• No results found

Social defeat bij Marokkaanse jongeren in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Social defeat bij Marokkaanse jongeren in Nederland"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Social defeat bij Marokkaanse jongeren in Nederland.

Masterscriptie Orthopedagogiek

Renée Wind 0924687

Master: Education and Child Studies

Specialisatie: Clinical Child and Adolescent Studies Onderzoeksthema: Etnische minderheid en Psychopathie

Eerste lezer: Dr. V.C. Veen Tweede lezer: W. Zwaanswijk, Msc.

(2)

Abstract

Social defeat develops through the experience of discrimination and a disadvantage in society (Selton & Cantor-Graae, 2005). Because of this disadvantage, a feeling of inferiority may arise causing chronicle stress which can cause psychological problems. In this article research is done on the existence of social defeat by Moroccan youth in The Netherlands. This group will be compared with native youth from The Netherlands and youth from the Netherlands Antilles living in The Netherlands. In addition, it is investigated whether there are differences in problem behaviour caused by social defeat and if there is a difference between Moroccan boys and girls in experiencing social defeat. The results in this research are checked for Social Economic Status and social desirability bias. In this research, 341 youths in the age of 12 to 17 from different preparatory secondary vocational education (in Dutch called VMBO) schools in The Netherlands participated by filling in

questionnaires on their behaviour and wellbeing. The youth originated from Morocco, The Netherlands Antilles or The Netherlands. Results indicate that Moroccan youth experienced more social defeat than there native peers on all levels of Social Economic Status. Higher amounts of experienced social defeat cause higher levels of behavioural problems. But Moroccan youth did not report more behavioural problems than their native peers, indicating that social defeat influenced behavioural problems less for Moroccan youths compared to native youths. No difference was found in the experience of social defeat between Moroccan and Antillean youth. Also no difference was found in the experience of social defeat between Moroccan boys and girls.

Inleiding

Justitiële jeugdinstellingen in Nederland worden overspoeld door jongeren van Marokkaanse afkomst. Hoewel in de normale bevolking het percentage Nederlanders van Marokkaanse afkomst (minstens één ouder geboren in Marokko of zelf geboren in Marokko) twee procent is, is dit in de justitiële jeugdinstellingen een kwart van de jongeren (Veen, Stevens, Dorelijers, Van der Ende & Vollebergh, 2010). Mogelijk duidt dit op meer problemen in de groep jongeren in Nederland van Marokkaanse afkomst. In dit artikel wordt gekeken naar het ervaren van een achterstandspositie in de samenleving als mogelijke verklaring voor probleemgedrag bij Nederlandse jongeren van

Marokkaanse afkomst (voor het leesgemak Marokkaanse jongeren genoemd).

Emotionele- en Gedragsproblemen

Een belangrijk onderscheid dat in probleemgedrag gemaakt kan worden is tussen

externaliserend en internaliserend probleemgedrag (Buist, Dekovic, Meeus, & van Aken, 2004). Bij externaliserend probleemgedrag is het probleemgedrag naar buiten gericht. Onder externaliserend probleemgedrag vallen bijvoorbeeld delinquent gedrag, agressie, aandachtsproblemen en sociale problemen (Crijnen & Verhulst, 2001). In tegenstelling tot externaliserend probleemgedrag is

(3)

internaliserend probleemgedrag naar binnen gericht. Onder internaliserend probleemgedrag vallen bijvoorbeeld angst, depressie, teruggetrokkenheid en psychosomatische klachten (Crijnen & Verhulst, 2001).

Tussen jongens en meisjes bestaan verschillen in de soort en mate van probleemgedrag dat zij laten zien. Meisjes rapporteren hogere percentages emotionele problemen, terwijl jongens hogere percentages gedragsproblemen rapporteren (Dorsselaer et al., 2009). In de leeftijd van 12 tot 16 lijken de emotionele problemen bij jongens stabiel te blijven. Bij meisjes blijken de emotionele problemen over deze jaren echter te verergeren. Bij zowel jongens als meisjes lijkt de hoeveelheid

gedragsproblemen gedurende deze jaren stabiel te blijven (Dorsselaer et al., 2009).

Emotionele- en Gedragsproblemen bij Marokkaanse Jongeren

Uit onderzoek van Veen en collega’s (2010) blijkt dat Marokkaanse jongeren vaker te maken krijgen met justitie dan autochtone jongeren en jongeren met een andere etnische afkomst. Echter blijkt ook uit dit onderzoek dat autochtone delinquente jongeren meer psychopathologie laten zien dan delinquente jongeren van Marokkaanse afkomst. Ook laten autochtone delinquenten meer

psychopathologie zien dan hun autochtone leeftijdsgenoten in de normale populatie. Dit was niet het geval voor de Marokkaanse delinquenten. Uit dit onderzoek blijkt dus dat jongeren van Marokkaanse afkomst die minder psychopathologie laten zien dan delinquente autochtone jongeren toch vaker in aanraking komen met justitie. Dit verschil werd in dit onderzoek niet veroorzaakt door verschil in sociaal economische status (SES), maar door etnische verschillen in delictgedrag.

Het niveau van emotionele problemen bij Marokkaanse jongeren blijkt vergelijkbaar met het niveau van emotionele problemen bij autochtone jongeren (Stevens et al., 2005a). Dit is echter niet het geval voor gedragsproblemen. Hoewel ouders van Marokkaanse jongeren gelijke hoeveelheden gedragsproblemen rapporteerden als ouders van autochtone jongeren, rapporteerden docenten twee keer zoveel gedragsproblemen voor Marokkaanse jongeren ten opzichte van autochtone jongeren (Stevens et al., 2005a). Dit verschil kan mogelijk worden verklaard doordat Marokkaanse jongeren zich thuis anders gedragen dan op school. Een andere mogelijke verklaring is dat er vanwege een negatieve beeldvorming van Marokkanen in Nederland een overrapportage is door docenten (Stevens et al., 2005a). In tegenstelling tot hun docenten rapporteerden Marokkaanse jongeren zelf minder gedragsproblemen dan hun autochtone leeftijdsgenoten. De Marokkaanse jongeren en hun ouders rapporteerden wellicht als een tegenreactie op de negatieve beeldvorming vanuit de maatschappij door onder te rapporteren. De verschillen die in gerapporteerd probleemgedrag werden gevonden gelden voor zowel jongens als meisjes (Stevens et al., 2005a). Aangezien er een duidelijke discrepantie is tussen probleemgedrag bij Marokkaanse jongeren en autochtone jongeren, waarvan de oorzaak niet geheel duidelijk is, zal dit verder onderzocht moeten worden.

Marokkaanse jongens blijken een grotere kans te hebben op externaliserend probleemgedrag dan Marokkaanse meisjes (Stevens, Vollebergh, Pels & Crijnen, 2005b). Ondanks dat Marokkaanse

(4)

meisjes een heel andere rol en positie in de familie hebben dan jongens, blijkt geslacht geen

significante invloed te hebben op de risicofactoren voor antisociaal probleemgedrag, zoals problemen op school, conflicten binnen het gezin en weinig toezicht, affectie en controle van de ouders (Stevens, et al., 2005b). Marokkaanse meisjes rapporteerden meer internaliserend probleemgedrag dan

Marokkaanse jongens (Stevens, Vollebergh, Pels & Crijnen, 2005c). In tegenstelling tot externaliserende gedragsproblemen waren er voor internaliserende gedragsproblemen wel sekseverschillen te vinden in protectieve- en risicofactoren (Stevens, et al. 2005c). Zo bleek voor Marokkaanse meisjes externaliserend probleemgedrag een groter risicofactor te zijn voor het

ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag dan voor Marokkaanse jongens. Daarnaast bleken de factoren veel tijd doorbrengen in huis, verveeld zijn en lage mate van identificatie met de islam grotere risicofactoren voor internaliserend probleemgedrag voor Marokkaanse meisjes dan voor Marokkaanse jongens.

