• No results found

De effectiviteit van EU conflictbeslechting tussen Servië en Kosovo

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De effectiviteit van EU conflictbeslechting tussen Servië en Kosovo"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Informatie over de student:

- Naam student: Anouk van Brug

- Studentennummer: 10639594

Informatie over de begeleider:

- Naam begeleider: Dhr. S. Rezaeiejan

- Contactinformatie: s.rezaeiejan@uva.nl

Informatie over het project:

- Naam module: Inter-nationaal conflict: binnen, tussen en voorbij staten

- Opleiding: Politicologie, jaar 3

- Opdracht: Bachelorscriptie

- Onderwijsinstantie: Universiteit van Amsterdam

Aantal woorden: 9976

Datum: 16 maart 2018

(2)

European western balkans. https://europeanwesternbalkans.com/2018/01/13/arifi-belgrade-pristina-dialogue-continue-tuesday/. Geraadpleegd op 13 januari 2018.

(3)

1 Inhoud

1. Inleiding 3

2.0 Theoretisch kader 5

2.1 Internationale politieke identiteit EU 5

2.2 EU conflictbeslechting 7 2.2.1 Diplomatieke middelen 8 2.2.2 Juridische middelen 9 2.2.3 Economische middelen 9 2.3 EU bemiddeling 10 3. Methodologie 12

4. Casus: het conflict tussen Servië en Kosovo 14

5.0 Analyse 17 5.1 Diplomatieke middelen 17 5.1.1 Stabilisatie en Associatieproces 17 5.1.2 Europees partnerschap 17 5.1.3 Belgrado-Pristina dialoog 18 5.1.4 EU lidmaatschap Servië 19 5.2 Juridische middelen 21 5.3 Economische middelen 24 5.3.1 Financiële stimuli 24 5.3.2 Handels stimuli 27

6. Conclusie & aanbevelingen 33

7. Literatuurlijst 35

(4)

2

Afkortingen

CEFTA - Central European Free Trade Agreement

EU - Europese Unie

EULEX - European Union Rule of Law Mission in Kosovo

FDI - Foreign Direct Investments

KLA - Kosovo Liberation Army

MMA - Monitoring, Mentoring & Advising

NAVO - Noord Atlantische Verdragsorganisatie

SAO - Stabilisatie- en Associatieovereenkomsten

SAP - Stabilisatie- en Associatieproces

SVEU - Speciale Vertegenwoordiger van de Europese Unie

UNMIK - United Nations Mission In Kosovo

VN - Verenigde Naties

(5)

3

1. Inleiding

‘Welkom in het nieuwe Europa, veel meer dan alleen een interne markt!’ Deze uitspraak deed Joschka Fischer, voormalig vice-kanselier van Duitsland, tijdens een ontmoeting met de eerste hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie (EU), de spanjaard Javier Solana, en de huidige hoge vertegenwoordiger van de EU, de Italiaanse Federica Mogherini, in december 2017 (European Union External Action 2017). Tijdens deze bijeenkomst stond het EU veiligheidsbeleid centraal (ibid). Één manier waarop de EU zich de afgelopen tien tot vijftien jaar heeft ingezet voor het bevorderen van veiligheid op het Europese continent is door middel van EU bemiddeling (Bergmann 2016).

De EU heeft in het voormalige Joegoslavië conflictbeslechting toegepast, onder andere door het inzetten van bemiddeling tussen Servië en Kosovo. Tussen 1989 en 1992 viel de Joegoslavische federatie uiteen en ontstonden hieruit 6 republieken: Bosnië & Herzegovina, Kroatië, Macedonië, Montenegro, Slovenië, en Servië (Cini & Perez 2016: 423). Deze zes republieken zijn allemaal onafhankelijke staten geworden en vormen tezamen de Westelijke Balkan. Met het uiteenvallen van Joegoslavië ontstonden verschillende conflicten, waaronder een conflict tussen Servië en Kosovo. Kosovo is een gebied tussen Servië en Albanië waar zowel Serven als Albanezen wonen. Na het uiteenvallen van Joegoslavië werd de autonome provincie Kosovo onderdeel van Servië (Cini & Perez 2016: 423; Zachar 2001: 223; Cottey 2009: 594), maar de Kosovaarse Albanezen waren het hier niet mee eens. Zij zagen Kosovo liever als een onafhankelijke staat, maar hadden niet de middelen om dit te bewerkstelligen (Cottey 2009: 549).

Sinds het ontstaan van het conflict hebben de Noord-Atlantische Verdrags Organisatie (NAVO) en de Verenigde Naties (VN) diverse malen geïntervenieerd (Todorov & Anzalone 2000: 3; Peen Rodt & Wolff 2012: 415; Cottey 2009: 593). Interveniëren werd noodzakelijk geacht vanwege de grove mensenrechtenschendingen die plaats vonden in het gebied (Todorov & Anzalone 2000: 4; Human Rights Watch z.j.). Na de militaire interventie van de NAVO in Kosovo bleef het gebied wettelijk nog steeds onderdeel van Servië, maar werden de Servische militairen verdreven uit Kosovo (Cottey 2009). Om te voorkomen dat de Serven opnieuw Kosovo zouden binnenvallen heeft de NAVO een permanente militaire post ingenomen in Kosovo (Cottey 2009: 594).

(6)

4

Op geen enkel moment speelde de EU een rol in de militaire interventie in Kosovo (Todorov & Anzalone 2000: 3). Mede door deze militaire machteloosheid was de EU gemotiveerd om een eigen conflictbeslechting vermogen te ontwikkelen (Peen Rodt & Wolff 2012: 415).

Na het conflict in Kosovo in 1999 is de EU zich actief gaan inmengen door het voeren van diplomatie (Plänitz 2017: 2). De focus van dit onderzoek ligt op de EU interventies in het conflict tussen Servië en Kosovo welke zijn begonnen na de militaire interventies in 1999. Op basis hiervan is de volgende onderzoeksvraag opgesteld:

"Hoe kan aan de hand van de buitenlands politieke identiteit van de EU de effectiviteit van de Europese conflictbeslechting tussen Servië en Kosovo in de periode van 2000 tot 2017 worden verklaard?"

Hierbij zullen de volgende deelvragen worden beantwoord:

- "Welke doelen heeft de Europese Unie in de conflictbemiddeling tussen Servië en Kosovo?"

- "Welke middelen gebruikt de Europese Unie in de conflictbemiddeling tussen Servië en Kosovo?"

- "Is er sprake van een effectieve conflictbemiddeling door de Europese Unie in het conflict tussen Servië en Kosovo?"

Aangezien de focus van dit onderzoek ligt op de EU interventies in het conflict tussen Servië en Kosovo van na 1999 zal vanaf 2000 worden gekeken naar de rol van de EU interventies in het conflict. De reden dat deze interventies zullen worden onderzocht is dat dit conflict al tijden speelt en er in het afgelopen jaar belangrijke ontwikkelingen zijn geweest die wijzen op een afwikkeling van het conflict (European Western Balkans 2017). Daarbij is de Kosovo casus het laatst overgebleven conflict rondom het uiteenvallen van Joegoslavië. De EU interventie in het langdurige conflict is daardoor relevant om nader te onderzoeken.

(7)

5

2.0 Theoretisch kader

In het theoretisch kader worden verschillende relevante concepten uiteengezet om zo een kader te schetsen voor het onderzoek. Eerst zal er worden gekeken naar de internationale politieke identiteit van de EU om zo inzicht te krijgen in de manier waarop de EU haar eigen rol ziet op het internationale toneel. Daarna zal het concept ‘EU conflictbeslechting’ worden gedefinieerd. Vervolgens zal worden gekeken naar de verschillende manieren van bemiddeling. Als laatste zal worden ingezoomd op EU bemiddeling.

2.1 Buitenlandse politieke identiteit van de EU

De Europese eenheid is na de Tweede Wereldoorlog ontstaan in een poging om te ontsnappen aan de grootmacht mentaliteit van onder andere Duitsland (Manners 2006: 183). Hiermee is geprobeerd een einde te maken aan de vele oorlogen op het Europese continent. Sindsdien beschouwt de EU zichzelf als een internationale civiele mogendheid (Krohn z.j.: 5). Onder een internationale civiele mogendheid wordt verstaan: een groep landen met een grote economische macht, maar weinig militaire macht (Duchene 1973: 19; Smith 2003: 1). Dit komt overeen met de manier waarop Manners (2002: 239) het handelen van de EU typeert, namelijk als een manier om met normatieve macht andere landen te beïnvloeden en te overtuigen. Door de EU als een normatieve macht neer te zetten is er door de EU gepoogd om zich niet als grootmacht te gedragen (ibid). De concepten ‘normatieve macht’ en ‘civiele mogendheid’ staan in dit onderzoek gelijk aan elkaar en zullen door elkaar worden gebruikt.

Het is volgens Maull (2005: 777) voor de EU het meest waarschijnlijk om te focussen op samenwerking en stabiliteit. Deze focus is te verklaren doordat civiele mogendheden in de buitenlandse politieke identiteit een sterke nadruk leggen op de verspreiding van democratische

normen (Maull 2007: 76). Civiele mogendheden verkiezen internationaal recht ten opzichte van

macht en geven de voorkeur aan diplomatie boven oorlog (Maull 2005; Manners 2002). Om succesvol te zijn in deze doelen maken civiele mogendheden gebruik van economische middelen.

