• No results found

Maatschappelijk pessimisme en compensatiegedrag : out of control? de relatie tussen maatschappelijk pessimisme en compensatiegedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Maatschappelijk pessimisme en compensatiegedrag : out of control? de relatie tussen maatschappelijk pessimisme en compensatiegedrag"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Out of control?

De relatie tussen maatschappelijk pessimisme en compensatiegedrag.

Michelle Gerlach Universiteit van Amsterdam

Masterthese Sociale Psychologie Gerlach, M.L. 10092021 10 mei 2017 Dhr. Dr. F. van Harreveld

(2)

Abstract

Maatschappelijk pessimisme is de verwachting dat de maatschappij oncontroleerbaar achteruitgaat. Uit het onderzoek bleek dat maatschappelijk pessimisme, zoals

verwacht, samenhing met controlegebrek: een algemene perceptie over de mate van controle(gebrek) over uitkomsten van het leven. Van controlegebrek is bekend dat het leidt tot compensatiegedrag, om de daling in persoonlijk welbevinden te herstellen. Maatschappelijk pessimisme staat echter los van persoonlijk welbevinden bleek uit eerder wetenschappelijk onderzoek. Het huidige onderzoek probeerde inzicht te verschaffen in hoeverre controlegebrek voortkomend uit maatschappelijk pessimisme leidt tot compensatiegedrag. Het bleek dat algemeen maatschappelijk pessimisme niet samenhing met compensatiegedrag. Een specifieke vorm, de toename van

maatschappelijke disfuncties (o.a. moord, armoede en criminaliteit), bleek hiervan wel een voorspeller te zijn: een negatieve gebeurtenis wordt verklaard door het gedrag van een ander. Aangezien er geen effect bleek in een positieve- of neutrale situatie moet rekening worden gehouden dat pessimisme als karaktereigenschap voor het gevonden effect kan hebben gezorgd. Vervolgonderzoek zou onder andere antwoord kunnen geven in hoeverre dit het geval is.

(3)

‘Het is een gretige generatie, gericht op persoonlijk slagen. Maar tegelijk zijn ze ervan overtuigd dat ‘alles van waarde’, zoals sociale zekerheid en maatschappelijke harmonie, naar de verdoemenis gaat’ citeert Obbema (2017) socioloog Mark

Elchardus in de Volkskrant over jongvolwassenen in de leeftijd tussen 25- en 35 jaar. En als er dan nog mensen over zijn die denken dat de wereld almaar beter wordt dan ‘hebben die niet opgelet’, stelt schrijver Pankaj Mishra in zijn – in januari uitgekomen – boek genaamd Age of Anger (2017). Het omschreven sentiment wordt in de

sociologie ook wel gedefinieerd als maatschappelijk pessimisme: het idee dat een maatschappij achteruitgaat. Van Houwelingen (2016) onderzocht de publieke stemming onder burgers in drie verschillende landen: Nederland, Japan en de Verenigde Staten. Hij citeert uit een onderzoek naar burgerperspectieven van het Sociaal Cultureel Planbureau waaruit bleek dat 70% van de Nederlandse inwoners vindt dat het land de verkeerde richting op gaat. Hij vond daarnaast in een onderzoek in verschillende landen dat 60% van de Japanse inwoners de staat van hun land over 50 jaar donker inziet. Ook in de Verenigde Staten werd na 2000 de publieke

stemming donkerder en vindt 70% van de inwoners dat hun samenleving de verkeerde kant op gaat. De waarneming dat de maatschappij achteruit gaat is content-vrij, dat wil zeggen dat het sentiment niet verklaard kan worden door een specifieke

gebeurtenis. Het refereert naar een perceptuele oncontroleerbaarheid van achteruitgang (Steenvoorden & Wright, 2014).

Het verkrijgen en behouden van persoonlijke controle – de overtuiging van het individu dat hij huidige- en toekomstige gebeurtenissen kan voorspellen en

beïnvloeden – is een belangrijke menselijke motivatie (Landau, Kay & Whitson, 2015). Zo blijkt een gevoel van controle een bijdrage te leveren aan de fysieke- en mentale gesteldheid van het individu (Langer & Rodin, 1976; Luck, Pearson,

(4)

Maddern & Hewett, 1999). Het ervaren van persoonlijke controle leidt daarnaast tot een verhoogd welzijn en een betere omgang met stress. Daarbij kan het prestaties verbeteren, angst verminderen en verlaagt het pijnervaringen (Fiske & Taylor, 1991; Glass et al., 1973; Thompson & Spacapan, 1991). Omgekeerd zorgt een gebrek aan controle voor ongewenste fysieke symptomen zoals hoofdpijn, hogere hartslag, benauwdheid en duizeligheid (Pennebaker et al., 1977). Ook al streven mensen er naar om controle te hebben, ze bevinden zich geregeld in situaties die het gevoel van controle verminderen. We ervaren bijvoorbeeld minder controle bij gebeurtenissen als ontslag of het verlies van een dierbare. Maar ook alledaagse gebeurtenissen kunnen gepaard gaan met een gevoel van controlegebrek, zoals wanneer we ons in een vliegtuig bevinden. Ook over de toekomst ervaren we geen volledige controle (Rutjens, van Harreveld & van der Pligt, 2010). Wanneer dit gevoel in het gedrang komt kan men zich wenden tot compensatiegedrag om de ervaring van controle te herstellen (Landau et al., 2015).

Er zijn verschillende manieren waarop men kan compenseren voor het gevoel van controlegebrek (Kay et al., 2009). Landau et al. (2015) maken onderscheid in

compensatiegedrag gericht op de persoon zelf, een externe actor of de omgeving. Allereerst, bij compensatiegedrag gericht op de persoon zelf kunnen mensen er illusionaire overtuigingen op na gaan houden die hun vermogen om willekeurige situaties te controleren versterken (Langer, 1975). De overtuiging dat ze

vaardigheden, kennis en mogelijkheden beschikken om actie te ondernemen, zich voor hun doelen in te zetten en te weren tegen tegenspoed (Landau et al., 2015). Stel dat je een nieuwe baan hebt en naar het eerste sociale evenement gaat. Het vertrouwen dat je controle over deze situatie kunt hebben berust deels op de overtuiging van persoonlijke vaardigheden. Bijvoorbeeld het vertrouwen dat je een positieve indruk

(5)

kunt maken op je nieuwe collega’s door de overtuiging van de kwaliteit van je sociale vaardigheden (Landau et al., 2015).

Echter, men hoeft niet enkel te vertrouwen op zichzelf. Een persoon kan in plaats daarvan ook de controle leggen bij een externe invloed, bijvoorbeeld een God. Het gaat dan om vertrouwen dat die externe invloed de nodige bronnen in het beste belang inzet om bepaalde uitkomsten te vergroten (Landau et al., 2015). Kay et al. (2009) lieten zien dat wanneer persoonlijke controle bedreigd wordt, mensen hun gevoel van orde kunnen herstellen door te geloven in een interventionistische God. Zelfs het terugdenken aan een situatie van controlegebrek verhoogde het geloof in het bestaan van God wanneer het controlerende karakter van deze God werd benadrukt.

