De relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag van
ouders en de motorische ontwikkeling van kinderen
op 4.5- en 7.5-jarige leeftijd
Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen M. L. Koopen (1088065) Begeleidster: Mw. Dr. M. Majdandžić Tweede beoordelaar: T.L. van Zuijen Amsterdam, 2 maart 2018
The relationship between challenging parenting behavior and motor development of children at the age of 4.5 and 7.5
Abstract
This longitudinal study investigated whether challenging parenting behavior of fathers and mothers predicts the subsequent motor development of children. Conversely, we
investigated whether early motor development of children predicts subsequent challenging parenting behavior of fathers and mothers. The sample consisted of 102 children (54 girls, 48 boys) and both their parents. The measurements took place at the age of 4.5 and 7.5. The motor development was assessed by using tasks from the Movement Assessment Battery for
Children (M-ABC; Henderson & Sudgen, 1992). Challenging parenting behavior was
assessed through observations and the Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire (CPBQ; Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2008). The results showed that, for both fathers and mothers, there was no coherence between challenging parenting behavior and motor development. Challenging parenting behavior at 4.5 years old did not predict motor development at 7.5 years old and motor development at 4.5 years old did not predict challenging parenting behavior at 7.5 years old. Furthermore, fathers reported more
challenging parenting behavior than mothers did at both child ages, but this difference was not found in the observations. It is recommended to carry out follow-up research as regards to the relationship between challenging parenting behavior and motor development
Keywords: challenging parenting behavior; motor development; middle-childhood; gender differences
De relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag van ouders en de motorische ontwikkeling van kinderen op 4.5- en 7.5-jarige leeftijd
Samenvatting
In dit longitudinale onderzoek werd onderzocht of uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders de latere motorische ontwikkeling van kinderen voorspelt. Andersom werd onderzocht of de vroege motorische ontwikkeling van kinderen een voorspeller is van later uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders. Aan het onderzoek deden 102 kinderen (54 meisjes, 48 jongens) en hun beide ouders mee. De metingen vonden plaats op 4.5- en 7.5-jarige leeftijd. De motorische ontwikkeling werd gemeten door middel van taken uit de Movement Assessment Battery for Children (M-ABC; Henderson & Sudgen, 1992). Uitdagend opvoedingsgedrag werd gemeten door middel van observaties en de
Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire (CPBQ; Majdandžić, de Vente, & Bögels,
2008). Uit de analyses bleek dat er voor zowel vaders als moeders geen samenhang was tussen uitdagend opvoedingsgedrag en motorische ontwikkeling. Uitdagend
opvoedingsgedrag op 4.5 jaar bleek de motorische ontwikkeling op 7.5 jaar niet te
voorspellen en de motorische ontwikkeling op 4.5 jaar bleek uitdagend opvoedingsgedrag op 7.5 jaar niet te voorspellen. Verder rapporteerden vaders op 4.5- en 7.5-jarige leeftijd meer uitdagend opvoedingsgedrag dan moeders, maar dit verschil werd niet gevonden in de observaties. Er wordt aangeraden om vervolgonderzoek uit te voeren naar de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en de motorische ontwikkeling.
Kernwoorden: uitdagend opvoedingsgedrag; motorische ontwikkeling; midden-kindertijd; sekseverschillen
De relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag van ouders en de motorische ontwikkeling van kinderen op 4.5- en 7.5-jarige leeftijd
Ongeveer 10 procent van alle kinderen wereldwijd heeft een achterblijvende motorische ontwikkeling (Nelson, 2015). Kinderen met een achterblijvende motorische ontwikkeling leren motorische vaardigheden minder vlot en kunnen moeite hebben met dagelijkse activiteiten zoals lopen en dingen aanreiken. Op school komt het voor dat kinderen met zwakke motoriek niet deelnemen aan sociale speelactiviteiten omdat ze niet beschikken over de motorische vaardigheden die nodig zijn om mee te doen (Smyth & Anderson, 2000). Dit gebrek aan deelname kan vermijding van de activiteit zijn vanuit het kind zelf, of
uitsluiting vanuit andere kinderen. Mogelijke (indirecte) gevolgen van een zwakke motorische ontwikkeling zijn daarmee dat het kind weinig zelfvertrouwen heeft, zwakke sociale vaardigheden ontwikkelt en gedragsproblemen vertoont (Smyth & Anderson, 2000). Om dergelijke problemen te voorkomen, kan getracht worden de motorische ontwikkeling zo succesvol mogelijk te laten verlopen. Aangezien de motorische ontwikkeling (in de eerste levensjaren) voornamelijk in de thuisomgeving plaatsvindt, dient deze dusdanig gevormd te worden dat optimale ondersteuning en ontplooiing van de motoriek mogelijk is (Gabbard, Caçola, & Rodrigues, 2008).
Motorische ontwikkeling
De motorische ontwikkeling van een kind start in de baarmoeder (Hadders-Algra & Dirks, 2000). De foetus begint in de 7e tot 8e zwangerschapsweek met bewegen. Zodra de baby geboren wordt vindt een grote motorische adaptie plaats. De baby wordt niet meer in leven gehouden door de toevoer van voedingsstoffen en zuurstof via de navelstreng en moet vanaf dat moment zelf zuigen, slikken en ademhalen om in leven te blijven (Hadders-Algra & Dirks, 2000). Vanaf dat moment blijven de motorische vaardigheden zich ontwikkelen. Motorische vaardigheden kunnen gedefinieerd worden als een aaneenschakeling van bewegingen die gecombineerd worden om een taak uit te kunnen voeren op een soepele en efficiënte manier (Van der Fels et al., 2015). Motorische vaardigheden kunnen onderverdeeld worden in fijne en grove motoriek. Onder fijne motoriek worden kleine, precieze bewegingen verstaan zoals schrijven en veters strikken, terwijl de grove motoriek bestaat uit grote
De thuisomgeving lijkt een belangrijke rol te spelen in de motorische ontwikkeling van het jonge kind (Gabbard et al., 2008). De thuisomgeving kan het kind de gelegenheid bieden om te bewegen en exploreren, met als gevolg dat de motorische ontwikkeling
gestimuleerd wordt (Bunker, 1991; Gabbard et al., 2008). Uit een reviewstudie van Abbott en Bartlett (1999) naar de relatie tussen de thuisomgeving en motorische ontwikkeling van zuigelingen, blijkt dat een ondersteunende en stimulerende thuisomgeving geassocieerd is met een betere motorische ontwikkeling. Door middel van activiteiten die beweging
uitlokken leren kinderen hun eigen motorische capaciteiten kennen en succesvolle motorische ervaringen kunnen het zelfvertrouwen van het kind vergroten (Bunker, 1991). Het bieden van mogelijkheden tot exploratie en beweging in de thuisomgeving kan met behulp van objecten gebeuren zoals speelgoed en materialen, maar ook door middel van stimulatie door de ouders zelf (Gabbard et al., 2008). Om de motoriek te bevorderen dienen ouders hun kind bloot te stellen aan verschillende soorten activiteiten waarmee zowel de fijne als grove motoriek gestimuleerd wordt, zoals spelactiviteiten (Bunker, 1991).
Motorische ontwikkeling door fysiek spel en uitdagend opvoedingsgedrag
Spel speelt in de algehele ontwikkeling van een kind een belangrijke rol (Lester & Russel, 2014; StGeorge & Freeman, 2017). Verschillende soorten spel kunnen ieder een specifieke invloed hebben op bepaalde ontwikkelingsaspecten en mogelijk ook op de motorische ontwikkeling. Een specifiek fysieke vorm van spel is rough-and-tumble play. Tijdens rough-and-tumble play wordt er door twee vrijwillige partners op een positieve en speelse manier gevochten, met handelingen zoals stoeien, worstelen, duwen, trekken, op de ander afsluipen en slaan met open hand (Pellegrini & Smith, 1998). Fysiek stimulerend spel in de babytijd, dat gekenmerkt wordt door grove motorische bewegingen zoals de baby wild op en neer laten gaan op de knie of in de lucht gooien, ontwikkelt zich tot rough-and-tumble
play in de kleutertijd. Rough-and-tumble play biedt de mogelijkheid tot het vergaren van, en
oefenen met fysieke vaardigheden en kan daarmee stimulerend zijn voor de motoriek (Pellegrini, 1989).
Rough-and-tumble play is een belangrijk onderdeel van uitdagend opvoedingsgedrag
van ouders (Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2016). Uitdagend opvoedingsgedrag houdt in dat ouders hun kind uitdagen tot het nemen van risico’s, het verleggen van grenzen en het vertonen van assertiviteit in sociale situaties (Majdandžić et al., 2016). Uitdagend
en emotionele elementen. Voorbeelden van uitdagend opvoedingsgedrag zijn het aangaan van fysiek spel (stoeien) met het kind, het kind plagen, uitdagend gedrag modelleren, het kind een spel laten verliezen en het kind stimuleren om iets te doen dat het spannend vindt, zoals ergens vanaf springen of op onbekenden afstappen (Majdandžić et al., 2016).