In overeenstemming met het zelfbeeld van een normatieve macht heeft de EU zich ontwikkeld tot een wereldwijde verdediger van mensenrechten (Krohn z.j.: 5). Als gevolg hiervan kan de internationale strategie van de EU worden gezien als een proces van het moraliseren van de internationale betrekkingen die ervoor zorgt dat de EU zichzelf neerzet als een moreel voorbeeld

(8)

6

voor de wereld (ibid). Dit komt tevens naar voren in het Europese veiligheidsbeleid waarin de focus ligt op het exporteren van de EU normen door corruptie aan te pakken, mensenrechten te beschermen en de rechtsstaat te ondersteunen om de internationale orde te versterken (Solana 2003), aldus het zelfbeeld van de EU.

Volgens Manners (2002: 239) onderscheidt de Europese politieke identiteit zich op internationaal niveau op drie punten. Allereerst probeert de EU haar (inter-)nationale doelen te bereiken door zich op te stellen als economische grootmacht. Daarnaast streeft de EU ernaar om internationale problemen op te lossen door het primaat van diplomatieke samenwerking te gebruiken (idem: 237). Als laatste heeft de EU het doel om internationale progressie te bereiken door supranationale instituties in te zetten (Manners 2002: 237; Gerrits 2009: 574).

Niet iedereen is even optimistisch over het Europese doel om een civiele mogendheid te zijn. Kagan (2002: 3) stelt dat deze Europese aanpak alleen kan bestaan zolang de Verenigde Staten (VS) Europa militair steunen. De Amerikaanse steun is nodig aangezien de EU niet voldoende over eigen militaire macht beschikt (ibid).

Het zelfbeeld van de EU als normatieve macht is terug te zien in de manier waarop de EU acteert in de internationale betrekkingen. Door zich te focussen op het internationale recht, diplomatie en de eigen rol van economische grootmacht komt de buitenlandse politieke identiteit van de EU overeen met de karakteristieken van een civiele mogendheid. De normatieve inzet van de EU om tot een duurzame vrede te komen kan worden gezien als een vorm van conflictpreventie en beslechting (Manners 2006: 186). In de volgende paragraaf zal nader worden ingegaan op de manieren van conflictbeslechting welke door de EU worden gebruikt en de rol van de buitenlandse politieke identiteit van de EU op de EU conflictbeslechting.

2.2 EU conflictbeslechting

Vanaf het begin van de Europese samenwerking is uitbreiding van de unie een belangrijk doel geweest (Cini & Perez 2016: 228). Het verkrijgen van nieuwe lidstaten wordt door de EU gezien als succesvolle EU integratie (ibid). EU-uitbreiding op de Westelijke Balkan heeft voor de EU als doel om de regio te stabiliseren (Cini & Perez 2016: 233). Onderdeel van deze uitbreiding is het idee dat het zowel makkelijker als goedkoper is om de voormalige Joegoslavische republieken het

(9)

7

EU lidmaatschap aan te bieden, dan om internationale protectoraten te installeren (Europese Commissie 2002: 4).

De uitbreidingspolitiek van de EU komt voort uit het idee dat EU-uitbreiding kan worden gezien als een vredesproject dat stabiliteit brengt op het Europese continent (Cini & Perez 2016: 233). Zoals uit de vorige paragraaf reeds blijkt heeft de EU een sterke voorkeur om conflicten op het Europees continent te beslechten door middel van diplomatieke macht (Manners 2002: 237). Hiermee is conflictbeslechting de poging van de EU om de instabiele relatie tussen twee partijen permanent op te lossen (Manners 2006; 186; Cini & Perez 2016: 237).

EU conflictbeslechting is op verschillende manieren geconceptualiseerd. In overeenkomst met de buitenlandse politieke identiteit van de EU legt de Raad van de Europese Unie (2009: 2-3) de nadruk op bemiddeling en omschrijft EU conflictbeslechting als een manier om conflicterende partijen met elkaar te laten onderhandelen met de tussenkomst van een derde partij. Dit zelfbeeld van de EU wordt ook in veel ander onderzoek als uitgangspunt van EU conflictbeslechting genomen. Bemiddeling is daarmee een belangrijk onderdeel van EU conflictbeslechting.

Echter, er zijn nog meer vormen van interventie mogelijk. Lahneman & Rudolph (2013) onderscheiden 5 middelen welke mogelijk zijn bij interventies: diplomatieke middelen, juridische middelen, economische middelen, militaire middelen, en politieke middelen. Onder diplomatieke middelen valt hoofdzakelijk bemiddeling. Met juridische middelen wordt verwezen naar het primaat van het internationale recht met betrekking tot oorlogsvoering, maar ook internationale verdragen van een andere aard (ibid). Ook is het mogelijk om te interveniëren door het opleggen van economische sancties, of het geven van economische stimuli, de economische middelen (ibid). Met militaire middelen wijzen Lahneman & Rudolph (2013) op de inzet van militaire krachten om invloed te krijgen over een bepaald territorium. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van politieke middelen ligt de nadruk op het optuigen van internationale instituties (ibid).

Waar doorgaans de focus ligt op bemiddeling, geven Lahneman & Rudolph (2013) een breder concept van interventies. Ondanks dat de EU niet alle vormen van interventies zoals omschreven door Lahneman & Rudolph (2013) gebruikt in haar conflictbeslechting geeft het wel een completer beeld van de mogelijkheden van de EU wanneer zij intervenieert. Uit de buitenlandse politieke identiteit van de EU blijkt dat de EU zichzelf als civiele mogendheid ziet. In overeenstemming met de karakteristieken van een civiele mogendheid kiest de EU ervoor zich

(10)

8

te focussen op diplomatieke, juridische en economische middelen. Hieronder zullen daarom deze 3 middelen worden bekeken. Tevens wordt erkend dat de EU ook politieke middelen gebruikt voor het opbouwen van internationale instituties. Echter wordt deze vorm van interveniëren in dit onderzoek niet als een aparte vorm van interventie beschouwd, maar wordt deze gezien als een vorm die vervlochten is in de andere interventievormen die wel worden onderzocht.

2.2.1. Diplomatieke middelen

De eerste vorm zijn de diplomatieke middelen (Lahneman & Rudolph 2013). De literatuur over bemiddeling breidt zich steeds verder uit als gevolg van de aspiraties van de EU om aan conflictbeslechting te doen (Brandenburg 2017). Bemiddeling is een instrument voor internationale conflictbeheersing waarmee derden proberen bij te dragen aan een vreedzame oplossing van conflicten (Bergmann 2016). Er is een brede consensus in de literatuur over de definitie van Bercovitch et al. (1991: 8) waarin bemiddeling wordt gezien als een proces van conflictbeslechting waarin actoren de hulp vragen, of accepteren, van een externe actor met als doel het oplossen van conflict zonder geweld. Bij bemiddeling is er een bemiddelaar betrokken bij de vredesonderhandelingen om ervoor te zorgen dat de conflicterende actoren tot een vredesovereenkomst komen (Bercovitch 2009: 342). In het geval van EU bemiddeling fungeert de EU als bemiddelaar.

De rol van een bemiddelaar bij een conflict wijkt af van de rol van direct betrokkenen (Bergmann & Niemann 2015: 958). Als bemiddelaar ben je namelijk betrokken bij vredesonderhandelingen om ervoor te zorgen dat de actoren betrokken bij het conflict komen tot een betere overeenkomst (Bercovitch 2009: 342). In dit proces hebben de actoren verschillende doelen. Daarnaast is bemiddeling een type onderhandeling welke in een specifieke context plaatsvindt (Bergmann & Niemann 2015: 958). Factoren als de intensiteit van geweld in een conflict, de ernst van de conflictkwesties en de (gewelddadige) geschiedenis van de relatie tussen de betrokken actoren kunnen hierbij grote invloed hebben op de onderhandelingsdynamiek (ibid). Door het gebruik van diplomatieke middelen in het conflict tussen Servië en Kosovo gebruikt de EU deze factoren in haar bemiddeling.

(11)

9

2.2.2. Juridische middelen

De tweede vorm van interventie welke besproken zal worden is het gebruik van juridische middelen. Onder deze vorm van interventie vallen hoofdzakelijk internationale verdragen (Lobo de Souza 2013). Volgens Bull (2002) dragen internationale verdragen en regelgeving bij aan de internationale orde doordat dit het heersende statensysteem helpt behouden. Hierbij bieden deze internationale overeenkomsten een aantal waardevolle technieken om conflicten op te lossen (United Nations 2018). De normen en procedures die voortkomen uit het internationale recht als wel de instituties die hieruit voortkomen, geven een normatieve basis voor de internationale gemeenschap en zorgt ervoor dat de gestelde doelen kunnen worden behaald (Lobo de Souza 2013: 84).

Al decennia wordt het idee van het bouwen van staten gebruikt om een land na een conflict weer op te bouwen (Rudolph 2013: 358). Waarbij het opbouwen van een rechtsstaat samengaat met de democratisering van de staat, om zo op de lange termijn veiligheid te brengen in een regio (Rudolph 2013: 356). De EU poogt deze veiligheid te bereiken door het gebruiken van internationaal recht, hiermee handelen zij in lijn met de preferenties van civiele mogendheden (Maull 2005; Manners 2002). Deze vorm van interveniëren zorgt ervoor dat er in een land een rechtsstaat ontstaat welke ervoor dient te zorgen dat er geen nieuw conflict zal ontstaan (Rudolph 2013: 356).