Bovenstaande twee manieren voor compensatiegedrag zijn noodzakelijk om waargenomen controle te herstellen. Echter, zij zijn op zichzelf niet voldoende (Landau et al., 2015). Men moet daarnaast het gevoel hebben dat de omgeving gestructureerd is op zo’n manier dat bepaalde acties leiden tot verwachtte uitkomsten (Lewin, 1938; Mitchell, 1974). Enerzijds kan binnen de context waarin

controlegebrek wordt ervaren worden gezocht naar duidelijke en betrouwbare verwachtingen over het handelen en de uitkomsten daarvan. Een voorbeeld van zo’n specifieke structuur is dat studenten alleen hard zullen leren voor een toets wanneer zij verwachten dat dit een hoger cijfer oplevert. Wanneer er geen duidelijke

verwachtingen zijn over handelen en uitkomsten zoeken mensen naar- en geven voorkeur aan een simpele, duidelijke en consistente interpretatie van de wereld. Ze zullen zich dan wenden tot compensatoire gedragingen en percepties om schijnbare orde en structuur te geven aan hun fysieke- en sociale omgeving (Kay et al., 2009). Deze compensatoire percepties van orde geeft men het gevoel dat over het algemeen alles onder controle is (Rutjens et al., 2010). Deze vorm van compensatiegedrag zal

(6)

niet vertoond worden binnen de context waarin het controlegebrek wordt ervaren zoals in bovenstaand voorbeeld: deze twee staan dan los van elkaar (Landau et al., 2015). Om dit te illustreren: Whitson en Galinsky (2008) deden onderzoek naar uitingen van de laatst genoemde compensatiestrategie. Zij onderzochten of, bij ervaring van controlegebrek, een stijging plaatsvindt in het opmerken van

denkbeeldige patronen, dat wil zeggen de identificatie van een samenhangend en betekenisvolle relatie tussen stimuli die er in werkelijkheid niet is. Uit de studies bleek dat mensen die controlegebrek ervoeren inderdaad een verscheidenheid aan denkbeeldige patronen waarnamen. Zo zagen ze afbeeldingen in plaatjes met enkel ruis, vormden ze illusionaire correlaties uit informatie over de beurs, zagen ze samenzweringen en ontwikkelden ze bijgeloof. Whitson en Galinksy (2008)

concludeerden uit zes experimenten dat gebrek aan controle leidt tot een sterke wens tot structuur en orde dat men patronen uit ruis haalt.

Het idee dat compensatiegedrag wordt vertoond bij een bedreiging van controle vloeit voort uit een bredere theoretische stroming over compensatiegedrag bij het ervaren van inconsistentie. Volgens Proulx, Inzlicht en Harmon-Jones (2012) wordt compensatiegedrag vertoond op het moment dat mensen een schending ervaren van verwachte relaties, doelen of overtuigingen. Bijvoorbeeld het denken aan de eigen sterfelijkheid kan leiden tot een verhoogde toewijding aan culturele waarden, omdat deze waarden de eigen sterfelijkheid overstijgen. De verhoogde toewijding aan culturele waarden fungeert dan ook als een buffer tegen angst voor de dood (Burke, Martens & Faucher, 2010). Een ander voorbeeld: ambivalente attitudes leiden vaak tot onzekerheid en daaropvolgend compensatiegedrag om deze onzekerheid weg te nemen (van Harreveld, van der Pligt & de Liver, 2009). Hoewel de bron van de inconsistenties verschilt, bijvoorbeeld controlegebrek, sterfelijkheid en ambivalentie,

(7)

en de gedragingen die daaruit voortkomen ook, respectievelijk het zien van patronen of toewijding aan culturele waarden, blijkt compensatiegedrag vooral gericht te zijn om het psychologische ongemak dat het gevolg is van een dreiging weg te nemen. Dit betekent dus dat het compensatiegedrag niet per se gericht hoeft te zijn op het

probleem zelf of op het oplossen van de inconsistentie (Proulx et al., 2012). Hierboven wordt omschreven hoe men omgaat met onzekerheid op persoonlijk niveau. De huidige studie richt zich op onzekerheid op een maatschappelijk niveau. Het fenomeen maatschappelijk pessimisme gaat over de oncontroleerbaarheid van de achteruitgang van de samenleving, men lijkt dus een gebrek aan controle te ervaren waardoor compensatiegedrag wordt verwacht. Daarbij lijkt uit onderzoek van Rutjens et al. (2010) dat een relatie tussen maatschappelijk pessimisme en compensatiegebrek te leggen valt. Er wordt door hen gesteld dat bij gebrek aan persoonlijke controle, het geloof in voortuitgang van de maatschappij als compensatiegedrag wordt aangewend om zo persoonlijke controle te herstellen. Uit deze studie blijkt een relatie tussen persoonlijke controle en de beoordeling over de status van de maatschappij wat suggereert dat maatschappelijk pessimisme een behoefte aan persoonlijke controle genereert. Aan de andere kant blijkt maatschappelijk pessimisme los te staan van persoonlijk welbevinden (Eckersley, 2000; 2013; Kroll & Delhey, 2013). Elchardus stelt dit ook in het eerdergenoemde artikel uit de Volkskrant (2017): ‘de meeste jongvolwassenen combineren persoonlijk optimisme met maatschappelijk

pessimisme.’ De schijnbare paradox dat maatschappelijke achteruitgang los staat van het persoonlijk welbevinden stelt dat ondanks dat men ervaart dat hun samenleving achteruitgaat, pessimistisch is over de toekomst en het welbevinden van toekomstige generaties, het merendeel tevreden blijkt over hun eigen leven (van Houwelingen, 2016). Compensatiegedrag wordt vermoedelijk gedreven door psychologisch

(8)

ongemak en het herstel van persoonlijk welbevinden. Het kan dan ook niet als vanzelfsprekend worden gezien dat maatschappelijk pessimisme leidt tot compensatiegedrag.

Daarom wordt dit onderzoek gedaan. Aan de hand van twee hypothesen wordt onderzocht of maatschappelijk pessimisme leidt tot compensatiegedrag. Hypothese 1: Het ervaren van maatschappelijk pessimisme zal positief gerelateerd zijn aan

compensatoire percepties van orde. Hypothese 2: Maatschappelijk pessimisme en persoonlijk controlegebrek zullen onafhankelijk van elkaar effect hebben

compensatoire percepties van orde.

Methode Participanten

Via een vragenlijst geprogrammeerd in Qualtrics en online aangeboden via Amazon Mechanical Turk werden deelnemers voor het onderzoek geworven.

Deelnemers konden de vragenlijst vrijwillig invullen en kregen daarvoor een beloning van $1,50. In de beschrijving werd het doel van de vragenlijst duidelijk gemaakt, zie Bijlage 1. Het invullen van de vragenlijst gebeurde online en nam ongeveer 15 minuten in beslag. Deelnemers konden de vragenlijst alleen invullen wanneer zij inwoner waren van de Verenigde Staten of Canada en tussen de 21- en 60 jaar waren. Deelnemers werd gevraagd om de vragenlijst in te vullen op een plek waar zij zich konden concentreren en niet gestoord werden.

174 participanten namen uiteindelijk deel aan dit onderzoek. Wanneer

participanten de vragenlijst niet volledig invulden werd hun data niet meegenomen in de analyse (n = 10). De gemiddelde duur voor het invullen van de vragenlijst was 14.725 (SD = 10.57). Deelnemers die 2.5 standaard deviaties van dit gemiddelde

(9)

aflagen werden uitgesloten (n = 9). Participanten die extreme antwoorden gaven op (alle) vragen van de verschillende schalen (-5, 5 of 0) werden ook uitgesloten van de analyse (n = 16) De resterende data (n = 139) werd geanalyseerd met SPSS.

Van de 139 deelnemers waren 138 deelnemers waren afkomstig uit de

Verenigde Staten, verdeeld over verschillende staten. 1 deelnemer kwam uit Canada. 75 deelnemers waren man (54%) en 64 vrouw (46%). De deelnemers waren in de leeftijd van 23 tot en met 60 jaar, waarbij de gemiddelde leeftijd 38,12 jaar (SD = 10.52) was. Van de 139 deelnemers is de hoogst genoten opleiding van 59 (42%) middelbaar onderwijs en 62 deelnemers (45%) behaalden hun Bachelor. 18

deelnemers (13%) zeggen dat hun hoogst genoten opleiding tot Master/PhD was. Van de 138 deelnemers uit de Verenigde Staten rapporteren 44 deelnemers (32%)

Republikein te zijn, 69 (50%) behoort tot de Democraten, 25 deelnemers (18%) heeft een politieke voorkeur voor kleine- of derde partijen of zegt geen politieke aansluiting te vinden. De deelnemer uit Canada behoort tot de Liberalen (0,7%).

Materialen

Persoonlijk welbevinden. De eerste set vragen was bedoeld om de mate van persoonlijke tevredenheid ten aanzien van inkomen, gezondheid, sociale relaties, etc., te meten. Deze set bestond uit allereerst een algemene vraag over tevredenheid: ‘Nadenkend over uw eigen leven en persoonlijke omstandigheden, in welke mate bent u tevreden met uw leven in het geheel?’ Daarnaast werden zeven vragen onttrokken uit de Personal Wellbeing Index (PWI) van de International Wellbeing Group (2013), waarvan α = .91. Een van de vragen was: ‘In welke mate bent u tevreden over uw gezondheid?’ De deelnemers konden deze vragen beantwoorden door middel van een 7-puntsschaal waarbij 1 stond voor “geen enkele tevredenheid” en 7 voor “volledige tevredenheid”. De set vragen is opgenomen in Bijlage 2.