Vanwege het fysieke aspect van uitdagend opvoedingsgedrag zou verwacht kunnen worden dat dit de motorische ontwikkeling zal bevorderen (Majdandžić et al., 2016;
Pellegrini, 1989). Daarnaast kan het verbale aspect ook aanzetten tot lichamelijke beweging en het verleggen van grenzen. Uitdagend opvoedingsgedrag kan er bovendien voor zorgen dat kinderen de wereld durven verkennen (Paquette, 2004) en zou daarmee gezien kunnen worden als het stimuleren tot exploreren en beweging, met eveneens als mogelijk gevolg het bevorderen van de motorische ontwikkeling (Bunker, 1991; Gabbard et al., 2008; Pellegrini & Smith, 1998). Uit het onderzoek van Majdandžić et al. (2016) blijkt inderdaad dat
uitdagend opvoedingsgedrag positief samenhangt met de grove motoriek in de baby- en peutertijd. In hun longitudinale onderzoek keken Majdandžić et al. (2016) door middel van vragenlijsten en observaties van ouders met hun kind op 4 maanden, 12 maanden en 2.5 jaar naar uitdagend opvoedingsgedrag en eventuele verschillen daarin tussen vaders en moeders. In dit onderzoek bleek geobserveerd uitdagend opvoedingsgedrag van vaders op 4 maanden positief samen te hangen met de grove motorische ontwikkeling. Zelf-gerapporteerd
uitdagend opvoedingsgedrag van vaders op 12 maanden hing eveneens samen met een betere grove motorische ontwikkeling. Geobserveerd uitdagend opvoedingsgedrag van moeders hing op 12 maanden en 2.5 jaar samen met een betere motorische ontwikkeling bij het kind (Majdandžić et al., 2016). Uitdagend opvoedingsgedrag van zowel vaders als moeders lijkt dus samen te hangen met de motorische ontwikkeling in de baby- en peutertijd.
De mate waarin vaders en moeders uitdagend opvoedingsgedrag en/of fysiek spel vertonen lijkt te verschillen. Over het algemeen spelen vaders vaker met hun kind dan moeders dit doen en kiezen vaders tijdens spelmomenten meestal voor fysieke activiteiten (Anderson, Qiu, & Wheeler, 2017; Clarke-Stewart, 1978; Lamb, 1977; StGeorge & Freeman, 2017). Ook moedigen vaders hun kind tijdens spelactiviteiten aan tot competitie en het nemen van risico’s (Möller, Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2013). Aangezien deze fysieke en uitdagende activiteiten onderdeel zijn van uitdagend opvoedingsgedrag, is het niet verassend dat zowel Majdandžić, Möller, De Vente, Bögels en Van den Boom (2014) als Lazarus et al. (2015) in hun onderzoeken vonden dat vaders meer uitdagend opvoedingsgedrag vertonen dan moeders. Ook uit de observaties van het eerder beschreven onderzoek van Majdandžić et
al. (2016) werd op de 2.5-jaarsmeting een verschil gevonden tussen het geobserveerde uitdagende opvoedingsgedrag van ouders. Op deze meting werd onderscheid gemaakt tussen fysiek en verbaal gedrag en hieruit bleek dat vaders op 2.5-jarige leeftijd meer fysiek
uitdagend opvoedingsgedrag vertoonden dan moeders. Bij de zelfrapportage beoordeelden vaders zichzelf in de peutertijd eveneens hoger op uitdagend opvoedingsgedrag dan moeders (Majdandžić et al., 2016). Over het algemeen lijken vaders dus meer uitdagend
opvoedingsgedrag te vertonen dan moeders.
Uitdagend opvoedingsgedrag lijkt niet alleen een relatie te hebben met motorische ontwikkeling, maar ook met angst bij kinderen. Meerdere studies tonen aan dat uitdagend opvoedingsgedrag mogelijk een buffer vormt tegen het ontwikkelen van angst bij kinderen (Möller et al., 2013). Uit het onderzoek van Majdandžić et al. (2014) naar het effect van uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders op sociale angst bij kinderen, blijkt dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders minder- en van moeders meer angst voorspelt op 4-jarige leeftijd (Majdandžić et al., 2014). In het onderzoek van Lazarus et al. (2015) is door middel van diagnostische interviews en vragenlijsten gekeken naar de relatie tussen
uitdagend opvoedingsgedrag van ouders en angststoornissen bij kinderen tussen 3 en 5 jaar oud. Uit dit onderzoek blijkt dat meer uitdagend opvoedingsgedrag van zowel vaders als moeders gerelateerd is aan een lagere rapportage van angstsymptomen bij kinderen. Uitdagend opvoedingsgedrag van moeders werd eveneens als voorspeller van klinische angststoornissen gevonden (Lazarus et al., 2015). Uit het onderzoek van Möller, Majdandžić en Bögels (2014) naar overbeschermend en uitdagend opvoedingsgedrag van ouders en de relatie met angst bij kinderen, blijkt dat er een significante negatieve samenhang is tussen uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en angst bij baby’s van 10 tot 15 maanden oud. Dit gold niet voor moeders. In het internationale onderzoek van Majdandžić et al. (2017) naar uitdagend opvoedingsgedrag als voorspeller van angst bij kinderen, blijkt eveneens dat uitdagend opvoedingsgedrag een beschermende rol heeft in de ontwikkeling van angst bij kinderen. Uitdagend opvoedingsgedrag in de peutertijd van Nederlandse vaders bleek negatief samen te hangen met de ontwikkeling van angstsymptomen en angststoornissen en van Nederlandse moeders met de ontwikkeling van angstsymptomen (Majdandžić et al., 2017). Uitdagend opvoedingsgedrag blijkt dus een belangrijke opvoedingsdimensie te zijn omdat een buffer kan vormen tegen de ontwikkeling van angst bij kinderen. Het is daarom belangrijk om te onderzoeken of bepaalde kindfactoren, zoals motorische ontwikkeling, voorspellers zijn van uitdagend opvoedingsgedrag.
De richting van het verband tussen fysiek spel of uitdagend opvoedingsgedrag en motorische ontwikkeling
Het belang van fysieke activiteit voor de motorische ontwikkeling komt onder andere naar voren in het onderzoek van Lopes, Rodrigues, Maia en Malina (2011). Zij hebben een longitudinaal onderzoek gedaan naar de relatie tussen motorische coördinatie, fysieke gezondheid en fysieke activiteit bij kinderen van 6 tot 10 jaar oud in Portugal. De
onderzoekers vonden dat motorische coördinatie een significante voorspeller was van latere fysieke activiteit van kinderen en dat het aanvankelijke niveau van de motorische coördinatie bepaalde hoe de fysieke activiteit van kinderen zich ontwikkelde. Kinderen die op de
beginmeting (6 jaar oud) een lage motorische coördinatie hadden lieten in de jaren daarna de grootste daling zien in fysieke activiteit, terwijl kinderen die aanvankelijk een hoge
motorische coördinatie hadden stabiel waren in fysieke activiteit. Daarnaast waren kinderen met aanvankelijk hoge motorische coördinatie in de jaren na de beginmeting (tot 10 jaar oud) meer fysiek actief dan kinderen met aanvankelijk lage motorische coördinatie (Lopes et al., 2011). De bevindingen van Lopes et al. (2011) roepen voor het huidige onderzoek de vraag op of kinderen die motorisch zwak en minder actief zijn daardoor minder uitdagend
opvoedingsgedrag uitlokken, of dat kinderen die weinig uitdagend opvoedingsgedrag ontvangen juist daardoor minder actief zijn en een zwakke motoriek ontwikkelen.
Over de causale richting van het verband tussen motorische ontwikkeling en fysiek spel of uitdagend opvoedingsgedrag bestaat nog onduidelijkheid. Volgens Majdandžić et al. (2016) is het mogelijk dat het verband beide kanten opgaat. Niet alleen kan het uitdagende opvoedingsgedrag van ouders invloed hebben op de motorische ontwikkeling van het kind, de motorische ontwikkeling van het kind kan ook invloed hebben op het uitdagende
opvoedingsgedrag van ouders. Dit laatste wordt duidelijk gemaakt met het voorbeeld van baby’s van 4 maanden oud met een zwakke spierspanning die, omdat ze fysiek zwakker zijn, mogelijk minder uitdagend opvoedingsgedrag uitlokken bij ouders (Majdandžić et al., 2016). Het is mogelijk dat dit op latere leeftijd op een soortgelijke manier werkt. Wellicht zullen ouders, wanneer ze merken dat hun kleuter een motorische achterstand heeft, voorzichtig met het kind omgaan omdat ze bang zijn dat het mogelijk gemakkelijk struikelt wanneer er gestoeid wordt, of verkeerd terecht komt als het uitgedaagd wordt om ergens vanaf te springen. Andersom suggereert eerder besproken onderzoek dat wanneer ouders uitdagend opvoedingsgedrag vertonen, dit ervoor zorgt dat het kind meer fysiek actief is en dat de motorische ontwikkeling daardoor gestimuleerd kan worden (Bunker, 1991; Gabbard et al.,
2008; Majdandžić et al., 2016; Pellegrini, 1989). Uit de resultaten van Majdandžić et al., (2016) kan geen conclusie getrokken worden over de richting van het verband.