De EU is in zowel Servië als Kosovo actief betrokken bij het opbouwen en versterken van de rechtsstaat met als doel het conflict tussen beide landen te kunnen beëindigen.

2.2.3. Economische middelen

De derde vorm van interveniëren zoals omschreven door Lahneman & Rudolph (2013) is het gebruik van economische middelen. Onder deze vorm van interventie vallen het opleggen van economische sancties en of het geven van stimuli om het gedrag van een staat te beïnvloeden (Collins 2013: 145). Baldwin (1985: 38) omschrijft het gebruik van economische sancties als een situatie waarin de ene actor in staat is om de kosten/baten analyse van een andere actor zo te beïnvloeden dat deze actor een andere keuze zal gaan maken. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van zowel positieve als negatieve stimuli op de conflicterende actoren (Touval & Zartman 1985: 11). Het gaat dan ook hoofdzakelijk over het toekennen of intrekken van voordelen voor de

(12)

10

conflicterende partijen (Baldwin 1985; Tocci 2010: 66). Staten kunnen economische middelen gebruiken als sanctie of als beloning (Baldwin 1985: 41).

Daarnaast maakt Baldwin (1985: 41) een onderscheid in economische stimuli als gevolg van handel enerzijds en financiën anderzijds. Op het gebied van handel kan worden gedacht aan het opheffen of instellen van handelsbarrières. Onder het gebruik van financiële stimuli behoren het al dan niet toekennen van geldelijke steun en subsidies tot de mogelijkheden. Hiermee is deze vorm van interveniëren een middenweg tussen de diplomatieke interventie en de economische interventie, welke een stuk minder kostbaar en intensief is als deze andere vormen (Collins 2013: 164).

Door het gebruik van zowel handels stimuli als financiële stimuli ten aanzien van Servië en Kosovo gebruikt de EU economische middelen in haar conflictbemiddeling tussen de beide landen.

2.3 EU bemiddeling

Aangezien de EU zichzelf hoofdzakelijk beschouwt als een normatieve diplomatieke macht zal in deze paragraaf worden ingezoomd op EU bemiddeling.

De EU omschrijft EU bemiddeling als een manier om onderhandelingen te ondersteunen tussen conflicterende partijen en het conflict te beslechten met de steun van een aanvaardbare bemiddelaar (Council of the European Union 2009: 2-3). Het doel van de EU bemiddeling is om de conflicterende actoren te helpen tot een overeenkomst te komen welke bevredigend is voor alle actoren (ibid). De specifieke doelen zijn afhankelijk van de aard van het conflict en de verwachtingen van de actoren (ibid). Hieruit blijkt dat de EU het doel heeft om in de EU bemiddeling de verwachtingen van de conflicterende partijen mee te nemen (Brandenburg 2017: 995).

EU bemiddeling is in de internationale politiek begonnen in de vorm van EU-uitbreiding en het Europees Nabuurschapsbeleid (Coppieters et al. 2004; Diez et al. 2008; Tocci 2008, 2010). In deze processen ligt de focus op de vraag of het toekennen of intrekken van voordelen voor externe partijen invloed heeft op conflictbeslechting (Tocci 2010: 66). Daarnaast zijn ook positieve en negatieve stimuli op de conflicterende actoren van belang om tot een overeenkomst te

(13)

11

komen (Touval & Zartman 1985: 11). Deze focus komt ook terug in EU bemiddeling van tegenwoordig, zoals in het onderzoek van Bergmann & Niemann (2015).

Bergmann & Niemann (2015) volgen de conceptualisatie van Peen Rodt (2011: 169). Als eerste onderscheiden zij het externe conflict perspectief welke kijkt naar de impact van bemiddeling op de vredesovereenkomst (Bergmann & Niemann 2015: 960; Plänitz 2017: 6). Young (1994: 142) noemt dit de effectiviteit van het oplossen van het probleem. Daarnaast wordt er gekeken naar het interne EU perspectief welke primair focust op de successen die de EU als actor behaalt door het bereiken van de gestelde doelen (Bergmann & Niemann 2015: 960).

Om te analyseren in hoeverre de gestelde doelen worden behaald onderscheiden Bergmann & Niemann (2015: 961) 3 waarden. Als eerste wordt er gesproken van een hoge mate van effectiviteit wanneer de EU (bijna) alle doelen gesteld voor het begin van de onderhandelingen behaalt. Een medium mate van effectiviteit wordt waargenomen wanneer de EU sommige van de vooraf gestelde doelen kan bereiken in de onderhandelingen (ibid). Als laatste wordt er gesproken van een lage mate van effectiviteit wanneer de EU slechts enkele kleine doelen behaalt, of geen enkel doel behaalt (Bergmann & Niemann 2015: 961).

Tegen de achtergrond van het theoretisch kader kan worden geconcludeerd dat de buitenlandse politieke identiteit van de EU als normatieve macht zich vertaalt in concreet buitenlands beleid met de nadruk op diplomatie, het primaat van het recht en het gebruik van economische middelen. In de volgende paragraaf zullen deze concepten worden geoperationaliseerd om zo aan de hand van indicatoren de bemiddelingsrol EU in het conflict tussen Servië en Kosovo te analyseren.

(14)

12

3. Methodologie

In dit onderzoek is er gekozen voor een kwalitatieve case study. Door een kwalitatieve case study uit te voeren kan de effectiviteit in een specifieke casus worden gemeten aan de hand van de bestaande theorie over de effectiviteit van EU bemiddeling.

De casus Kosovo is een belangrijke case study geworden in het onderzoeken van het externe beleid van de EU (Bono 2010; Economides & Ker-Lindsay 2015; Bergmann & Niemann 2015). Dit heeft te maken met de overeenkomende kenmerken tussen deze casus, en de rest van de Westelijke Balkan (Bono 2010; Economides & Ker-Lindsay 2015; Bergmann & Niemann 2015). In dit onderzoek zullen de Westerse interventies in Kosovo tussen 2000 en 2017 nader worden onderzocht. Er is gekozen voor dit tijdvak aangezien in 2000 de militaire interventies van de VN en de NAVO geëindigd zijn en de EU is begonnen met conflictbeslechting in de regio, en in 2017 de EU conflictbeslechting in de vorm van EU bemiddeling nog plaats vond. Dit maakt het onderzoek tevens actueel, wat bijdraagt aan de relevantie.

Om de Westerse interventies in Kosovo gedurende deze periodes te onderzoeken zal worden gekeken naar een aantal indicatoren gedurende dit tijdvak. Deze indicatoren zijn 3 van de middelen voor interventies zoals opgesteld door (Lahneman & Rudolph 2013): diplomatieke middelen, juridische middelen en economische middelen. Er is voor deze 3 middelen gekozen omdat deze het beste overeenkomen met de door Manners (2002: 237) omschreven manieren waarop de normatieve ‘zachte macht’ van de EU zich onderscheidt van andere grootmachten in de wereld. Dit onderscheid zit in de manier waarop de EU zich opstelt als economische grootmacht, ernaar streeft om aan conflictbeslechting te doen door het primaat van diplomatieke samenwerking. Als laatste door het inzetten van supranationale organisaties (Manners 2002: 237; Gerrits 2009: 574).

De diplomatieke middelen zullen worden onderzocht door te focussen op EU bemiddeling. Hierin worden de 3 niveaus zoals opgesteld door Bergmann & Niemann (2015: 961) gebruikt. De 3 niveaus die zij onderscheiden zijn hoog, medium, en laag. Er wordt gesproken van een hoge mate van effectiviteit wanneer de EU (bijna) alle doelen gesteld voor het begin van de onderhandelingen behaalt. Een medium mate van effectiviteit wordt waargenomen wanneer de EU sommige van de vooraf gestelde doelen kan bereiken in de onderhandelingen (ibid). Als laatste wordt er gesproken van een lage mate van effectiviteit wanneer de EU slechts enkele kleine

(15)

13

doelen behaalt, of geen enkel doel behaalt (Bergmann & Niemann 2015: 961). Door de rapporten van de Europese Commissie over de EU bemiddeling in het conflict te analyseren, aangevuld met informatie van het Europees Parlement en het Ministerie van Europese Integratie van de regering van Servië. Waar nodig zal deze primaire data worden aangevuld met data uit academisch onderzoek

Bij het gebruik van juridische middelen staat het primaat van het (internationale) recht centraal. Immers, de normen en procedures die voortkomen uit het internationale recht als wel de instituties die hieruit voortkomen, geven een normatieve basis voor de internationale gemeenschap en zorgen ervoor dat de gestelde doelen kunnen worden behaald (Lobo de Souza 2013: 84). Om het gebruik van juridische middelen te kunnen meten zal worden gekeken naar de rol die het (internationaal) recht speelt in de EU conflictbeslechting. Ook hier zal er gebruik worden gemaakt van drie niveaus: hoog, medium, en laag. Bij een hoog niveau is er sprake van een grote rol van het (internationaal) recht in de EU conflictbeslechting. Er wordt gesproken van een medium niveau wanneer het recht wel een rol speelt in de EU conflictbeslechting, maar niet een hoofdfocus is in de bemiddeling in het conflict tussen Servië en Kosovo. Wanneer het recht geen rol speelt in de EU conflictbeslechting dan wordt er gesproken van een laag niveau. Om te onderzoeken van welk niveau er sprake is in de EU conflictbemiddeling tussen Servië en Kosovo

wordt primaire data gebruikt van EULEX1 en de Europese Commissie, aangevuld met academisch

onderzoek.