(10)

Persoonlijke controle. Vervolgens werd de mate van persoonlijke controle gemeten aan de hand van 4 vragen. De eerste twee vragen vroegen naar de huidige mate van persoonlijke controle. De eerste vraag was: Hoeveel controle ervaart u over de uitkomsten in uw leven?’ Deelnemers konden middels een 7-puntsschaal

antwoorden waarbij 1 stond voor “helemaal geen controle” en 7 voor “volledige controle”. De tweede vraag was: ‘Beschouwt u zichzelf als een acteur in- of regisseur van uw eigen leven?’ Ook hierop konden deelnemers antwoorden op een

7-puntsschaal waarbij 1 stond voor “volledig een acteur” en 7 voor “volledig de regisseur”. De schaal had een α van .83. Daarnaast werd gevraagd naar de gewenste mate van persoonlijke controle. ‘Hoeveel controle zou u willen hebben over de

uitkomsten van uw leven?’ was hiervan de eerste vraag. Deelnemers konden wederom middels een 7-puntsschaal antwoorden waarbij 1 stond voor “helemaal geen controle” en 7 voor “volledige controle”. De tweede vraag was: ‘In hoeverre zou u de regisseur van uw eigen leven willen zijn?’ De antwoorden op de 7-puntsschaal varieerden van 1: “helemaal niet” tot 7: “volledig”. De schaal had een α van .78.

Maatschappelijk pessimisme. Het derde onderdeel van de vragenlijst betrof de mate van maatschappelijk pessimisme van de participant over de betreffende samenleving in 2040. Dit werd allereerst gedaan door middel van de algemene vraag ‘Alles meegenomen, zou u zeggen dat u zich optimistisch of pessimistisch voelt over de toekomst van de Verenigde Staten/Canada?’ Deze vraag konden de deelnemers beantwoorden op een 7-puntsschaal waarbij 1 stond voor “zeer pessimistisch” en 7 voor “zeer optimistisch”.

Daarna werden de deelnemers gevraagd te bepalen of volgens hen bepaalde fenomenen minder vaak-, even vaak-, of vaker in hun maatschappij zullen voorkomen in 2040 dan tegenwoordig. Deze vragen konden ze beantwoorden aan de hand van

(11)

een 11-puntsschaal waarbij -5 stond voor “veel minder vaak dan tegenwoordig”, 0 voor “evenveel als tegenwoordig” en +5 voor “veel vaker dan tegenwoordig”. De fenomenen waren onderverdeeld in schalen over disfuncties (α = .95),

maatschappelijke ontwikkelingen (α =.84), warme karaktertrekken (α = .93),

bekwaamheid (α = .89), waarden gericht op instandhouding (α = .90), openstaan voor veranderingen (α = .92) en zelfontplooiing (α = .89). Deze fenomenen waren

onttrokken uit de studie van Bain et al. (2013) en de items per fenomeen staan uitgeschreven in Bijlage 3.

Compensatoire percepties van orde. In deze studie werden twee testen van Whitson en Galinsky (2008) gebruikt waarmee de afhankelijke variabele,

compensatoire percepties van orde, werd gemeten. Allereerst de Snowy Pictures Test (Whitson & Galinsky, 2008) welke bestond uit 12 korrelige plaatjes die aan de deelnemers werden getoond. Zij bepaalden of een afbeelding in deze plaatjes te zien was, of geen afbeelding. In een tekstbalk onder de plaatjes kon worden aangegeven wat de deelnemer zag, wanneer de deelnemer niets zag vulde hij ‘niets’ in. In Bijlage 4 zijn de plaatjes en instructies toegevoegd. In werkelijkheid waren geen afbeeldingen in de plaatjes zichtbaar. Wanneer een deelnemer rapporteerde wel een afbeelding te zien, wijst dit op compensatoire percepties van orde (Whitson & Galinsky, 2008).

De tweede test voor het meten van compensatoire percepties van orde is de test over samenzweringstheorieën (Whitson & Galinsky, 2008). Bestaande uit twee hypothetische situaties waarin een gebeurtenissen werd beschreven en een positieve- of negatieve uitkomst. Het werd zo omschreven dat het ambigu was of de uitkomst daadwerkelijk het gevolg van de gebeurtenis was. Een voorbeeld van een gebeurtenis uit een van de scenario’s: ‘De dag voor de geplande vergadering over promotie met uw leidinggevenden, merkt u dat het e-mailverkeer tussen uw leidinggevende en uw

(12)

collega plotsklaps stijgt. De uitkomst: ‘Tijdens de bijeenkomst met uw leidinggevende wordt verteld dat u geen promotie krijgt.’ Nadat de deelnemers zich inleefden in de situatie werd hen gevraagd of het gedrag van de persoon beschreven in de situatie, in geval de collega, onderdeel was van een samenzwering. Met andere woorden, de participant ervaart een negatieve/positieve gebeurtenis en wordt gevraagd in welke mate dit wordt veroorzaakt door acties van personen genoemd in het scenario. De deelnemers konden hierop antwoorden door middel van een 7-puntsschaal van 1 “helemaal niet” tot 7 “in grote mate”. De volledige situatiebeschrijvingen staan in Bijlage 5.

Demografische gegevens. Demografische gegevens werden ook vastgesteld in de vragenlijst. Sekse werd ingevuld aan de hand van drie meerkeuze opties: man, vrouw, sekse neutraal. Vijf meerkeuze opties werden geboden om de hoogst genoten opleiding van de deelnemers vasttestellen, met de mogelijkheden geen onderwijs, middelbaar onderwijs, Bachelor, Master of PhD. Daarnaast werd politieke voorkeur bevraagd waarbij deelnemers aangaven of ze Republikein waren, Democraat of een overige voorkeur hadden en welke. De leeftijd van een deelnemer werd ingevuld in aantal jaren.

Resultaten

Alvorens de analyse zijn de waarden van de verschillende schalen zo omgescoord dat een hogere score op een schaal betekent dat de participant

optimistischer is over de toekomst van de betreffende samenleving, een lagere score betekent dat de participant pessimistischer is over de toekomst. Net als een lagere score wijst op het ervaren van weinig persoonlijke controle en minder tevredenheid over het leven. Een hoge score op de Snowy Pictures taak en de

(13)

samenzweringsituaties wijst op een hoge mate van compensatoire percepties van orde, een lage score juist een lage mate daarvan.

Persoonlijke controle en compensatiegedrag. In dit onderzoek werd verwacht dat een lage score op de persoonlijke controle samen zou hangen met een hoge score op de Snowy Pictures taak en de negatieve- en positieve

samenzweringsscenario’s. Uit analyses blijkt dat er geen significante correlatie bestaat tussen de mate van persoonlijke controle en de score op de Snowy Pictures taak of de negatieve- en positieve samenzweringsscenario’s. Ook het verschil tussen de gewenste mate van controle en de huidige mate van controle (controlegebrek) hing niet samen met de testen over compensatoire percepties van orde. Tabel 1 geeft de correlaties weer.

