McMahon, S. D., King, C. A., Reinecke, M. A., & Silver, C. (2004). Narcissistic features in young adolescents: Relations to aggression and internalizing symptoms. Journal of Youth and Adolescence, 33(3), 247-260. doi:10.1023/B:JOYO .0000025323.94929.d9

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Comparing the modes of governance envisaged in this Decree to those established by the current legal framework shows that for ‘project grids’ one main actor has to carry out all

A plot of the stable positions reached by the capsule is shown in Fig. Thirteen stable position were found for each tether length that correspond to 2197 positions using the

Thus, adjustment of brush grafting density and chain length by surface dilution of initiator molecules, and application of controlled radical SIPs (such as RAFT 91 or ATRP 97

By using this approach, the researchers were certain that (1) all gasifier versions were scored using the same frame of reference; (2) the assessment itself represented the

Additionally, the algorithm is enhanced by making use of the available knowledge of the environment provided by a grid-based SLAM with Rao-Blackwellized particle filter algorithm

De resultaten uit dit onderzoek, waaruit blijkt dat CEO narcisme geen invloed heeft op door de Raad van Commissarissen gepercipieerde bedrijfsprestaties en eveneens geen

A series of 2x3 mixed ANOVAs was conducted to compare the different scores on the language components (total score, reading comprehension score, spelling score, grammar

Previous literature has identified roles and measures that municipalities implement when governing sharing schemes, as well as important factors for the establishment, operation