De laatste variabele welke gebruikt zal worden in dit onderzoek zijn de economische middelen. Hierbinnen maakt Baldwin (1985: 41) een onderscheid in economische middelen als gevolg van handel enerzijds en financiën anderzijds. De aanwezigheid van economische middelen door middel van handel kan worden waargenomen door de aanwezigheid van handelsbarrières. Bij het gebruik van financiële middelen behoren het al dan niet toekennen van geldelijke steun en subsidies tot de mogelijkheden. Om deze variabele te meten wordt er gekeken naar de aanwezigheid van financiële- en handels stimuli in de EU conflictbeslechting. Wanneer beide stimuli aanwezig zijn in de bemiddeling tussen Servië en Kosovo wordt er gesproken van een hoog niveau van economische middelen. Als slechts een van de twee stimuli wordt gebruikt is er sprake van een medium niveau. Wanneer beide stimuli geen rol spelen in de EU

(16)

14

conflictbeslechting is er sprake van een laag niveau. Het gebruik van financiële stimuli zal worden gemeten door gebruik te maken van primaire data van de EU ‘Foreign Direct Investments (FDI)’ cijfers in zowel Servië als Kosovo, aangevuld met informatie uit het onderzoek van Radenković (2016) over FDI in Servie. Als tweede zal er worden gekeken naar het gebruik van handels stimuli

door de EU. Deze variabele wordt gemeten door het gebruik van primaire data van het CEFTA2

handelsakkoord, het Ministerie van Europese Integratie van de regering van Servië. Om te kijken hoe de EU deze vrijhandelsakkoorden heeft gebruikt als incentive zullen de handelscijfers van de EU met Servië en Kosovo in de periode 2006-2016 worden bekeken. Er is gekozen voor deze periode omdat cijfers van voor 2006 en over 2017 (nog) niet beschikbaar zijn. Ook hier zal aanvullend gebruik worden gemaakt van academische literatuur.

Door deze indicatoren te analyseren in het gegeven tijdvak wordt gepoogd om de doelen van de EU in de conflictbemiddeling tussen Servië en Kosovo te kunnen waarnemen, te kunnen stellen welke middelen gebruikt de Europese Unie in de conflictbemiddeling tussen Servië en Kosovo, en te kunnen bepalen of er sprake is van een effectieve conflictbemiddeling door de Europese Unie in de casus. Door deze deelvragen te beantwoorden kan worden gekeken hoe de internationale politieke rol van de Europese Unie in de bemiddeling tussen Servië en Kosovo zich vertaalt in de periode tussen 2000 en 2017. Er is gekozen voor deze indicatoren omdat hierdoor een compleet beeld kan worden gegeven van de verschillende vormen van interventie. Daarbij kunnen ze een verschuiving in de vorm van interventie laten zien.

2Central European Free Trade Agreement

(17)

15

4. Casus: het conflict tussen Servië en Kosovo

Joegoslavië werd vijfendertig jaar bij elkaar gehouden door het onderdrukken van nationalistische gevoelens (BBC 1990). Er werd pas afgeweken van dit beleid toen de Servische president Stambolic in april 1987 de communistische partijleider Milosevic naar Kosovo stuurde namens de Servische regering. Tijdens dit bezoek ging Milosevic, tegen de lijn van Tito in, in gesprek met Kosovaars Servische nationalisten (Ibid). Hier gaven de Kosovaarse Serven aan dat de Kosovaarse Albanezen streefden naar een etnisch puur Kosovo zonder Serven, iets dat door de Kosovaarse Albanezen werd ontkend (Ibid). Ondertussen hadden de Kosovaarse Serven de politie buiten geprovoceerd tot geweld. Toen Milosevic na de bijeenkomst naar buiten kwam was er politiegeweld uitgebroken tegen de Serven en koos Milosevic direct partij voor de Kosovaarse Serven (Ibid). Van de provocatie van de Serven wist hij niets. Doordat Milosevic partij koos voor de Serven in Kosovo ging hij tegen de communistische partij lijn in. Hiermee begon de onrust in Joegoslavië, wat uiteindelijk geleid heeft tot het onafhankelijk worden van de republieken (Cini & Perez 2016: 432).

In 1989 startte Ibrahim Rugova, leider van de etnische Albanezen in de Servische provincie Kosovo, met een protest tegen de opheffing van de constitutionele autonomie van de provincie door Milošević, toenmalig president van de Servische republiek (bbc.nl 1990; Brittanica academic 2018a). Milošević en leden van de Servische minderheid in Kosovo waren al langere tijd tegen het feit dat islamitische Albanezen de controle hadden over een gebied dat voor de Serviërs als heilig werd beschouwd (Brittanica academic 2018a). Het Servische belang in Kosovo komt doordat Kosovo de zetel was van de Servisch orthodoxe kerk evenals de plaats van de Turkse nederlaag door de Serven in 1389 en de Servische overwinning op de Turken in 1912 (bbc.nl 1990; Daskalovski 1999; Brittanica academic 2018a). Als gevolg hiervan namen de spanningen tussen de twee etnische groepen toen (bbc.nl 1990; Brittanica academic 2018a).

Het Kosovo Liberation Army (KLA) ontstond in 1996 en in de jaren daaropvolgend escaleerde de sporadische aanvallen op de Servische politie en politici gestaag (Brittanica academic 2018a). De Servische speciale politie en uiteindelijk de Joegoslavische strijdkrachten trachten de controle over de regio te herstellen. Als gevolg van de wreedheden die in deze poging werden begaan door de politie, paramilitaire groeperingen en het leger ontstond een golf van vluchtelingen (ibid). Gedurende deze tijd kreeg het conflict steeds meer aandacht van de

(18)

16

internationale media. Als gevolg hiervan begon het Westen zich te mengen in het conflict en eiste een staakt-het-vuren, de terugtrekking van Joegoslavische en Servische troepen uit Kosovo, de terugkeer van vluchtelingen en onbeperkte toegang voor internationale monitors (ibid). Milošević, die in 1997 president van Joegoslavië was geworden, stemde ermee in aan de meeste eisen te voldoen, maar verzuimde deze uit te voeren (Brittanica academic 2018a). De KLA hergroepeerde en herbewapende tijdens het staakt-het-vuren en vernieuwde zijn aanvallen. De Joegoslavische en Servische troepen reageerden met een meedogenloos tegenoffensief en namen deel aan een programma van etnische zuiveringen (Todorov & Anzalone 2000: 4; Brittanica academic 2018a).

In 1999 was er een conflict ontstaan in Kosovo waarin etnische Albanezen het opnamen tegen etnische Serviërs en de regering van Joegoslavië (het achterdeel van de voormalige federale staat, bestaande uit de republieken Servië en Montenegro) in Kosovo (Brittanica academic 2018a). De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) veroordeelde dit buitensporig gebruik van geweld en legde een wapenembargo op, maar het geweld ging door. In maart 1999 vond er een militaire interventie plaats door de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) in het conflict (Todorov & Anzalone 2000: 4; Herscher 2010: 1). Deze context haalde de EU over om zich actief te mengen in het conflict.

(19)

17

5.0 Analyse

5.1 Diplomatieke middelen

Vanuit de buitenlandse politieke identiteit van de EU zoals eerder beschreven ligt het voor de hand dat de EU in haar conflictbeslechting een sterke focus heeft op diplomatieke middelen. Zo heeft de EU geïntervenieerd in de Westelijke Balkan door de implementatie van het stabilisatie en associatieproces (SAP) en de bijbehorende stabilisatie en associatieovereenkomsten (SAO), het Europees partnerschap, de Belgrado-Pristina dialoog en het vooruitzicht op EU lidmaatschap. In deze paragraaf zullen bovenstaande vormen van EU interventie worden besproken.

5.1.1 Stabilisatie en Associatieproces

Vanuit de theorie blijkt dat EU bemiddeling in de internationale politiek is begonnen in de vorm van EU-uitbreiding en het Europees Nabuurschapsbeleid (Coppieters et al. 2004; Diez et al. 2008; Tocci 2008, 2010). In overeenstemming hiermee is de EU in 1999 begonnen met het SAP, gebaseerd op bilaterale relaties, financiële hulp, politieke dialoog, handels relaties en regionale samenwerking (European Union Office in Kosovo 2017; Europees Parlement 2018). De EU heeft hierin het doel om vrede, stabiliteit en economische ontwikkeling te promoten op de Westelijke Balkan en daarbij ook de mogelijkheid voor EU integratie te bevorderen (Europees Parlement 2018).

De officiële relaties vinden plaats in de vorm van SAO’s welke zorgen voor politieke en economische samenwerking en het vestigen van vrijhandelszones (European Union Office in Kosovo 2017). Sinds de inwerkingtreding van de SAO met Kosovo in april 2016 zijn de SAO's van kracht met alle kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten in de Westelijke Balkan. Handels- en handels gerelateerde aspecten van SAO's zijn opgenomen in interim overeenkomsten: deze treden doorgaans snel in werking, omdat handel een 'exclusieve' EU-bevoegdheid is (Europees Parlement 2018; Europa-nu.nl 2018).