Tabel 1. Correlaties tussen mate van persoonlijke controle en compensatiegedrag Variabele 1 2 3 4 5 Persoonlijke controle -.651** .093 -.058 .108 Controlegebrek -.009 .136 -.081 Snowy Pictures .135 .025 Negatieve samenzwering .136 Positieve samenzwering

** Correlatie is significant bij p ≤ .01

Maatschappelijk pessimisme en compensatiegedrag. De eerste hypothese stelde dat het ervaren van maatschappelijk pessimisme positief gerelateerd is aan compensatoire percepties van orde. Voor de data-analyse betekent dit dat een lagere

(14)

score op maatschappelijk pessimisme samenhangt met een hogere score op

compensatoire percepties van orde. Tabel 2 geeft de meest relevante correlaties weer. Tabel 2. Correlaties tussen mate van maatschappelijk pessimisme en compensatie-gedrag

Variabele Snowy Pictures Negatieve- & Positieve samenzwering Maatschappelijk pessimisme -.045 -.111 .122

Disfuncties -.062 -.245** .111 Warme karaktertrekken .029 -.206* .197* Bekwaamheid .004 -.181* .142 Instandhouding .049 -.206* .188*

Open voor veranderingen -.061 -.113 .179* ** Correlatie is significant bij p ≤ .01

* Correlatie is significant bij p ≤ .05

Er blijkt geen significante correlatie tussen het algemene item over maatschappelijk pessimisme – ‘Alles meegenomen, zou u zeggen dat u zich optimistisch of pessimistisch voelt over de toekomst van de Verenigde

Staten/Canada?’ – en de taken rondom compensatoire percepties van orde. Uit een analyse van het verband tussen de samenzweringssituaties en de verschillende sub schalen van maatschappelijk pessimisme kwamen enkele interessante resultaten naar voren. Zo bleken de verwachtingen over disfuncties in de maatschappij samen te hangen met de mate van compensatoire percepties van orde op de negatieve

samenzweringssituatie: hoe pessimistischer men hierover was, hoe hoger de mate van compensatoire percepties van orde. Ditzelfde bleek voor de schaal over

bekwaamheid. Warme karaktertrekken bleek zowel samen te hangen met de negatieve samenzweringsschaal: hoe pessimistischer men was, hoe hoger de mate van

(15)

compensatoire percepties van orde, als de positieve samenzweringsschaal. Bij deze laatste bleek dat hoe optimistischer men was, hoe hoger de mate van compensatoire percepties van orde. Dit gold ook voor waarden rondom instandhouding. Tot slot, de positieve samenzweringsituatie hangt samen met het openstaan voor veranderingen. Hierbij geldt dat hoe hoger men op de ene scoort, hoe hoger de score op de ander.

Maatschappelijk pessimisme en persoonlijke controle en

compensatiegedrag. De tweede hypothese was: ‘Maatschappelijk pessimisme en persoonlijk controlegebrek zullen onafhankelijk van elkaar effect hebben op compensatoire percepties van orde.’ Om deze hypothese te toetsen werden drie multipele regressies uitgevoerd met de afhankelijke variabelen Snowy Pictures taak, de negatieve samenzweringssituatie en de positieve samenzweringssituatie. De onafhankelijke variabelen in de regressie waren telkens de huidige mate van

persoonlijke controle, controlegebrek, algemene maatschappelijk pessimisme en de sub schalen hiervan. De eerste regressieanalyse had als afhankelijke variabele de Snowy Pictures taak. Bovengenoemd model verklaarde 5,4% van de variantie in deze afhankelijke variabele. Het gehele model was niet significant en ook de individuele voorspellers bleken geen significante bijdrage te leveren aan de variantie. Uit de tweede regressieanalyse met de negatieve samenzweringssituatie als afhankelijke variabele bleek bovenstaand model 11.9% van de variantie te verklaren. Het gehele model bleek niet significant. Wel bleek de sub schaal disfuncties een unieke

voorspeller voor de variantie in de scores van de negatieve samenzweringssituatie (B = -.241, p = 0.47). De derde regressieanalyse was met de positieve

samenzweringssituatie als afhankelijke variabele. Bovenstaand model verklaarde 5,1% van de variantie in deze afhankelijke variabele. Het gehele model bleek niet

(16)

significant, daarnaast bleek geen enkele losse voorspeller uit het model een significante bijdrage te leveren aan de variantie.

Concluderend, de sub schaal over disfuncties is de enige voorspeller voor de score op negatieve samenzweringen. Hoe lager men op de sub schaal scoort – maatschappelijk pessimistischer is – hoe hoger hun compensatoire percepties van orde op de negatieve samenzweringssituatie.

Andere verbanden met compensatiegedrag

Tevredenheid over het eigen leven. Al eerder werd geanalyseerd of de mate van persoonlijke controle en controlegebrek samenhingen met compensatiegedrag, net als maatschappelijk pessimisme. Er bleek daarnaast een significant verband te bestaan tussen de mate van tevreden over het eigen leven en de negatieve

samenzweringssituatie (r = -.189, p = .026). Tevredenheid hangt niet samen met de positieve samenzweringssituatie en de Snowy Pictures taak.

Opleidingsniveau. Demografische gegevens werden geanalyseerd om te bepalen of sekse, leeftijd, opleidingsniveau en/of politieke voorkeur samenhangen met compensatoire percepties van orde. Hiertoe werden de gemiddelde scores op de Snowy Pictures taak en de negatieve- en positieve samenzweringsscenario’s

vergeleken. Uit de analyses bleek dat enkel opleidingsniveau samenhangt met verschil in score op de negatieve samenzweringstaak. De deelnemers waren verdeeld in 3 groepen op basis van hun hoogst genoten opleiding. Groep 1: Middelbaar onderwijs (n = 59); Groep 2: Bachelor (n = 62) en Groep 3: Master/PhD (n = 18). Aan de hand van de post-hoc LSD vergelijking leek een significant verschil in de gemiddelde scores op de negatieve samenzweringssituatie van participanten van Groep 1 (M = 5.15, SD = 1.142) en Groep 2 (MD = 4.48, SD = 1.627), p = .009. Dit wil zeggen dat

(17)

de eerste groep, middelbaar onderwijs, meer compensatoire percepties van orde op de negatieve samenzweringssituatie vertoonden dan de tweede groep, Bachelor. Er bleek geen significant verschil in gemiddelde scores tussen de groepen op de positieve samenzweringssituatie en de Snowy Pictures Test.

Verbanden met maatschappelijk pessimisme

Persoonlijke controle. In de vragenlijst werd gevraagd naar de huidige- en gewenste mate van persoonlijke controle. Er werd verwacht dat er een verband zou zijn met maatschappelijk pessimisme aangezien dat wordt gedefinieerd als een oncontroleerbare achteruitgang van de samenleving (Steenvoorden & Wright, 2014). Uit Tabel 3 blijkt dat de mate van persoonlijke controle samenhangt met de mate van maatschappelijk pessimisme en een aantal sub schalen daarvan. Ditzelfde geldt voor de mate van controlegebrek. Wanneer men een lagere mate van persoonlijke controle ervaart, zij ook maatschappelijk pessimistischer zijn. Net als bij een hogere mate van controlegebrek.

Tabel 3. Correlaties tussen mate van maatschappelijk pessimisme en persoonlijke controle

Variabele Persoonlijke controle Controlegebrek Maatschappelijk pessimisme .409** -.428** Disfuncties .303** -.233** Ontwikkelingen .232** -.112 Warme karaktertrekken .258** -.240** Bekwaamheid .209** -.140 Instandhouding .244** -.258**

(18)

Zelfontplooiing .126 -.110

** Correlatie is significant bij p ≤ .01 * Correlatie is significant bij p ≤ .05 Tevredenheid over het eigen leven. Uit eerder onderzoek kwam naar voren dat persoonlijk welbevinden en maatschappelijk pessimisme los van elkaar zouden staan (Eckersley, 2000; Eckersley, 2013; van Houwelingen, 2016; Kroll & Delhey, 2013). Echter, uit analyses van deze studie blijkt dat tevredenheid over het eigen leven sterk samenhangt met het ervaren van maatschappelijk pessimisme en de sub schalen daarvan, zie Tabel 4. Tabel 4. Correlaties tussen mate van maatschappelijk pessimisme en tevredenheid Variabele Algemene tevredenheid PWI Maatschappelijk pessimisme .419** .473** Disfuncties .244** .381** Ontwikkelingen .145 .259** Warme karaktertrekken .235** .299** Bekwaamheid .194* .280** Instandhouding .146 .255**

Open voor veranderingen .268** .306**

Zelfontplooiing .177* .220** ** Correlatie is significant bij p ≤ .01

* Correlatie is significant bij p ≤ .05

De significante correlaties geven aan dat wanneer men lager scoort op de vraag ‘Nadenkend over uw eigen leven en persoonlijke omstandigheden, in welke mate bent u tevreden met uw leven in het geheel?’ en op de PWI-schaal, zij ook lager scoren op de maatschappelijk pessimisme en de sub schalen hiervan. Dit betekent dat

(19)

een lagere mate tevredenheid samenhangt met een hogere mate van maatschappelijk pessimisme.