Emotionele- en Gedragsproblemen bij Antilliaanse Jongeren

Allochtone jongeren rapporteren gemiddeld meer gedragsproblemen dan autochtone jongeren (Dorsselaer et al., 2009). De grotere mate van gedragsproblemen bij jongeren in Nederland afkomstig van de Nederlandse Antillen (voor het leesgemak Antilliaanse jongeren genoemd) is terug te zien in de groep jongeren die verdacht worden delicten te hebben gepleegd. Net als Marokkaanse jongeren zijn Antilliaanse jongeren oververtegenwoordigd in de groep jongeren in Nederland in de leeftijd 12 tot 24 die verdacht worden van een delict (Van der Laan & Blom, 2011). Het aantal verdachten van delicten in 2008 zijn percentueel gezien het hoogst onder Antilliaanse en Marokkaanse jongeren. Dit gegeven is al een aantal jaren stabiel, al blijkt dit in het jaar 2007/2008 een terugname te kennen. Dit blijkt het geval te zijn voor zowel jongens als meisjes van Antilliaanse en Marokkaanse afkomst.

Overeenkomstig de gegevens over de gehele Nederlandse bevolking laten Antilliaanse en

Marokkaanse meisjes minder delictgedrag zien dan hun mannelijke leeftijdsgenoten. Antilliaanse meisjes laten minder delictgedrag zien dan Antilliaanse jongens. Echter Antilliaanse meisjes laten wel meer delict gedrag zien dan autochtone jongens (Van Noije & Kessels, 2012). Naast de aantallen delicten lijken ook andere delictkenmerken overeen te komen tussen Antilliaanse en Marokkaanse jongeren (Van der Laan & Blom, 2011).

Antilliaanse jongeren voelen zich emotioneel minder gezond dan autochtone jongeren (Huiskamp, Vis, Swart & Voorham, 2001). Echter Antilliaanse kinderen (0 tot 14 jaar) blijken evenveel behandeld te worden binnen de reguliere jeugd geestelijke gezondheidszorg (ggz) als

autochtone kinderen (Boon, De Haan & De Boer, 2010). Voor de groep Antillianen tussen de 15 en 20 jaar is de kans op een reguliere jeugd-ggz behandeling (niet door de rechter opgelegd) maar half zo groot dan voor hun autochtone leeftijdsgenoten, terwijl de Antilliaanse groep aangeeft zich emotioneel minder gezond te voelen. De kans op een forensische jeugd-ggz behandeling (wel door de rechter opgelegd) is in deze Antilliaanse leeftijdsgroep echter drie keer zo groot dan voor hun autochtone

(5)

leeftijdsgenoten. Psychische problemen van Antilliaanse jongeren in de leeftijd 15 tot 20 leiden vaker tot een gedwongen forensische behandeling. Onbehandelde psychiatrische problemen bij jongeren lijken pas erkend te worden wanneer zij voor een veroordeling bij de rechter komen (Boon et al, 2010).

Om probleemgedrag bij Marokkaanse jongeren niet alleen te vergelijken met de autochtone Nederlandse bevolking wordt ook gekeken naar Antilliaanse jongeren, omdat probleemgedrag tussen beide etnische groepen grotendeels overeenkomt.

Social Defeat

Uit onderzoek komt naar voren dat discriminatie wordt geassocieerd met een slechte mentale gezondheid zoals stress, angst en depressie (Janssen et al., 2003; Paradies, 2006). Hoe meer

discriminatie etnische groepen lijken te ontvangen, hoe groter de kans op het ontstaan van schizofrenie (Veling, 2009). Het langdurig ervaren van discriminatie op basis van etnische afkomst kan een

risicofactor zijn voor psychische problemen. Etnische afkomst speelt geen directe rol als risicofactor, maar de ervaring van discriminatie op basis van etnische afkomst vormt dit risicofactor wel (Janssen et al., 2003). Het ervaren van discriminatie en het ervaren van een positie als buitenstaander in het land waar ze woonachtig zijn, vormen grond voor het social defeat model (Selton & Cantor-Graae, 2005). Hierdoor kan bij de Marokkaanse jongeren een minderwaardigheidsgevoel ontstaan. Langdurige social defeat kan chronische stress met zich mee brengen wat psychische problemen kan veroorzaken. Onderzoek heeft aangetoond dat Marokkaanse jongeren in Nederland veel meer discriminatie ervaren dan andere etnische groepen in Nederland en zeker veel meer dan de autochtone bevolking (Veling et al., 2007; Boog et al., 2010). In 2009 gaf 50% van de Marokkanen in Nederland aan het afgelopen jaar discriminatie te hebben ervaren tegenover 26% van de Antillianen en 3% van de autochtone

Nederlanders. Antillianen blijken minder discriminatie te ervaren dan Marokkanen op vrijwel alle maatschappelijke terreinen, zoals op straat en op de werkvloer (Boog et al., 2010). Op de basisschool blijken zowel de Marokkaanse kinderen als Marokkanen in het algemeen negatiever beoordeeld te worden door Nederlandse kinderen dan dat de Marokkaanse kinderen de Nederlanders beoordelen (Verkuyten & Thijs, 2002). Door deze discriminatie op basis van etnische afkomst kunnen deze allochtone kinderen een lagere zelfwaardering ontwikkelen en worden zij verdrietiger en banger. Mogelijk ontstaat hierdoor een vicieuze cirkel. De lage zelfwaardering, veroorzaakt door etnische discriminatie, leidt vervolgens tot hogere gevoeligheid voor het oordeel en gedrag van anderen. Doordat zij gedrag sneller negatief interpreteren, ervaren zij weer meer discriminatie. Dit veroorzaakt weer lagere zelfwaardering, waarmee de cirkel rond is (Verkuyten & Thijs, 2002). Dit model kan wellicht verklaren waarom ervaren discriminatie onder Marokkaanse jongeren een belangrijke factor blijkt te zijn voor hogere mate van depressie ten opzichte van autochtone leeftijdsgenoten (Dijk, Agyemang, De Wit & Hosper, 2010).

(6)

Er is gevonden dat adolescenten die zich sterker verbonden voelen met hun Marokkaanse afkomst en hierdoor meer discriminatie ervaren een groter risico hebben op externaliserend probleemgedrag (Stevens et al., 2005b; Pels, 2003). Wanneer zij het gevoel hebben in een hokje te worden geplaatst, gaan zij ook handelen naar het beeld dat van hen bestaat. De discriminatie die zij op basis van hun etnische afkomst ervaren kan dan als legitimatie voor probleemgedrag gaan dienen. Niet alleen voor jongeren, maar ook onder volwassenen geldt wanneer zij meer discriminatie ervaren, zij kwetsbaarder worden en minder optimaal functioneren in het dagelijks leven (Vedder, 2011). Bij Marokkaanse ouders lijkt ervaren discriminatie een defensieve houding ten opzichte van hun kinderen te versterken (Pels, 2003). Dit resulteert in dat ouders hun kinderen aan meer regels binden om daarmee hun kinderen te beschermen tegen de slechte invloeden van de buitenwereld. Buiten op straat lijken Marokkaanse jongeren meer vrijheid te hebben dan Marokkaanse meisjes en lijken zij hun frustraties over hun negatieve positie binnen de maatschappij al snel te uiten door middel van probleemgedrag. In de bestaande literatuur werd geen informatie gevonden over het verschil in het ervaren van social defeat door Marokkaanse jongens en meisjes. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt omdat social defeat in deze context nog een relatief nieuw begrip is. Belangrijk is wel om dit verschil te onderzoeken, aangezien dan mogelijk meer inzicht wordt verkregen in de achterliggende factoren van emotionele- en gedragsproblemen bij Marokkaanse jongeren.

Onderzoeksvragen en Hypothesen

Uit bovenstaande literatuur komt een aantal onderzoeksvragen naar voren. Met het

beantwoorden van deze vragen zal het social defeat model bij Marokkaanse jongeren verder worden uitgediept. Het is van belang om meer inzicht te krijgen in dit model om daarmee ook meer inzicht te verkrijgen in het ontstaan en in stand houden van emotionele en gedragsproblemen bij Marokkaanse jongeren in Nederland.

Ten eerste wordt gekeken of er sprake is van social defeat bij Marokkaanse jongeren in Nederland en of deze jongeren meer emotionele- en gedragsproblemen laten zien dan autochtone jongeren. Verwacht wordt dat er sprake is van social defeat bij Marokkaanse jongeren, gemeten aan de hand van zelfwaardering. Wanneer de jongeren social defeat ervaren, wordt verwacht dat er een minderwaardigheidsgevoel ontstaat waardoor stress wordt veroorzaakt. Door deze stress kunnen psychische problemen ontstaan, waardoor verwacht wordt dat Marokkaanse jongeren meer emotionele- en gedragsproblemen laten zien dan autochtone jongeren.