5.1.2 Europees partnerschap

Op de Europese Top in Thessaloniki op 21 juni 2003 heeft de Europese Unie een Europees partnerschap aangeboden aan de Westelijke Balkanlanden als een van de belangrijkste instrumenten van de pretoetredingsstrategie van de EU voor de potentiële EU-kandidaten (MEI

(20)

18

2018a). De belangrijkst positieve stimulus welke de EU heeft in de beslechting van het conflict is het vooruitzicht op EU lidmaatschap voor zowel Servië als Kosovo (Tocci 2008: 882). Deze stimulus wordt vanuit de EU als zeer waardevol gezien (Cini & Perez 2016). Daarnaast is er volgens de Balkan barometer (2017: 9) sprake van nationale steun op de Westelijke Balkan voor het EU lidmaatschap. Het partnerschap somt korte- (12-24 maanden) en tussentijdse (3-4 jaar) prioriteiten op voor het voorbereiden van verdere integratie in de EU (MEI 2018a). Dit mechanisme bepaalt uitsluitend de betrekkingen tussen de EU en ons land totdat de stabilisatie- en associatieovereenkomst is ondertekend (ibid).

Tussen 2003 en 2009 vonden er op een reguliere basis ontmoetingen plaats tussen de Europese en Kosovaarse ambtenaren in de vorm van het Stabilisatie en Associatie volg mechanisme (ibid). Na 2009 gingen deze ontmoetingen verder, maar dan onder de Stabilisatie en Associatieproces Dialoog (ibid).

5.1.3 Belgrado-Pristina dialoog

Vanaf 2011 is de Belgrado-Pristina dialoog gestart, een vorm van EU bemiddeling waarin de EU als bemiddelaar fungeert (European Union External Action 2017). Het voornaamste doel van de EU is: het oplossen van de problemen die spelen in de alledaagse levens van de betrokken mensen (Kodrazi & Heler 2015: 25; European Union External Action 2017). De dialoog is gestart naar aanleiding van resolutie 64/298 van de General Assembly van de VN in 2010 (Kodrazi & Heler 2015: 25; European Union External Action 2017). In deze resolutie verwelkomt de VN de gereedheid van de EU om een dialoog te faciliteren tussen Servië en Kosovo (United Nations General Assembly 2010). Daarbij stelt de VN dat deze dialoog en de voortgang ervan een belangrijke rol speelt voor de vrede, veiligheid, en stabiliteit in de regio (ibid).

Tevens worden er een aantal doelen geformuleerd voor de dialoog. Het eerste doel van de EU is om door middel van deze dialoog de relaties tussen beide landen te normaliseren en het bevorderen van coöperatie tussen de beide landen (United Nations General Assembly 2010). Daarnaast dient de dialoog om ervoor te zorgen dat beide landen actieve toenadering tot de EU blijven zoeken en het verbeteren van de levens van de inwoners van beide landen (Ibid). Deze doelen zijn door de EU overgenomen in de Belgrado-Pristina dialoog (European Union External Action 2017).

(21)

19

De aanwezigheid van de EU als bemiddelaar heeft niet altijd een positieve invloed gehad op het conflict. Met name in het beginstadium van de dialoog leek er weinig sprake te zijn van acceptatie van de bemiddeling en daarmee leek een effectieve vrede moeilijk realiseerbaar en een EU lidmaatschap voor Servië moeilijk te bereiken (Kodrazi & Heler 2015: 25). Dit kwam doordat de Kosovaarse politie in juli 2011 2 grensovergangen met Servië overnam en hiermee buiten de dialoog om handelde (Ibid). Maar, op 19 april 2013 leek er een doorbraak te zijn in de dialoog (Kodrazi & Heler 2015: 25). Op deze dag leidde de Belgrado-Pristina dialoog tot de ‘First contested neighbours to move on the EU enlargement path towards their prospective European future’ (ibid). Deze overeenkomst heeft ervoor gezorgd dat zowel Servië als Kosovo de volgende stap konden zetten in het lidmaatschap proces van de EU (ibid). Op 25 augustus 2015 werd als vervolg op de overeenkomst van 2013 een aantal sleutel overeenkomsten gesloten (Europese Commissie 2015: 23). Hiermee ontstond het wettelijke frame van de relatie tussen Servië en Kosovo, als wel haar doelstellingen, de organisatiestructuur, de betrekkingen met centrale autoriteiten, de juridische capaciteit, en de financiële steun (ibid).

5.1.4 EU lidmaatschap Servië

De dialoog is onderdeel van het EU lidmaatschap traject van Servië (Nicoll 2012: 1). Voordat Servië officieel lid kan worden van de EU dient het land namelijk een stabiele relatie te hebben met Kosovo (ibid). Om dit te kunnen bewerkstelligen is een dialoog gestart tussen Servië en Kosovo (ibid). In november 2014 heeft de hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en vicevoorzitter van de commissie Federica Mogherini de taak van bemiddelaar op zich genomen (European Union External Action 2018).

Sinds 21 januari 2014 onderhandelt de EU met Servië over toetreding tot de EU (Europees Parlement 2018). Deze onderhandelingen werden geopend toen bleek dat Servië actief bezig is met het normaliseren van de relatie met Kosovo in de door de EU gefaciliteerde Belgrado-Pristina dialoog (ibid). De eerste twee hoofdstukken van de Servisch EU onderhandelingen werden officieel in december 2015 geopend. Onderdeel van deze hoofdstukken is het normaliseren van de relatie met Kosovo (Ibid). De Belgrado-Pristina dialoog is voor Servië en Kosovo dan ook de sleutel tot het EU lidmaatschap. Wanneer er consensus komt over de grenzen van Servië en Kosovo, komen beide landen namelijk pas in aanmerking voor EU lidmaatschap.

(22)

20

De EU ziet uitbreiding van de Unie richting de Westelijke Balkan als de beste manier om conflictbeslechting uit te oefenen. Het doel van de EU bemiddeling in de vorm van de Belgrado-Pristina dialoog heeft daarom ook als doel om aan conflictbeslechting te doen in de vorm van EU-uitbreiding (Papadimitriou & Petrov 2012: 746; Europese Commissie 2014: 2; Cini & Perez 2016: 33). Ook in augustus 2017 kwam dit Europese streven opnieuw naar voren toen Federica Mogherini de hoop uitsprak dat de Belgrado-Pristina dialoog ervoor zal zorgen dat de Westelijke Balkan landen dichter bij het EU lidmaatschap zullen komen (European Western Balkans 2017). Hieruit blijkt dat het doel van de EU, de uitbreiding van de Unie op de Westelijke Balkan, onveranderd is gebleven.

De EU is door het faciliteren van de dialoog actief bezig om zowel Servië als Kosovo dichter bij het EU lidmaatschap te brengen (Papadimitriou & Petrov 2012: 746; Europese Commissie 2014: 2; Cini & Perez 2016: 33).

Uit bovenstaande informatie blijkt dat de EU conflictbemiddeling in de periode 2000 tot 2017 gebruik heeft gemaakt van diplomatieke middelen. Door het aangaan van partnerschappen met Servië en Kosovo handelt de EU in overeenstemming met haar buitenlandse politieke identiteit en probeert zij internationale problemen op te lossen met het primaat van diplomatieke samenwerking. Tevens probeert de EU doormiddel van de dialoog de staatscapaciteit te vergroten en zo te doen aan ‘statebuilding’. Daarbij blijkt dat de EU zich focust op het promoten van vrede, stabiliteit en economische ontwikkeling.

Wel moet worden opgemerkt dat deze partnerschappen niet strikt diplomatiek zijn, maar in sterke mate zijn verweven met juridische- en economische middelen. Zo zorgen de SAO’s naast politieke samenwerking ook voor economische samenwerking en het vestigen van vrijhandelszones. Hieruit blijkt dat de EU in haar conflictbemiddeling niet alleen focust op het gebruik van diplomatieke middelen, maar ook het belang van andere middelen zoals economische middelen ziet in haar conflictbemiddeling. Hiermee laat de EU zien dat zij de karakteristieken van een civiele mogendheid, zoals omschreven door Manners (2002), in haar conflictbemiddeling doorvoert.

Daarnaast probeert de EU ervoor te zorgen dat zowel Servië als Kosovo actieve toenadering tot de EU blijven zoeken. Door het gebruiken van diplomatieke middelen probeert de

(23)

21

EU deze doelen te verwezenlijken. Uit de analyse blijkt dat de EU zich actief inzet om deze doelen te behalen, maar dat de effectiviteit hiervan niet stabiel is. Zo blijkt dat in de Belgrado-Pristina dialoog verschillende tegenslagen zijn geweest. Ondanks dat deze tegenslagen niet direct te wijten zijn aan de EU bemiddeling hebben de tegenslagen wel bijgedragen aan de langzame vooruitgang van de bemiddeling. Ondanks dat er momenteel slechts enkele EU doelen zijn behaald, en daarmee sprake is van een medium niveau, blijft de EU geloven in het gebruik van diplomatieke middelen in haar conflictbemiddeling.