Sekse. Gemiddelde scores op de algemene vraag over pessimisme/optimisme en de scores op de sub schalen werden vergeleken van de gemaakte groepen binnen demografische variabele. Allereerst bleken mannen en vrouwen te verschillen in hun gemiddelde score op een van de sub schalen van pessimisme. Vrouwen scoren, volgens de independent samples t-test, significant lager (M = -.741 SD = 1.743) op de sub schaal disfuncties dan mannen (M = .004, SD = 1.932), t(137) = 2.370, p = .019. Er blijkt geen verschil tussen mannen en vrouwen op de overige sub schalen of de algemene vraag over pessimisme.

Leeftijd. De leeftijd was in dit onderzoek scheef verdeeld waardoor deze variabele minder geschikt is voor een correlatie analyse. Om toch te bepalen of leeftijd samenhangt met maatschappelijk pessimisme zijn twee groepen gevormd. Op basis van de gevonden mediaan van 34 jaar bestaat groep 1 uit deelnemers van 34 jaar of jonger (n = 70) en groep 2 uit deelnemers ouder dan 34 jaar (n = 69). Deze twee groepen bleken te verschillen op twee sub schalen van pessimisme, zie Tabel 5. Tabel 5. Verschil in gemiddelde scores van deelnemers jonger- en ouder dan 34 jaar op maatschappelijk pessimisme

Maatschappelijk pessimisme

Politieke voorkeur Disfuncties Open voor verandering M SD M SD

≤ 34 jaar .020 1.870 .404 2.312 > 34 jaar -.702 1.828 -.373 1.953

T-test 2.302* -2.132*

(20)

Het blijkt dat mensen ouder dan 34 jaar lager scoren op de sub schaal

disfuncties in de samenleving. Zij denken dat disfuncties vaker zullen voorkomen dan tegenwoordig dan dat deelnemers van 34 jaar of jonger. Daarnaast blijken dat

deelnemers ouder dan 34 jaar te verwachten dat waarden rondom het openstaan voor veranderingen minder zullen voorkomen dan dat deelnemers van 34 jaar of jonger dat verwachten. Op beide schalen ervaren zij meer pessimisme.

Politieke voorkeur. De verschillende groepen in politieke voorkeur zijn op basis van deze vragenlijst republikein (n = 44), democraat (n = 69) en aanhangers van kleine- of derde partijen of deelnemers zonder politieke voorkeur (n = 25). Voor deze analyse is de deelnemer uit Canada niet meegenomen. Daarnaast wordt de nadruk gelegd op deelnemers die republikein of democraat zijn aangezien dit de grootste groepen zijn. De resultaten van een independent samples t-test staan in Tabel 6. Democraten scoren lager op algemene maatschappelijk pessimisme en de sub schaal disfuncties.

Tabel 6. Verschil in gemiddelde scores van democraten en republikeinen op maatschappelijk pessimisme

Maatschappelijk pessimisme Politieke voorkeur Algemeen Disfuncties

M SD M SD

Republikein 4.70 1.679 .226 1.643

Democraat 3.36 1.798 -.533 2.036

T-test 3.969** 2.131*

Voetnoot. Deelnemers die kleine- of derde partijen aanhangen of geen politieke voorkeur hebben M = 3.72 en SD = 1.646 op mate van pessimisme en M = -.699 en SD = 1.675 op de disfunctieschaal.

(21)

** p ≤ .01 * p ≤ .05

Verbanden met politieke voorkeur

Tevredenheid over het eigen leven. Zoals eerder beschreven hangen de scores op de sub schalen van maatschappelijk pessimisme samen met politieke

voorkeur. Hiernaast blijken andere verbanden met politieke voorkeuren. Onder andere met tevredenheid over het eigen leven. In Tabel 7 staan de gemiddelde scores van republikeinen en democraten op algemene tevredenheid en de PWI-schaal. Tabel 7. Verschil in gemiddelde scores van democraten en republikeinen op tevredenheid over hun eigen leven

Tevredenheid over het eigen leven Politieke voorkeur Algemeen PWI-schaal

M SD M SD

Republikein 5.14 1.231 5.221 1.111

Democraat 4.58 1.355 4.412 1.252

T-test 2.205* 3.497**

Voetnoot. Deelnemers die kleine- of derde partijen aanhangen of geen politieke voorkeur hebben M = 4.36 en SD = 1.868 op de algemene tevredenheid en M = 4.160 en SD = 1.536 op de PWI-schaal.

** p ≤ .01 * p ≤ .05

Het blijkt dat democraten minder algemene tevredenheid over hun eigen leven ervaren dan republikeinen. Ook ervaren zij minder tevredenheid over verschillende facetten van tevredenheid gemeten door de PWI-schaal.

(22)

Persoonlijke controle. Op dezelfde manier als hierboven wordt geanalyseerd of een bepaalde politieke voorkeur samenhangt met de huidige mate persoonlijke controle en mate van controlegebrek. In Tabel 8 staan hiervan de resultaten.

Tabel 8. Verschil in gemiddelde scores van democraten en republikeinen op mate van persoonlijke controle- en controlegebrek

Persoonlijke controle

Politieke voorkeur Mate van controle Controlegebrek M SD M SD Republikein 5.443 1.216 .636 1.086 Democraat 4.848 1.192 1.246 1.184

T-test 2.568** -2.757*

Voetnoot. Deelnemers die kleine- of derde partijen aanhangen of geen politieke voorkeur hebben M = 5.080 en SD = 1.239 op de mate van controle en M = 1.120 en SD = 1.139 op de mate van controlegebrek.

** p ≤ .01 * p ≤ .05

Hieruit wordt opgemaakt dat democraten minder persoonlijke controle ervaren dan republikeinen. Daarnaast ervaren zij meer controlegebrek dan republikeinen.

Educatie, sekse en leeftijd vertonen geen significante verschillen tussen betreffende groepen op tevredenheid over het eigen leven of persoonlijke controle.

Discussie

Als we de krantenkoppen mogen geloven bestaat in brede lagen van de maatschappij weinig vertrouwen in de toekomst. Om dit sentiment aan te duiden spreekt men ook wel van maatschappelijk pessimisme – het idee dat een betreffende

(23)

maatschappij achteruitgaat. Deze term refereert naar een perceptuele

oncontroleerbaarheid van achteruitgang (Steenvoorden & Wright, 2014). In de wetenschappelijke literatuur is veel aandacht besteed aan de effecten van ervaren controlegebrek. Wanneer de ervaring van persoonlijke controle – de overtuiging van het individu dat hij huidige- en toekomstige gebeurtenissen kan voorspellen en beïnvloeden – in gedrang komt, wendt hij zich tot compensatiegedrag om het persoonlijk welbevinden te verhogen (Landau et al., 2015). Echter, het ervaren van maatschappelijk pessimisme blijkt, paradoxaal, los te staan van persoonlijk

welbevinden (Eckersley, 2000; Eckersley, 2013; van Houwelingen, 2016; Kroll & Delhey, 2013). Er kan dan niet als vanzelfsprekend van worden uitgegaan dat maatschappelijk pessimisme leidt tot compensatiegedrag. In dit onderzoek werd onderzocht of maatschappelijk pessimisme en compensatiegedrag verband hielden. Uit de resultaten blijkt een algemeen maatschappelijk pessimisme niet per se samen te hangen met compensatiegedrag, maar specifieke vormen van maatschappelijk

pessimisme wel.

Toename maatschappelijke disfuncties als enige unieke voorspeller. De toename van maatschappelijke disfuncties was de enige unieke voorspeller van compensatiegedrag. Wanneer men pessimistisch is over disfuncties in de samenleving – bijvoorbeeld moord, armoede of verkrachting komen vaker voor in de toekomst – leidt dit tot compensatiegedrag. Het compensatiegerag wordt geuit door een negatieve gebeurtenis te verklaren door het gedrag van de ander. Aangezien zij geen

compensatiegedrag vertonen bij een positieve gebeurtenis of in neutrale

omstandigheden zou het kunnen dat door de ander negatief te beoordelen, controle wordt hersteld over de achteruitgang van maatschappelijke disfuncties. Zoals eerder benoemd leidt het gevoel te willen hebben dat alles over het algemeen onder controle

(24)

is tot het zoeken naar- en voorkeur geven aan een simpele, duidelijke en consistente interpretatie van de wereld (Kay et al., 2009). Bijvoorbeeld het zien van

samenzweringen (Whitson & Galinsky, 2008). Anderen negatief beoordelen zou een compensatoire functie kunnen hebben in relatie tot het controlegebrek dat een gevolg is van de toename van maatschappelijke disfuncties.