Ook in de literatuur die Timmons, Naylor en Pfeiffer (2007) samenvatten in hun reviewstudie naar de link tussen fysieke activiteit en de biologische en psychosociale ontwikkeling van kinderen van 2 tot 5 jaar oud, worden twee mogelijke richtingen
verondersteld wat betreft het verband tussen fysiek spel en motorische ontwikkeling. Aan de ene kant zouden sterke motorische vaardigheden bij een kind ervoor kunnen zorgen dat het kind meer fysiek actief is. Aan de andere kant zou een kind dat meer fysiek actief is betere motorische vaardigheden kunnen ontwikkelen. Op dit moment bestaat er alleen bewijs dat kinderen die meer fysiek actief zijn een beter ontwikkelde motoriek hebben, maar welke richting dit verband opgaat is niet bekend. Er dient meer onderzoek gedaan te worden naar deze verbanden om meer duidelijkheid te kunnen scheppen over de richting hiervan (Timmons et al., 2007). De bevindingen van Timmons et al. (2007) ondersteunen de verwachting voor het huidige onderzoek dat motorische ontwikkeling en uitdagend
opvoedingsgedrag – waar fysiek spel en (verbale) uitdaging bij komt kijken- samenhangen, maar geven geen uitsluitsel over de richting van het verband.
De invloed van specifiek de motorische ontwikkeling op het opvoedgedrag van ouders is nog weinig onderzocht. In Zuid-Korea hebben Nam en Chun (2013) een studie verricht naar factoren die invloed kunnen hebben op de opvoedingsstijl van ouders. Uit deze studie blijkt dat wanneer de ontwikkeling van motorische vaardigheden van jonge kinderen (jonger dan 2 jaar oud) achterblijft, dit geen effect heeft op het opvoedingsgedrag van ouders. Een mogelijke reden hiervoor is dat ouders de ontwikkelingsproblemen van hun kind niet herkennen of denken dat deze weer zullen verdwijnen, aangezien het kind nog jong is (Nam & Chung, 2013). In het huidige onderzoek werd gekeken naar de motorische ontwikkeling van kinderen vanaf 4.5 jaar oud. Het is mogelijk dat een achterblijvende motorische
ontwikkeling vanaf die leeftijd wel effect heeft op het opvoedingsgedrag van ouders, omdat de motorische ontwikkeling verder gevorderd is en een achterstand meer opvalt (bijvoorbeeld als het kind niet goed kan rennen). Voor zover bekend is behalve in het onderzoek van Nam en Chun (2013) niet eerder onderzocht of de motorische ontwikkeling van kinderen invloed heeft op het opvoedingsgedrag van ouders.
Wel is er onderzoek gedaan naar de wederzijdse relatie tussen zwakke motoriek bij het kind en bepaalde aspecten van ouderlijk opvoedingsgedrag, waar eveneens het belang van het bieden van stimulatie en mogelijkheden tot exploratie door ouders voor de motorische
ontwikkeling naar voren komt. Zo hebben Cornish et al. (2005) een studie verricht naar de relatie tussen postnatale depressie bij moeders en de motorische ontwikkeling van hun kind. Cornish et al. (2005) vonden in hun onderzoek dat kinderen van moeders met een chronische depressie een minder sterke motorische ontwikkeling hebben, waarschijnlijk omdat moeders met een depressie hun kind minder mogelijkheden en stimulatie bieden om hun omgeving te exploreren. Aan de andere kant is er ook bewijs gevonden dat stelt dat kindfactoren, zoals een zwakke motorische ontwikkeling, samenhangen met het optreden en in stand houden van depressies bij moeders (Field, Diego, Hernandez-Reif, Schanberg, & Kuhn, 2002). Cornish et al. (2005) stellen daarom dat de richting van de causaliteit tussen ouderlijk gedrag en
motorische ontwikkeling niet duidelijk is.
Het huidige onderzoek
Er is op dit moment weinig bekend over de relatie tussen motorische ontwikkeling en uitdagend opvoedingsgedrag. Het is van belang om meer te weten te komen over deze relatie. Wanneer blijkt dat uitdagend opvoedingsgedrag een voorspeller is van de motorische
ontwikkeling, kan dit ingezet worden om de motoriek te stimuleren en eventuele problematiek behorend bij een motorische achterstand te voorkomen. Andersom is het belangrijk om te onderzoeken of bepaalde kindfactoren, zoals motorische ontwikkeling, voorspellers zijn van uitdagend opvoedingsgedrag omdat dit een belangrijke opvoeddimensie blijkt te zijn, die invloed heeft op onder andere de ontwikkeling van angst bij kinderen. De studies die tot nu toe op dit gebied verricht zijn hebben zich gericht op specifieke
opvoedingsstijlen, opvoedingsgedrag in het algemeen, uitsluitend fysiek spel en/of jonge kinderen. Voor zover bekend is het onderzoek van Majdandžić et al. (2016) het enige
onderzoek dat zich specifiek heeft gericht op de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en de motorische ontwikkeling. Op basis van de resultaten van het onderzoek van Majdandžić et al. (2016) kan echter geen uitspraak worden gedaan over de richting van het verband tussen deze twee variabelen.
In het huidige onderzoek werd de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en motorische ontwikkeling verder onderzocht. De motorische ontwikkeling van kinderen werd gemeten op 4.5 jaar en op 7.5 jaar, door middel van bestaande motorische tests. Het
uitdagende opvoedingsgedrag van vaders en moeders werd gemeten door middel van observaties en vragenlijsten. Hierbij werden de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:
1. In hoeverre hangt uitdagend opvoedingsgedrag van ouders op 4.5-jarige leeftijd samen met de motorische ontwikkeling op 7.5-jarige leeftijd (richting 1)?
Aangezien bekend is dat mogelijkheden tot exploreren en bewegen en het aangaan van fysiek spel positieve gevolgen kan hebben voor de motorische ontwikkeling en dit onderdeel is van uitdagend opvoedingsgedrag, werd in de huidige studie verwacht dat er een positief verband was tussen deze twee variabelen (Bunker, 1991; Gabbard et al., 2008; Lopes et al., 2011; Majdandžić et al., 2016; Pellegrini & Smith, 1998). Bovendien lijkt uitdagend
opvoedingsgedrag in de baby- en peutertijd positief samen te hangen met de grove motoriek (Majdandžić et al., 2016). Op basis van deze bevindingen werd verwacht dat wanneer ouders meer uitdagend opvoedingsgedrag vertoonden op 4.5-jarige leeftijd, kinderen een betere motoriek zouden hebben op 7.5-jarige leeftijd.
2. In hoeverre hangt de motorische ontwikkeling op 4.5-jarige leeftijd samen met uitdagend opvoedingsgedrag van ouders op 7.5-jarige leeftijd (richting 2)?
Zowel in het onderzoek van Majdandžić et al. (2016) als in de reviewstudie van Timmons et al. (2007) worden twee richtingen verondersteld wat betreft het verband tussen fysiek spel en/of uitdagend opvoedingsgedrag en motorische ontwikkeling. In het onderzoek van
Majdandžić et al. (2016) wordt het voorbeeld aangehaald van baby’s van 4 maanden oud met een zwakke spierspanning die -omdat ze fysiek zwakker zijn- mogelijk minder uitdagend opvoedingsgedrag uitlokken bij ouders (Majdandžić et al., 2016). Voor de huidige studie suggereert dit dat kinderen met zwakke motoriek wellicht ook minder uitdagend
opvoedingsgedrag uitlokken. Mogelijk durven ouders het kind niet uit te dagen omdat ze bang zijn dat het kind hier niet adequaat op kan reageren en daardoor gekwetst of gewond raakt. In de huidige studie werd daarom verwacht dat er een positief verband zou zijn tussen motorische ontwikkeling op 4.5-jarige leeftijd en uitdagend opvoedingsgedrag op 7.5-jarige leeftijd.
3. Verschilt de hoeveelheid uitdagend opvoedingsgedrag die vaders en moeders vertonen (op beide leeftijden)?
Uit de onderzoeken van Lazarus et al. (2015) en Majdandžić et al. (2014) blijkt dat vaders meer uitdagend opvoedingsgedrag vertonen dan moeders. Daarnaast werd in het onderzoek van Majdandžić et al. (2016) gevonden dan vaders in de peutertijd op fysiek uitdagend opvoedingsgedrag hoger scoorden dan moeders. Aangezien vaders daarnaast ook vaker met hun kind spelen dan moeders en voornamelijk kiezen voor fysieke spelvormen en uitdaging, werd in het huidige onderzoek verwacht dat vaders meer uitdagend opvoedingsgedrag zouden
laten zien dan moeders, zowel op 4.5 als 7.5 jaar. (Anderson et al., 2017; Clarke-Stewart, 1978; Lamb, 1977; StGeorge & Freeman, 2017).
4. Is er een verschil tussen vaders en moeders in de invloed die hun uitdagende opvoedingsgedrag heeft op de motorische ontwikkeling (op beide leeftijden)?
Uit het onderzoek van Majdandžić et al. (2016) blijkt dat uitdagend opvoedingsgedrag van zowel vaders als moeders samenhangt met de motorische ontwikkeling. Ook op de
(ontwikkeling van) angst lijkt uitdagend opvoedingsgedrag van zowel vaders als moeders invloed te hebben (Lazarus et al., 2015; Majdandžić et al., 2017). Er werd in het huidige onderzoek daarom geen verschil verwacht tussen vaders en moeders wat betreft de invloed van het uitdagende opvoedingsgedrag op de motorische ontwikkeling.