Uit de literatuur is niet bekend of er verschil is in social defeat tussen Marokkaanse en Antilliaanse jongeren. Marokkaanse jongeren lijken in problematiek en andere opzichten veel op Antilliaanse jongeren, maar ervaren zij echter ook dezelfde mate van social defeat? Verwacht wordt dat er verschil zal zijn in social defeat tussen Marokkaanse en Antilliaanse jongeren in Nederland. Marokkaanse jongeren geven aan meer discriminatie te ontvangen dan Antilliaanse jongeren (Veling,

(7)

et al.,2007; Boog et al., 2010). Meer discriminatie leidt tot een lagere eigenwaarde en daarmee tot hogere ervaring van social defeat.

Uit de literatuur is ook niet bekend of er verschil bestaat in social defeat tussen jongens en meisjes van Marokkaanse afkomst. Uit onderzoek (Stevens et al., 2005b) blijkt dat jongens grotere kans hebben op externaliserend probleemgedrag dan meisjes. Ondanks dat Marokkaanse meisjes een heel andere rol en positie in de familie hebben dan jongens blijkt geslacht geen significante invloed te hebben op risicofactoren voor probleemgedrag (Stevens et al., 2005b). Risicofactoren voor het ontstaan van social defeat, zoals discriminatie en het ervaren van een achterstandspositie (Selton & Cantor-Graae, 2005), worden verwacht zowel voor Marokkaanse jongens als meisjes aanwezig te zijn. Verwacht wordt dan ook dat er geen verschil in social defeat zal zijn tussen jongens en meisjes van Marokkaanse afkomst.

Methode Onderzoeksgroep

De onderzoeksgroep bestaat uit 341 jongeren in de leeftijd van 12 tot 17 jaar (zie Tabel 1). De gemiddelde leeftijd van de participanten is 14.21 jaar (SD = 1.24). De jongeren zijn benaderd via hun VMBO school. De scholen bevinden zich in de Randstad in de buurt van de grote steden Den Haag, Leiden en Rotterdam. De onderzoeksgroep bestaat uit 185 jongens en 156 meisjes. Van de jongeren zijn 219 leerlingen van autochtone afkomst (gemiddelde leeftijd 14.29, SD = 1.30), 96 leerlingen zijn van Marokkaanse afkomst (gemiddelde leeftijd 14.09, SD =1.12) en 26 leerlingen zijn van Antilliaanse afkomst (gemiddelde leeftijd 14.00, SD = 1.13). Jongeren worden tot Marokkaanse of Antilliaanse afkomst gerekend wanneer ze in Marokko of op de Antillen geboren zijn en/of wanneer minimaal één van hun ouders daar geboren is. Tot autochtone afkomst wordt gerekend wanneer de jongere zelf in Nederland is geboren en beide ouders hier zijn geboren. Van de deelnemende jongeren gaf meer dan tweederde aan een hoge rijkdom te hebben, een kwart van de jongeren een gemiddelde rijkdom en maar 3,5% een lage rijkdom.

(8)

Tabel 1.

Aantallen en percentages van de drie categorische variabelen etniciteit, geslacht en SES.

Variabele Geslacht SES Totaal Jongen Meisje Lage

rijkdom Gemiddelde rijkdom Hoge rijkdom Nederlands Marokkaans Antilliaans Totaal N % N % N % N % 130 59.4 42 43.8 13 50.0 185 54.2 89 40.6 54 56.2 13 50.0 156 45.8 4 1.8 5 5.2 3 11.5 12 3.5 34 15.5 47 49.0 6 23.1 87 25.5 181 82.7 44 45.8 17 65.4 242 71.0 219 64.2 96 28.2 26 7.6 341 100.0 Meetinstrumenten

Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een aantal vragenlijsten en een computertaak. Voor het meten van emotionele en gedragsproblemen werd gebruik gemaakt van drie vragenlijsten; de ‘Strengths and Difficulties Questionnaire’, ‘Youth Psychopathic Traits Inventory’ en de

‘Zelfbeoordelingsvragenlijst’. De ‘Strengths and Difficulties Questionnaire’ (SDQ) is een vragenlijst die psychische en psychosociale problematiek bij jongeren meet. Dit instrument is zowel voor

autochtone als allochtone jongeren geschikt. De vragenlijst is een 3-punts Likert schaal (niet waar, een beetje waar, zeker waar) met 25 items die zowel positief als negatief gesteld zijn. De items zijn verdeeld over vijf verschillende schalen; emotionele symptomen, gedragsproblemen, hyperactiviteit, problemen met leeftijdsgenoten en prosociaal gedrag. Elke schaal bestaat uit 5 items. Een

voorbeelditem voor deze vragenlijst is ‘Ik probeer aardig te zijn tegen anderen. Ik houd rekening met hun gevoelens’. In dit onderzoek is alleen gebruik gemaakt van de score die de totale problemen weergeeft. Deze score is opgebouwd uit de scores op emotionele symptomen, gedragsproblemen, hyperactiviteit/aandachtsproblemen en problemen met leeftijdsgenoten. De Cronbach’s alpha is 0.72.

De ‘Youth Psychopathic Traits Inventory’ (YPI) is een vragenlijst die psychopathische trekken bij jongeren meet. De vragenlijst is zo opgesteld dat psychopathische trekken worden gezien als vaardigheden en niet als gebreken, dit om sociaal wenselijke antwoorden tegen te gaan. De vragenlijst is een 4-punts Likert schaal (‘helemaal niet van toepassing’ tot ‘heel erg van toepassing’) met 50 items. De vragenlijst bestaat uit tien subschalen en drie factoren, genaamd ‘interpersoonlijk’, ‘affectief’ en ‘levensstijl’. De YPI wordt in dit onderzoek gebruikt als maat van gedragsproblematiek. Een hoge score op de vragenlijst betekent hoge mate van externaliserend probleemgedrag. Een voorbeelditem voor deze vragenlijst is ‘Ik ben er graag bij als er spannende dingen gebeuren’. De Cronbach’s alpha is 0.93.

De ‘Zelfbeoordelingsvragenlijst’ (ZBV) meet een tweetal vormen van angst, namelijk toestandangst en angstdispositie. Voor dit onderzoek is alleen gebruik gemaakt van de vragen over

(9)

angstdispositie. De vragenlijst bestaat uit 20 uitspraken waarbij de jongere moet aangeven hoe hij zich in het algemeen voelt. De vragenlijst is een 4-punts Likert schaal (‘bijna nooit’, ‘soms’, ‘vaak’ en ‘bijna altijd’). Een voorbeelditem is ‘ik voel me prettig’. Een hoge score op de ZBV betekent een hoge mate van angst. De Cronbach’s alpha is 0.89.

Voor het meten van social defeat wordt gebruik gemaakt van een vragenlijst de ‘Rosenberg Self-Esteem Scale’. De ‘Rosenberg Self-Esteem Scale’ (RSES) is een vragenlijst die het

zelfvertrouwen van de respondent op het moment van de afname meet. De vragenlijst is een 4-punts Likert schaal (‘helemaal mee eens’ tot ‘helemaal mee oneens’) en bestaat uit vijf positief gestelde items en vijf negatief gestelde items. Een voorbeelditem is ‘Over het algemeen ben ik tevreden met mezelf’. Een hoge score betekent een hoge mate van social defeat en daarmee een laag zelfvertrouwen. De Cronbach’s alpha is 0.84.

Bij alle uitgevoerde analyses werd met de ‘Family Affluence Scale’ gekeken of de gevonden verschillen niet veroorzaakt werden door verschil in SES. Deze vragenlijst bestaat uit vier vragen die verschillend met twee of meer antwoord mogelijkheden beantwoord konden worden en meet de SES. Een voorbeelditem is ‘heb je een eigen slaapkamer’. De Cronbach’s alpha is 0.54.

Daarnaast werd gekeken of de respondenten sociaal wenselijk antwoorden gaven door middel van de ‘Marlowe-Crown Social Desirability Scale’(MCSDS). Deze vragenlijst bestaat uit 10 items op een 2-punts Likert schaal (waar, niet waar) en meet hoe sociaal wenselijk de respondent het onderzoek invult. Een voorbeelditem is ‘als ik een fout heb gemaakt, dan ben ik altijd bereid dat toe te geven’. Een hoge score betekent dat de respondent een hoge mate van sociaal wenselijk antwoorden heeft, maar ook een lage score betekent dat er een hoge mate van sociaal wenselijk antwoorden is. De Cronbach’s alpha is 0.84.