Aan de andere kant is het de vraag in hoeverre het negatief beoordelen van anderen als compensatiegedrag kan worden gezien. Het kan ook het effect zijn van een algehele negatieve houding, waarbij men de neiging heeft alles negatiever te beoordelen. Men is dan zowel pessimistisch over disfuncties in de samenleving als negatief over het gedrag van de ander. Dit wordt ondersteund door de resultaten waaruit blijkt dat minder tevredenheid over het eigen leven samenhangt met

compensatiegedrag waarbij negatieve gebeurtenissen toe worden geschreven aan de ander. Ditzelfde gold voor een lager opleidingsniveau. Uit wetenschappelijk

onderzoek blijkt dat mensen met een lagere opleiding over het algemeen een hogere mate van pessimisme- en lager op de mate van optimisme ervaren in vergelijking met mensen met een hogere opleiding (Glaesmer et al., 2012). Hierdoor is het logischer dat zij negatiever over anderen denken. Op deze manier kan ook de sterke samenhang tussen lagere tevredenheid over het eigen leven en maatschappelijk pessimisme worden uitgelegd. Zoals eerder benoemd blijkt uit wetenschappelijke literatuur dat deze twee los van elkaar staan (Eckersley, 2000; Eckersley, 2013; van Houwelingen, 2016; Kroll & Delhey, 2013) en gaat dit gevonden resultaat tegen de verwachtingen in. Maar, door het toedoen van een algehele negatieve houding kan men zowel negatiever denken over de toekomst van maatschappij als over het eigen leven. Aan de andere kant, in dit onderzoek is gevraagd naar tevredenheid op het huidige moment, terwijl maatschappelijk pessimisme over de toekomst gaat. Het was een

(25)

optie geweest om de verwachtte toekomstige tevredenheid te meten en in hoeverre dit samenhang vertoond met maatschappelijk pessimisme.

Bij het doen van toekomstig onderzoek is het belangrijk rekening te houden met het feit dat een algemene pessimistische kijk op het leven de samenhang kan verklaren tussen (vormen van) maatschappelijk pessimisme en het negatief beoordelen van anderen als zijnde compensatiegedrag. Hiervoor kan worden

gecontroleerd door bijvoorbeeld in een vragenlijst items toe te voegen die de mate van pessimisme/optimisme meten. De Life Orientation Test – Revised is ontwikkeld om individuele verschillen in algemene pessimisme versus optimisme te meten. Deze vragenlijst werd in verscheidene wetenschappelijke onderzoeken gebruikt om de consequenties van pessimisme en optimisme te onderzoeken (Scheier, Carver & Bridges, 1994).

Warme karaktertrekken, bekwaamheden en compensatiegedrag. Uit de resultaten blijkt vervolgens dat een tweede vorm van maatschappelijk pessimisme over warme karaktertrekken – bijvoorbeeld eerlijkheid en zorgzaamheid komen minder voor in de toekomst –samenhangt met compensatiegedrag waarbij een negatieve gebeurtenis wordt verklaard door het gedrag van de ander. Ditzelfde geldt voor het voorkomen van bekwaamheden (onder andere georganiseerd en geschoold) in de toekomst als derde vorm van maatschappelijk pessimisme. Aan de ene kant zou het negatief beoordelen van de ander een compensatoire functie kunnen hebben in relatie tot het controlegebrek dat een gevolg is van de afname van warme

karaktertrekken en bekwaamheden. Aan de andere kant lijkt een algemene negatieve houding een logischere verklaring van de samenhang aangezien wanneer men verwacht dat warme karaktertrekken en bekwaamheden verminderen men

(26)

gaat is dat wanneer men optimistisch is over warme karaktertrekken – deze komen vaker voor in de toekomst – ze ook compensatiegedrag vertonen. Men verwacht dan dat een positieve uitkomst wordt veroorzaakt door iets wat de persoon zelf heeft gedaan. Deze samenhang zou verklaard kunnen worden door een algemene positieve houding waarbij men alles positiever bekijkt, zowel de toename van warme

karaktertrekken als de positieve uitkomsten van eigen acties. Volgens Seligman (1991) kan dit te wijten zijn aan een optimistische explanatory style: optimisten hebben de neiging om positieve gebeurtenissen onder andere te verklaren door acties van henzelf. Ditzelfde geldt voor mensen die optimistisch zijn over waarden rondom verandering (bijvoorbeeld vrijheid en creativiteit), zij verwachten ook dat een

positieve uitkomst wordt veroorzaakt door iets wat de persoon zelf heeft gedaan. Pessimisten daarentegen verklaren een positieve gebeurtenis als een resultaat van externe factoren. Dit geeft aan waarom er geen samenhang werd gevonden tussen maatschappelijk pessimisme en de positieve samenzweringssituatie waarbij een positieve gebeurtenis werd verklaard door acties van de persoon zelf.

Waarden rondom instandhouding en compensatiegedrag. Een vierde vorm van maatschappelijk pessimisme is die rondom waarden tot instandhouding.

Bijvoorbeeld de verwachting dat respect voor tradities en sociale orde in de toekomst a-typischer zullen zijn. Zoals de naam ‘instandhouding’ al doet vermoeden richt deze vorm zich voornamelijk op waarden die ervoor zorgen dat de toestand blijft zoals het is of was. Wanneer men pessimistischer is over waarden rondom instandhouding vertonen zij compensatiegedrag, wederom door een negatieve uitkomst toe te schrijven aan de ander. Wanneer men hier optimistisch over was werd ook compensatiegedrag vertoond, in dit geval door een positieve gebeurtenis toe te schrijven aan zichzelf. De samenhang tussen maatschappelijk pessimisme en een

(27)

negatieve beoordeling van de ander kan wederom worden verklaard door

compensatiegedrag of juist door een algemene negatieve houding waarin men de neiging heeft alles negatiever te beoordelen. Een optimistische explanatory style kan de samenhang tussen maatschappelijk optimisme en de verwachting dat een positieve gebeurtenis veroorzaakt wordt door de persoon zelf uitleggen.

Aan de andere kant, de waarden rondom instandhouding in dit onderzoek lijken in zekere zin op politiek conservatisme – een stroming gericht op de

instandhouding van het huidige en weerstand tegen verandering. Hierover kan worden afgevraagd in hoeverre de deelnemers die aangeven dat deze waarden typischer worden dit wenselijk achten. Hoewel dit onderzoek deze deelnemers dan als optimistisch ziet, hoeft dit niet per se het geval te zijn. Andersom, men wordt in dit onderzoek pessimistisch gezien als zij een afname in de waarden zien. Echter in werkelijkheid kunnen zij deze afname juist wenselijk achten en zijn ze dus niet per se pessimistisch over de toekomst. Dit betekent dat het lastig is vast te stellen of een compensatiegedrag, een algemene negatieve houding of een optimistische

explanatory style voor bovengenoemde samenhang zorgt, aangezien het niet bekend is of een af- of toename van waarden rondom instandhouding door iemand als

ongewenst- of gewenst wordt gezien. Toekomstig onderzoek zou hiermee rekening kunnen houden door de wenselijkheid van de af- of toename van de waarden rondom instandhouding te meten en op basis daarvan te bepalen of degene maatschappelijk pessimistisch- of optimistisch is wat betreft de waarden rondom instandhouding.

Daarnaast blijkt uit onderzoek van Jost et al. (2003) dat politiek conservatisme te voorspellen valt door de behoefte aan orde en structuur. Degenen die meer waarde hechten aan een toename van de waarden rondom instandhouding kunnen daardoor

(28)

automatisch meer compensatiegedrag vertonen. Om hiervoor te controleren zou de mate van conservatisme als covariaat kunnen worden meegenomen in de analyses.