Methode Onderzoeksdesign en procedure
Het huidige onderzoek betrof een longitudinaal onderzoek waarbij de motorische ontwikkeling van het kind op 4.5-jarige leeftijd en op 7.5-jarige leeftijd is gemeten door middel van motorische tests. Dit is gedaan in het lab. Het uitdagende opvoedingsgedrag van vaders en moeders is gemeten door middel van vragenlijsten en observaties van de ouder-kind interactie in het lab en tijdens huisbezoeken. Op de 4.5-jaarsmeting is elk van de ouders met het kind één keer naar het lab gekomen. Op 7.5-jarige leeftijd is elk van de ouders met het kind één keer naar het lab gekomen en zijn de proefleiders één keer op huisbezoek
gekomen. Bij de observaties in het lab is gebruik gemaakt van drie onopvallende beweegbare camera’s om de taken te filmen en tijdens de huisbezoeken zijn de taken gefilmd door een handcamera die bediend werd door een proefleidster. Na afloop van de metingen ontvingen de gezinnen een cadeaubon van 20 euro en een DVD van de observaties die in het lab gefilmd waren.
Participanten
De participanten die aan dit onderzoek deel hebben genomen waren kinderen van 4.5 jaar oud en hun ouders, die vanaf de babytijd (N=151) deelnamen aan het longitudinale onderzoek The Social Development of Children naar de voorspellers van angst bij kinderen. Stellen die hun eerste kind verwachtten werden geworven door middel van folders die verstrekt werden door verloskundigen in Amsterdam en omstreken (maximaal 50 kilometer) en advertenties in tijdschriften en op websites over het ouderschap. Daarnaast werden zij
geworven tijdens zwangerschapscursussen en in babywinkels. Ouders die de Nederlandse of Engelse taal niet voldoende beheersten of een baby hadden met neurologische problemen, een geboortegewicht lager dan 2500 gram of een Apgar score lager dan 8 werden niet geïncludeerd. Van de 151 participanten die deelnamen aan het onderzoek op de prenatale meting is een aantal afgehaakt voor de meetmomenten op 4.5 jaar en op 7.5 jaar. Op 4.5-jarige leeftijd waren van 102 gezinnen (54 meisjes, 48 jongens) gegevens beschikbaar, op 7.5-jarige leeftijd waren dit 96 gezinnen (52 meisjes, 44 jongens).
De leeftijd van de kinderen varieerde op het eerste meetmoment van 4.38 tot 4.61 jaar (M= 4.49, SD= 0.05) en op het tweede meetmoment van 7.15 tot 7.72 jaar (M= 7.50, SD= 0.09). Op de 4.5-jaarsmeting varieerde de leeftijd van de moeders van 25.36 tot 47.05 jaar (M= 36.10, SD= 4.11) en de leeftijd van de vaders varieerde van 27.25 tot 64.51 jaar (M= 39.19, SD= 5.39). Het overgrote deel van zowel de moeders (90,4%) als de vaders (94,2%) was geboren in Nederland. Het opleidingsniveau van ouders werd gemeten op een schaal van 1 (lagere school) tot 8 (universiteit). Het gemiddelde opleidingsniveau van moeders was M= 7.19 (SD= 1.02) en het gemiddelde opleidingsniveau van vaders was M= 6.67 (SD= 1.51). Het beroepsniveau van ouders werd gemeten op een schaal van 1 (nooit werkende geweest) tot 11 (in loondienst, wetenschappelijke opleiding vereist). Het gemiddelde beroepsniveau van moeders was M= 8.87 (SD= 2.02) en dat van vaders was M= 8.25 (SD= 2.71). De sociaaleconomische status van de gezinnen in dit onderzoek was gemiddeld genomen dus redelijk hoog.
Maten en materialen
Motorische ontwikkeling. De motorische ontwikkeling van de kinderen is op
4.5-jarige leeftijd gemeten met een aantal grove motorische taken uit de Movement Assessment
Battery for Children (M-ABC; Henderson & Sudgen, 1992). De M-ABC is ontwikkeld om
kinderen met motorische problemen te signaleren in de leeftijd van 3 jaar tot 16 jaar oud. In totaal zijn er vijf taken afgenomen op 4.5-jarige leeftijd, te weten Lopen over de
evenwichtsbalk, Hinkelen, Balanceren op één been, Springen met twee benen op de matten en Op je tenen lopen over de lijn. Bij Lopen over de evenwichtsbalk en Hinkelen kon het kind
een score van 0,1 of 2 behalen. Bij Balanceren op één been is het aantal seconden
bijgehouden dat het kind op één been kon staan. Bij Springen met twee benen op de mat is het aantal correct opeenvolgende sprongen genoteerd (0 tot 5). Bij Op je tenen lopen over de lijn is gekeken hoeveel stappen het kind achter elkaar goed uit kon voeren. Om tot de eindscores
van de taken te komen zijn de taakscores eerst gestandaardiseerd en vervolgens gemiddeld. De vijf motorische taken op 4.5-jarige leeftijd vertonen een goede interne consistentie (Cronbach’s α =.72).
Op 7.5-jarige leeftijd is de motorische ontwikkeling gemeten door middel van twee grove motorische taken uit de M-ABC, namelijk Hinkelen op matten en Koorddansergang. Bij de taak Hinkelen is het aantal aaneengesloten correcte hinkelsprongen gemeten op het voorkeursbeen en op het niet-voorkeursbeen van het kind. Hier kwamen twee eindscores uit. Bij de taak Koorddansergang is gekeken hoeveel stappen het kind foutloos achter elkaar kon maken. De betrouwbaarheid van de motorische metingen op 7.5-jarige leeftijd is α= .69.
Uitdagend opvoedingsgedrag. Uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders
is op twee manieren gemeten. Allereerst door middel van observaties van vader en moeder apart of gezamenlijk met het kind, terwijl zij verschillende taken uitvoerden. Op zowel 4.5- als 7.5-jarige leeftijd zijn vrij speltaken en bewegingstaken afgenomen. Tijdens de taken is gelet op gedrag van de ouder waarmee het kind werd uitgedaagd om zijn of haar grenzen te verleggen. Alle geobserveerde taken op 4.5- en 7.5-jarige leeftijd zijn gecodeerd op een zelfde soort manier als het Meso Behavioral Rating system for Families with young children (MeBRF; Mahoney et al., 1998). Er werd (bij de meeste taken) in tijdsintervallen van 1 minuut gescoord. De taken zijn zowel op fysiek als verbaal uitdagend gedrag gescoord via een 5-puntsschaal, waarbij 1 = geen/minimaal uitdagend gedrag en 5 = veel/hoog uitdagend gedrag.
Op 4.5-jarige leeftijd zijn in totaal acht taken afgenomen, deze hebben allemaal plaatsgevonden in het lab en zijn per ouder apart gescoord. Er zijn vier bewegingstaken afgenomen. Bij Paardje rijden liet de ouder het kind paardjerijden op een skippybal. In de taak Rollen moest de ouder het kind twee keer op zijn buik over de skippybal laten rollen. Bij de taak Koprollen moest de ouder het kind twee keer een koprol over de bal laten maken. Bij de laatste bewegingstaak, Stiertje rijden, moest de ouder op handen en knieën stiertje rijden met het kind op de rug en proberen om het kind eraf te krijgen.
Naast de vier bewegingstaken zijn er nog vier andere taken afgenomen op 4.5-jarige leeftijd. Bij het Klimrek was er een groot klimrek gebouwd met twee torens met een overgang ertussen, en kregen ouder en kind de instructie dat het kind één keer over het hele klimrek moest klimmen. Vervolgens verliet de proefleidster de ruimte en moesten ouder en kind samen met het klimrek spelen, terwijl het scoren doorging. Daarnaast zijn de taken Vrij spel
Vrij spel zonder speelgoed zaten ouder en kind op een mat op de grond met kussens en een
zitzak, en speelden ze samen 5 minuten zonder speelgoed. Bij Vrij spel met speelgoed speelden ouder en kind 5 minuten op de mat met verschillende soorten speelgoed, zoals blokken, een puzzel, een boek en handpoppen. Bij Opruimen kregen ouder en kind de taak om binnen een paar minuten samen het speelgoed op te ruimen. Deze taak duurde maximaal 3 minuten. Om tot de eindscores van de taken te komen zijn de taakscores eerst
gestandaardiseerd en vervolgens gemiddeld. De taken Vrij spel met speelgoed en Opruimen zijn niet meegenomen in het uiteindelijke construct voor uitdagend opvoedingsgedrag omdat de item-totaalcorrelatie van deze taken onvoldoende was en ze dus niet voldoende
samenhingen met de andere taken. De interne consistentie van de zes taken gebruikt voor de observatie van uitdagend opvoedingsgedrag op 4.5-jarige leeftijd is α = .66 (moeder) en α= .67 (vader).