Procedure

VMBO scholen werden telefonisch benaderd. De data voor dit onderzoek is verzameld in de periode maart tot mei 2013. Leerlingen in de leeftijd 12 tot 17 werden gevraagd mee te doen aan het onderzoek. Van te voren is toestemming voor deelname aan het onderzoek aan de ouders gevraagd doormiddel van een ouderbrief. De leerlingen vulden na een korte uitleg over het onderzoek een aantal vragenlijsten anoniem en vrijwillig in op de computer. Naar de deelnemende scholen werden de resultaten van het onderzoek teruggekoppeld.

Analyse

Om de eerste onderzoeksvraag ‘is er sprake van social defeat bij Marokkaanse jongeren in Nederland en laten deze jongeren meer emotionele- en gedragsproblemen zien dan autochtone jongeren?’ en tweede onderzoeksvraag ‘ervaren Marokkaanse jongeren dezelfde mate van social defeat als Antilliaanse jongeren?’ te beantwoorden werd ten eerste gekeken of er verschil is in social defeat tussen Marokkaanse, Antilliaanse en autochtone jongeren. Er werd een ANOVA uitgevoerd

(10)

voor social defeat gemeten op de RSES met de verschillende etniciteiten. Vervolgens werd een ANCOVA uitgevoerd om te controleren of dit verschil werd veroorzaakt door verschil in SES en/of sociaal wenselijk antwoorden. Ten tweede werd gekeken of hogere mate van social defeat samen hangt met meer emotionele en gedragsproblemen gemeten met de SDQ, YPI en ZBV, door middel van Pearson correlaties. Ten derde werd met behulp van MANOVA bekeken of er een significant verschil bestond tussen de verschillende etniciteiten en emotionele- en gedragsproblemen op de SDQ, YPI en ZBV. Dit werd alleen gedaan voor de jongeren van Marokkaanse of Nederlandse afkomst. Werd dit verschil gevonden, dan werd met een MANCOVA gekeken of dit verschil werd veroorzaakt door covariaten ‘SES’, ‘sociaal wenselijkheid’, ‘social defeat’ en/of een interactie effect tussen social defeat en etniciteit, etniciteit en SES en etniciteit en sociaal wenselijk antwoorden.

Om de derde onderzoeksvraag ‘is er verschil in social defeat tussen jongens en meisjes van Marokkaanse afkomst?’ te beantwoorden werd gekeken naar social defeat gemeten op de RSES. Met dit instrument werd een onafhankelijke t-toets uitgevoerd met ‘geslacht’ als onafhankelijke variabele en ‘social defeat’ als afhankelijke variabele.

Resultaten

In de resultatensectie werd ten eerste gekeken naar de data aan de hand van een data screening, waarin gekeken werd naar de algemene gegevens en de aannames voor de toetsen die werden gedaan. Vervolgens werd de data geanalyseerd om de drie onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden.

Data Screening

Ten eerste werd gekeken naar de algemene gegevens van de variabelen en werden de aannames voor de toetsen die gedaan zijn gecontroleerd.

De variabelen ‘emotionele- en gedragsproblemen’, ‘psychopathische trekken’,

‘angstdispositie’ en ‘social defeat’ hebben een hoge skewness (zie Tabel 1). Dit is te zien aan de waarden van de gestandaardiseerde skewness. Deze komen boven de 0 uit, wat de waarde voor skewness is in een perfect normaal verdeelde populatie. De hoge skewness werd veroorzaakt door een aantal hoge waarden op de variabelen. Aangezien er sprake is van een te hoge skewness op deze variabelen kan er niet worden voldaan aan de aanname van normaliteit voor de gebruikten toetsen. Om toch aan deze voorwaarden te voldoen is met de data een logaritmische transformatie (Ln) uitgevoerd. De logaritmisch getransformeerde data zijn wel normaal verdeeld (zie Tabel 1). Zo wordt toch aan de aanname van normaliteit voldaan. Alle analyses met de variabelen die logaritmisch getransformeerd zijn, zijn zowel met de originele data als met de logaritmisch getransformeerde data uitgevoerd. Hierna werd het verschil tussen deze twee analyses bekeken. Wanneer er geen verschil was tussen beiden werden de resultaten van de originele data gerapporteerd, wanneer er wel een verschil was

(11)

werden de resultaten van de logaritmisch getransformeerde data gerapporteerd. Indien er gebruik gemaakt werd van de resultaten van logaritmisch getransformeerde data wordt dit vermeld in de tekst.

Tabel 1.

Beschrijvende informatie van de variabelen, ‘emotionele- en gedragsproblemen’, ‘psychopathische trekken’, ‘angstdispositie’, ‘social defeat’ en ‘sociaal wenselijk antwoorden’.

Std. Skewness Std. Kurtosis

Min.- Max. M SD Originele

data Ln data Originele data Ln data Emotionele- en gedragsproblemen 20 - 51 32.13 5.84 3.73 0.61 -0.56 -1.76 Psychopathische trekken 55 - 176 98.43 23.09 5.29 0.92 1.25 -1.27 Angstdispositie 20 - 78 38,64 10,23 4.80 0.15 0,84 -1.90 Social defeat 10 - 40 20.43 5.87 5.37 -0.21 1.64 -1.17 Sociaal wenselijk antwoorden 0 - 10 6.18 1.98 -0.94 -1.21

Uitbijters. Uitbijters zijn opgespoord door middel van een univariate en bivariate data check. Twee respondenten zijn op basis van deze analyse verwijderd. Deze twee zijn verwijderd aangezien er sterke vermoedens waren dat de vragenlijsten niet serieus waren ingevuld. Dit was te merken omdat herhaaldelijk hetzelfde getal werd ingevuld, ook wanneer de vraag achteraf werd omgeschaald. Overige uitbijters zijn bekeken en onderzocht op hoe serieus de vragenlijsten zijn ingevuld. Hierna is besloten deze uitbijters in de data set te houden. Dit aangezien het in een normale populatie voorkomt dat er jongeren zijn die hogere of lagere scores hebben op emotionele- en gedragsproblemen, social defeat en sociaal wenselijkheid.

Missende waarden. De vragenlijsten zijn op de computer gemaakt. Onderdeel van het computerprogramma waar de vragenlijsten in werden weergegeven was dat respondenten niet verder konden naar een volgende vragenlijst voordat ze alle vragen hadden beantwoord. Hierdoor waren er in de vragenlijsten geen missende waarden. Wel waren er missende waarden van respondenten die de vragenlijsten niet af hebben gemaakt. Respondenten die meerdere vragenlijsten misten zijn verwijderd uit het data bestand. Dit waren in totaal 11 respondenten. In de analyses zijn alleen de jongeren meegenomen die op alle schalen van de analyse een score hadden. In totaal zijn er 341 jongeren meegenomen in de analyses.

(12)

Analyses

Etniciteit, social defeat en emotionele- en gedragsproblemen. Om de eerste en de tweede onderzoeksvraag ‘is er sprake van social defeat bij Marokkaanse jongeren in Nederland en laten deze jongeren meer emotionele- en gedragsproblemen zien dan autochtone jongeren?’ en ‘ervaren

Marokkaanse jongeren dezelfde mate van social defeat als Antilliaanse jongeren?’ te kunnen

beantwoorden werden (M)ANOVA, (M)ANCOVA en Pearson correlaties uitgevoerd. Verwacht werd dat er sprake is van social defeat bij Marokkaanse jongeren, gemeten aan de hand van zelfwaardering. Wanneer de jongeren social defeat ervaren, werd verwacht dat zij ook meer emotionele en

gedragsproblemen lieten zien dan autochtone jongeren. Daarnaast werd verwacht dat er verschil zal zijn in social defeat tussen Marokkaanse en Antilliaanse jongeren in Nederland.