‘Ouderen’, vrouwen en democraten pessimistischer. Uit de resultaten blijkt verder dat mensen ouder dan 34 jaar pessimistischer zijn over de disfuncties in de samenleving en waarden rondom openheid voor verandering. Wetenschappelijk onderzoek van Glaesmer et al. (2012) naar de relevantie van het meten van

pessimisme- en optimisme als karaktereigenschappen bevestigd dit gevonden

resultaat. Zij stellen dat de mate van pessimisme lineair stijgt in de leeftijd van 18 tot 60 jaar. Daarnaast blijkt dat vrouwen pessimistischer zijn over disfuncties in de samenleving dan mannen. Uit verschillende wetenschappelijke onderzoeken blijkt dat vrouwen over het algemener pessimistischer zijn dan mannen. Bijvoorbeeld over toekomstige economische- en financiële prestaties (Jacobsen, Lee & Marquering, 2008). Tot slot, blijken democraten in vergelijking met republikeinen pessimistischer te zijn over de toekomst in het algemeen maar ook over de disfuncties in de

samenleving. Niet alleen waren democraten pessimistischer dan republikeinen, ze bleken hiernaast ook minder persoonlijke controle te ervaren dan republikeinen en hun controlegebrek was ook groter. Tot slot blijkt dat ze minder tevreden zijn over het eigen leven. Deze resultaten zijn uiteraard te verklaren door het huidige politieke klimaat in de Verenigde Staten waarin republikein Donald Trump aan de macht is als president.

Persoonlijke controle geen voorspeller van compensatiegedrag. Tegen de verwachting in bleek de mate van persoonlijke controle en controlegebrek niet samen te hangen met- en geen voorspeller te zijn van compensatiegedrag. Terwijl het

verkrijgen en behouden van persoonlijke controle een belangrijke menselijke motivatie is. Wanneer dit gevoel in het gedrang komt wendt men zich tot

(29)

compensatiegedrag (Landau et al., 2015). Een verklaring dat dit effect niet is gevonden is dat mensen op het moment van het invullen van de test geen

daadwerkelijk controlegebrek ervoeren. In wetenschappelijke literatuur wordt gesteld dat compensatiegedrag wordt ingezet wanneer persoonlijke controle verdwijnt of bedreigd wordt en het resultaat is dat controle wordt herstelt (Kay et al., 2009). Daarnaast, compensatiegedrag is een respons op gebeurtenissen die controle verminderen (Landau et al., 2015). In het onderzoek werd de huidige- en gewenste mate van persoonlijke controle gemeten en vond er geen verandering plaats in de ervaren mate van controle. Verscheidene wetenschappelijke studies manipuleren de ervaring van persoonlijke controle om dit te bewerkstelligen. Bijvoorbeeld door deelnemers terug te laten denken aan een situatie waarover zij geen controle voelde (Kay et al., 2009) of het laten uitvoeren van een taak waarover zij geen controle hebben (Pittman & Pittman, 1980). In vervolgonderzoek kan rekening worden

gehouden met het ervaren van een vermindering van controle waardoor wordt gewend tot compensatiegedrag. Dit kan door bijvoorbeeld een van bovenstaande manipulaties toe te passen.

Overigens bleek de mate van persoonlijke controle- en controlegebrek wel samen te hangen met maatschappelijk pessimisme. Echter, dit leek meer op een algemene mate van controle(gebrek) over de uitkomsten van het leven in plaats van het op dat moment ervaren van controlegebrek. Mensen die over het algemeen minder controle en een groter controlegebrek ervoeren rapporteerde ook een hogere mate van maatschappelijk pessimisme. Dit bevestigd de verwachting dat maatschappelijk pessimisme, gedefinieerd als oncontroleerbare achteruitgang, inderdaad samenhangt met de mate van persoonlijke controle en controlegebrek. Voor toekomstig onderzoek is het interessant om te kijken of het denken aan- of saillant maken van (een vorm

(30)

van) maatschappelijk pessimisme leidt tot een daadwerkelijke daling in controle ervaring. Wanneer blijkt dat maatschappelijk pessimisme enkel samenhangt met een algemene controle ervaring zou het kunnen zijn dat een negatieve houding voor de gevonden samenhang kan hebben gezorgd.

Kortom. Maatschappelijk pessimisme leidt tot compensatiegedrag, in de zin dat de toename van maatschappelijke disfuncties leidt tot compensatoire percepties van orde waarbij de oorzaak van een negatieve gebeurtenis wordt gelegd bij de ander. Een ander negatief beoordelen zou een compensatoire functie kunnen hebben in relatie tot het controlegebrek dat een gevolg is van de toename van maatschappelijke disfuncties. Daarnaast hangt de afname van warme karaktertrekken, bekwaamheden en waarden rondom instandhouding samen met de mate van compensatiegedrag. Aangezien ook deze effecten van maatschappelijk pessimisme enkel gevonden zijn voor de negatieve samenzweringssituatie (tegenover een positieve- of neutrale

situatie) en mensen die over het algemeen meer pessimisme ervaren (lager opgeleiden en degenen minder tevreden over het eigen leven) deze vorm van compensatiegedrag vertoonden, dient rekening te worden gehouden met een alternatieve verklaring. Het kan zijn dat door een algehele negatieve houding men zowel negatief is over de toekomstige staat van de maatschappij als het gedrag van een ander, in plaats van dat het een uiting is van compensatiegedrag. Vervolgonderzoek zou antwoorden kunnen geven in hoeverre effecten van maatschappelijk pessimisme op compensatiegedrag blijven wanneer wordt gecontroleerd voor een algemene pessimistische houding.

(31)
(32)

Referenties

Bain, P. G., Hornsey, M. J., Bongiorno, R., Kashima, Y., & Crimston, D. (2013). Collective futures: How projections about the future of society are related to actions and attitudes supporting social change. Personality and Social

Psychology Bulletin, 39(4), 523-539.

Burke, B. L., Martens, A., & Faucher, E. H. (2010). Two decades of terror management theory: A meta- analysis of mortality salience

research. Personality and Social Psychology Review, 14(2), 155-195.

Eckersley, R. (2000). The state and fate of nations: Implications of subjective measures of personal and social quality of life. Social Indicators

Research, 52(1), 3-27.

Eckersley, R. (2013), Subjective wellbeing: Telling only half the story. Social Indicators Research, 112(3), 529–534.

Fiske, S. T., & Taylor, S. E. (1991). Social cognition. New York, NY: Random House

Glaesmer, H., Rief, W., Martin, A., Mewes, R., Brähler, E., Zenger, M., & Hinz, A. (2012). Psychometric properties and population‐ based norms of the Life Orientation Test Revised (LOT‐ R). British Journal of Health

(33)

Glass, D. C., Singer, J. E., Leonard, H. S., Krantz, D., Cohen, S., & Cummings, H. (1973). Perceived control of aversive stimulation and the reduction of stress responses. Journal of Personality, 41, 577-595.

van Harreveld, F., Van der Pligt, J., & de Liver, Y. N. (2009). The agony of

ambivalence and ways to resolve it: Introducing the MAID model. Personality

and Social Psychology Review, 13(1), 45-61.

van Houwelingen, P. (2016). Societal pessimism in Japan, the United States, and the Netherlands. Japanese Journal of Political Science, 17(03), 427-450.

International Wellbeing Group (2013). Personal Wellbeing Index: 5th Edition. Melbourne: Australian Centre on Quality of Life, Deakin University

Jacobsen, B., Lee, J. B., & Marquering, W. (2008, 1 februari). Are men more optimistic? Geraadpleegd van

https://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1030478

Jost, J. T., Glaser, J., Kruglanski, A. W., & Sulloway, F. J. (2003). Political

conservatism as motivated social cognition. Psychological Bulletin, 129(3), 339-337

(34)

Kay, A. C., Whitson, J. A., Gaucher, D., & Galinsky, A. D. (2009). Compensatory control: Achieving order through the mind, our institutions, and the

heavens. Current Directions in Psychological Science, 18(5), 264-268.

Kroll, C., & Delhey, J. (2013). A happy nation? Opportunities and challenges of using subjective indicators in policymaking. Social Indicators Research, 114(1), 13-28.

