• No results found

(Net-)Werken op het Werk : een Onderzoek naar Persoonlijk Gebruik van Sociale Media tijdens Werktijd Masterthesis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "(Net-)Werken op het Werk : een Onderzoek naar Persoonlijk Gebruik van Sociale Media tijdens Werktijd Masterthesis"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

(Net-)Werken op het Werk

Een Onderzoek naar Persoonlijk Gebruik van Sociale Media tijdens Werktijd

Masterthesis

Lieke Hoefs

Ingediend ten behoeve van de Masteropleiding Corporate Communication aan de Universiteit van Amsterdam

Juni 2017

(2)

INHOUDSOPGAVE

Abstract ……… 2 Inleiding ………... 3 Wetenschappelijke relevantie ……… 4 Maatschappelijke relevantie ……….. 5 Onderzoeksvragen ………. 6 Theoretische achtergrond ………... 6 Hypothese 1 ………. 11 Hypothese 2 ………. 13 Hypothese 3 ………. 14 Hypothese 4 ………. 15 Conceptueel model ……….. 16 Methode ……….. 17 Design en deelnemers ……….. 17 Instrumentatie ……….. 18 Procedure ………. 20 Pre-test ……… 21 Analyses ... 21 Resultaten ……….. 22 Discussie ………. 27

Limitaties en ideeën voor toekomstig onderzoek ……… 30

Implicaties ………... 33

Conclusie ………. 34

Verwijzingen ……….. 36

(3)

ABSTRACT

Persoonlijk sociale mediagebruik tijdens werktijd kan worden gezien als een vorm van

cyberloafing, en heeft de potentie organisationele productiviteit te schaden. Dit onderzoek

heeft het bestaan van mogelijke relaties tussen persoonlijke omstandigheden en de mate van

persoonlijk gebruik van sociale media tijdens werktijd bestudeerd. Relaties met vermoeidheid,

werkstress, werkbetrokkenheid, en werkgerelateerd gebruik van sociale media zijn onderzocht

middels online vragenlijsten afgenomen onder Nederlandse werknemers (N= 142). Multipele

hiërarchische regressie-analyses vonden geen steun voor de in dit onderzoek verwachte

relaties. Wel werden significante relaties tussen zowel leeftijd en persoonlijk sociale

mediagebruik, als sociale mediagebruik voor werkdoeleinden en persoonlijk sociale

mediagebruik gevonden. Bevindingen uit dit onderzoek dragen bij aan het begrip over sociale

mediagebruik door werknemers tijdens werktijd, geven inzicht in de invloed van persoonlijke

omstandigheden op het cyberloafing gedrag, en hebben nieuwe ideeën voor vervolgonderzoek

(4)

INLEIDING

Persoonlijk sociale mediagebruik tijdens werktijd is een van de vele uitingsvormen

van ‘cyberloafing’ waarvan andere vormen bijvoorbeeld online winkelen, of het downloaden

van niet-werkgerelateerde zaken op het werk betreffen (Ozler & Polat, 2012). Cyberloafing,

ookwel cyberslacking, persoonlijk internetgebruik of non-work related computing genoemd,

kan worden gedefinieerd als ‘het vrijwillig gebruikmaken van het internet van de organisatie

om tijdens werktijd naar niet-werkgerelateerde websites te gaan voor persoonlijke doelen of

tijdens werktijd de persoonlijke e-mail te checken of te versturen’ (Lim, 2002, p. 677).

Cyberloafing is een groeiend sociaaleconomisch probleem en is iets waar organisaties zich

zorgen over maken omdat het leidt tot verminderde productiviteit en kan leiden tot financiële

verliezen voor de organisatie (Barlow, Bean & Hott, 2003; Glassman, Prosch & Shao, 2015;

Mills, Hu, Beldona & Clay, 2001; Strader, Simpson & Clayton, 2009; Vitak, Crouse &

LaRose, 2011).

Het internet heeft de manier van bedrijfsvoering veranderd en veranderd waar en hoe

het werk wordt uitgevoerd (Lim & Teo, 2005). Aan de ene kant heeft het internet organisaties

veel voordelen gebracht, waaronder snelle communicatie en lagere productiekosten

(Anandarajan, Simmers & Igbaria, 2000; Henle & Blanchard, 2008; Lim, Teo & Loo, 2002).

Aan de andere kant heeft de continue toegang tot het internet werknemers ook een nieuwe

(5)

Wetenschappelijke relevantie

Er is veelvuldig onderzoek gedaan naar counterproductive work behavior (CWB) – gedrag dat doelbewust er op gericht is de eigen organisatie of medewerkers van de eigen

organisatie te schaden (Penney & Spector, 2002)–maar minder naar cyberloafing als vorm

van CWB. Het aantal onderzoeken dat zich richt op persoonlijk sociale mediagebruik als

specifieke vorm van cyberloafing is nog meer beperkt, terwijl sociale media in steeds meer

organisaties worden ingezet ten aanzien van werkdoeleinden (Cameron & Webster, 2005;

Leonardi, Huysman & Steinfield, 2013; Nah & Saxton, 2012; Treem & Leonardi, 2012).

Bovendien zijn eerdere studies over deze onderwerpen vaak literair en is minder vaak

empirisch onderzoek hiernaar uitgevoerd. Deze thesis beoogt dan ook een relevante bijdrage

te leveren door het inzichtelijk maken van deze specifieke vorm van cyberloafing alsmede de

omstandigheden die daarop van invloed kunnen zijn.

Deze thesis onderzoekt of er een relatie bestaat tussen specifieke omstandigheden en

de mate van privégebruik van sociale media tijdens werktijd door werknemers. Hiermee kan

dit onderzoek een bijdrage leveren aan de kennis over gebruik van sociale media in

organisaties en de kennis over het effect van deze omstandigheden op individueel niveau van

de werknemer. Vanwege de beperkte hoeveelheid literatuur over persoonlijk sociale

mediagebruik tijdens werktijd, zal bij het benaderen van eerdere literatuur geregeld worden

gekeken naar privé internetgebruik in het algemeen en worden bevindingen hieruit gekoppeld

naar de verwachtingen voor sociale mediagebruik als vorm van persoonlijk internetgebruik in

het bijzonder.

Op basis van eerder onderzoek lijken werkstress, vermoeidheid, en werkbetrokkenheid

in verbinding te staan met persoonlijk internetgebruik in het algemeen(Henle & Blanchard,

2008; Liberman, Seidman, McKenna & Buffardi, 2011; RuningSawitri, 2012; Ugrin, Pearson

(6)

bovengenoemde omstandigheden ook in verbinding staan met privé sociale mediagebruik als

specifieke vorm van cyberloafing.

Maatschappelijke relevantie

Sociale media worden steeds vaker ingezet in organisaties ten aanzien van interne- en

externe communicatie (Eyrich, Padman & Sweetser, 2008; Holland, Cooper & Hecker, 2016;

Macnamara & Zerfass, 2012; Mangold & Faulds, 2009; Treem & Leonardi, 2012; Veil,

Buehner & Palenchar, 2011; Waters, Burnett, Lamm & Lucas, 2009). Het gebruik van sociale

media voor bedrijfsvoering, maakt deze media voor werknemers makkelijker toegankelijk

tijdens werktijd. Deze verhoogde toegankelijkheid kan ook het privégebruik van sociale

media verhogen. Daarnaast beschikken werknemers op dit moment in veel gevallen over

individuele apparatuur waarop sociale media te allen tijde tot hun beschikking staat. Dit

privégebruik van sociale media kan net als cyberloafing leiden tot verlies van productiviteit en

daarmee tot financiële verliezen voor de organisatie (Garrett & Danziger, 2008;

Gunnlaugsdottir, 2015; Lim, 2002; Ozler & Polat, 2012). Daarom is het vanbelang hier

onderzoek naar te doen.

Dit thesis-onderzoek probeert uit te vinden of de drempel om sociale media voor

persoonlijke doeleinden te gebruiken tijdens werk lager wordt wanneer ook gebruik wordt

gemaakt van sociale media voor werkgerelateerde doeleinden. Door de kennis hierover voor

organisaties inzichtelijk te maken, kan een betere keuze worden gemaakt ten aanzien van de

regulering van het gebruik van sociale media binnen de organisatie. Ook probeert deze thesis

inzicht te geven in een mogelijk effect van bepaalde omstandigheden op werknemersniveau

op het persoonlijk sociale mediagebruik tijdens werktijd. Deze kennis kan hierna worden

(7)

consequenties daarvan. Dit zal vervolgens een positief effect kunnen hebben op de

productiviteit van de Nederlandse werknemer.

De onderzoeksvragen voor dit onderzoek luiden als volgt:

OZ 1: Kunnen de omstandigheden vermoeidheid, werkstress, en werkbetrokkenheid

persoonlijk sociale mediagebruik door werknemers tijdens werktijd voorspellen?

OZ 2: Zijn de relaties tussen deze omstandigheden en persoonlijk sociale mediagebruik

anders voor werknemers die gebruikmaken van sociale media voor werkgerelateerde doeleinden tijdens werktijd?

In het verloop van deze thesis zal als eerste worden gekeken naar eerdere onderzoeken

omtrent deze onderwerpen, vervolgens zullen de onderzoeksmethoden voor dit onderzoek

worden verduidelijkt, hierna volgt een beschrijving van de resultaten uit het onderzoek en

afsluitend volgt een discussie waarin de belangrijkste bevindingen worden herhaald, de

limitaties van dit onderzoek worden gegeven, en vooruit wordt gekeken naar toekomstig

vervolgonderzoek.