Op 7.5-jarige leeftijd zijn in totaal 12 taken afgenomen waarvan sommige in het lab en andere tijdens het huisbezoek. Er zijn drie bewegingstaken afgenomen in het lab, per ouder met het kind. Bij Skippybal kregen ouder en kind de opdracht om op een grote ovale skippybal te klimmen en vervolgens met de skippybal te spelen zoals ze dat zelf wilden. Bij
Worstelen moesten ouder en kind elkaar van de mat duwen. Bij de taak Touwtrekken moesten
ouder en kind touwtrekken en degene die het midden van het touw over de eigen mat heentrok had gewonnen. Naast de bewegingstaken zijn de taken Vrij spel zonder speelgoed en Riskroom afgenomen in het lab. Bij Vrij spel zonder speelgoed werden twee grote zitzakken neergelegd met kleine kussens en kregen ouder en kind de opdracht hiermee te spelen zoals ze dit normaal gesproken ook zouden doen. In de Riskroom waren allerlei objecten uitgestald die als uitdagend gezien kunnen worden, zoals een schommel, grote kast, eng masker, werpspel en pedalo’s. Hier is gekeken hoe uitdagend (en voorzichtig) ouder (en kind) met deze objecten speelden.
Tijdens het huisbezoek op 7.5-jarige leeftijd zijn de taken Vrij spel zonder speelgoed,
Vrij spel met speelgoed en Opruimen afgenomen per ouder met het kind. Hierbij kregen
ouder en kind eerst de opdracht om samen met speelgoed wat beschikbaar was in huis te spelen (5 minuten), om dit vervolgens samen op te ruimen (maximaal 3 minuten) en daarna zonder speelgoed samen verder te spelen (5 minuten). Als laatste is de taak Acrobatiek afgenomen in de thuissituatie. Deze taak is afgenomen met beide ouders tegelijk met het kind. Ouders en kind moesten vier acrobatiekoefeningen (Piramide 1, Piramide 2, Acrobatiek
acrobatiekoefeningen stonden afgebeeld. Bij Piramide 1 en Piramide 2 moesten de ouders en het kind met zijn drieën een menselijke piramide vormen. Bij Acrobatiek 1 moesten beide ouders naast elkaar staan met gebogen knieën en moest het kind op de knieën van de ouders gaan staan. Bij Acrobatiek 2 moest elk van de ouders apart met het kind een
acrobatiekoefening doen, waarbij het kind tegen de ouder op moest lopen en een koprol achterover maakte. De taken Opruimen, Piramide 1, Piramide 2 en Acrobatiek 2 werden in dit onderzoek niet meegenomen vanwege een lage spreiding en
interbeoordelaars-betrouwbaarheid en omdat deze taken niet sterk samenhingen met de andere taken. De interne consistentie van de acht taken gebruikt voor de observatie van uitdagend opvoedingsgedrag op 7.5-jarige leeftijd is α= .72 (moeder) en α= .77 (vader).
Naast observaties in het lab en in de thuissituatie is uitdagend opvoedingsgedrag gemeten aan de hand van de Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire (CPBQ; Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2008). Deze vragenlijst is ontwikkeld om een breed scala aan opvoedingsdimensies te meten. Voor de meting van uitdagend opvoedingsgedrag op 4.5-jarige leeftijd is de CPBQ-versie voor 4 tot 6 jaar gebruikt. Deze vragenlijst bestond uit zes verschillende dimensies, voor dit onderzoek is alleen de dimensie Uitdagend Gedrag gebruikt. Deze schaal bestond uit 39 items en zes subschalen, te weten Plagen, Stoeien, Stimuleren tot grenzen verleggen, Sociale durf, Competitie en Modelleren. Ouders zijn gevraagd om stellingen te beoordelen op een 5-punts Likertschaal, waarbij 1 = helemaal niet van toepassing en 5 = helemaal van toepassing. Een voorbeeld van een stelling is ‘Ik plaag mijn kind regelmatig’ of ‘Als mijn kind iets eng vindt, dan stimuleer ik hem/haar toch om door te gaan’. De interne consistentie van de schaal uitdagend opvoedingsgedrag is hoog: α= .93 (moeder) en α= .90 (vader).
Op 7.5-jarige leeftijd is de CPBQ voor 7 tot 12 jaar (Majdandžić et al., 2008) gebruikt. Deze vragenlijst is gebaseerd op de CPBQ voor 4 tot 6 jaar oud en bestaat uit vijf verschillende dimensies. Voor dit onderzoek is alleen de dimensie Uitdagend Gedrag gebruikt. Deze schaal bestaat uit 36 items en zes subschalen, namelijk Plagen, Stoeien, Stimuleren tot grenzen verleggen, Sociale durf, Stimuleren tot assertiviteit en Competitie. Ouders zijn gevraagd om stellingen te beoordelen op een 5-punts Likertschaal, waarbij 1 = helemaal niet van toepassing en 5 = helemaal van toepassing. Voorbeelden van stellingen zijn ‘Ik stoei met mijn kind’ en ‘Ik stimuleer mijn kind om op onbekenden af te stappen om hen iets te vragen’. De interne consistentie van de schaal uitdagend opvoedingsgedrag op 7.5-jarige leeftijd is hoog: α= .92 (moeder) en α= .89 (vader).
Data-analyse
De verkregen data is ingevoerd en geanalyseerd met IMB SPSS Statistics versie 24.0. In dit onderzoek is het uitdagende opvoedingsgedrag van vaders en moeders apart
geanalyseerd. De totaalscore van uitdagend opvoedingsgedrag werd gebruikt; er is geen onderscheid gemaakt tussen fysiek en verbaal gedrag. Wel werd er onderscheid gemaakt tussen uitdagend opvoedingsgedrag gemeten met observaties en vragenlijsten. Om te onderzoeken of op beide leeftijden de vragenlijstmaten van uitdagend opvoedingsgedrag significant samenhingen met de observatiematen, hebben er correlatieanalyses
plaatsgevonden. Verder werd er een correlatieanalyse gedaan om te onderzoeken hoe stabiel de motorische ontwikkeling over de tijd is, van 4.5 jaar naar 7.5 jaar. Ditzelfde werd gedaan voor de stabiliteit van uitdagend opvoedingsgedrag.
Om te onderzoeken in hoeverre uitdagend opvoedingsgedrag op 4.5-jarige leeftijd samenhing met de motorische ontwikkeling op 7.5-jarige leeftijd (onderzoeksvraag 1) zijn er vier bivariate correlatieanalyses gedaan. Voor vaders en moeders werden aparte analyses gedaan, evenals voor uitdagend opvoedingsgedrag gemeten met vragenlijsten en observaties. Om te onderzoeken in hoeverre de motorische ontwikkeling op 4.5-jarige leeftijd samenhing met uitdagend opvoedingsgedrag op 7.5-jarige leeftijd (onderzoeksvraag 2) zijn eveneens vier bivariate correlatieanalyses gedaan. Ook hier werden aparte analyses gedaan voor vaders en moeders, evenals voor uitdagend opvoedingsgedrag gemeten met vragenlijsten en
observaties.
Aangezien in het huidige onderzoek zowel vaders als moeders van hetzelfde kind werden onderzocht, kon door middel van gepaarde t-toetsen gekeken worden naar het verschil in de mate van uitdagend opvoedingsgedrag die ouders vertoonden. Daarnaast kon door middel van de bovenstaand besproken bivariate analyses onderzocht worden of er een verschil was tussen ouders in de invloed die hun uitdagende opvoedingsgedrag had op de motorische ontwikkeling.
Resultaten Beschrijvende analyses
In Tabel 1 zijn de gemiddelden en standaarddeviaties van de studievariabelen weergegeven. De scheefheid en gepiektheid was < |2.0| voor alle variabelen.
Tabel 1
Gemiddelden (M) en Standaarddeviaties (SD) van de Studievariabelen
Variabele M (SD)
Motorische ontwikkeling op 4.5 jaar -0.03 (0.64) Motorische ontwikkeling op 7.5 jaar
Uitdagend opvoedingsgedrag
0.01 (0.77)
Vader 4.5 jaar observatie 2.25 (0.33)
Moeder 4.5 jaar observatie 2.23 (0.32)
Vader 4.5 jaar vragenlijst 3.51 (0.46)
Moeder 4.5 jaar vragenlijst 3.40 (0.60)
Vader 7.5 jaar observatie 2.37 (0.34)
Moeder 7.5 jaar observatie 2.30 (0.28)
Vader 7.5 jaar vragenlijst 3.63 (0.46)
Moeder 7.5 jaar vragenlijst 3.40 (0.55)
In Tabel 2 zijn de correlaties tussen de metingen van uitdagend opvoedingsgedrag met vragenlijsten en observaties op 4.5 jaar weergegeven. De samenhang tussen het uitdagende opvoedingsgedrag van vaders en moeders, gemeten met vragenlijsten op 4.5-jarige leeftijd, was significant (r = .38, p < .01). Tussen de observaties van vaders en moeders op 4.5-jarige leeftijd werd geen significante samenhang gevonden, net als tussen de vragenlijsten van moeders en observaties vaders en andersom. De observaties en vragenlijsten van moeders op 4.5-jarige leeftijd hingen significant samen (r= .33, p < .01). De vragenlijsten en observaties van vaders op 4.5-jarige leeftijd hingen niet significant samen.
In Tabel 3 zijn de correlaties tussen de metingen van uitdagend opvoedingsgedrag met vragenlijsten en observaties op 7.5 jaar weergegeven. Ook hier bleek de samenhang tussen het uitdagende opvoedingsgedrag van vaders en moeders gemeten met vragenlijsten significant (r = .30, p < .05). Verder werd er geen samenhang gevonden tussen de vragenlijsten en observaties en ook niet tussen de observaties van vaders en moeders.