Landau, M. J., Kay, A. C., & Whitson, J. A. (2015). Compensatory control and the appeal of a structured world. Psychological Bulletin, 141(3), 694-722

Langer, E. J. (1975). The illusion of control. Journal of Personality and Social

Psychology, 32(2), 311.

Langer, E., & Rodin, J. (1976). The effects of choice and enhanced personal responsibility for the aged: A field experiment in an institutional setting.

Journal of Personality and Social Psychology, 34, 191–198

Lewin, K. (1938). The conceptual representation and the measurement of

psychological forces. Durham, NC: Duke University Press.

Luck, A., Pearson, S., Maddem, G., & Hewett, P. (1999). Effects of video information on precolonoscopy anxiety and knowledge: a randomised trial. The

(35)

Mishra, P. (2017). Age of anger: A history of the present. Macmillan.

Mitchell, T. R. (1974). Expectancy models of job-satisfaction, occupational preference and effort: Theoretical, methodological, and empirical appraisal.

Psychological Bulletin, 81, 1053–1077

Obbema, F. (2017, 18 februari). Vlaamse jongeren hebben de blues. de Volkskrant, pp. 24-25.

Pittman, T. S., & Pittman, N. L. (1980). Deprivation of control and the attribution process. Journal of Personality and Social Psychology, 39(3), 377.

Pennebaker, J. W., Burnam, M. A., Schaeffer, M. A., & Harper, D. C. (1977). Lack of control as a determinant of perceived physical symptoms. Journal of

Personality and Social Psychology, 35(3), 167.

Proulx, T., Inzlicht, M., & Harmon-Jones, E. (2012). Understanding all inconsistency compensation as a palliative response to violated expectations. Trends in Cognitive Sciences, 16(5), 285–291.

Rutjens, B. T., van Harreveld, F., & van der Pligt, J. (2010). Yes we can: Belief in progress as compensatory control. Social Psychological and Personality

(36)

Scheier, M. F., Carver, C. S., & Bridges, M. W. (1994). Distinguishing optimism from neuroticism (and trait anxiety, self-mastery, and self-esteem): A reevaluation of the Life Orientation Test. Journal of Personality and Social

Psychology, 67(6), 1063.

Seligman, M. E. P. (1991). Learned optimism. New York: Knopf

Steenvoorden, E. H. (2016). Societal pessimism: A study of its conceptualization, causes, correlates and consequences

Steenvoorden, E., & Wright, M. (2014, September). Inclusive optimists versus exclusive pessimists? The effect of societal pessimism on identification patterns in Europe. In Paper presented at the ECPR general conference

Glasgow.

Thompson, S. C., & Spacapan, S. (1991). Perceptions of control in vulnerable populations. Journal of Social Issues, 47, 1-22.

Whitson, J.A., & Galinsky, A.D. (2008). Lacking control increases illusionary pattern perception. Science, 322(5898), 115-117.

(37)

Bijlagen

Bijlage 1: Instructie vragenlijst

‘U wordt uitgenodigd om deel te nemen aan een vragenlijst over hoe u tegen de toekomstige staat van uw land aankijkt. Deze vragenlijst is onderdeel van een

onderzoek waarin wordt onderzocht hoe mensen denken over de richting waarin hun maatschappij gaat.’

Bijlage 2: Persoonlijk welbevinden

1. Nadenkend over uw eigen leven en persoonlijke omstandigheden, in welke mate bent u tevreden met uw leven in het geheel?

2. In welke mate bent u tevreden over uw huidige levensstandaard? 3. In welke mate bent u tevreden over uw gezondheid?

4. In welke mate bent u tevreden over wat u bereikt in het leven? 5. In welke mate bent u tevreden met uw persoonlijke relaties? 6. In welke mate bent u tevreden over uw gevoel van veiligheid?

7. In welke mate bent u tevreden over het gevoel deel uit te maken van uw gemeenschap?

8. In welke mate bent u tevreden over uw toekomstige veiligheid?

Bijlage 3: Maatschappelijk pessimisme

1. Disfuncties (moord, zware mishandeling, ziekte, armoede, sekse ongelijkheid, verkrachting, daklozen, zelfmoord, prostitutie, corruptie, inbraken, angst voor criminaliteit, bendes, terrorisme en opwarming van de aarde), waarbij α = .95. 2. Maatschappelijke ontwikkelingen (technologische innovatie, wetenschappelijke vooruitgang, vrijwilligerswerk, maatschappelijke organisaties, maatschappelijke groeperingen, onderwijsnormen), waarbij α =.84.

(38)

3. Warme karaktertrekken (zorgzaam, attent, ongevoelig, onvriendelijk, eerlijk, betrouwbaar, onzedelijk, onbetrouwbaar), waarbij α = .93.

4. Bekwaamheid (bekwaam, ongeorganiseerd, lui, ongeschoold), waarbij α = .89. 5. Waarden gericht op instandhouding (respect voor tradities, zelf discipline, gehoorzaamheid, sociale orde, gematigd zijn, nationale veiligheid, familiaire veiligheid, nederigheid), waarbij α = .90.

6. Openstaan voor veranderingen (genieten van het leven, vrijheid, een gevarieerd leven, creativiteit), waarbij α = .92.

7. Zelfontplooiing (succesvol, ambitie, plezier, rijkdom, sociale erkenning), waarbij α = .89.

Bijlage 4: Snowy Pictures Test

1. 2.

(39)

5. 6.

7. 8.

9. 10.

11. 12.

(40)

Bijlage 5: Samenzweringssituaties

Voor de komende vragen willen we dat u zichzelf zo goed mogelijk voorstelt in twee hypothetische situaties. Probeer de situaties als ‘echt’ te beschouwen.

Scenario 1: ‘Stel uzelf eens voor als een van de top bestuurders in uw organisatie. U bent verantwoordelijk voor het verloop van een aantal aspecten van de organisatie. Onder andere het bijhouden van de uren die medewerkers gebruiken aan e-mail en internetgebruik. Binnenkort heb je kans voor promotie. De dag voor de geplande vergadering met uw leidinggevenden, merkt u op dat het aantal e-mail tussen uw leidinggevende en collega naast u plotsklaps stijgt. Tijdens de bijeenkomst met uw leidinggevende wordt u verteld dat u de promotie niet krijgt.’

In welke mate denkt u dat uw collega te maken heeft met het feit dat u geen promotie heeft gekregen?

Scenario 2: ‘Stel voor dat u aandelen koopt in één van de drie bouwbedrijven die uw omgeving onderhoudt. Op een dag merkt uw wederhelft, die een Bed and Breakfast heeft, op dat de families van de eigenaren van alle drie de bouwbedrijven recentelijk hebben ingechecked bij de B&B. Later zijn de prijzen die de drie bouwbedrijven vragen voor hun service drastisch gestegen. Als gevolg hiervan maken de drie bouwbedrijven hoge winsten waar u van profiteert door uw gekochte aandelen.’

(41)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

J’avais voulu passer plusieurs jours dans la famille la plus pauvre de la Terre pour faire un article.. Après m’être renseigné, j’avais choisi un bidonville

Niet omdat ze minder of `vagere' normen zouden hebben - de grenzen tussen wat wel en niet oirbaar geacht wordt zijn wel degelijk duidelijk zichtbaar, al zijn ze veel

De medische officieren zullen dus in staat zijn om verbeteringen aan te brengen in deze hulpmiddelen, die het Britse leger alleen in theorie kent, maar die de Fransen al vanaf 1792

Het toenemend indivi- dualisme, zich onder andere uitend in een verhoging van het aantal gezinnen waarvan beide ouders betaald werk verrichten, zou leiden tot steeds meer onop-

Scholten en haar collega’s zoeken naar uien met een uitge- breider wortelstelsel of uien die beter gebruik maken van bodemschimmels om voedings- stoffen op te nemen.. Eerder

Mijn naam is Elisa Souverein, master student Vastgoedkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Op dit moment ben ik bezig met mijn thesis voor genoemde Master studie. Deze

Deze tussenoplossing is nodig om elders (op locatie ’t Punthoes) de tijdelijke huisvesting voor een periode van maximaal 15 jaar te realiseren.. Het gebruik

Aanvankelijk organiseerden joodse arbeiders zich in aparte, overwegend jiddische organisaties (ofschoon in Parijs geen vakbonden maar politieke clubs) die na verloop van tijd