THEORETISCHE ACHTERGROND

Cyberloafing

Cyberloafing is een van de belangrijkste afleidingen op het werk (Malachowski, in

Henle & Blanchard, 2008). Dit blijkt uit onderzoek van Malachowski en Simonini (2006)

waar werd gevonden dat werknemers 1,86 uur per werkdag verkwisten, waarvan persoonlijk

internetgebruik de grootste afleiding op het werk bleek. De totale kosten van tijdverspilling op

het werk door werknemers wordt geschat op biljoenen dollars per jaar (Barlow et al., 2003;

(8)

werknemers zich schuldig maakt aan persoonlijk internetgebruik (Garrett & Danziger, 2008;

Ugrin & Pearson, 2013), en dat werknemers uit de VS een uur per dag hieraan kwijt zijn

(Vitak et al., 2011).

Werknemers zien hun cyberloafing gedrag zelf niet altijd als zijnde problematisch of

verkeerd (Ahmad & Jamaluddin, 2009; Anandarajan, Simmers & D’Ovidio, 2011; Carmeli,

2006; Lim, 2002; Strader et al., 2009)en dit maakt het een lastig te bestrijden probleem. Zo

wordt door werknemers vaak gedacht dat een paar minuten voor persoonlijke redenen het

internet gebruiken over het totaal bekeken weinig kwaad kan (Lim, 2002; Lim & Teo, 2005).

Echter kunnen deze korte momenten uiteindelijk optellen tot uren van gemiste werktijd en

daardoor een groter probleem voor de organisatie vormen (Lim, 2002). Verderblijken

werknemers geregeld van mening dat dit afwijkende werkgedrag al ruim gecompenseerd

wordt door ook regelmatig in privétijd met werkgerelateerde zaken bezig te zijn (Lim & Teo,

2005). Bovendien wordt het eigen cyberloafing gedrag acceptabel gevonden omdat anderen

binnen de organisatie hetzelfde gedrag zouden vertonen (Lim & Teo, 2005).

Ondanks enkele positieve effecten welke in eerdere studies worden geschetst, zoals

een positief effect op de emoties van de werknemer (Lim & Chen, 2012), verhoogde

innovativiteit op het werk (Derin & Gökçe, 2016), en het kunnen voorzien in een korte

informele pauze die vervolgens de concentratie en productiviteit weer verhoogt (Coker,

2013), heeft persoonlijk internetgebruik van werknemers tijdens werktijd overwegend

negatieve uitkomsten. Een belangrijke consequentie is een negatief effect op productiviteit

(Barlow et al., 2003; Bock & Ho, 2009; Bortolani & Favretto, 2009; Gunnlaugsdottir, 2015;

Ivarsson & Larsson, 2011; Mills et al., 2001;Ozler & Polat, 2012; Sipior & Ward, 2002;

Ugrin et al., 2008). Dertig tot veertig procent van de productiviteit van werknemers blijkt

namelijk verloren te gaan door internetten voor persoonlijke doeleinden (Verton, in Lim &

(9)

Naast het effect op de productiviteit, kan persoonlijk internetgebruik tijdens werktijd

ook vertraging van het bedrijfsnetwerk, het kwetsbaar maken voor virussen, en belastering

van de organisatie wegens verkeerde online activiteiten die onder het bedrijfsnetwerk

gebeuren, tot gevolg hebben (Lim & Teo, 2005; Mills et al., 2001).

Het uitvoeren van cyberloafing gedrag door werknemers is, in tegenstelling tot andere

vormen van verzuim zoals privé-telefoneren, langere pauzes nemen, of staan praten bij de

koffie-automaat, voor de werkgever minder goed zichtbaar. Werknemers die zich aan

cyberloafing schuldig maken kunnen namelijk de schijn ophouden hard aan het werk te zijn

door op hun werkplek te blijven zitten, maar kunnen ondertussen voor persoonlijke

doeleinden aan het internetten zijn (Bortolani & Favretto, 2009; Lim & Teo, 2005).

Sociale mediagebruik is op dit moment een veelgebruikte populaire vorm van

internetgebruik. Om deze reden wordt persoonlijk sociale mediagebruik tijdens werktijd in dit

onderzoek gezien als vorm van cyberloafing. Op basis daarvan wordt verwacht dat de

gevolgen die uit eerdere studies met betrekking tot cyberloafing naar voren zijn gekomen, ook

zullen gelden voor persoonlijk sociale mediagebruik tijdens werktijd als een onderdeel van

cyberloafing.

Sociale media

Sociale media zijn sinds hun opkomst erg populair en niet meer weg te denken uit het

dagelijks leven. Sociale media zijn online applicaties die door consumenten gegenereerde

inhoud bevatten (Xiang & Gretzel, 2010, p. 180). De populariteit van sociale netwerksites

maakt dat veel bedrijven investeren in het creëren, kopen en adverteren via sociale

netwerksites (Boyd & Ellison, 2008). Toch zijn er ook bedrijven die toegang tot deze websites

voor hun medewerkers blokkeren (Boyd & Ellison, 2008). Wanneer geen sprake is van

(10)

toegankelijk. Veel bedrijven zijn voor de dagelijkse gang van zaken afhankelijk van

computers, waardoor medewerkers eenvoudigweg in staat zijn internet of sociale netwerksites

te gebruiken tijdens werktijd. Daarnaast, beschikt ongeveer 86 procent van alle Nederlanders

boven de 12 over een smartphone (Wijkman van Aalst, 2016) waardoor via apps

verschillende sociale media toegankelijk zijn.

Eerder werd in een onderzoek in IJsland gevonden dat 49% van de werknemers met

toegang tot het internet tijdens werktijd, weleens sociale media gebruikte voor

niet-werkgerelateerde zaken (Gunnlaugsdottir, 2015). De tijd die per week om deze redenen aan

sociale media werd besteed, varieerde van minder dan een halfuur per week tot meer dan 4

uur per week. Uit een ander onderzoek, bleek 80 procent van de deelnemers die over sociale

media-accountsbeschikten, deze accounts te gebruiken tijdens werktijd (Del Bosque, 2013).

Gelet op de toenemende populariteit van sociale media mag verwacht worden dat gebruik

hiervan, dus ook privégebruik, tijdens werktijd nog zal toenemen.

In deze thesis wordt privé sociale mediagebruik gedefinieerd als het gebruik van

online sociale netwerksites of –applicaties door werknemers tijdens werktijd, niet met het

beoogde doel bij te dragen aan de werkzaamheden behorend bij de functie van de werknemer.

Hierbij ligt in dit onderzoek de focus op de sociale media Facebook, Instagram, LinkedIn,

Youtube, Pinterest/Welke, Twitter en Snapchat, gezien dit momenteel de meest gebruikte

sociale netwerksites in Nederland zijn (Newcom, 2017).

Vermoeidheid

Het werk, het gezinsleven en eventueel onbetaald werk of andere bezigheden eisen

veel tijd van een individu op. De tijd die aan deze activiteiten wordt besteed gaat vaak ten

koste van de slaaptijd van het individu (Barnes, Wagner & Ghumman, 2012; Chatzitheochari

(11)

maar leidt ook op zichzelf tot mentale vermoeidheid tijdens werk (Åkerstedt et al., 2004). In

ander onderzoek bleek de helft van het cyberloafing gedrag van werknemers verklaard te

kunnen worden door de kwaliteit en hoeveelheid slaap van deze werknemers (Wagner, Lim,

Barnes & Ferris, 2012).

De invloed van slaapgebrek werd ook onderstreept door studies over zelfregulatie.

Zelfregulatie is een menselijke eigenschap welke gaat over het kunnen reguleren van invloed,

gedrag en gedachten ten aanzien van het behalen van doelen (Gottfredson & Hirschi, in

Restubog et al., 2011). Zelfregulatie maakt dat individuen hun gedrag aan kunnen passen aan

de omgeving of aan zelfgestelde doelen, en is tegelijkertijd de basis voor het uitvoeren van

sociaal wenselijk gedrag (Baumeister & Vohs, 2007). Op het werk zou sociaal wenselijk

gedrag vertonen zich kunnen uiten in het zijn van een productieve werknemer. Zelfregulatie is

geen onuitputtelijke eigenschap, het uitoefenen van zelfregulatie op één moment vermindert

de hoeveelheid zelfregulatie welke nog beschikbaar is voor andere momenten en daarmee kan

een individu dus maar een bepaald aantal verleidingen op een dag weerstaan (Baumeister &

Heatherton, 1996; Baumeister, Bratslavsky, Muraven & Tice, 1998; Restubog et al., 2011;

Vohs & Heatherton, 2000). Lage zelfregulatie kan individuen kwetsbaar maken voor het

uitvoeren van contraproductief gedrag, zoals cyberloafing (Restubog et al., 2011; Ugrin et al.,

2008).Vermoeidheid kan, evenals andere situationele aspecten, zelfregulatie verminderen

(Baumeister & Heatherton, 1996; Muraven, Tice & Baumeister, 1998) en daarmee het

persoonlijk mediagebruik vergroten.

Ook lijken vermoeidheid en burnout-aspecten welke werknemers kunnen ervaren, op

zichzelf met contraproductief gedrag op het werk gerelateerd te zijn (Bolton, Harvey,

(12)

Daarnaast bleken werknemers met hogere werkgerelateerde vermoeidheid een hogere

neiging tot online gaming, een vorm van cyberloafing, tijdens werktijd te hebben (Reinecke,

2009).