Tabel 2
Correlatie tussen Uitdagend Opvoedingsgedrag Gemeten met Vragenlijsten en Observaties op 4.5 jaar
Variabele 1. 2. 3.
1. Vragenlijst vader 4.5 jaar -
2. Vragenlijst moeder 4.5 jaar .38** -
3. Observatie vader 4.5 jaar .14 .05 - 4. Observatie moeder 4.5 jaar .07 .33** .19 ** p < .01, * p < .05
Tabel 3
Correlatie tussen Uitdagend Opvoedingsgedrag Gemeten met Vragenlijsten en Observaties op 7.5 jaar
Variabele 1. 2. 3.
1. Vragenlijst vader 7.5 jaar -
2. Vragenlijst moeder 7.5 jaar .30* -
3. Observatie vader 7.5 jaar .17 -.12 - 4. Observatie moeder 7.5 jaar -.04 .13 .11 ** p < .01, * p < .05
Motorische ontwikkeling liet een significante samenhang zien tussen 4.5 en 7.5 jaar en is daarmee redelijk stabiel (r = .41, p < .001). Uitdagend opvoedingsgedrag bleek
eveneens stabiel. Uitdagend opvoedingsgedrag van vaders gemeten met vragenlijsten op 4.5 jaar hing significant samen met de meting van vaders met vragenlijsten op 7.5 jaar (r =.80, p < .01). Uitdagend opvoedingsgedrag van moeders gemeten met vragenlijsten op 4.5 jaar hing ook sterk samen met de vragenlijsten van moeders op 7.5 jaar (r = .76, p < .01). Uitdagend opvoedingsgedrag gemeten met observaties was eveneens stabiel voor vaders (r = .41, p < .01) en moeders (r = .27, p < .01).
Verband tussen uitdagend opvoedingsgedrag op 4.5-jarige leeftijd en motorische ontwikkeling op 7.5-jarige leeftijd
Tabel 4 geeft het verband weer tussen uitdagend opvoedingsgedrag op 4.5 jaar en de motorische ontwikkeling op 7.5 jaar. Uit Tabel 4 valt op te maken dat er geen significant
verband is tussen uitdagend opvoedingsgedrag van vaders of moeders op 4.5-jarige leeftijd en motorische ontwikkeling op 7.5-jarige leeftijd.
Tabel 4
Correlatie tussen Uitdagend Opvoedingsgedrag op 4.5 jaar en Motorische Ontwikkeling op 7.5 jaar
Variabele
Uitdagend opvoedingsgedrag
Motorische ontwikkeling 7.5 jaar Vader 4.5 jaar observatie .09
Moeder 4.5 jaar observatie .08 Vader 4.5 jaar vragenlijst .01 Moeder 4.5 jaar vragenlijst -.00 ** p < .01, * p < .05
Verband tussen motorische ontwikkeling op 4.5-jarige leeftijd en uitdagend opvoedingsgedrag op 7.5-jarige leeftijd
Tabel 5 geeft het verband weer tussen de motorische ontwikkeling op 4.5 jaar en uitdagend opvoedingsgedrag op 7.5 jaar. Uit Tabel 5 valt op te maken dat er geen significant verband is tussen motorische ontwikkeling op 4.5-jarige leeftijd en uitdagend
opvoedingsgedrag op 7.5-jarige leeftijd. Dit gold zowel voor vaders als voor moeders en voor uitdagend opvoedingsgedrag gemeten met vragenlijsten en observaties.
Tabel 5
Correlatie tussen Motorische Ontwikkeling op 4.5 jaar en Uitdagend Opvoedingsgedrag op 7.5 jaar
Variabele
Uitdagend opvoedingsgedrag
Motorische ontwikkeling 4.5 jaar Vader 7.5 jaar observatie .11
Moeder 7.5 jaar observatie .07 Vader 7.5 jaar vragenlijst .07 Moeder 7.5 jaar vragenlijst .14 ** p < .01, * p < .05
Het verschil in de mate van uitdagend opvoedingsgedrag die vaders en moeder vertonen
In Tabel 1 zijn de gemiddelde scores van uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders op de verschillende leeftijden en met de verschillende metingen weergegeven. Op 4.5-jarige leeftijd was het verschil in uitdagend opvoedingsgedrag gemeten met vragenlijsten tussen vaders (M= 3.52, SD= 0.45) en moeders (M= 3.40, SD= 0.60) significant (t (80) = 2.09, p = <.05). Ook op 7.5-jarige leeftijd was het verschil tussen vaders (M= 3.63, SD= 0.46) en moeders (M= 3.40, SD= 0.55) in uitdagend opvoedingsgedrag gemeten met vragenlijsten significant (t (73) = -3.97, p= <.001). Vaders scoorden op beide leeftijden hoger dan moeders. Bij de observaties van uitdagend opvoedingsgedrag werden op beide leeftijden geen
significante verschillen gevonden tussen vaders en moeders.
Het verschil tussen vaders en moeders in de invloed van uitdagend opvoedingsgedrag op de motorische ontwikkeling
In Tabel 4 is te zien dat uitdagend opvoedingsgedrag op 4.5-jarige leeftijd van zowel vaders als moeders geen significante samenhang vertoont met de motorische ontwikkeling op 7.5-jarige leeftijd. Het maakte niet uit of uitdagend opvoedingsgedrag was gemeten met observaties of vragenlijsten, er werd geen significant verband gevonden. Ook het uitdagende opvoedingsgedrag van zowel vaders als moeders op 7.5-jarige leeftijd vertoonde geen verband met de motorische ontwikkeling op 4.5-jarige leeftijd (Tabel 5). Er lijkt dus geen verschil te zijn tussen ouders in de invloed die uitdagend opvoedingsgedrag heeft op de motorische ontwikkeling.
Discussie
Het doel van de huidige studie was om te onderzoeken of er een verband was tussen de motorische ontwikkeling van kinderen op 4.5- en 7.5-jarige leeftijd en het uitdagende opvoedingsgedrag van ouders. Uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders werd apart bestudeerd, waardoor het mogelijk was om te onderzoeken of er een verschil was in de hoeveelheid uitdagend opvoedingsgedrag die ouders lieten zien. Er werd voor vaders en moeders apart gekeken wat de invloed was van het uitdagende opvoedingsgedrag op de motorische ontwikkeling.
Uitdagend opvoedingsgedrag op 4.5-jarige leeftijd bleek de motorische ontwikkeling op 7.5-jarige leeftijd in het huidige onderzoek niet te voorspellen. Dit resultaat is niet in lijn met de bevinding van Majdandžić et al. (2016) dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders
en moeders in de baby- en peutertijd positief samenhangt met de grove motoriek van het kind. Ook komt deze bevinding niet overeen met de theorie van Bunker (1991) en Gabbard et al. (2008) dat de thuisomgeving de motoriek kan stimuleren door middel van spel- en
bewegingsactiviteiten. Een mogelijke verklaring voor het gevonden resultaat is de leeftijd van de kinderen in het huidige onderzoek. Kinderen gaan in Nederland vanaf 4 jaar naar school en de thuissituatie is vanaf dat moment niet meer de enige en/of belangrijkste omgeving voor de ontwikkeling van het kind. Vanaf de midden-kindertijd spenderen ouders minder tijd met hun kind dan in de vroege kindertijd (Collins & Russel, 1991) en vanaf de basisschoolleeftijd speelt de leerkracht ook een belangrijke rol in de motorische ontwikkeling (Bunker, 1991). Daarnaast gaan kinderen vanaf deze leeftijd wellicht op een sport, dit kan ook invloed hebben op de motorische ontwikkeling. Het is mogelijk dat het uitdagende opvoedingsgedrag van ouders vanaf dat moment daarom een minder belangrijke rol speelt in de motorische ontwikkeling.
Een andere mogelijke verklaring voor waarom uitdagend opvoedingsgedrag op 4.5-jarige leeftijd de motorische ontwikkeling op 7.5-4.5-jarige leeftijd niet lijkt te voorspellen, is dat de relatie tussen fysieke activiteit –in dit geval door middel van uitdagend gedrag van de ouders- en motorische ontwikkeling juist pas op latere leeftijd sterker wordt en op 4.5- en 7.5-jarige leeftijd nog niet sterk tot uiting komt. Volgens Stodden et al. (2008) zijn niveaus van motorische vaardigheden en fysieke activiteit op jonge leeftijd niet sterk gerelateerd en wordt deze relatie mogelijk pas sterker wanneer kinderen de overgang maken van de midden-kindertijd naar de late midden-kindertijd (Stodden et al., 2008). Het zou dus kunnen dat ouders in de vroege kindertijd een belangrijke rol spelen die in de midden-kindertijd iets afneemt, en dat de fysieke activiteit die het kind zelf (onder invloed van ouders) laat zien vanaf de overgang van midden- naar late kindertijd een belangrijke rol speelt.