5.2 Juridische middelen

Nadat Kosovo in 2008 eenzijdig de onafhankelijkheid uitriep veranderde zowel de aard als het karakter van de internationale aanwezigheid in Kosovo (Zacher 2001: 223; EULEX 2018). De rol en de toewijding van de EU zijn aanzienlijk toegenomen. De EU heeft met de rechtsstaat missie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX) de controle overgenomen in de provincie en werd volledig operationeel in april 2009 (EULEX 2018). Het instellen van een rechtsstaat heeft als doel om ervoor te zorgen dat er geen nieuw conflict zal ontstaan (Rudolph 2013: 356). In een rechtsstaat ligt de focus op het instellen van wetten, de handhaving ervan en de relaties tussen wettelijke regels zelf van belang vindt in een land (Brittanica academic 2018b). Deze wetten zorgen ervoor dat iedereen in een land gelijk is aan elkaar doordat iedereen is onderworpen aan dezelfde wetten. Hiervoor is het van belang dat de wetten open en duidelijk zijn, algemeen van vorm, universeel van toepassing en kenbaar voor iedereen (Brittanica academic 2018b). Bovendien moeten wettelijke vereisten zodanig zijn dat mensen zich door hen kunnen laten leiden; ze mogen geen onnodige cognitieve of gedragsmatige eisen stellen aan mensen om te volgen. De wet moet dus relatief stabiel zijn en bepaalde vereisten bevatten die mensen kunnen raadplegen voordat ze handelen, en wettelijke verplichtingen mogen niet met terugwerkende kracht worden vastgesteld. Bovendien moet de wet intern consistent blijven en, bij gebrek daaraan, moet voorzien in legale manieren om tegenstrijdigheden op te lossen die naar verwachting zullen ontstaan (Brittanica academic 2018b).

Met de EULEX missie bouwt de EU voort binnen het kader van de VN resolutie 1244 van de veiligheidsraad en steunt Kosovo op zijn weg naar Europese integratie in de rechtsstaat (ibid). Deze resolutie biedt een kader voor de oplossing van het conflict in Kosovo door de inzet van een

(24)

22

internationale civiele en militaire aanwezigheid toe te staan die een internationaal overgangsbestuur en veiligheidstoezicht zou bieden dat toeziet op de terugkeer van vluchtelingen en de terugtrekking van strijdkrachten uit Kosovo (United Nations Security Council 1999). De resolutie stelt ook dat de internationale aanwezigheid van burgers een politiek proces zal vergemakkelijken om de toekomstige status van Kosovo te bepalen (ibid).

EULEX ondersteunt het opbouwen van de rechtsstaat door middel van twee doelstellingen (ibid). De eerste doelstelling, "Monitoring, Mentoring and Advising (MMA)", richt de missie zich op het ondersteunen van de rechtsstaat (ibid). Met de "Executive" -doelstelling zorgt EULEX ervoor dat rechtsstaat diensten worden geleverd totdat de vooruitgang van de lokale autoriteiten volledige overgang van uitvoerende taken naar lokale autoriteiten mogelijk maakt (ibid). De missie ondersteunt de berechting van constitutionele en civiele rechtspraak, evenals vervolging en berechting van geselecteerde strafzaken (EULEX 2018). EULEX is in alle activiteiten volledig toegewijd aan mensenrechten, zowel binnen de missie als tijdens het werken met instellingen in Kosovo (EULEX 2018).

Naast EULEX is de EU ook op andere manieren actief om Kosovo bij te staan in het realiseren van haar EU-agenda (European Union Office in Kosovo 2016; EULEX 2018). Zo is er het Bureau van de EU in Kosovo, wiens rol voornamelijk bestaat uit: het EU-beleid presenteren, toelichten en uitvoeren, en het analyseren en rapporteren over het beleid en de ontwikkelingen in Kosovo (ibid). Het EU-bureau speelt ook een sleutelrol bij de uitvoering van de aanzienlijke financiële steun van de EU aan Kosovo (ibid).

Tevens is er een speciale vertegenwoordiger van de EU (SVEU) actief in Kosovo (European Union Office in Kosovo 2016; EULEX 2018). Deze SVEU biedt advies en steun aan de regering van Kosovo in het politieke proces, biedt algemene coördinatie voor de aanwezigheid van de EU in Kosovo, en draagt bij tot de ontwikkeling en consolidering van respect voor mensenrechten en fundamentele vrijheden in Kosovo (European Union Office in Kosovo 2016; EULEX 2018). Het Bureau werkt onder het gezag van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.

Niet alleen in Kosovo zet de EU zich in voor een effectieve rechtsstaat. Ook in Servië doet de EU aan interventies met juridische middelen. Uit het indicatieve strategiedocument voor Servië van de Europese Commissie (2014) blijkt dat het ondersteunen van de rechtsstaat ook de kern

(25)

23

blijft van het uitbreidingsproces. Dit betekent dat Servië hervormingen zal moeten doorvoeren op de belangrijkste gebieden van de rechtsstaat, met name het “justitiële hervormings- en anticorruptiebeleid, de onafhankelijkheid van belangrijke instellingen, vrijheid van meningsuiting, antidiscriminatiebeleid, de bescherming van minderheden, en een solide staat van dienst op het gebied van de uitvoering van hervormingen ontwikkelen, en ervoor zorgen dat hervormingen diepgeworteld en onomkeerbaar zijn” (ibid). De volledige en tijdige uitvoering van de relevante strategieën en de actieplannen op het gebied van de rechtsstaat en de grondrechten zullen in dit opzicht van essentieel belang zijn (Europese Commissie 2014).

Om te bepalen in hoeverre er sprake is van een rechtsstaat in Servië en Kosovo tussen

2000 en 2017 wordt gebruik gemaakt van de corruptie index van ‘transparancy international’.3

Deze index meet de mate van corruptie in een land of gebied op een schaal van 0 (erg corrupt) tot 100 (geen corruptie), en laat hiermee het vertrouwen in de rechtsstaat zien. De corruptie index noemt Servië pas vanaf 2003, als onderdeel van Servië & Montenegro en vanaf 2006 Servië als los land. Data van voor 2003 is over Servië niet beschikbaar. Tot en met 2009 wordt Kosovo gemeten als onderdeel van Servië, pas in 2010 is er data over Kosovo beschikbaar als los gebied. De waarden van de corruptie index zoals gemeten door ‘transparancy international’ zijn weergegeven in tabel 1, voor Servië vanaf 2003 en voor Kosovo vanaf 2010.

Tabel 1: corruptie index Servië en Kosovo 2003-2017 4

Uit deze cijfers blijkt dat de perceptie van corruptie in Servië tussen 2003 en 2017 is afgenomen. Waar het land in 2003 nog een waarde van 23 scoorde, wat wijst op de hoge perceptie van de aanwezigheid van corruptie, scoort Servië in 2017 een waarde van 41. Er is dan ook sprake van een stijgende trend. Wel is de waarde voor Servië tussen 2013 en 2017 constant gebleven

3 https://www.transparency.org/news/feature/corruption_perceptions_index_2017 4 https://www.transparency.org/research/cpi

(26)

24

tussen een waarde van 40 en 42. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er in deze jaren weinig progressie is gemaakt in het verbeteren van de perceptie van corruptie in Servië.

Ook in Kosovo is er een afname in de perceptie van corruptie zichtbaar. Waar er in 2010 een waarde van 28 werd gemeten, is er in 2017 een gemeten waarde van 39. Hieruit blijkt dat er sinds de invoering van de EULEX missie een zekere progressie is geboekt om de rechtsstaat te verbeteren.

De EU zet zich zowel in Servië als in Kosovo in voor het opbouwen van een effectieve rechtsstaat zoals omschreven door Rudolph (2013). Ook in dit opzicht laat de EU zien het ideaal van een civiele mogendheid na te streven in haar conflictbemiddeling. Ondanks dat de EU in haar conflictbeslechting focust op het versterken van de rechtsstaat in Servië en Kosovo, blijkt dit doel in Servië niet erg effectief. Hierom is er sprake van een medium niveau. Desondanks blijft de EU geloven in het gebruik van juridische middelen in haar conflictbemiddeling.

5.3 Economische middelen 5.3.1 Financiële stimuli

Het EU partnerschap is voor Servië en Kosovo niet alleen vanuit diplomatiek oogpunt interessant. Kandidaat- en potentiële kandidaat-lidstaten ontvangen financiële steun om de nodige hervormingen door te voeren (Europees Parlement 2018). Deze financiële steun wordt bepaald door de vooruitgang die wordt geboekt bij het voldoen aan de criteria van Kopenhagen (MEI 2018a). Onder het gebruik van financiële stimuli behoren het al dan niet toekennen van geldelijke steun en subsidies tot de mogelijkheden.

Uit tabel 1 blijkt dat de EU FDI’s in Servië van 1.045,50 miljoen euro in 2005 naar 1.310,3 miljoen euro in 2016 is gestegen. Deze trend kent 1 grote uitschieter, 2011, zoals te zien in grafiek 1. Volgens Radenković (2016: 24) komt dat omdat er extreem onverenigbare verschillen zijn tussen de UNCTAD-gegevens en de gegevens van het Instituut voor Economische Wetenschappen uit Belgrado over de FDI’s in Servië. Met name over jaar 2011 bestaan grote verschillen (ibid). Volgens de gegevens van de UNCTAD bedroegen de netto FDI in 2011 5481 miljoen US dollar, terwijl het Instituut voor Economische Wetenschappen een bedrag van 1826,9 miljoen euro rapporteerde (Radenković 2016: 24). Los van de afwijkende data over 2011 is er

(27)

25

netto een kleine toename te zien in de EU FDI’s in Servië. In het geval van Servië is de EU actief in het toepassen van financiële stimuli in haar conflictbeslechting.