Op basis van bovenstaande valt daarom het volgende te verwachten.

H1: Vermoeidheid is positief gerelateerd aan persoonlijk sociale mediagebruik tijdens werktijd 1

Werkstress

Tijdens een werkdag worden er veel dingen gevraagd van een werknemer. Een groot

deel van de werknemers ervaart dan ook stress en druk van zijn of haar werk en de

werkomgeving (Ivarsson & Larsson, 2011). Werkstress kan worden gezien als “het gevoel of

bewustzijn van het eigen disfunctioneren van een individu als gevolg van waargenomen

omstandigheden of gebeurtenissen in de werkomgeving” (Parker & DeCotiis, 1983, p. 161).

Er kan op twee manieren worden omgegaan met stressfactoren; op een probleemgerichte

manier of op een emotiegerichte manier (Henle & Blanchard, 2008). Wanneer een individu

een probleemgerichte manier hanteert, richt het zich op de oorzaak van de problemen en

probeert bijvoorbeeld informatie te verkrijgen of naar oplossingen te zoeken (Henle &

Blanchard, 2008). Bij het hanteren van een emotiegerichte manier, richt het individu zich op

de gevoelens ten gevolge van de stress en probeert bijvoorbeeld afstand te nemen van de

stress, te hopen dat er een wonder gebeurt, of de problemen te negeren (Henle & Blanchard,

2008). Een voorbeeld van een emotiegerichte en vermijdende manier om om te gaan met

werkstress is het gebruik van cyberloafing (Henle & Blanchard, 2008).

1

(13)

Persoonlijk internetgebruik tijdens werktijd kan worden gebruikt als een manier om

om te gaan met werkstress (Page, 2015). Dat werkstress inderdaad invloed kan hebben op de

mate waarin werknemers cyberloafing gedrag vertonen, wordt ook onderstreept door

onderzoek waarbij gevonden werd dat werknemers meer geneigd waren tot cyberloafing

gedrag wanneer zij rol-ambiguïteit of rol-conflict, twee verschillende onderdelen van

werkstress, ervaarden op werk (Henle & Blanchard, 2008; RuningSawitri, 2012). Hierbij leek

het effect van rol-overbelasting, een andere soort stressfactor, juist een tegengesteld effect te

hebben in die zin dat werknemers die rol-overbelasting ervaarden minder geneigd waren tot

cyberloafing wegens het hoge aantal taken dat zij al te voldoen hadden tijdens hun werk.

Na een situatie van hoge werkdruk is het belangrijk dat werknemers hiervan kunnen

herstellen (Ivarsson & Larsson, 2011). Ivarsson en Larsson (2011) stellen dat persoonlijk

internetgebruik hierbij kan helpen door korte afleiding te bieden en werknemers de

gelegenheid te geven nieuwe energie op te doen na deze werkdruk. Een dergelijke korte

onderbreking zou niet het achterliggende probleem oplossen maar wel kunnen voorzien in de

behoefte aan tijdelijke ontspanning waardoor werknemers een moment van rust ervaren

(Ivarsson & Larsson, 2011). Dat werknemers persoonlijk internetgebruik inderdaad als een

korte onderbreking van het werk en een vorm van stressverlichting gebruiken, is in ander

onderzoek aangetoond (Lim & Chen, 2012; Page, 2015).

Ook is onderzoek uitgevoerd naar de rol van sociale steun bij werkstress

(Viswesvaran, Sanchez & Fisher, 1999). Daarbij is gevonden dat sociale steun stress iets kon

verminderen, maar niet direct actief opgezocht werd bij aanwezigheid van stressfactoren op

het werk (Viswesvaran et al., 1999). Toch blijkt sociale steun te kunnen helpen bij zowel

levensstress als werkstress die door individuen wordt ervaren (Cobb, 1976; LaRocco, House

& French, 1980). Door middel van sociale mediagebruik kan een individu op afstand zijn of

(14)

omgeving. Persoonlijk sociale mediagebruik kan hiermee mogelijk twee functies dienen voor

werknemers die werkstress ervaren. Sociale mediagebruik kan deze werknemers voorzien in

de behoefte aan sociale steun op momenten van stress, maar tegelijk ook afleiding bieden ten

aanzien van de ervaren werkstress.

Om deze reden valt het onderstaande te verwachten.

H2: Werkstress is positief gerelateerd aan persoonlijk sociale mediagebruik tijdens werktijd

Naast de hiervoor beschreven omstandigheden, welke naar verwachting een positieve

relatie met persoonlijk sociale mediagebruik vertonen, bestaan ook omstandigheden met een

mogelijk negatieve relatie met persoonlijk sociale mediagebruik. De verwachting is dat

betrokkenheid van de werknemer bij het werk een beperkende rol kan spelen ten aanzien van

persoonlijk sociale mediagebruik.

Werkbetrokkenheid

Werkbetrokkenheid kan worden gedefinieerd als “de hoogte van de identificatie met-

en de betrokkenheid bij een bepaalde organisatie” (Mowday, Steers & Porter, 1979, p. 226).

Betrokkenheid bestaat uit drie componenten; affectieve betrokkenheid, continuerende

betrokkenheid, en normatieve betrokkenheid (Meyer & Allen, 1991). Hierbij staat affectieve

betrokkenheid voor de emotionele band en de identificatie die de werknemer voelt bij zijn

organisatie, continuerende betrokkenheid staat voor de kosten die gepaard gaan met het

verlaten van de organisatie, normatieve betrokkenheid staat voor het gevoel verplicht te zijn

bij de organisatie te blijven. Werknemers met hoge affectieve betrokkenheid zullen bij hun

organisatie blijven omdat zij dat graag willen, terwijl werknemers met hoge normatieve

(15)

blijven (Meyer & Allen, 1991). Werkbetrokkenheid duidt een actieve band tussen de

werknemer en zijn of haar organisatie en dat de werknemer bereid is zichzelf in te zetten voor

het welzijn van de organisatie (Mowday et al., 1979). Daarmee is betrokkenheid een

belangrijk aspect voor het goed functioneren van de werknemer en de organisatie. Daarnaast

zorgt betrokkenheid voor een positiever gevoel bij de werknemer ten aanzien van de eigen

baan en de organisatie, heeft het tot gevolg dat de werknemer graag bij de organisatie wilt

blijven, en zorgt voor verhoogde motivatie(Demir, 2011; Mowday et al., 1979; Steers, 1977).

Uit onderzoek blijkt het persoonlijk internetgebruik tijdens werktijd lager te zijn

wanneer er sprake is van hogere betrokkenheid bij de organisatie (Garrett & Danziger, 2008).

Werknemers die hogere werkbetrokkenheid voelen, hebben eerder het idee dat

niet-werkgerelateerd gedrag niet past bij hun zelfbeeld en de eigen productiviteit in de weg zit

(Garrett & Danziger, 2008). Andersom, blijkt lagere werkbetrokkenheid juist geassocieerd

met meer cyberloafing gedrag (Liberman et al., 2011). Op basis van bovenstaande wordt

daarom het volgende verwacht.

H3: Werkbetrokkenheid is negatief gerelateerd aan persoonlijk sociale mediagebruik tijdens werktijd

Sociale media in organisaties

Gebruik van sociale media wordt steeds meer toegepast in organisationele settings.

Sociale media bevorderen de interne en externe communicatie van bedrijven, en brengen

mogelijkheden welke voorheen zeer moeilijk of zelfs onmogelijk geacht werden (Nah &

Saxton, 2012; Treem & Leonardi, 2012; Wright & Hinson, 2009).Het grote bereik van

(16)

bijvoorbeeld crisiscommunicatie of marketingdoeleinden (Mangold & Faulds, 2009; Veil et

al., 2011).

Toch blijkt maar 23% van alle Europese organisaties een sociale mediastrategie te

hebben welke voorschrijft hoe en door wie het sociale mediagebruik ten behoeve van de

organisatie gebeurt (Macnamara & Zerfass, 2012).

Het gebruik van internet voor werkdoeleinden blijkt positief gerelateerd te zijn aan het

privégebruik van internet tijdens werktijd (Garrett & Danziger, 2008; Henle & Blanchard,

2008; Liberman et al., 2011). In dit thesis-onderzoek wordt verwacht dat door het gebruik van

sociale media voor werkdoeleinden de drempel wordt verlaagd om sociale media voor

privédoeleinden te gebruiken tijdens werktijd. Hierdoor zou de mogelijke invloed van

persoonlijke omstandigheden op persoonlijk sociale mediagebruik versterkt kunnen worden.

Op basis van bovenstaande wordt in dit thesis-onderzoek verwacht dat gebruik van

sociale media voor werkdoeleinden een positieve relatie zal vormen met privé sociale

mediagebruik. Dit wordt verwacht in de vorm van een interactie-effect, op de volgende

manier.