De omgekeerde relatie, tussen vroege motorische ontwikkeling en later uitdagend opvoedingsgedrag, bleek in het huidige onderzoek ook niet significant te zijn. De motorische ontwikkeling op 4.5-jarige leeftijd hing niet samen met uitdagend opvoedingsgedrag op 7.5-jarige leeftijd. Deze bevinding is niet in overeenstemming met de veronderstelling van Majdandžić et al. (2016) en Timmons et al. (2007) dat er mogelijk twee richtingen zijn wat betreft het verband tussen uitdagend opvoedingsgedrag en motorische ontwikkeling. In deze studies werd verondersteld dat uitdagend opvoedingsgedrag invloed kon hebben op de motoriek, maar dat dit mogelijk ook andersom het geval kon zijn. De richting van het
et al., 2007). Het in het huidige onderzoek gevonden resultaat komt wel overeen met de conclusie van Nam en Chung (2013) dat de achterblijvende motorische ontwikkeling van jonge kinderen geen effect heeft op het opvoedingsgedrag van ouders. Omdat Nam en Chung (2013) kinderen jonger dan 2 jaar oud onderzochten, werd verwacht dat in het huidige
onderzoek een ander resultaat gevonden zou worden omdat de onderzochte kinderen ouder waren, maar dit bleek niet het geval. Als mogelijke reden voor het gebrek aan effect van de achterblijvende motorische ontwikkeling op het opvoedingsgedrag van ouders, gaven Nam en Chung (2013) dat ouders de ontwikkelingsproblemen van hun kind niet herkennen of denken dat deze weer zullen verdwijnen, aangezien het kind nog jong is. Het is mogelijk dat hier in het huidige onderzoek ook sprake van was en dat ouders hun opvoedingsgedrag daarom niet aanpasten aan de motoriek van hun kind.
Zoals verwacht (Anderson et al., 2017; Lazarus et al., 2015; Majdandžić et al., 2014; Möller et al., 2013; StGeorge & Freeman, 2017) werd in het huidige onderzoek een verschil gevonden in de hoeveelheid uitdagend opvoedingsgedrag die vaders en moeders vertoonden. Vaders beoordeelden zichzelf in het huidige onderzoek op zowel 4.5- als 7.5-jarige leeftijd hoger op uitdagend opvoedingsgedrag dan moeders. Opvallend is echter dat dit resultaat alleen werd gevonden in de meting van uitdagend opvoedingsgedrag door middel van
vragenlijsten. In de observaties werd in het huidige onderzoek geen verschil gevonden tussen uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders. Het is mogelijk dat er wel een verschil was gevonden als er apart naar fysiek en verbaal uitdagend opvoedingsgedrag was gekeken. In het onderzoek van Majdandžić et al. (2016) werd namelijk gevonden dat vaders op 2.5-jarige leeftijd meer fysiek uitdagend opvoedingsgedrag lieten zien dan moeders. Verder valt het gebrek aan geobserveerd verschil tussen vaders en moeders mogelijk te wijten aan de rolverdeling tussen mannen en vrouwen in de gezinssituatie in Nederland. In Nederland houden vaders en moeders zich over het algemeen beiden bezig met alle aspecten van de opvoeding en is de rolverdeling redelijk gelijk (Hofstede, Hofstede, & Minkov, 2010). Het is mogelijk dat er daarom geen verschil werd waargenomen in het geobserveerde uitdagende opvoedingsgedrag van ouders in het huidige onderzoek. De bevinding dat vaders en moeders niet verschilden in de observaties, maar wel in de vragenlijsten van uitdagend
opvoedingsgedrag, zou mede verklaard kunnen worden doordat de vragenlijstmetingen en observatiemetingen niet sterk samenhingen.
Wat betreft het verschil in invloed tussen uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders werd in het huidige onderzoek gevonden dat beiden geen invloed hadden op de
motorische ontwikkeling. Er werd dus, zoals verwacht, geen verschil gevonden tussen vaders en moeders in de invloed van het uitdagende opvoedingsgedrag op de motorische
ontwikkeling. Dit komt overeen met de bevinding van Majdandžić et al. (2016) die ook geen verschil in invloed vonden tussen uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders. In tegenstelling tot de verwachtingen en het onderzoek van Majdandžić et al. (2016), werd in het huidige onderzoek voor beide ouders echter geen samenhang gevonden met de motorische ontwikkeling. Dit resultaat valt mogelijk te wijten aan het feit dat er in het huidige onderzoek geen onderscheid is gemaakt tussen verbaal en fysiek uitdagend opvoedingsgedrag. Volgens Collins en Russell (1991) veranderen de relatie en interactie tussen ouder en kind naarmate het kind zich ontwikkelt. Wanneer kinderen ouder worden komt er meer nadruk te liggen op het verbale aspect en minder op het fysieke aspect van de ouder-kind interactie (Collins & Russel, 1991). Het is daarom mogelijk dat, als er apart naar fysiek en verbaal uitdagend opvoedingsgedrag was gekeken, het verbale uitdagende opvoedingsgedrag op latere leeftijd meer invloed zou hebben op de motorische ontwikkeling dan het fysieke uitdagende
opvoedingsgedrag.
Beperkingen en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek
Dit onderzoek kent een aantal beperkingen en schept mogelijkheden voor toekomstig onderzoek. Een beperking van het huidige onderzoek is dat de populatie ouders die deelnam redelijk homogeen was. Alle ouders woonden in Amsterdam of omstreken en het grootste deel van de ouders was geboren in Nederland. Daarnaast was de gemiddelde
sociaaleconomische status behoorlijk hoog. Kinderen die opgroeien in een gezin met een lage sociaaleconomische status doen minder aan fysieke activiteiten dan kinderen die opgroeien in gezin met een hoge sociaaleconomische status (Stodden et al., 2008). Dit kan invloed hebben op de motorische ontwikkeling. Voor vervolgonderzoek wordt daarom aangeraden om een meer heterogene onderzoekspopulatie te werven zodat de resultaten beter te generaliseren zijn.
Een tweede beperking van het huidige onderzoek is het gebrek aan samenhang tussen de observaties en vragenlijsten waarmee uitdagend opvoedingsgedrag werd gemeten. Dit impliceert een lage convergente validiteit. Voor vervolgonderzoek is het belangrijk dat er gebruik wordt gemaakt van vragenlijsten en observaties die sterker samenhangen, zodat deze duidelijk hetzelfde construct meten en hier betrouwbaardere uitspraken over gedaan kunnen worden. De bevinding dat uitdagend opvoedingsgedrag en motorische ontwikkeling in het
huidige onderzoek stabiel bleken te zijn over een periode van drie jaar, ondersteunt wel de betrouwbaarheid van het onderzoek.
Een andere beperking van het huidige onderzoek is dat de observatie van uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders voornamelijk in gestructureerde situaties heeft plaatsgevonden. Dit kan ervoor gezorgd hebben dat de hoeveelheid en intensiteit van uitdagend opvoedingsgedrag die ouders normaliter vertonen niet overeenkomt met wat er in het huidige onderzoek naar voren is gekomen. In een ongestructureerde situatie zouden ouders wellicht andere activiteiten ondernemen met het kind waar een andere mate van uitdagend opvoedingsgedrag bij zou komen kijken. Positief aan de metingen in
gestructureerde situaties was dat er een goede vergelijking gemaakt kon worden tussen het gedrag van vaders en moeders, omdat zij zich beiden in eenzelfde soort situatie met het kind bevonden en dezelfde taken uitvoerden. Daarnaast is er in een relatief groot aantal situaties naar het gedrag van ouders gekeken en zorgden de vrij spel taken ervoor dat ouders wel enigszins hun natuurlijke uitdagende opvoedingsgedrag konden laten zien. Desondanks zou, om een nog realistischer beeld te krijgen van (het verschil tussen) het uitdagende
opvoedingsgedrag van ouders, in vervolgonderzoek in een meer natuurlijke setting geobserveerd kunnen worden (Majdandžić et al., 2016).
Daarnaast zou er goed aan gedaan worden om überhaupt meer onderzoek te verrichten naar de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en motorische ontwikkeling, aangezien het huidige onderzoek en het onderzoek van Majdandžić et al. (2016) voor zover bekend de enige zijn die hieraan gewijd zijn. Omdat de resultaten van het huidige onderzoek en dat van
Majdandžić et al. (2016) tegenstrijdig zijn, is het nuttig om meer duidelijkheid te verschaffen over de relatie tussen motorische ontwikkeling en uitdagend opvoedingsgedrag. Aangezien uitdagend opvoedingsgedrag mogelijk een buffer vormt voor de ontwikkeling van angst (Lazarus et al., 2015; Majdandžić et al., 2014; Möller et al., 2013) is het raadzaam om meer te weten te komen over de rol van motorische ontwikkeling als mogelijke voorspeller van uitdagend opvoedingsgedrag. Andersom kan uitdagend opvoedingsgedrag, als blijkt dat dit een voorspeller is van motorische ontwikkeling, ingezet worden om de motoriek te
stimuleren en eventuele problematiek behorend bij een motorische achterstand te voorkomen. Toekomstig onderzoek zou zich op jongere of juist oudere kinderen dan de kinderen in het huidige onderzoek kunnen richten. Het onderzoek van Majdandžić et al. (2016) is het enige onderzoek dat naar de specifieke relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en de motorische ontwikkeling van zeer jonge kinderen (baby’s en peuters) heeft gekeken. Een
soortgelijk replicatieonderzoek kan de betrouwbaarheid van de gevonden relatie doen toenemen (Lakens, Haans, & Koole, 2012). Aan de andere kant zou onderzoek naar oudere kinderen ook nuttig kunnen zijn, omdat het mogelijk is dat het verband tussen fysieke activiteit en motorische ontwikkeling pas vanaf latere leeftijd naar voren komt (Stodden et al., 2008). Daarnaast zou er in toekomstig onderzoek apart naar verbaal en fysiek uitdagend opvoedingsgedrag gekeken kunnen worden.