Ten eerste werd met een ANOVA onderzocht of er verschil was tussen de verschillende etniciteiten op social defeat. Er werd een significant effect gevonden, F(1,340) = 3.99, p < 0.05. Uit de post hoc toets, Hochberg’s GT2, bleek dat er een significant verschil was tussen Nederlandse jongeren en Marokkaanse jongeren (p < 0.05). Nederlandse jongeren (M = 20.90, SD =5.67) geven gemiddeld aan meer zelfvertrouwen te hebben dan Marokkaanse jongeren (M = 19.04, SD = 5.97). Dit verschil had een Cohen’s d van 0.31, wat een klein effect aangeeft. Er werd geen significant effect gevonden tussen Marokkaanse en Antilliaanse jongeren (M = 21.62 , SD = 6.56; p = 0.13) en tussen Nederlandse en Antilliaanse jongeren (p = 0.91). Vervolgens werd een ANCOVA uitgevoerd om te kijken of dit effect veroorzaakt werd door verschillen tussen sociaal wenselijk antwoorden en SES of mogelijk een interactie-effect met deze variabelen en etniciteit. Uit de ANCOVA bleek dat de interactie effecten ‘etniciteit*sociaal wenselijk antwoorden’ en ‘etniciteit*SES’ een significant effect hadden op de relatie tussen etniciteit en social defeat, F(3,340) = 5.38, p < 0.01 (etniciteit*sociaal wenselijk

antwoorden) en F(3,340) = 4.17, p < 0.01 (etniciteit*SES). Onder Nederlandse jongeren (B = -0.51) en Marokkaanse jongeren (B = -0.90) hing een hoge mate van social defeat samen met een lage mate van sociaal wenselijk antwoorden. Voor Antilliaanse jongeren werd niet gevonden dat social defeat significant verschillend is voor de mate van sociaal wenselijk antwoorden (p = 0.46) (zie Figuur 1).

(13)

Figuur 1. Scatterplot van Social defeat en sociaal wenselijk antwoorden met regressielijnen voor

etniciteit.

Voor zowel Nederlandse jongeren (B = -2.04) als Antilliaanse jongeren (B = -3.68) hing een hoge mate van social defeat samen met een lage SES. Voor Marokkaanse jongeren werd geen

significant verschil gevonden in social defeat voor de verschillende SES (p = 0.19) (zie Figuur 2). Na controle voor deze interactie effecten was er geen significant verschil meer tussen etniciteit en social defeat. Dit betekent dat de relatie tussen etniciteit en social defeat verklaard wordt door sociaal wenselijk antwoorden en verschil in SES.

Ten tweede werd met behulp van Pearson’s correlatie gekeken of er een verband bestond tussen social defeat en emotionele- en gedragsproblemen gemeten met de SDQ, YPI en ZBV voor zowel Nederlandse als Marokkaanse jongeren (zie Tabel 2). Er werd een significante relatie gevonden tussen de mate van social defeat en de emotionele- en gedragsproblemen gemeten op de SDQ voor zowel Nederlandse als Marokkaanse jongeren. Het ervaren van veel problemen lijkt samen te hangen met een hoge ervaring van social defeat. Er werd een significante relatie gevonden tussen de mate van social defeat en mate van probleemgedrag gemeten op de YPI voor Marokkaanse jongeren. Deze relatie werd echter niet gevonden voor Nederlandse jongeren. Dit betekent dat een grotere ervaring van social defeat samenhangt met hogere scores op psychopathische trekken bij Marokkaanse

jongeren, maar niet bij Nederlandse jongeren. Ten slotte werd bij zowel Nederlandse als Marokkaanse jongeren een significant verschil gevonden tussen de mate van social defeat en de mate van angst gemeten op de ZBV. Het meer ervaren van social defeat hangt samen met hogere angstniveaus.

(14)

Figuur 2. Scatterplot voor Social defeat en SES met regressielijnen voor etniciteit.

Tabel 2.

Correlatietabel van de variabelen ‘social defeat’, ‘emotionele- en gedragsproblemen’,

‘psychopathische trekken’ en ‘angstdispositie’. Boven correlaties voor Nederlandse jongeren, onder correlaties voor Marokkaanse jongeren.

Social defeat Emotionele- en gedragsproblemen Psychopathische trekken Angstdispositie Social defeat - 0.48** 0.068 0.66** Emotionele- en gedragsproblemen 0.55** - 0.44** 0.69** Psychopathische trekken 0.25* 0.62** - 0.19** Angstdispositie 0.52** 0.67** 0.35** - **

Correlatie is significant op een 0.01 niveau (2-zijdig).

*

Correlatie is significant op een 0.05 niveau (2-zijdig).

Ten derde werd gekeken naar de relatie tussen etniciteit en emotionele- en gedragsproblemen gemeten door de SDQ, YPI en ZBV door middel van een MANOVA. Indien een significant verschil werd gevonden, werd gekeken of dit verschil veroorzaakt werd door social defeat, SES, sociaal wenselijk antwoorden of een interactie effect tussen etniciteit en social defeat, SES of sociaal

(15)

wenselijk antwoorden doormiddel van een MANCOVA. Er werd een significant effect gevonden op de SDQ voor etniciteit, F(1, 314) =7.24, p < 0.01 met een Cohen’s d van 0.33 wat een klein effect aangeeft. Nederlandse jongeren (M = 32.66, SD = 5.69) rapporteren gemiddeld hogere scores op de SDQ dan Marokkaanse jongeren (M = 30.77, SD = 5.82). Marokkaanse jongeren lijken dus significant minder emotionele- en gedragsproblemen te rapporteren dan Nederlandse jongeren. Uit de

MANCOVA bleek dat de covariaten ‘social defeat’ en ‘sociale wenselijkheid’ significant effect hadden op de relatie tussen etniciteit en emotionele- en gedragsproblemen gemeten door de SDQ,

F(3, 314) = 69.10, p < 0.001 (social defeat) en F(3,314) = 67.01, p < 0.001 (sociale wenselijkheid).

Voor de covariaten ‘SES’ (F(1, 314) = 0.18, p = 0.67), het interactie effect ‘etniciteit*social defeat’ (F(1, 314) = 0.03, p = 0.86), het interactie effect ‘etniciteit*SES’ (F(1, 314) = 0.83, p = 0.97) en het interactie effect ‘etniciteit*sociaal wenselijkheid’ (F(1,314) = 2.39, p = 0.12) werden geen

significante effecten gevonden. Na controle voor covariaten was er geen significant verschil meer voor etniciteit op SDQ. Dit betekent dat social defeat en sociaal wenselijk antwoorden de relatie tussen etniciteit en emotionele- en gedragsproblemen gemeten op de SDQ verklaren. Grotere mate van emotionele- en gedragsproblemen hangen samen met een lager zelfvertrouwen (B = 0.40) en grote mate van emotionele- en gedragsproblemen hangen samen met lage mate van sociaal wenselijk antwoorden (B = -1.45).

Er werd in de MANOVA geen significant verschil gevonden tussen etniciteit en

gedragsproblemen gemeten op de YPI (F(1, 314) = 0.48, p = 0.49). Hieruit blijkt dat etniciteit geen significante invloed heeft op gedragsproblemen op de YPI. Er werd in de MANOVA een significant verschil gevonden voor etniciteit met emotionele problemen gemeten op de ZBV,

F(1,314) = 8.41, p < 0.01 met een Cohen’s d van 0.36, wat een klein effect aangeeft. Nederlandse

jongeren (M = 39.85, SD =10.38) geven aan gemiddeld hogere angst te rapporteren dan Marokkaanse jongeren (M = 36.24, SD = 9.72). Uit de MANCOVA bleek dat de covariaten ‘social defeat’, ‘sociale wenselijkheid’ en het interactie effect ‘etniciteit*social defeat’ significant effect hadden op de relatie tussen etniciteit en angstdispositie, F(1,314) = 116,55, p < 0.001 (social defeat),

F(1,314) = 42.23, p < 0.001 (sociaal wenselijkheid), F(1,314) = 6.66, p < 0.01 (etniciteit*social

defeat). Een laag zelfvertrouwen hangt samen met hoge mate van angst (B = 0.67) en grote mate van sociaal wenselijk antwoorden hangt samen met lage mate van angst (B = -1.88). Bij Nederlandse jongeren hangt een laag zelfvertrouwen samen met hoge mate van angst (B = 0.42), bij Marokkaanse jongeren lijkt dit effect minder aanwezig (zie Figuur 3). Voor de covariaten ‘SES’ (F(1,314) = 3.18 , p = 0.08), ), het interactie effect ‘etniciteit*SES’ (F(1, 314) = 0.24, p = 0.63) en het interactie effect ‘etniciteit*sociaal wenselijkheid’ (F(1,314) = 1.28, p = 0.26) werden geen significant effecten gevonden. Na controle voor covariaten was er geen significant verschil meer voor etniciteit op ZBV. Dit betekent dat social defeat, sociaal wenselijkheid en het interactie effect tussen etniciteit en social defeat de relatie tussen etniciteit en emotionele- en gedragsproblemen gemeten met de ZBV verklaren.