H4a: Het positieve verband tussen vermoeidheid en persoonlijk sociale mediagebruik tijdens werktijd door werknemers is sterker naarmate werknemers (meer) gebruikmaken van sociale media voor werkdoeleinden

H4b: Het positieve verband tussen werkstress en persoonlijk sociale mediagebruik tijdens werktijd door werknemers is sterker naarmate werknemers (meer) gebruikmaken van sociale media voor werkdoeleinden

(17)

H4c: Het negatieve verband tussen werkbetrokkenheid en persoonlijk sociale mediagebruik tijdens werktijd door werknemers is minder sterk naarmate werknemers (meer) gebruik maken van sociale media voor werkdoeleinden

Controlevariabelen

Uit eerdere literatuur blijkt met betrekking tot cyberloafing een verschil te bestaan

tussen mannen en vrouwen. Mannen maakten zich eerder schuldig aan cyberloafing gedrag

dan vrouwen en zagen dit ook als een positievere bijdrage aan hun werk waar vrouwen

vonden dat cyberloafing hen stoorde tijdens het werk (Andreassen, Torsheim & Pallesen,

2014; Everton, Mastrangelo & Jolton, 2005; Henle & Blanchard, 2008; Jia, Jia & Karau,

2013; Lim & Chen, 2012; Vitak et al., 2011).

Ook blijkt uit eerder onderzoek vaker een negatief effect van leeftijd op cyberloafing

gedrag (Andreassen et al., 2014; Everton et al., 2005; Jia et al., 2013; Sheikh, Atashgah &

Adibzadegan, 2015; Vitak et al., 2011), waarbij jongere medewerkers sterker geneigd waren

voor privédoeleinden te internetten tijdens werktijd.Uit onderzoek van Holland et al. (2016)

(18)

blijkt dat jongere werknemers sterker geneigd waren sociale media voor persoonlijke

doeleinden te gebruiken tijdens werktijd.

Daarnaast, zijn eerder significante effecten gevonden van opleidingsniveau op

cyberloafing (Andreassen et al., 2014; Vitak et al., 2011) waarbij hoger opgeleiden meer

geneigd waren tot privé internetgebruik tijdens werk dan lager opgeleiden. Echter werd in

ander onderzoek juist een negatief effect van opleidingsniveau op persoonlijk internetgebruik

gevonden (Sheikh et al., 2015). Om bovenstaande redenen zullen geslacht, leeftijd, en

opleidingsniveau in dit thesis-onderzoek worden meegenomen als controlevariabelen.

Verder, wordt in dit thesis-onderzoek verwacht dat meer werkuren per week

vanzelfsprekend zal resulteren in een hogere hoeveelheid tijdsbesteding aan sociale media

tijdens werktijd.

METHODE

Design en deelnemers

Om de relaties tussen werkstress, vermoeidheid, werkbetrokkenheid, sociale

mediagebruik voor werkdoeleinden en persoonlijk sociale mediagebruik tijdens werktijd te

onderzoeken is gebruik gemaakt van een cross-sectioneel survey onderzoeksdesign. Hierbij

zijn vragenlijsten gericht op Nederlandse werknemers uitgezet.

Werving van deelnemers gebeurde middels een convenience steekproef. Er is gekozen

om de werknemers in eerste instantie te bereiken via de eigen organisatie. Om die reden zijn

in totaal 123 Nederlandse organisaties aangeschreven, waaronder Shell, Volkswagen,

Unilever en Aegon. Dit gebeurde per e-mail of door middel van een privébericht via

Facebook of de berichtenservice WhatsApp. Naast deze werving via organisaties, zijn ook

(19)

gemaakt van snowball sampling waarbij enkele contactpersonen hun eigen netwerk

aangesproken hebben met verzoek tot deelname.

In totaal zijn 207 deelnemers de vragenlijst gestart. Hiervan zijn uiteindelijk 65

deelnemers uitgesloten van analyse, omdat zij doorgaans geen toegang tot het internet bleken

te hebben (N= 4), niet akkoord gingen met deelname (N= 2), of de vragenlijst niet volledig

hadden afgemaakt (N= 59). Hierdoor bleef een onderzoeksgroep over van 142 deelnemers.

De onderzoeksgroep bestond uit 40,1% mannelijke deelnemers (N= 57). De leeftijd

varieerde van 19 tot 69 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 41,90 jaar (SD= 12,97). De

onderzoeksgroep bleek hoogopgeleid te zijn, met 0,70% basisschool (N= 1), 1,40% (N= 2)

vmbo/mavo, 3,50% (N= 5) havo, 3,50% (N= 5) vwo/gymnasium, 13,40% (N= 19) mbo,

41,50% (N= 59) hbo/hogeschool, 9,90% (N= 14) universitair bachelor-opleiding, 24,60% (N=

35) universitair master-opleiding, en 1,40% Phd (N= 2).

De deelnemers in de onderzoeksgroep werkten gemiddeld 33,60 uur per week (SD=

7,94) waarbij dit aantal tussen de verschillende deelnemers varieerde van 8 tot 60 uur per

week. Hierbij kwamen werkwerken van 32, 36, en 40 uur het meest voor.

Instrumentatie

De concepten in dit thesis-onderzoek werden gemeten op basis van bestaande schalen

waarvan uit eerder onderzoek bekend was dat deze in staat zijn de latente variabelen aan te

tonen. Voor deze gevalideerde schalen hoefde daarom niet opnieuw factoranalyse te worden

uitgevoerd. Wel werd betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd voordat per concept een schaal

werd geconstrueerd.

Vermoeidheid is als onafhankelijke variabele in dit onderzoek geconceptualiseerd

met behulp van de uit eerder onderzoek gevalideerde Fatigue Assessment Scale van

(20)

tien items2, zoals bijvoorbeeld ‘Ik word erg snel moe’ en ‘Ik heb moeite om aan dingen te beginnen’. Hiervoor dienden deelnemers aan te geven hoe vaak dit de afgelopen dertig dagen

op hen van toepassing was geweest, op een 5-punts schaal variërend van ‘nooit’ tot ‘altijd’.

Item 4 en item 10 van deze schaal zijn gehercodeerd omdat deze in tegengestelde richting met

de andere items bleken te staan. De schaal bleek zeer betrouwbaar te zijn, Cronbach’s alpha =

0,89. Vervolgens is de variabele voor vermoeidheid geconstrueerd als gemiddelde van de

scores op de tien items samen (M= 2,11, SD= 0,63).

Werkstress is als onafhankelijke variabele geconceptualiseerd op basis van een

Nederlands vertaalde versie van de bestaande Engelstalige werkstress-schaal van Parker en

DeCotiis (1983). Deze gevalideerde schaal bestaat uit dertien items, bijvoorbeeld de items ‘Mijn werk heeft meer invloed op me dan zou moeten’ en ‘Ik krijg soms een benauwd gevoel

als ik aan mijn werk denk’. Hiervan dienden deelnemers per 5-punts schaal aan te geven

hoezeer zij het hiermee eens waren variërend van ‘sterk mee oneens’ tot ‘sterk mee eens’.

Deze schaal bleek hoge betrouwbaarheid te vertonen, Cronbach’s alpha = 0,87. Door het

gemiddelde te nemen van de scores op deze items samen kon een variabele voor werkstress

worden geconstrueerd (M= 2,39, SD= 0,62).

Werkbetrokkenheid is als onafhankelijke variabele geconceptualiseerd

middels de Nederlandse verkorte versie van de gevalideerde schaal Werkbelevingslijst van

Schaufeli en Bakker (2003) te gebruiken. Hiervoor werd door middel van negen stellingen zoals ‘Ik ben trots op het werk dat ik doe’ en ‘Ik ga helemaal op in mijn werk’ gemeten op

een 7-punts schaal hoe vaak dit op de deelnemers van toepassing was, variërend van ‘nooit’ tot ‘dagelijks’. De betrouwbaarheid van deze schaal bleek zeer hoog, Cronbach’s alpha =

0,95. Het gemiddelde van deze items samen vormde uiteindelijk het concept van

werkbetrokkenheid in dit onderzoek (M= 5,67, SD= 1,21).

2

(21)

Sociale mediagebruik voor persoonlijke doeleinden werd als afhankelijke variabele

gemeten door de deelnemers een indicatie te laten geven van de bestede tijd in minuten per

dag aan elk van de volgende sociale mediasoorten: Facebook, Instagram, LinkedIn, Youtube,

Pinterest/Welke, Twitter, Snapchat, Overig. Ten aanzien van de analyses is hiervan een

nieuwe variabele gemaakt als som van de bestede tijd aan deze acht sociale mediasoorten

samen (M= 24,01, SD= 26,96, Mdn= 16,00, range= 150,00).

Sociale mediagebruik voor werkdoeleinden werd gemeten op eenzelfde manier als

sociale mediagebruik voor persoonlijke doeleinden alleen werd hiervoor duidelijk aangegeven

dat het nu ging om de tijd die deelnemers voor werkdoeleinden aan de sociale mediasoorten

besteedden, dit kon ook weer worden aangegeven in minuten per dag. Ten aanzien van de

analyses is op basis hiervan een nieuwe variabele opgesteld als de som van de bestede tijd aan

deze sociale mediasoorten samen (M= 32,68, SD= 56,52, Mdn= 17,00, range= 425,00).

Procedure

Dataverzameling gebeurde door middel van een vragenlijst opgesteld in het online

survey-programma Qualtrics. De uiteindelijke vragenlijst, met een geschatte tijdsduur van

ongeveer acht minuten, werd verspreid middels het versturen van de online link via e-mail of

sociale media naar de benaderde contactpersonen. Om de anonimiteit van de deelnemers te

waarborgen werd voor elke organisatie dezelfde anonieme link naar de vragenlijst gebruikt.

De resultaten werden direct verzameld in het Qualtrics programma. Na afloop van de

dataverzameling werden de data vanuit Qualtrics overgezet naar dataverwerkingsprogramma

SPSS om deze te kunnen analyseren.