Tabel 1: EU ‘Foreign Direct Investment’ in Servië: 2005-2016 5

Grafiek 1: ‘Foreign Direct Investment’ in Servië: 2005-2016 6

Maar ook in Kosovo gebruikt de EU financiële stimuli. Kosovo heeft sinds 1999 meer dan 2,3 miljard euro aan EU-bijstand ontvangen en bijna 1 miljard euro steun ontvangen aan

internationale aanwezigheid sinds 1999 (European Union Office in Kosovo 2017). Hoewel deze

financiële hulp in eerste instantie gericht was op noodhulpacties en wederopbouw, concentreert het zich nu op het bevorderen van de instellingen van Kosovo, duurzame economische ontwikkeling en de Europese toekomst van Kosovo, aldus de gegevens van de European Union Office in Kosovo (2017). Echter, er is weinig data beschikbaar over de jaarlijkse FDI’s door de EU in Kosovo. In het EU handelsoverzicht met Kosovo zoals opgesteld door de Europese

5 https://europa.rs/serbia-and-the-eu/trade/fdi-in-serbia/?lang=en 6 https://europa.rs/serbia-and-the-eu/trade/fdi-in-serbia/?lang=en

(28)

26

Commissie (2017) wordt in het overzicht van EU FDI’s in Kosovo tussen 2012 en 2016 geen data weergegeven. De enige beschikbare data is weergegeven in grafiek 2. Deze grafiek laat de EU FDI’s in Kosovo zien per kwartaal vanaf het derde kwartaal van 2014 tot het eerste kwartaal van 2017 in procenten van het bruto nationaal product (BNP). Over de hoogte van het BNP verschaft de EU in haar handelsoverzicht met Kosovo tussen 2012 en 2016 ook geen informatie. Grafiek 3 geeft het BNP weer van Kosovo tussen 2008 en 2016 in miljarden Amerikaanse dollars. Wanneer het BNP van Kosovo tussen 2014 en 2016 wordt omgerekend naar miljarden euro’s blijkt dat het

BNP in 2014 6,011 miljard euro bedroeg, in 2015 5,24 miljard euro en in 2016 5,4 miljard euro.7

De EU investeringen in Kosovo per kwartaal, zoals weergegeven in grafiek 2, laten een

gemiddelde procentuele investering van 0,55 procent8 van het BNP zien per kwartaal. In 2014 zou

dit een investering zijn van ongeveer 3,3 miljoen euro per kwartaal, in 2015 een investering van ongeveer 2,88 miljoen per kwartaal en in 2016 ongeveer 2,97 miljoen euro per kwartaal.

Grafiek 2: ‘Foreign Direct Investments EU in Kosovo, in procenten van het BNP 9

7 Hierbij is gebruik gemaakt van de wisselkoers op 9 maart 2018. Door deze keuze kunnen de bedragen in hoogte

afwijken van de hoogte in 2014, 2015, respectievelijk 2016. Deze afwijking is in dit onderzoek niet van groot belang aangezien de bedragen worden gebruikt om de EU investeringen in Kosovo in de periode 2014-2016 aan te kunnen tonen, en hierbij de precieze hoogte van de investeringen minder relevant is.

8 http://ec.europa.eu/eurostat/tgm/graph.do?tab=graph&plugin=1&pcode=tipsbp53&language=en&toolbox=data 9 http://ec.europa.eu/eurostat/tgm/graph.do?tab=graph&plugin=1&pcode=tipsbp53&language=en&toolbox=type

(29)

27

Grafiek 3: BNP Kosovo in Amerikaanse Dollars, weergegeven in miljarden 10

Uit bovenstaande data blijkt dat de EU zowel in Servië als in Kosovo actief investeert. Er kan dan ook worden gesproken van financiële stimuli in het gebruik van economische middelen in de EU conflictbeslechting.

5.3.2 Handels stimuli

Een ander belangrijk economisch initiatief van de EU is de Midden-Europese Vrijhandelsovereenkomst (CEFTA), die niet alleen de tarifaire belemmeringen verlaagt, maar ook bepalingen bevat over overheidsopdrachten, staatssteun en intellectuele eigendomsrechten (Europees Parlement 2018). De CEFTA werd origineel gevormd door Tsjecho-Slowakije, Hongarije en Polen in een vroeg stadium van hun wens om EU lid te worden (Dangerfield 2006: 309). Het essentiële doel van het verdrag, zoals omschreven door de oprichters was om de onderlinge handel tussen de landen te liberaliseren (CEFTA 1992; Dangerfield 2006: 309).

In 2006 tekende Servië het vrijhandelsverdrag en vanaf 2007 is het vrijhandelsakkoord ook in werking getreden in Kosovo (europa-nu.nl 2018; MEI 2018b). Het doel van dit akkoord is om het handelsvolume van de regionale markt te vergroten en daarbij de regio in zijn geheel aantrekkelijker te maken voor internationale handel (ibid). In dit geval is er sprake van een positieve stimulus in de vorm van handel. Door het implementeren van CEFTA probeert de EU de handel in de Westelijke Balkan te vergroten als wel de handel van het gebied met de EU.

(30)

28

Ook na CEFTA blijft de EU gefocust op economische middelen van interventie. De wereldwijde economische crisis heeft benadrukt dat alle landen hun economisch bestuur moeten versterken, het concurrentievermogen moeten verbeteren en een stabieler en transparanter ondernemingsklimaat moeten creëren om investeringen aan te trekken en de groei te stimuleren, aldus de Europese Commissie (2014). De uitbreidingsstrategie bevat voorstellen ter ondersteuning van dit doel, waaronder versterking van het economisch beleid en het bestuur ervan door de invoering van jaarlijkse nationale economische hervormingsprogramma's en tweejaarlijkse programma's voor concurrentievermogen en groei, alsmede actieplannen voor beheer van de overheidsfinanciën (ibid).

Met de invoering van de CEFTA akkoorden met Servië en Kosovo streeft de EU ernaar om de landen een positieve stimulus te geven door de handel in het gebied te bevorderen (Europese Commissie 2014). Om te kijken hoe de EU deze vrijhandelsakkoorden heeft gebruikt als incentive zullen handelscijfers van de EU met Servië en Kosovo in de periode 2006-2016 worden bekeken.

Uit de handelscijfers van de EU met Kosovo, zoals weergegeven in grafiek 4, blijkt dat de EU tussen 2006 en 2016 voornamelijk goederen heeft geëxporteerd naar Kosovo. In tabel 2 is te zien dat de EU export is toegenomen van 277 miljoen euro in 2006 naar 852 miljoen euro in 2016, bijna een verviervoudiging van de export naar Kosovo. De import vanuit Kosovo is erg variabel geweest, maar is netto van 28 miljoen euro in 2006 naar 73 miljoen euro in 2016 gestegen, zoals te zien in tabel 2. Deze beide toenames kunnen deels worden verklaard door het CEFTA dat de EU en Kosovo in 2007 tekenden. Tussen 2006 en 2007 is er sprake van een toename van de export van 70 procent, en een toename van de import van 52,8%. Om het effect van het CEFTA op de handel tussen de EU en Kosovo en Servië te kunnen meten zullen hieronder de cijfers vanaf 2007, het jaar waarin het vrijhandelsverdrag is ondertekend, worden besproken.

In de periode 2007-2016 is er nog steeds een toename te zien in zowel de EU export als de EU import vanuit Kosovo. De export steeg van 424 miljoen euro naar 852 miljoen euro, en de import steeg van 47 naar 73 miljoen euro, zoals weergegeven in tabel 2. Uit deze cijfers blijkt dat de EU actief gebruik maakt van het vrijhandelsakkoord met Kosovo. Zowel de export als de import met Kosovo zijn in de periode 2007-2016 gestegen. Wel lijkt het erop dat de EU

(31)

29

vooralsnog het meeste profijt heeft van de vrijhandel, de handelsbalans met Kosovo is van 377 miljoen euro in 2007 naar 779 miljoen euro gestegen in 2016.

Tabel 2: EU handel met Kosovo, handelsbalans 11

Grafiek 4: EU handel met Kosovo 12

11 http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2011/january/tradoc_147309.pdf

12 http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2011/january/tradoc_147309.pdf

(32)

30

Kijkend naar de handelscijfers van de EU met Servië, zoals weergegeven in grafiek 5,

blijkt dat de EU tussen 2006 en 2016 ook hier voornamelijk goederen heeft geëxporteerd. De

export is toegenomen van 5.898 miljoen euro in 2006 naar 11.657 miljoen euro in 2016, zoals te zien in tabel 3. In de periode 2006 tot en met 2016 kan er worden gesproken van een verdubbeling van de EU export naar Servië. Anders dan in het geval van Kosovo, is er een toename te zien met betrekking tot de Europese import vanuit Servië. Waar de EU in 2006 voor 2.869 miljoen euro goederen importeerde vanuit Servië is de Europese import in 2016 opgelopen tot 8.733 miljoen euro. Hier is sprake van bijna een verviervoudiging van de import. Ook in het geval van Servië maakt de EU actief gebruik van het vrijhandelsverdrag. Wel is er, anders dan in de handelsrelatie met Kosovo, een afname in de handelsbalans van de EU zichtbaar. Doordat de EU import vanuit Servië in de periode 2006-2016 is gestegen is de handelsbalans van de EU met Servië gedaald van 3.029 miljoen euro in 2006 naar 2.942 miljoen euro in 2016. Deze balans is, net als in het geval van Kosovo, in het voordeel van de EU.