(16)

Figuur 3. Scatterplot social defeat en angst met regressielijnen voor etniciteit.

Social defeat bij Marokkaanse jongens en meisjes. Om de derde onderzoeksvraag ‘is er verschil in social defeat tussen jongens en meisjes van Marokkaanse afkomst?’ te beantwoorden werd met behulp van een t-toets gekeken naar verschillen tussen jongens en meisjes van Marokkaanse afkomst. Verwacht werd dat er geen verschil in social defeat zou zijn tussen jongens en meisjes van Marokkaanse afkomst. Uit de t-toets kwam geen significant resultaat naar voren (t (94) = -0.37, p = 0.71), wat betekent dat zelfvertrouwen niet significant verschilt tussen Marokkaanse jongens en meisjes. Om te controleren of bovenstaand resultaat niet veroorzaakt werd door verschil in sociaal wenselijk antwoorden tussen Marokkaanse jongens en meisjes werd een ANCOVA uitgevoerd. Uit deze analyse kwam geen significant verschil voor de covariaat ‘geslacht*sociaal wenselijk

antwoorden’ (F(1,95) = 2.35, p = 0.13).

Discussie

Etniciteit, social defeat en emotionele- en gedragsproblemen.

Voor de eerste onderzoeksvraag ‘is er sprake van social defeat bij Marokkaanse jongeren in Nederland en laten deze jongeren meer emotionele- en gedragsproblemen zien dan autochtone

jongeren?’ werd verwacht dat er sprake is van social defeat onder Marokkaanse jongeren, gemeten aan de hand van zelfwaardering. Wanneer de jongeren social defeat ervaren, wordt verwacht dat zij ook

(17)

meer emotionele en gedragsproblemen laten zien dan autochtone jongeren (Veling et al., 2007; Selton & Cantor-Graae, 2005). Uit het onderzoek komt naar voren dat Marokkaanse jongeren aangeven gemiddeld meer social defeat te ervaren dan Nederlandse jongeren. Voor Nederlandse jongeren hing een hoge mate van social defeat samen met een lage SES, voor Marokkaanse jongeren bleek SES geen invloed te hebben op mate van social defeat. Dit kan verklaard worden aan de hand van het social defeat model (Selton & Cantor-Graae, 2005) waarbij Marokkaanse jongeren in alle SES lagen een achterstandspositie ervaren. Nederlandse jongeren ervaren deze achterstandspositie alleen naarmate ze een lagere SES hebben. Bovenstaande bevestigt het eerste deel van de hypothese dat Marokkaanse jongeren meer social defeat ervaren dan Nederlandse jongeren.

Nederlandse jongeren rapporteerden meer emotionele- en gedragsproblemen dan Marokkaanse jongeren. Social defeat blijkt van invloed op dit verschil, maar tussen Marokkaanse jongeren en hun autochtone leeftijdsgenoten blijkt geen verschil in social defeat van invloed te zijn. Wanneer er sprake is van hoge mate van social defeat en dus een laag zelfvertrouwen, worden er door zowel

Marokkaanse als Nederlandse jongeren meer emotionele- en gedragsproblemen gerapporteerd.

Hoewel er bij Marokkaanse jongeren sprake is van meer social defeat ten opzichte van hun autochtone leeftijdsgenoten, laten zij niet meer emotionele- en gedragsproblemen zien. Mogelijk wordt dit

verklaard doordat allochtonen jongeren minder vaak emotionele problemen rapporteren dan Nederlandse jongeren (Dorsellaer et al., 2010). Ook blijkt dat Marokkaanse jongeren zelf minder gedragsproblemen rapporteerden dan autochtone leeftijdsgenoten. Dit is opvallend aangezien

Marokkaanse ouders gelijke problemen rapporteerden als Nederlandse ouders en docenten zelfs meer problemen rapporteerden voor Marokkaanse jongeren dan voor Nederlandse jongeren (Stevens et al., 2005a). Wellicht rapporteren Marokkaanse jongeren minder gedragsproblemen vanwege negatieve beeldvorming over de Marokkaanse jeugd vanuit de maatschappij. Echter uit onderzoek onder Marokkaanse jongens in preventieve hechtenis blijkt dat Marokkaanse jongeren lager scoorden op emotionele- en gedragsproblemen dan hun autochtone leeftijdsgenoten, een resultaat dat in dat onderzoek niet alleen toegeschreven kon worden aan sociaal wenselijk antwoorden (Stevens, et al. 2009).

Er is geen verschil gevonden tussen Marokkaanse en Nederlandse jongeren in het rapporteren van psychopathische trekken. Wel is er een zwak verband tussen social defeat bij Marokkaanse jongeren en het rapporteren van psychopathische trekken. Een laag zelfvertrouwen hangt samen met hoge mate van psychopathische trekken. Eerder onderzoek wees uit dat etnische minderheidsgroepen in Amerika meer psychopathische trekken laten zien dan de autochtone bevolking (Verona, Sadeh & Javdani, 2010). Onduidelijk is of dit verschil wordt veroorzaakt door psychopathische verschillen tussen jongeren of door overige factoren. Een andere verklaring voor dit gevonden verschil kan secundaire psychopathie zijn. Bij secundaire psychopathie wordt er vanuit gegaan dat psychopathische trekken worden veroorzaakt door omgevingsfactoren en niet vanaf de geboorte bestaan zoals bij primaire psychopathie (Skeem, Poythress, Edens, Lilienfeld & Cale, 2003). Omgevingsfactoren die

(18)

van invloed kunnen zijn op het ontstaan van secundaire psychopathische trekken zijn problematisch ouderschap, ervaren van trauma’s en sociale achterstand. Marokkaanse jongeren ervaren social defeat, waardoor zij een lager zelfvertrouwen krijgen. Hierdoor kunnen mogelijk secundaire psychopathische trekken ontstaan.

Nederlandse jongeren rapporteerden meer angst dan Marokkaanse jongeren. Dit verschil kan mogelijk verklaard worden door verschillen in social defeat. Wanneer er sprake is van een hoog zelfvertrouwen en dus lage mate van social defeat rapporteren de jongeren lagere mate van angst. Voor Nederlandse jongeren is deze relatie echter sterker dan voor Marokkaanse jongeren. Verwacht zou worden dat aangezien Marokkaanse jongeren hogere mate van social defeat ervaren, zij ook hogere mate van angst rapporteren dan hun autochtone leeftijdsgenoten. Dit is echter niet het geval. Dit wordt wellicht veroorzaakt omdat allochtone jongeren minder vaak emotionele problemen rapporteren dan Nederlandse jongeren (Dorsellear, et al., 2010). Echter blijkt uit ander onderzoek onder Marokkaanse jongens dat deze gelijke mate van angst laten zien als Nederlandse jongens (Stevens, et al., 2009). Mogelijk is er een verklaring voor het gevonden resultaat te vinden in de factor geslacht. Wellicht is het verschil in gerapporteerde angst tussen Nederlandse jongens en meisjes groter dan tussen Marokkaanse jongens en meisjes. In vervolgonderzoek zal moeten worden bekeken of er daadwerkelijk verschil is in mate van angst tussen jongens en meisjes van verschillende etniciteiten.

Wanneer er hogere mate van social defeat worden ervaren door beide groepen jongeren, worden ook meer emotionele- en gedragsproblemen en angst gerapporteerd. Bij Marokkaanse jongeren werden bij grotere mate van social defeat meer psychopathische trekken gerapporteerd. Dit bevestigt het tweede deel van de hypothese dat grotere mate van social defeat grotere mate van probleemgedrag veroorzaakt. Echter ondanks dat Marokkaanse jongeren meer social defeat ervaren, blijken zij minder emotionele- en gedragsproblemen en angst te rapporteren. Het lijkt hier op dat het ervaren van hoge mate van social defeat een grotere uitwerking heeft op het probleemgedrag van Nederlandse jongeren dan van Marokkaanse jongeren.

Social defeat bij Marokkaanse en Antilliaanse jongeren.