De vragenlijst startte met een korte introductietekst, waarna de vraag voor

toestemming tot deelname volgde. Hierna werden enkele demografische gegevens gevraagd

(22)

vraag diende als selectievraag om de relevantie van data voor dit onderzoek te waarborgen.

Hierna werd de deelnemer gevraagd aan te geven hoeveel tijd hij of zij voor privégebruik aan

verschillende sociale media besteedde. Vervolgens volgde dezelfde vraag maar voor gebruik

voor werkdoeleinden. Daarna volgden eerst de vragen met betrekking tot werkstress,

vervolgens de vragen met betrekking tot vermoeidheid. Als laatste volgden de vragen met

betrekking tot werkbetrokkenheid, waarna de deelnemer het einde van de vragenlijst bereikte

en werd bedankt voor deelname.

Pre-test. Voorafgaand aan de afname van de uiteindelijke vragenlijst is deze door middel van een pre-test getest. Deze pre-test is uitgevoerd onder een sample van drie

mannelijke en drie vrouwelijke personen, variërend in leeftijd, opleidingsniveau en beroep.

Op basis van de door deze personen verstrekte feedback, is de vragenlijst aangepast en

verbeterd waarna deze klaar was voor gebruik. Voorbeelden van aanpassingen zijn

toevoeging van het sociale medium Welke, en het weergeven van een voortgangsbalk bij de

vragenlijst.

Analyses. Voor alle analyses in dit onderzoek werd het dataverwerkingsprogramma SPSS gebruikt. Hypothesen 1, 2 en 3 dienden te worden getest middels multipele

hiërarchische regressie. Hiervoor werd eerst getest of aan de assumpties voor

regressie-analyse werd voldaan. Hierbij bleken de residuen voor de variabelen persoonlijk sociale

mediagebruik en sociale mediagebruik voor werkdoeleinden niet normaal verdeeld te zijn.

Daarom is square-root transformatie toegepast. Hierdoor bestonden de uiteindelijke scores op

persoonlijk sociale mediagebruik uit de wortel van elk van de oorspronkelijke opgetelde

scores per deelnemer. Ook de scores voor sociale mediagebruik ten behoeve van werk zijn

getransformeerd naar de wortel van elk van deze scores. Op deze manier werd wel aan de

(23)

regressie-analyse werd uitgevoerd. Ook bleek er na tests geen sprake te zijn van

multicollineariteit onder de onafhankelijke variabelen.

Hypothese 4a, 4b en 4c omvatten een moderatie-effect en werden getest middels

PROCESS (Hayes, 2013) in SPSS.

RESULTATEN

Naar aanleiding van het bekijken van de verdeling van het sociale mediagebruik, bleek

in deze onderzoeksgroep de hoeveelheid persoonlijk sociale mediagebruik erg uiteen te lopen

(Tabel 1). Het aantal minuten voor privégebruik varieerde van 0 tot 60 minuten per sociale

mediasoort per dag. Hierbij bleek van de acht sociale mediasoorten Facebook het meest te

worden gebruikt tijdens werktijd, en Pinterest/Welke het minst (Tabel 1). Het sociale

mediagebruik voor werkdoeleinden varieerde zelfs van 0 tot 240 minuten per sociale media

soort per dag. Hierbij bleek ook weer Facebook het meest te worden gebruikt, en Snapchat

werd hier het minste gebruikt (Tabel 1).

Tabel 1. Verdeling Gebruik Sociale Media per Soort in Minuten per Dag

Privégebruik Werkgerelateerd Gebruik

M SD M SD Facebook 8,49 12,57 8,08 29,57 Instagram 2,20 5,68 1,18 5,44 LinkedIn 3,58 6,94 6,39 12,98 Youtube 1,99 6,84 2,99 7,74 Pinterest/Welke 0,55 3,08 0,35 1,85 Twitter 1,75 4,89 6,40 19,85 Snapchat 1,13 3,49 0,14 1,02 Overig 4,32 9,75 7,15 20,33 N= 142

(24)

Naar aanleiding van het bekijken van de correlaties tussen de variabelen in dit

onderzoek, bleek tussen vermoeidheid en werkstress een zeer significante en sterke relatie te

bestaan (Tabel 2). Vermoeidheid en werkbetrokkenheid vertoonden onderling een zeer

significante en sterke relatie. Werkstress en werkbetrokkenheid bleken zeer significant

redelijk sterk gerelateerd. Ook werkgerelateerd sociale mediagebruik en privé sociale

mediagebruik vertoonden onderling een zeer significant redelijk sterke relatie(Tabel 2).

Tabel 2. Correlaties van Variabelen onderling met Square-root Somscores Sociale Mediagebruik

Vermoeidheid Werkstress Werkbetr.heid PSM WSM

Vermoeidheid 0,557** -0,679** 0,028 -0,046

Werkstress 0,557** -0,404** -0,016 -0,023

Werkbetr.heid -0,679** -0,404** 0,047 0,114

PSM 0,028 -0,016 0,047 0,311**

WSM -0,046 -0,023 0,114 0,311**

Noot. PSM= Privégebruik sociale media. WSM= Werkgerelateerd gebruik sociale media Werkbetr.heid= Werkbetrokkenheid.

** p < 0,001

Hypothese een tot en met drie, waarin werd verwacht dat vermoeidheid, werkstress, en

werkbetrokkenheid respectievelijk een positieve, positieve, en negatieve relatie zouden

vertonen met persoonlijk sociale mediagebruik, werden getest in multipele hiërarchische

regressie-analyse. Hierbij zijn in stap 1 de onafhankelijke en de afhankelijke variabelen

ingevoerd, in stap 2 zijn de controlevariabelen bijgevoegd. Model 1 bleek hierbij niet

significant3(Tabel 3). Model 2, waarbij de controlevariabelen leeftijd, opleidingsniveau,

geslacht, en aantal werkuren in het model waren meegenomen, bleekwel significant te zijn,

3

De analyses voor dit onderzoek zijn nogmaals herhaald na uitsluiting van sterk afwijkende waarnemingen op de variabele voor persoonlijk socialemediagebruik. Dit gebeurde op basis van de Median Absolute Deviation (MAD) methode (Leys, Ley, Klein, Bernard & Licata, 2013) met daarbij drieabsolute deviaties als criterium, voor het uitsluiten van sterk afwijkende waarnemingen. Echter bleek dit geen significant resultaat voor het regressiemodel op te leveren terwijl de onderzoeksgroep hiermee wel verkleind werd. Daarom zijn de uiteindelijke analyses uitgevoerd met inbegrip van sterk afwijkende

(25)

F(7, 134)= 4.65, p < 0,001. Leeftijd bleek hierbij de enige significante voorspeller van

persoonlijk sociale mediagebruik, b*= –0,46, t= –5,36, p < 0,001, 95% CI [–0,13, –0,06].

Leeftijd bleek op deze manier 19,5% van de variantie in privé sociale mediagebruik te kunnen

verklaren (R2= 0,19). Daarmee werd geen steun gevonden voor hypothese 1, 2, en 3.

Tabel 3. Regressiemodellen ter Voorspelling van Persoonlijk Sociale Mediagebruik4

b 95% CI SE b b* p R2 ΔR2 (p) Model 1 0,01 Constante 1,86 -2,84, 6,56 2,38 0,435 Vermoeidheid 0,56 -0,51, 1,62 0,54 0,13 0,304 Werkstress -0,18 -1,05, 0,69 0,44 -0,04 0,688 Werkbetr.heid 0,26 -0,24, 0,77 0,26 0,12 0,304 Model 2 0,19 0,185 (< 0,001) Constante 6,42 1,12, 11,71 2,68 0,018 Vermoeidheid 0,38 -0,60, 1,36 0,50 0,09 0,443 Werkstress 0,15 -0,67, 0,96 0,41 0,03 0,722 Werkbetr.heid 0,29 -0,18, 0,77 0,24 0,13 0,221 Leeftijd -0,10 -0,13, -0,06 0,02 -0,46 < 0,001 Geslachta -0,17 -1,06, 0,71 0,45 -0,03 0,702 Opleidingsniveau -0,17 -0,47, 0,13 0,15 -0,09 0,259 Aantal Werkuren 0,01 -0,05, 0,06 0,03 0,02 0,810

Noot. Werkbetr.heid= Werkbetrokkenheid. Aantal Werkuren= gemiddeld aantal werkuren per week a

0= man, 1= vrouw

Hypothesen4a, 4b, en 4c werden getest middels PROCESS (Hayes, 2013). Het

verwachte interactie-effect van sociale mediagebruik voor werkdoeleinden en vermoeidheid

op privé sociale mediagebruik bleek niet significant te zijn (Tabel 4.1). Hiermee werd geen

steun gevonden voor hypothese 4a. Het verwachte interactie-effect van sociale mediagebruik

voor werkdoeleinden en werkstress op privé sociale mediagebruik bleek niet significant

4

(26)

(Tabel 4.2). Hypothese 4b werd hiermee niet ondersteund. Ook het verwachte interactie-effect

van sociale mediagebruik voor werkdoeleinden en werkbetrokkenheid op privé sociale

mediagebruik bleek niet significant(Tabel 4.3). Hiermee werd geen steun gevonden voor

hypothese 4c.