Conclusie
Het huidige onderzoek is voor zover bekend het enige onderzoek dat longitudinaal gekeken heeft naar de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en motorische ontwikkeling in de midden-kindertijd, waarbij beide richtingen zijn onderzocht en er zowel vaders als moeders zijn onderzocht. Er is in het huidige onderzoek geen verband gevonden tussen motorische ontwikkeling en uitdagend opvoedingsgedrag. Er is geen verschil gevonden tussen vaders en moeders in de invloed van het uitdagende opvoedingsgedrag op de motorische ontwikkeling. In de geobserveerde hoeveelheid uitdagend opvoedingsgedrag is eveneens geen verschil gevonden tussen ouders, maar er is wel gebleken dat vaders meer uitdagend opvoedingsgedrag rapporteren. Wanneer de bevindingen uit het huidige onderzoek beschouwd worden in combinatie met de bevindingen uit andere onderzoeken en beschikbare literatuur, lijkt de mogelijkheid alsnog te bestaan dat er wel degelijk een relatie is tussen motorische ontwikkeling en uitdagend opvoedingsgedrag, maar wellicht op een ander moment in de ontwikkeling van het kind of op een andere manier gemeten. Er wordt daarom aangeraden om vervolgonderzoek uit te voeren naar de relatie tussen uitdagend
opvoedingsgedrag en de motorische ontwikkeling. Hierbij zouden jongere of juist oudere kinderen onderzocht kunnen worden en zou er apart naar fysiek en verbaal uitdagend opvoedingsgedrag gekeken kunnen worden. Uitdagend opvoedingsgedrag lijkt een
belangrijke opvoeddimensie te zijn en het is de moeite waard om hier meer onderzoek naar te verrichten. De (stimulatie van) motorische ontwikkeling is eveneens belangrijk om verder te onderzoeken, omdat een achterblijvende motoriek een negatieve impact kan hebben op verschillende ontwikkelingsaspecten in het leven van het kind.
Literatuur
Abbott, A., & Bartlett, D. (1999). The relationship between the home environment and early motor development. Physical & Occupational Therapy In Pediatrics, 19(1), 43–57. Anderson, S., Qiu, W., & Wheeler, S. J. (2017). The quality of father-child rough-and-tumble
play and toddlers’ aggressive behavior in China. Infant Mental Health Journal, 38(6), 726–742.
Bunker, L.K. (1991). The role of play and motor skill development in building children’s self-confidence and self-esteem. The Elementary School Journal, 91(5), 467-471. Clarke-Stewart, K.A. (1978). And daddy makes three: The father’s impact
on mother and young child. Child Development, 49(2), 446–478.
Collins, W. A., & Russell, G. (1991). Mother-child and father-child relationships in middle childhood and adolescence: A developmental analysis. Developmental Review, 11(2), 99–136.
Cornish, A. M., McMahon, C. A., Ungerer, J. A., Barnett, B., Kowalenko, N., & Tennant, C. (2005). Postnatal depression and infant cognitive and motor development in the second postnatal year: The impact of depression chronicity and infant gender. Infant
Behavior and Development, 28(4), 407–417.
Field, T., Diego, M., Hernandez-Reif, M., Schanberg, S., & Kuhn, C. (2002). Relative right versus left frontal EEG in neonates. Developmental Psychobiology, 41, 147–155. Gabbard, C., Caçola, P., & Rodrigues, L. P. (2008). A new inventory for assessing
Affordances in the Home Environment for Motor Development (AHEMD-SR). Early
Childhood Education Journal, 36(1), 5–9.
Hadders-Algra, M., & Dirks, T. (2000). De motorische ontwikkeling van de zuigeling. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Henderson, S., & Sugden, D. (1992): The Movement Assessment Battery for Children. Kent: Psychological Corporation.
Hofstede, G., Hofstede, G. J., & Minkov, M. (2010). Cultures and organizations:
Software of the mind (3rd ed.). New York, NY: McGraw-Hill.
Lakens, D., Haans, A., & Koole, S. L. (2012). Één onderzoek is géén onderzoek: Het belang van replicaties voor de psychologische wetenschap. De Psycholoog: Maandblad van
het Nederlands Instituut van Psychologen, 47(9),10-18.
Lamb, M. E. (1977). Father-infant and mother-infant interaction in the first year of life. Child
Lazarus, R. S., Dodd, H. F., Majdandžić, M., De Vente, W., Morris, T., Byrow, Y., Bögels, S. M., & Hudson, J. L. (2015). The relationship between challenging parenting behavior and childhood anxiety disorders. Journal of Affective Disorders, 190, 784–791. Lester, S., & Russell, W. (2014). Turning the world upside down: Playing as the deliberate
creation of uncertainty. Children, 1(2), 241–260.
Lopes, V. P., Rodrigues, L. P., Maia, J. A. R., & Malina, R. M. (2011). Motor coordination as predictor of physical activity in childhood. Scandinavian Journal of Medicine &
Science in Sports, 21(5), 663–669.
Mahoney, A., Coffield, A., Lewis, T., & Lashley, S. L. (1998). Meso-analytic behavioral rating system for family interactions: Observing play and forced-compliance tasks with young children. In P. K. Kerig & K. M. Lindahl (Eds.), Coding systems:
resources for systemic research (pp. 221–236). Mahwah: Lawrence Erlbaum
Associates.
Majdandžić, M., De Vente, W., & Bögels, S. M. (2008). The Comprehensive Parenting
Behavior Questionnaire. Age versions: CPBQ-0, CPBQ-1, CPBQ2-3, CPBQ4-6, CPBQ7-12. Research Institute of Child Development and Education, University of
Amsterdam.
Majdandžić, M., De Vente, W., & Bögels, S. M. (2016). Challenging parenting behavior from infancy to toddlerhood: Etiology, measurement, and differences between fathers and mothers. Infancy, 21(4), 423–452.
Majdandžić, M., Lazarus, R. S., Oort, F. J., Van der Sluis, C., Dodd, H. F., Morris, T. M., De Vente, W., Byrow, Y., Hudson, J. L., & Bögels, S. M. (2017). The structure of
challenging parenting behavior and associations with anxiety in Dutch and Australian children. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 00(00), 1–14.
Majdandžić, M., Möller, E. L., De Vente, W., Bögels, S. M., & Van den Boom, D. C. (2014). Fathers’ challenging parenting behavior prevents social anxiety development in their 4-year-old children: A longitudinal observational study. Journal of Abnormal Child
Psychology, 42(2), 301–310.
Möller, E. L., Majdandžić, M., & Bögels, S. M. (2014). Parental anxiety, parenting behavior, and infant anxiety: Differential associations for fathers and mothers. Journal of Child
Möller, E. L., Majdandžić, M., De Vente, W., & Bögels, S. M. (2013). The evolutionary basis of sex differences in parenting and its relationship with child anxiety in Western societies. Journal of Experimental Psychopathology, 4(2), 88–117.
Nam, S. & Chun, J. (2013). Influencing factors on mothers' parenting style of young children at risk for developmental delay in South Korea: The mediating effects of parenting stress. Children and Youth Services Review, 36, 81-89.
Nelson, S.L. (2015). Developmental Coordination Disorder. Opgehaald van https:// emedicine.medscape.com/article/915251-overview#a5
Paquette, D. (2004). Theorizing the father–child relationship: Mechanisms and developmental outcomes. Human Development, 47, 193–219.
Pellegrini, A. (1989). Elementary-school children’s rough-and-tumble play. Early Childhood
Research Quarterly, 4, 245-260.
Pellegrini, A., & Smith, P. K. (1998). Physical activity play: The nature and function of a neglected aspect of play. Child Development, 69(3), 577–874.
Smyth, M. M., & Anderson, H. I. (2000). Coping with clumsiness in the school playground: Social and physical play in children with coordination impairments. British Journal of
Developmental Psychology, 18(3), 389–413.
Stgeorge, J., & Freeman, E. (2017). Measurement of father-child rough-and-tumble play and its relations to child behavior. Infant Mental Health Journal, 38(6), 709–725.
Stodden, D. F., Goodway, J. D., Langendorfer, S. J., Roberton, M. A., Rudisill, M. E., Garcia, C., & Garcia, L. E. (2008). A developmental perspective on the role of motor skill competence in physical activity: An emergent relationship. Quest, 60(2), 290–306. Timmons, B. W., Naylor, P. J. & Pfeiffer, K. A. (2007). Physical activity for preschool
children - how much and how? Canadian Public Health Association, 98(2), 122-134. Van der Fels, I. M. J., Te Wierike, S. C. M., Hartman, E., Elferink-Gemser, M. T., Smith, J.,
& Visscher, C. (2015). The relationship between motor skills and cognitive skills in 4–16 year old typically developing children: A systematic review. Journal of Science