De tweede onderzoeksvraag is ‘ervaren Marokkaanse jongeren dezelfde mate van social defeat als Antilliaanse jongeren?’, waarvoor werd verwacht dat er verschil zou zijn in social defeat tussen Marokkaanse en Antilliaanse jongeren. Uit het onderzoek blijkt dat er geen verschil is in mate van social defeat voor Marokkaanse en Antilliaanse jongeren. Wel bleek dat voor Antilliaanse jongeren een hoge mate van social defeat samenhangt met een lage SES. Voor Marokkaanse jongeren werd er geen verschil in social defeat gevonden voor de verschillende SES. Dit betekent dat bij Antilliaanse jongeren alleen degene met een lage SES een achterstandspositie ervaren, terwijl dit bij Marokkaanse jongeren door alle lagen van de samenleving het geval is. Uit eerder onderzoek kwam naar voren dat Antilliaanse jongeren een negatief zelfbeeld hebben (Distelbrink & Pels, 2008). Deze wordt

(19)

negatief bejegend voelen. Dit sluit aan met het huidige onderzoek waarbij voornamelijk Antilliaanse jongeren met een lage SES hoge mate van social defeat laten zien.

De hypothese kan niet worden aangenomen aangezien uit de analyse naar voren komt dat er geen verschil is in social defeat tussen Marokkaanse en Antilliaanse jongeren. Dit verschil werd wel verwacht aangezien uit eerder onderzoek blijkt dat Marokkaanse jongeren aangeven meer

discriminatie te ontvangen dan Antilliaanse jongeren (Veling et al., 2007). In het huidige onderzoek is discriminatie niet meegenomen als factor van social defeat, hier is alleen gekeken naar de factor zelfwaardering. Het ervaren van discriminatie is echter een belangrijke factor voor het ervaren van social defeat (Selton & Cantor-Graae, 2005). Wel blijkt er verschil in SES van de jongeren die social defeat ervaren. Wellicht blijkt uit vervolgonderzoek dat er wel meer verschil is in mate van ervaren social defeat tussen Marokkaanse en Antilliaanse jongeren. Dit aangezien uit eerder onderzoek naar voren komt dat Marokkaanse jongeren de neiging hebben om problemen, en dus wellicht ook een laag zelfvertrouwen, onder te rapporteren (Stevens et al., 2005a). Van Antilliaanse jongeren is niet bekend of zij onder of over rapporteren.

Social defeat bij Marokkaanse jongens en meisjes.

De derde onderzoeksvraag is ‘is er verschil in social defeat tussen jongens en meisjes van Marokkaanse afkomst?’, verwacht werd dat er geen verschil aanwezig zal zijn. Uit de analyses kwam naar voren dat er geen verschil is in social defeat tussen jongens en meisjes van Marokkaanse afkomst. De hypothese kan hiermee worden bevestigd. Dit is overeenkomstig eerder literatuur waaruit blijkt dat ondanks dat Marokkaanse meisjes een heel andere rol en positie in de familie hebben dan jongens, geslacht geen significante invloed blijkt te hebben op risicofactoren voor probleemgedrag (Stevens et al. 2005b). Risicofactoren voor het ontstaan van social defeat, zoals discriminatie en het ervaren van een achterstandspositie (Selton & Cantor-Graae, 2005), lijken Marokkaanse jongens en meisjes dan ook in gelijke mate te beïnvloeden.

Overige Factoren Emotionele- en Gedragsproblemen

Het social defeat model kan wellicht samen met andere factoren probleemgedrag bij

Marokkaanse jongeren volledig verklaren. Uit eerder onderzoek blijkt namelijk dat meerdere factoren een rol spelen in het ontstaan en in standhouden van emotionele- en gedragsproblemen van

Marokkaanse jongeren in Nederland (Pels, 2003; Stevens, 2005b; Stevens, 2005c; Vedder, 2011; Weijters, 2008). Door in de toekomst social defeat te onderzoeken naast deze andere factoren kan meer inzicht verkregen worden in het probleemgedrag van Marokkaanse jongeren

Over het algemeen kan worden gesproken dat kindfactoren, zoals chronische ziekte en problemen in de familie, zoals huwelijksproblemen, scheiding of psychopathologie bij (een van de) ouders de kans op internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bij jongeren verhogen (Stevens, 2005b; Stevens, 2005c). Conflicten tussen ouder en kind blijken een risicofactor te zijn voor

(20)

internaliserende probleemgedragingen (Stevens, 2005c). Daarnaast lijkt er comorbiditeit te bestaan tussen internaliserende en externaliserende gedragsproblemen. Een andere factor die een rol kan spelen in het ontstaan van probleemgedrag bij jongeren, is het hebben van een lage SES (Vedder, 2011). Dit komt waarschijnlijk door de hogere mate van stress, waar gezinnen met een lage SES mee te maken krijgen, veroorzaakt door onder andere een slechte financiële situatie, gebrek aan ruimte en weinig sociale cohesie (Weijters, 2008). Van de Marokkanen in Nederland is bijna de helft

woonachtig in de grote steden. Een groot deel hiervan woont in wijken waar sociale en economische problematiek veelvuldig voorkomt (Pels, 2003).

Er blijkt een grotere sociale afstand te zijn tussen eerste generatie gezinnen van Marokkaanse afkomst en de wereld buiten het gezin (Pels, 2003). Marokkaanse jongeren passen zich vaak sneller aan de Nederlandse cultuur aan dan hun ouders. Marokkaanse jongeren leunen vaak sterk op leeftijdsgenoten. De eigen leeftijdsgroep is oorspronkelijk de groep waar jongeren zelfexpressie, autonomie, zelfcontrole en sociale wijsheid moeten leren (Pels, 2003). Dit proces wordt van oudsher begeleidt door hun vaders. Vaders die van oorsprong een rol hebben als gezagsdrager met veel autoriteit verliezen hun oorspronkelijke rol doordat zij de Nederlandse cultuur minder goed begrijpen en hierdoor verstarren in hun opvoeding (Pels, 2003). De opvoedingsstijl van de vaders wordt hierdoor binnenshuis steeds meer autoritair, maar buitenshuis hebben vaders minder invloed op hun kinderen. Buitenshuis ontstaat hierdoor een gezagsvacuüm met nauwelijks supervisie. Jongeren die buitenshuis strak gehouden worden, laten wanneer ze in vrijheid op straat zijn meer probleemgedrag zien (Pels, 2003). Daarnaast blijkt dat Marokkaanse jongeren, die opgegroeid zijn met weinige mate van affectie en toezicht hogere mate van externaliserende problemen laten zien (Stevens, 2005b).

Beperkingen en implicaties

Door het huidige onderzoek is meer bekend geworden over social defeat bij Marokkaanse jongeren en het ontstaan hierdoor van probleemgedrag. Echter heeft dit onderzoek net als elk onderzoek zijn beperkingen. Ten eerste zijn de resultaten van het huidige onderzoek niet

generaliseerbaar naar alle jongeren in de leeftijd 12 tot 17 jaar van Marokkaanse, Antilliaanse en autochtone afkomst. De jongeren uit dit onderzoek komen allemaal uit de Randstad en zitten op een VMBO school. Leerlingen op VMBO niveau blijken meer emotionele- en gedragsproblemen te laten zien dan jongeren op HAVO en VWO niveau (Dorsellaer et al, 2009). De resultaten uit dit onderzoek zijn dan ook niet generaliseerbaar naar jongeren van andere niveaus. Daarnaast zijn de vragenlijsten maar bij een kleine groep Antilliaanse jongeren afgenomen. Hierdoor kan niet met zekerheid worden gezegd dat de resultaten van Antilliaanse jongeren in de onderzoeksgroep gegeneraliseerd kunnen worden naar alle Antilliaanse jongeren van 12 tot 17 in de Randstad op VMBO niveau. De

vragenlijsten zijn door de jongeren in klassikaal verband ingevuld. Voor het wel of niet invullen van de vragenlijst stond geen beloning of straf. Mogelijk hebben de jongeren met het meeste

(21)

ingevuld of zijn zij voortijdig afgehaakt. In toekomstig onderzoek is het wenselijk dat ook deze jongeren meegenomen worden in het onderzoek. Daarnaast is uit eerder onderzoek (Stevens et al., 2005a) gebleken dat Marokkaanse jongeren de neiging hebben om gedragsproblemen onder te rapporteren. In vervolgonderzoek is het wenselijk dat emotionele- en gedragsproblemen niet alleen wordt gemeten aan de hand van zelfrapportage door de jongeren, maar ook door andere informanten. Rapportage van zowel de jongeren zelf, ouders en docenten zou een completer beeld geven van de problematiek.