Het model als geheel bleek tijdens deze analyses met PROCESS wel significant te zijn

voor respectievelijk hypothese 4a, F(7, 134)= 6,54, p < 0,001, hypothese 4b, F(7, 134)= 6,61,

p < 0,001, en hypothese 4c, F(7, 134)= 6,53, p < 0,001. Dit kan worden verklaard door de

sterk significante relaties van leeftijd en werkgerelateerd sociale mediagebruik met

persoonlijk sociale mediagebruik (Tabel 4.1, 4.2, en 4.3).

Tabel 4.1. Lineair Model van Voorspellers van Persoonlijk Sociale Mediagebruik

b 95% CI SE b t p Constante 8,99 5,81, 12,16 1,60 5,60 < 0,001 WSM (gecentreerd) 0,20 0,08, 0,31 0,06 3,51 < 0,001 Vermoeidheid (gecentreerd) 0,14 -0,50, 0,78 0,32 0,44 0,6597 WSM x Vermoeidheid 0,01 -0,18, 0,19 0,09 0,10 0,9201 Leeftijd -0,09 -0,12, -0,05 0,02 -5,14 < 0,001 Geslachta -0,31 -1,17, 0,55 0,43 -0,71 0,4759 Opleidingsniveau -0,16 -0,45, 0,13 0,15 -1,11 0,2693 Aantal Werkuren 0,01 -0,05, 0,06 0,03 0,22 0,0584 Noot. R2= 0,25

WSM= Werkgerelateerd sociale mediagebruik5. a0= man, 1= vrouw

5 Voor de hoeveelheid werkgerelateerd sociale mediagebruik is steeds de wortel van elk van de somscores

(27)

Tabel 4.2. Lineair Model van Voorspellers van Persoonlijk Sociale Mediagebruik b 95% CI SE b t p Constante 9,07 5,93, 12,20 1,58 5,72 < 0,001 WSM (gecentreerd) 0,20 0,09, 0,31 0,06 3,55 < 0,001 Werkstress (gecentreerd) 0,14 -0,51, 0,79 0,33 0,42 0,6717 WSM x Werkstress 0,05 -0,11, 0,21 0,08 0,59 0,5548 Leeftijd -0,09 -0,12, -0,06 0,02 -5,21 < 0,001 Geslachta -0,32 -1,18, 0,54 0,43 -0,74 0,4613 Opleidingsniveau -0,16 -0,45, 0,12 0,14 -1,14 0,2569 Aantal Werkuren 0,01 -0,05, 0,06 0,03 0,220 0,8274 Noot. R2= 0,26

WSM= Werkgerelateerd sociale mediagebruik5. a0= man, 1= vrouw

Tabel 4.3. Lineair Model van Voorspellers van Persoonlijk Sociale Mediagebruik

b 95% CI SE b t p Constante 9,17 5,99, 12,35 1,61 5,70 < 0,001 WSM (gecentreerd) 0,20 0,08, 0,31 0,06 3,42 < 0,001 Werkbetr.heid (gecentreerd) 0,06 -0,27, 0,40 0,17 0,38 0,7049 WSM x Werkbetr.heid 0,00 -0,10, 0,10 0,05 0,03 0,9753 Leeftijd -0,09 -0,12, -0,05 0,02 -5,16 < 0,001 Geslachta -0,29 -1,15, 0,56 0,43 -0,68 0,4959 Opleidingsniveau -0,17 -0,46, 0,11 0,14 -1,21 0,2302 Aantal Werkuren 0,00 -0,05, 0,06 0,03 0,10 0,9224 Noot. R2= 0,25

WSM= Werkgerelateerd sociale mediagebruik5. Werkbetr.heid= Werkbetrokkenheid. a

(28)

DISCUSSIE

In dit thesis-onderzoek is gekeken naar de relatietussen verschillende persoonlijke

omstandigheden en de hoeveelheid cyberloafing, in de vorm van sociale mediagebruik, tijdens

werktijd. Volgens dit huidige onderzoek wordt dagelijks gemiddeld 24 minuten (SD= 26.96)

voor persoonlijke redenen van sociale media gebruik gemaakt tijdens werktijd. Op deze

manier kan worden geconcludeerd dat onder Nederlandse werknemers sociale mediagebruik

tijdens werktijd op dit moment zeker een rol speelt.

De eerste hypothese, waarin de verwachting werd geuit dat vermoeidheid een

positieve relatie met privégebruik van sociale media tijdens werktijd zou vertonen, werd niet

ondersteund. Vermoeidheid heeft in dit onderzoek geen invloed op de mate waarin

werknemers voor persoonlijke doeleinden hun sociale media-accounts raadplegen tijdens

werktijd. Dit is in strijd met onderzoek van Restubog et al. (2011) en Restubog et al. (2010)

waarin aangetoond werd dat lagere zelfregulatie individuen kwetsbaarder kan maken voor

contraproductief en afwijkend werkgedrag. En met onderzoek van Bolton et al. (2011) en

Jiang en Tsohou (2014) welke aantoonden dat vermoeidheid positief gerelateerd bleek aan

CWB.

Een mogelijke verklaring voor dit verschil is dat het afwijkende werkgedrag dat

gevolg kan zijn van verminderde zelfregulatieof vermoeidheid, uit ernstiger afwijkend

werkgedrag bestaat, zoals diefstal, fraude of disrespect op de werkvloer. Het ontbreken van

een significante relatie tussen vermoeidheid en sociale mediagebruik sluit ook niet aan bij

conclusies van Reinecke (2009) waarbij vermoeidheid bij werknemers gerelateerd was aan

hogere neiging tot online gaming als vorm van cyberloafing. Daarnaast spreekt het gebrek aan

steun voor hypothese 1 het onderzoek van Wagner et al. (2012) tegen. Hierin werd namelijk

gevonden dat de helft van het cyberloafing gedrag kon worden verklaard door de hoeveelheid

(29)

Een verklaring voor dit gevonden verschil kan zijn dat in dit thesis-onderzoek

vermoeidheid werd gemeten op basis van zelfindicatie en over een tijdsperiode van 30 dagen.

In het onderzoek van Wagner et al. (2012) bijvoorbeeld, gebeurde dit op basis van objectieve

metingen door middel van elektronische apparatuur en gedurende een korte tijdsperiode.

Voor de tweede hypothese, waarin verwacht werd dat werkstress positief gerelateerd

zou zijn aan privé sociale mediagebruik, werd in dit onderzoek evenmin steun gevonden. Dit

is in strijd met onderzoek door RuningSawitri (2012) en Page (2015). Een verklaring voor het

ontbreken van steun voor deze verwachtingen uit hypothese twee, kan zijn dat werknemers in

dit onderzoek welke last hebben van werkstress andere manieren hanteren om deze stress te

verminderen. Mogelijk vinden zij ontspanning in sportieve of recreatieve activiteiten buiten

werktijd. Ook kan het zijn dat zij stressvermindering verkrijgen door middel van persoonlijk

of telefonisch contact, zijnde niet middels sociale media of niet tijdens werktijd. Daarnaast

werd in deze onderzoeksgroep in het algemeen zowel redelijk weinig stress als vermoeidheid

ervaren, hetgeen de uiteindelijke resultaten kan hebben beïnvloed.

Hypothese drie, waarin de verwachting isgeuit dat werkbetrokkenheid negatief zou

zijn gerelateerd aan privé sociale mediagebruik, werd door dit onderzoek niet ondersteund.

Op deze manier lijken werknemers met hogere werkbetrokkenheid in dit onderzoek niet

significant minder van persoonlijke sociale media gebruik te maken dan werknemers met

lagere werkbetrokkenheid. Dit is niet in lijn met de aannames van Garrett en Danziger (2008)

en de resultaten uit het onderzoek van Liberman et al. (2011). Hierin zou werkbetrokkenheid

namelijk een negatieve relatie vertonen met persoonlijk internetgebruik.

Concluderend kan worden gesteld dat in dit thesis-onderzoek vermoeidheid,

werkstress en werkbetrokkenheid het privé sociale mediagebruik van werknemers tijdens

(30)

Voor alle drie de hypothesen geldt dat de nulbevindingen mogelijk verklaard kunnen

worden door de spreiding in de variabelen. Zoals eerder genoemd, is er in dit onderzoek

sprake van zeer grote spreiding in de scores op de variabelen voor sociale mediagebruik. De

spreiding in de scores op de variabelen voor vermoeidheid, werkstress, en werkbetrokkenheid

was juist erg klein. Op de items voor vermoeidheid en werkstress scoorden de meeste

deelnemers richting de onderkant van de schaal. Op de schaal voor werkbetrokkenheid

scoorden veel deelnemers aan de bovenkant van de schaal. Het verschil in spreiding tussen de

variabelen voor sociale mediagebruik en de onderzochte omstandigheden kan hebben gezorgd

voor vertekening doordat de kleine spreiding op de ene variabele tegenover de hoge spreiding

op de andere variabele geregresseerd is waardoor mogelijk een significant resultaat ontbrak.

Het regressiemodel waarin de controlevariabelen waren meegenomen bleek wel

significant te zijn vanwege het sterk significante effect van leeftijd (Tabel 3). Op basis hiervan

kan worden gezegd dat leeftijd in staat is persoonlijk sociale mediagebruik significant te

voorspellen. Deze verwachting is in lijn met Andreassen et al. (2014) en Vitak et al. (2011).

Voor hypothese 4a, 4b en 4c, waarin de verwachting werd geuit dat sociale

mediagebruik voor werkdoeleinden de relatie tussen respectievelijk vermoeidheid, werkstress,

en werkbetrokkenheid met persoonlijk sociale mediagebruik tijdens werktijd zou beïnvloeden,

werd geen bewijs gevonden. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de mate waarin

werknemers sociale media gebruiken voor werkdoeleinden geen invloed heeft op relaties

tussen vermoeidheid, werkstress, of werkbetrokkenheid en sociale mediagebruik voor

persoonlijke doeleinden in dit onderzoek.