Tabel 3: EU handel met Servië, handelsbalans 13

(33)

31

Grafiek 5: EU handel met Servië 14

Uit de handelscijfers blijkt dat de EU in haar conflictbemiddeling ook handels stimuli in haar conflictbemiddeling. De EU export naar zowel Kosovo als Servië is na de invoering van de CEFTA akkoorden toegenomen, en ook de EU import is toegenomen. Wel heeft de EU zowel op de handelsbalans met Kosovo als met Servië een handelsoverschot. Op basis van de cijfers lijkt het er dus op dat de EU vooralsnog het meeste profijt heeft van de CEFTA akkoorden met beide landen. Wel is er in het geval van Servië een toename in EU import zichtbaar welke ervoor zorgt dat de handelsbalans van de EU ten opzichte van Servië tussen 2006 en 2016 is afgenomen. Deze afname in de handelsbalans met Servië wijst erop dat de handelsrelatie van de EU met Servië gelijker is geworden de afgelopen periode. In het geval van Kosovo is hiervan (nog) geen sprake.

In het gebruik van economische middelen in de EU conflictbemiddeling tussen Servië en Kosovo gebruikt de EU zowel financiële- en handels stimuli. Hiermee voldoet de EU in haar conflictbemiddeling ook aan het laatste kenmerk dat Manners geeft voor civiele mogendheden. Hierom wordt er gesproken van een hoog niveau van gebruik van economische middelen.

(34)

32

Uit bovenstaande analyse blijkt dat de EU de karakteristieken van een normatieve mogendheid gebruikt in haar bemiddeling. Zo gebruikt de EU diplomatieke middelen in de vorm van partnerschappen, associatieprocessen, de Belgrado-Pristina dialoog en het vooruitzicht op EU lidmaatschap. Tevens gebruikt de EU juridische middelen. Door te focussen op het primaat van het recht is de EU actief met het versterken van de rechtsstaat in Servië en Kosovo. Uit cijfers van ‘transparancy international’ blijkt dat de perceptie van de corruptie in Kosovo is afgenomen sinds het begin van de EULEX missie. Echter, in het geval van Servië is er weinig vooruitgang zichtbaar. Daarnaast gebruikt de EU economische middelen in de vorm van financiële stimuli als wel handels stimuli. Door enerzijds EU investeringen zowel Servië als Kosovo, en anderzijds door het opzetten van een vrijhandelszone. Hieruit blijkt dat, ondanks dat de effectiviteit niet altijd even hoog is, de EU blijft geloven in het ideaal van een civiele mogendheid.

(35)

33

6. Conclusie

Voor deze scriptie is er onderzoek gedaan naar EU conflictbemiddeling in het conflict tussen Servië en Kosovo. Dit onderzoek is gedaan aan de hand van de hoofdvraag: "Hoe kan aan de hand van de buitenlands politieke identiteit van de EU de effectiviteit van de Europese conflictbeslechting tussen Servië en Kosovo in de periode van 2000 tot 2017 worden verklaard?" Hierbij is er gekeken naar de doelen van de Europese Unie in de conflictbemiddeling tussen Servië en Kosovo, de middelen welke de Europese Unie gebruikt in de conflictbemiddeling tussen Servië en Kosovo, en de mate van effectiviteit in de conflictbemiddeling door de Europese Unie in het conflict tussen Servië en Kosovo. Om dit te onderzoeken worden de 3 indicatoren van de middelen voor interventies zoals opgesteld door (Lahneman & Rudolph 2013) gebruikt: diplomatieke middelen, juridische middelen en economische middelen.

Om inzicht te krijgen in welke doelen de Europese Unie heeft in de conflictbemiddeling tussen Servië en Kosovo is er gebruik gemaakt van diverse rapporten van de Europese Commissie waarin de doelen van de EU in de conflictbemiddeling wordt genoemd. Hieruit blijkt dat de EU zich focust op het promoten van vrede, stabiliteit en economische ontwikkeling. Dit komt overeen met de buitenlandse politieke identiteit zoals omschreven door Manners. Daarnaast probeert de EU ervoor te zorgen dat zowel Servië als Kosovo actieve toenadering tot de EU blijven zoeken.

Daarnaast is er gekeken naar de middelen welke de Europese Unie gebruikt in de conflictbemiddeling tussen Servië en Kosovo. De EU blijkt in haar conflictbemiddeling tussen Servië en Kosovo een sterke focus heeft op het toepassen van de karakteristieken van een civiele

mogendheid. De EU heeft een sterke voorkeur voor internationaal recht ten opzichte van macht,

diplomatie ten opzichte van oorlog. Daarbij probeert de EU haar (inter-)nationale doelen te bereiken door zich op te stellen als economische grootmacht. De karakteristieken van een civiele mogendheid laat de EU ook terugkomen in haar conflictbemiddeling tussen Servië en Kosovo. Zo gebruikt de EU diplomatieke middelen als: het aangaan van partnerschappen met Servië en Kosovo, het opstarten van de Belgrado-Pristina dialoog, en het vooruitzicht op EU lidmaatschap. Hieruit blijkt de voorkeur van de EU voor diplomatieke middelen boven oorlog. Ook gebruikt de EU juridische middelen in het conflict. In Kosovo is de EU actief door middel van EULEX waarmee wordt gefocust op het belang van een rechtsstaat. Ook in Servië zet de EU zich actief in voor het verbeteren van de rechtsstaat. Als laatste stelt de EU zich op als economische

(36)

34

mogendheid door het gebruik van economische middelen in haar conflictbemiddeling. Door middel van CEFTA probeert de EU de handel op de Westelijke Balkan te verbeteren, en door het vooruitzicht op EU lidmaatschap verleent de EU ook financiële steun aan Servië en Kosovo. De middelen welke de EU gebruikt in haar conflictbemiddeling komen daarmee overeen met de kenmerken van een civiele mogendheid. Hieruit blijkt dat de EU actief dit ideaal nastreeft.

Als laatste is er onderzocht of er sprake is van een effectieve conflictbemiddeling door de Europese Unie in het conflict tussen Servië en Kosovo. Uit de data blijkt dat de effectiviteit van de EU conflictbemiddeling niet optimaal is. Op het gebied van economische middelen lijkt de EU bemiddeling effectief, maar de rechtsstaat in Servië lijkt niet te verbeteren als gevolg van de EU bemiddeling. Daarbij zijn (nog) niet alle doelen in de Belgrado-Pristina dialoog behaald. Desondanks blijft de EU zich inzetten om de gestelde doelen te behalen.

Als er wordt gekeken naar de hoofdvraag dan blijkt dat de EU in haar conflictbemiddeling op alle punten overeenkomt met de kenmerken van een civiele mogendheid zoals omschreven door Manners. Door te focussen op diplomatieke middelen streeft de EU ernaar om internationale problemen op te lossen door het primaat van diplomatieke samenwerking te gebruiken. Daarbij draagt het hoge niveau van het gebruik van juridische middelen in de EU conflictbemiddeling bij aan het doel van de EU om internationale progressie te bereiken door supranationale instituties in te zetten. Als laatste stelt de EU zich op als economische grootmacht door zowel financiële- als economische stimuli door te voeren in het gebruik van economische middelen. De EU gedraagt zich dus volgens het ideaal van een civiele mogendheid in haar conflictbemiddeling. Ondanks dat deze aanpak niet altijd succesvol is geweest blijft de EU geloven in haar buitenlandse politieke identiteit.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The first step in designing an EXSPECT prototype for an information system consists of designing the control and data flow of the various processors of the

In deze factsheet lees je wanneer een delier optreedt, wat de gevolgen kunnen zijn en hoe je een delier kunt voorkomen door inzet van het Amerikaanse Hospital Elderly Life

It is imperative that employees receive training in new business processes, products and services of the new franchise concept, as it is a completely new business concept from

• To measure the DNA copy number of the Microcystis specific 16S rDNA and microcystin producing genes, mcyB as well as mcyE in order to shed more light on toxin production in

The model SR spectrum from electron – positron pairs produced in cascades near but on field lines inside of the return current layer, and resonantly absorbing radio photons, very

4.2 Effect of state custodianship from a constitutional property clause perspective As established in the previous subsection, the Constitutional Court in Sishen

Rapport 2009 In het rapport van 2009 concludeerden we dat er bij kinderen alleen studies zijn gevonden bij bilateraal geïmplanteerde patiënten (waarbij de pre/post

Daarbij kunnen ook extremere beelden zitten dan er nu zijn, bijvoorbeeld een technologisch natuurbeeld, waarin natuur alleen nog maar volledig door de mens wordt bepaald, onder