Wel bleek er een redelijk sterke correlatie tussen persoonlijk sociale mediagebruik en

werkgerelateerd sociale mediagebruik te bestaan welke zeer significant was. Op deze manier

zou het gebruiken van sociale media ten behoeve van werkdoeleinden mogelijk kunnen leiden

(31)

thesis-onderzoek geschetste verwachting, alleen betreft het hierbij een direct effect in plaats van een

interactie-effect. In een vervolg is het interessant om te onderzoeken of het hier een directe en

causale relatie tussen deze twee variabelen betreft, en of deze inderdaad in voorgestelde

richting verloopt. Hiervoor kan een experimenteel design worden aanbevolen omdat

causaliteit niet kan worden aangetoond middels een survey-design zoals in dit onderzoek

gebruikt is.

In tegenstelling tot eerder onderzoek (Andreassen et al., 2014; Henle & Blanchard,

2008; Lim & Chen, 2012) is in dit onderzoek geen significant verschil gevonden tussen

mannen en vrouwen in de hoeveelheid persoonlijk sociale mediagebruik.

Limitaties en ideeën voor toekomstig onderzoek

Voor vervolgonderzoek kan worden gedacht aan het samenstellen van een andere

onderzoeksgroep dan in dit thesis-onderzoek is gebeurd.

Hierbij kan worden gekozen voor aanpassing van de steekproefgrootte waardoor

mogelijk andere resultaten waren verkregen. De steekproefgrootte kan worden verhoogd naar

500 of 1000 personen om een duidelijker beeld te krijgen en dit kan tevens zorgen voor een

normalere verdeling in scores op de gemeten concepten in de onderzoeksgroep. Ook zouden

in een grotere onderzoeksgroep mogelijk meer deelnemers zijn die hoger scoren op werkstress

en vermoeidheid, waar in de onderzoeksgroep van deze thesis redelijk laag werd gescoord op

deze variabelen. Helaas behoorde vanwege de beschikbare tijd en -bronnen voor dit

thesis-onderzoek, het behalen van een hogere respons op de vragenlijst niet tot de mogelijkheden,

daarom is vervolgonderzoek aan te bevelen.

Ook kan hierbij worden gedacht aan metingen binnen specifieke beroepsgroepen.

Wanneer dit onderzoek bijvoorbeeld uitsluitend bij PR-medewerkers of bijvoorbeeld

(32)

dichter bij elkaar liggen wat mogelijk significantere onderzoeksresultaten teweegbrengt. Dit

kan een oplossing zijn voor het probleem met de spreidingsverschillen die in dit

thesis-onderzoek werden gevonden. Eerder hebben andere thesis-onderzoeken naar cyberloafing zich ook

beperkt tot specifieke beroepsgroepen (Del Bosque, 2013; McBride, LeVasseur, & Li, 2015;

Page, 2015).

Verder, is leeftijd in dit onderzoek alleen als controlevariabele meegenomen maar

bleek wel een zeer significante en negatieve relatie te vertonen met privé sociale

mediagebruik. Hierdoor kan worden gesteld dat jongere werknemers in hogere mate sociale

media gebruiken tijdens werktijd. Uit andere onderzoeken blijkt dat sociale mediagebruik in

het algemeen vaker voorkomt bij jongeren.Wanneer in het vervolg wordt gekozen om te

richten op een selecte groep werknemers bestaande uit alleen jongeren of juist alleen ouderen,

kan het zijn dat de resultaten minder beïnvloed worden door het effect van leeftijd.

Als tweede aspect, kunnen de meetmethoden in dit onderzoek als een limitatie worden

gezien.

Het kan zijn dat deelnemers in dit thesis-onderzoek, ondanks de benadrukte

anonimiteit, toch sociaal wenselijk hebben geantwoord.Veel deelnemers ontvingen namelijk

de link naar de vragenlijst via hun leidinggevende of via interne communicatiekanalen binnen

de organisatie, wat wellicht toch tot twijfel over de anonimiteit heeft gezorgd. Ondanks de

hoge spreiding in sociale mediagebruik scoorden namelijk de meeste deelnemers toch aan de

onderkant van de schaal, waardoor het effect dat hogere scores op deze variabelen hebben

gehad op de analyses, is vergroot. Dit zou te wijten kunnen zijn aan het sociaal wenselijk

antwoorden.In het vervolg zou daarom kunnen worden gekozen om de metingen voor sociale

mediagebruik niet op basis van zelfindicatie te meten, maar bijvoorbeeld het gebruik van

sociale netwerksites door de werknemer tijdens werktijd te monitoren. Hierdoor kan een

(33)

mogelijk is. Bovendienkan hierdoor wellicht minder goed onderscheid worden gemaakt

tussen werkgerelateerd sociale mediagebruik en persoonlijk gebruik.

Daaromkan in het vervolg ook worden gekozen deelnemers geenszins via hun eigen

organisatie te benaderen. Dit verhoogt mogelijk het gevoel van anonimiteit voor de

deelnemers. Daarnaast kan het aanpassen van de meetmethoden voor sociale mediagebruik

uitkomst bieden. De hoeveelheid persoonlijk en werkgerelateerd sociale mediagebruik zou

daarbij voortaan gemeten kunnen worden op een 5-punts- of 7-punts schaal, variërend van ‘nooit/0 minuten per dag’ tot ‘4 uur of meer per dag’. Op deze manier kan te hoge spreiding

op deze variabelen worden voorkomen.

Verder kan het resultaat uit dit onderzoek beïnvloed zijn door de scheve verdeling

welke in eerste instantie ontstond na het samenstellen van de variabelen voor privé sociale

mediagebruik en werkgerelateerd sociale mediagebruik. Echter is dit opgelost door

square-root transformatie toe te passen op deze twee variabelen.

Een derde limitatie aan dit onderzoek is dat hier is aangenomen dat vermoeidheid leidt

tot verminderde zelfregulatie. Omdat aangetoond is dat lagere zelfregulatie de neiging tot

persoonlijk gebruik van internet tijdens werktijd verhoogt, is in dit onderzoek een positieve

relatie tussen vermoeidheid en persoonlijk sociale mediagebruik verwacht. Echter kan de

aanname dat vermoeidheid leidt tot verminderde zelfregulatie wellicht niet zozeer direct

gesteld worden en daarom zou in het vervolg de voorgestelde relatie tussen vermoeidheid,

zelfregulatie, en persoonlijk sociale mediagebruik als een mediatie-effect getest kunnen

worden.

Daarnaast werd in dit onderzoek voor de verwachte relatie tussen werkstress en

persoonlijk sociale mediagebruik geen steun gevonden. Door RuningSawitri (2012), en door

Andreassen et al. (2014), is echter gevonden dat in bepaalde omstandigheden overbelasting

(34)

cyberloafing. Mogelijk bestaat een curvilineair verband, waarbij tot bepaalde hoogte sprake is

van afname en na dit omslagpunt sprake is van toename, tussen werkstress en cyberloafing

gedrag of persoonlijk sociale mediagebruik. Dit is een interessante invalshoek om in het

vervolg te onderzoeken.

Tot slot kan bij vervolgonderzoek gedacht worden aan het onderzoeken van andere

persoonlijke omstandigheden of eigenschappen in relatie tot persoonlijk sociale mediagebruik

tijdens werktijd. Een voorbeeld van een eigenschap waarvan de relatie met persoonlijk sociale

mediagebruik mogelijk in vervolgonderzoek kan worden getest, is gewetensvolheid. Er zijn

namelijk al eerder negatieve relaties tussen deze eigenschap en persoonlijk internetgebruik

tijdens werktijd gevonden (Jia et al., 2013; Prasad, Lim & Chen, 2010). Hierdoor kan deze

relatie mogelijk ook bij persoonlijk sociale mediagebruik aanwezig zijn.

Implicaties

Ondanks dat enkele bedrijven een verbodsbeleid hanteren (Boyd & Ellison, 2008),

stellen veel onderzoekers dat het onmogelijk is van werknemers te verwachten dat zij totaal

geen gebruik van internet en sociale media maken voor privédoeleinden tijdens een werkdag

(Oravec, 2002; Young & Case, 2004). Dit thesis-onderzoek heeft bedoeld inzicht te geven in

omstandigheden die het persoonlijk gebruik van sociale media in de hand kunnen werken.

Echtervalt op basis van dit onderzoek niet te zeggen of de omstandigheden vermoeidheid,

werkstress, en werkbetrokkenheid gerelateerd zijn aan persoonlijk sociale mediagebruik

tijdens werktijd. Om hier uitsluitsel over te geven, zou verder onderzoek nodig zijn. Gezien de

gevolgen welke persoonlijk internetgebruik en persoonlijk sociale mediagebruik tijdens

werktijd kunnen hebben voor organisaties, is het belangrijk dat werkgevers inzicht krijgen in

omstandigheden die dit gedrag versterken. Uit dit onderzoek is wel duidelijk geworden dat

(35)

werknemers. Voor organisaties blijft daarom het onderwerp van deze thesis voorlopig

relevant.

Ten aanzien van de bestaande wetenschappelijke kennis, zijn in dit thesis-onderzoek

enkele eerdere bevindingen weerlegd. In een vervolg kunnen de relaties tussen de onderzochte

omstandigheden uit deze thesis en het persoonlijk sociale mediagebruik verder worden

onderzocht. Dit dient te gebeuren met inachtneming van de statistische en methodische

limitaties van dit thesis-onderzoek. Daarnaast kan ook worden overgegaan op een andere

invalshoek met betrekking tot de onderwerpen in deze thesis.

Andere eerdere conclusies, zoals een relatie tussen leeftijd en cyberloafing gedrag en

een relatie tussen werkgerelateerd en persoonlijk sociale mediagebruik, zijn in dit onderzoek

bestendigd. Omdat het gebruik van sociale media erg actueel is en het persoonlijk gebruik

ervan tijdens werktijd weinig onderzocht is, is het belangrijk de kennis op dit gebied verder

uit te breiden.

CONCLUSIE

Dit thesis-onderzoek heeft de relaties tussen bepaalde persoonlijke omstandigheden en de

mate van persoonlijk sociale mediagebruik onderzocht. Op basis van de bevindingen lijken

vermoeidheid, werkstress, en werkbetrokkenheid in dit onderzoek geen significante

voorspellers van persoonlijk sociale mediagebruik te zijn. Ook is volgens dit onderzoek geen

sprake van interactie van sociale mediagebruik voor werkdoeleinden op relaties tussen de

omstandigheden en het persoonlijk sociale mediagebruik. De resultaten uit dit

onderzoek spreken hiermee eerdere literatuur tegen. Gegeven de limitaties van dit

thesis-onderzoek kan het bestaan van de verwachte relaties niet worden uitgesloten. Bovendien,

gezien de relevantie van het geschetste probleem van persoonlijk sociale mediagebruik tijdens

(36)

en maatschappelijk opzicht hiermee een relevante bijdrage kunnen leveren, en heeft nieuwe

(37)

VERWIJZINGEN

Ahmad, Z., & Jamaluddin, H. (2009). Employees’ attitudes toward cyberloafing in Malaysia.

Proceedings of the 12th Annual Conference, 1462.

Åkerstedt, T., Knutsson, A., Westerholm, P., Theorell, T., Alfredsson, L., & Kecklund, G.

(2004). Mental fatigue, work and sleep. Journal of Psychosomatic research, 57(5),

427-433.

Anandarajan, M., Simmers, C. A., & D’Ovidio, R. (2011). Exploring the underlying structure

of personal web usage in the workplace. Cyberpsychology, behavior, and Social

Networking, 14(10), 577-583.

Anandarajan, M., Simmers, C. A., & Igbaria, M. (2010). An exploratory investigation of the

antecedents and impacts of internet usage: An individual perspective. Behaviour &

Information technology, 19(1), 69-85.

Andreassen, C. S., Torsheim, T., & Pallesen, S. (2014). Predictors of use of social network

sites at work: A specific type of cyberloafing. Journal of Computer-Mediated

Communication, 19(4), 906-921.

Barlow, J., Bean, L., & Hott, D. D. (2003). Employee “spy” software: Should you use it? The

Journal of Corporate Accounting & Finance, 14(4), 7-12.

Barnes, C. M., Wagner, D. T., & Ghumman, S. (2012). Borrowing from sleep to pay work

and family: Expanding time-based conflict to the broader nonwork domain. Personnel

Psychology, 65, 789-819.

Baumeister, R. F., & Heatherton, T. F. (1996). Self-regulation failure: An overview.

Psychological Inquiry, 7(1), 1-15.

Baumeister, R. F., & Vohs, K. D. (2007). Self-regulation, ego depletion, and motivation.

(38)

Baumeister, R. F., Bratslavsky, E., Muraven, M., & Tice, D. M. (1998). Ego depletion: Is the

active self a limited resource? Journal of Personality and Social Psychology, 74(5),

1252-1265.

Bolton, LM. R., Harvey, R. D., Grawitch, M. J., & Barber, L. K. (2011). Counterproductive

work behaviours in response to emotional exhaustion: A moderated mediational

approach. Stress & Health, 28(3), 222-233.

Bortolani, E., & Favretto, G. (2009). Organizational aspects of cyberloafing. Encyclopedia of

Information Science and Technology, Second edition. USA: Information Resources

Management Association.

Boyd, D. M., & Ellison, N. B. (2008). Social network sites: Definition, history and

scholarship. Journal of Computer-Mediated Communication, 13(1),210-230.

Cameron, A. F., & Webster, J. (2005). Unintended consequences of emerging communication

technologies: Instant Messaging in the workplace. Computers in Human Behavior,

21(1), 85-103.

Carmeli, A. (2006). In M. Anadarajan, C. A. Simmers & T. Teo (Eds). The Internet and

Workplace Transformation. New York: Routledge.

Chatzitheochari, S., & Arber, S. (2009). Lack of sleep, work and the long hours culture:

Evidence from the UK Time Use Survey. Work, Employment and Society, 23(1),

30-48.

Cobb, S. (1976). Social support as a moderator of life stress. Psychosomatic Medicine, 38(5),

300-314.

Coker, B. L. S. (2013). Workplace internet leisure browsing. Human Performance, 26(2),

114-125.

Del Bosque, D. (2013). Will you be my friend? Social networking in the workplace. New

(39)

Demir, M. (2011). Effects of organizational justice, trust and commitment on employees’

deviant behavior. An International Journal of Tourism and Hospitality Research,

22(2), 204-221.

Derin, N., & Gökçe, S. G. (2016). Are cyberloafers also innovators?: A study on the

relationship between cyberloafing and innovative work behavior. Procedia – Social

and Behavioral Sciences, 235, 694-700.

Everton, W. J., Mastrangelo, P. M., & Jolton, J. A. (2005). Personality correlates of employees’ personal use of work computers. Cyber Psychology & Behavior, 8(2),

143-153.

Eyrich, N., Padman, M. L., & Sweetser, K. D. (2008). PR practitioners’ use of social media

tools and communication technology. Public Relations Review, 34(4), 412-414.

Garrett, R. K., & Danziger, J. N. (2008). Disaffection or expected outcomes: Understanding

personal internet use during work. Journal of Computer-Mediated Communication,

13(4), 937-958.

Glassman, J., Prosch, M., & Shao, B. B. M. (2015). To monitor or not to monitor:

Effectiveness of a cyberloafing countermeasure. Information & Management, 52(2),

170-182.

Gunnlaugsdottir, J. (2015). Employees’ use of social media for private reasons during

working hours. AIP Conference Proceedings, 1644(24), 24-31.

Hayes, A. (2013). Introduction to mediation, moderation and conditional process analysis.

New York, New York: Guilford Press.

Henle, C. A., & Blanchard, A. L. (2008). The interaction of work stressors and organizational

(40)

Holland, P., Cooper, B. K., & Hecker, R. (2016). Use of social media at work: A new form of

employee voice? The International Journal of Human Resource Management, 27(21),

2621-2634.

Ivarsson, L., & Larsson, P. (2012). Personal internet usage at work: a source of recovery.

Journal of Workplace Rights, 16(1), 63-81.

Jia, H., Jia, R., & Karau, S. (2013). Cyberloafing and personality: The impact of the big five

traits and workplace situational factors. Journal of Leadership & Organizational

Studies, 20(3), 358-365.

Jiang, H., & Tsohou, A. (2014). Expressive or instrumental: The dual perspective model of

personal web usage at workplace. Research in Progress Paper – ECIS 2014

Proceedings.

LaRocco, J. M., House, J. S., & French, J. R. P. jr. (1980). Social support, occupational

stress, and health. Journal of Health and Social Behavior, 21(3), 202-218.

Leonardi, P., Huysman, M., & Steinfield, C. (2013). Enterprise social media: Definition,

history, and prospects for the study of social technologies in organizations. Journal of

Computer-Mediated Communication, 19, 1-19.

Leys, C., Ley, C., Klein, O., Bernard, P., & Licata, L. (2013). Detecting outliers: Do not use

standard deviation around the mean, use absolute deviation around the median.

Journal of Experimental Social Psychology, 49, 764-766.

Liberman, B., Seidman, G., McKenna, K. Y. A., & Buffardi, L. E. (2011). Employee job

attitudes and organizational characteristics as predictors of cyberloafing. Computers in

Human Behavior, 27(6), 2192-2199.

Lim, V. K. G. (2002). The IT way of loafing on the job: Cyberloafing, neutralizing and

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In order to reduce the risks associated with climate change, a continuous cycle of policy measures, observations, further studies and societal changes is required.. The reason

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

Voor de inhoudsanalyse zijn berichten ingedeeld aan de hand van vier hoofdcategorieën die succesvol zijn toegepast in andere onderzoeken naar burger-gegenereerde berichten op

We introduce the concept of a multi-authority admissible pair encoding scheme and, based on these encodings, we give a generic conversion algorithm that allows us to easily

All methods give a good reconstruction in the case of 386 detectors, although every method has its own reconstruction bias: TV demonstrates contrast loss in smaller structures,

Especially, the transferable skills ‘A1 Knowledge base’, ‘B1 Personal qualities’, ‘D1 Working with others’ and ‘D2 Communication and dissemination’ are frequently

The owner of the vital-sign monitoring (VsM) application service has designed an architecture of independent service providers, and translated requirement R1 into a set of assump-

In Chapter 2 a literature overview is presented focusing on advanced biodegradable nanocarriers based on designed functional cyclic carbonate monomers for controlled drug and