Ten tweede is social defeat een relatief nieuw construct en is de schaal om dit construct te meten nog jong. Het is dan ook nog niet helemaal duidelijk in hoeverre tien vragen over

zelfvertrouwen het volledige construct social defeat meten. Wellicht wordt het zelfvertrouwen bij verschillende etnische groepen door verschillende factoren (zoals bijvoorbeeld opvoeding) anders beïnvloed. Meer onderzoek naar deze schaal om social defeat te meten is gewenst. In toekomstig onderzoek is het aan te raden om verder uit te zoeken welke andere factoren mogelijk het

zelfvertrouwen van jongeren van verschillende etniciteiten in Nederland beïnvloeden. Daarnaast zal social defeat niet alleen bekeken moeten worden aan de hand van zelfvertrouwen, maar ook aan de hand van factoren als ervaren discriminatie, ervaren van een achterstandspositie en het hebben van chronische stress.

Ten derde blijkt dat sociaal wenselijk antwoorden van de jongeren van invloed kan zijn op de gevonden resultaten. Wanneer sociaal wenselijk antwoorden een rol speelde in de verklaring van de resultaten, verschilden dit verband niet voor de verschillende groepen jongeren. Overeenkomstig met eerder onderzoek kwam in dit onderzoek naar voren dat Marokkaanse jongeren gemiddeld iets meer sociaal wenselijk antwoorden op de Marlowe-Crown Sociale wenselijkheidschaal dan Nederlandse jongeren (Stevens, Veen, Vollebergh, 2009). Echter lagen de gemiddelde waarden van sociaal wenselijk antwoorden van de Antilliaanse, Marokkaanse en Nederlandse jongeren alle drie binnen de range niet sociaal wenselijk antwoorden. Hierdoor wordt verwacht dat sociaal wenselijk antwoorden niet compleet verklarend is voor de gevonden resultaten. Een uitzondering hierop is dat tussen

Marokkaanse en Antilliaanse jongeren een klein verschil in sociaal wenselijk antwoorden blijkt te zijn. Bij Marokkaanse jongeren hangt een hoge mate van social defeat samen met lage mate van sociaal wenselijk antwoorden, terwijl bij Antilliaanse jongeren social defeat niet van invloed op de mate van sociaal wenselijk antwoorden. Echter verklaard dit waarschijnlijk niet waarom er geen verschil is gevonden in mate van social defeat tussen Marokkaanse en Antilliaanse jongeren, aangezien beide groepen jongeren gemiddeld binnen de range niet sociaal wenselijk antwoorden vallen.

Nog niet veel onderzoek is verricht naar social defeat bij Marokkaanse jongeren in Nederland. Het huidige onderzoek helpt hierbij, maar meer onderzoek is duidelijk nodig. Aan de hand van het huidige onderzoek kunnen een aantal implicaties gedaan worden voor de praktijk en verder onderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat Marokkaanse jongeren gemiddeld een lager zelfvertrouwen hebben dan Nederlandse jongeren. Mogelijk heeft een verlaagd zelfvertrouwen van Marokkaanse jongeren effect

(22)

op meerdere gebieden dan alleen emotionele- en gedragsproblemen. Mogelijk kan door ouders en leerkrachten aandacht worden besteed om het zelfvertrouwen van deze jongeren te verhogen en daarmee problemen op meerdere gebieden aan te pakken. Mogelijk verbeteren de prestaties van deze jongeren op school wanneer gewerkt wordt aan het verhogen van het zelfvertrouwen.

Toekomstig onderzoek

In het huidige onderzoek zijn een aantal punten naar voren gekomen die verder onderzocht zouden moeten worden. Wanneer hier verder onderzoek naar wordt gedaan, zal meer duidelijk worden over het ervaren van social defeat bij Marokkaanse en Antilliaanse jongeren en het ontstaan van probleemgedrag hierdoor. Ten eerste zou in vervolgonderzoek gekeken kunnen worden naar hoe verschillende etnische groepen discriminatie ervaren en of er verschillen zijn tussen de groepen in de soort ontvangen discriminatie. Hiermee kan duidelijker worden welke vormen van discriminatie het gevoel van een achterstandspositie het meest veroorzaken.

Ten tweede zal gekeken moeten worden of er, naast verschillen in SES, meer verschillen zijn tussen de groepen Marokkaanse jongeren die hoge en lage mate van social defeat ervaren. Wanneer deze verschillen tussen Marokkaanse en Antilliaanse jongeren in het ervaren van social defeat bekend zijn kunnen deze in de praktijk gebruikt worden om social defeat bij Marokkaanse en Antilliaanse jongeren te verminderen. Daarnaast zal moeten worden gekeken welke factoren samen met social defeat het probleemgedrag bij Marokkaanse jongeren volledig kan verklaren.

Ten derde zal moeten worden onderzocht of er sprake is van verschil in probleemgedrag tussen jongens en meisjes van verschillende etniciteiten. Dit is belangrijk aangezien uitspraken over jongens en meisjes in het algemeen vaak direct toegepast worden op jongens en meisjes van

verschillende etniciteiten. Wanneer de verschillen in maten van probleemgedrag bekend zijn kan hier in de praktijk rekening mee worden gehouden.

Ten vierde blijkt dat een laag zelfvertrouwen bij Marokkaanse jongeren licht samen hangt met psychopathische trekken. Naar deze vorm van secundaire psychopathische trekken zal verder

onderzoek gedaan moeten worden. Mogelijk laten jongeren in justitiële jeugdinrichtingen grotere mate van social defeat zien en daarmee van secundaire psychopathische trekken. Dit zou mogelijk verklaren waarom Marokkaanse jongeren oververtegenwoordigd zijn in justitiële jeugdinstellingen. Wanneer dit verder onderzocht wordt, kan gekeken worden hoe het aantal Marokkaanse jongeren in justitiële jeugdinstellingen kan worden verminderd.

Uit het huidige onderzoek komt naar voren dat social defeat door Marokkaanse jongeren wordt ervaren door alle lagen van de SES. Nederlandse en Antilliaanse jongeren ervaren deze

achterstandspositie alleen naarmate ze een lagere SES hebben. Hierdoor heeft social defeat bij Marokkaanse jongeren mogelijk een andere invloed op het ontstaan van probleemgedrag. Meer onderzoek zal nodig zijn naar de factoren rond het ontstaan en instant houden van social defeat. Met

(23)

vervolgonderzoek zal hopelijk in de toekomst social defeat onder Marokkaanse jongeren verminderd kunnen worden. Met het huidige onderzoek is een stap in de goede richting gezet om meer inzicht te krijgen in het ontstaan van probleemgedrag bij Marokkaanse jongeren.

Literatuurlijst

Boog, I., Dinsbach, W., Donselaar, J. van, Rodrigues, P.R. (2010). Monitor rassendiscriminatie

2009.Rotterdam: Landelijk expertisecentrum van Art. 1.

Boon, A.E., Haan, A.M. de & Boer, S.B.B. de (2010). Verschillen in etnische achtergrond van forensische en reguliere jeugd-ggz-cliënten. Kind en adolescent, 31 (1), 16-28.

Buist, K.L., Dekovic, M. Meeus, W. & Aken, M.A.G. van (2004). Gehechtheid en internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij adolescenten. Kind en Adolescent, 25 (2), 80-91.

Crijnen, A.A.M. & Verhulst, F.C. (2001). Een cross-culturele vergelijking van emotionele problemen en gedragsproblemen bij Nederlandse kinderen en Turkse migrantenkinderen.

Tijdschrift voor kindergeneeskunde, 69,56–62.

Dijk, T.K., Agyemang, C., Wit, M. de & Hosper, K. (2010). The relationship between perceived discrimination and depressive symptoms among Young Turkish-Dutch and Moroccan-Dutch. European Journal of Public Health, 21 (4), 477-483.

Distelbrink, M. & Pels, T. (2008). Deel IVa Aandachtspunten voor preventie van marginalisering van Antillianen. In D. Brons, N. Hilhorst & F. Willemsen (Eds.), Het kennisfundament t.b.v. de

aanpak van criminele Marokkaanse jongeren, aanvulling op Cahier 2008-4. Den Haag:

WODC.

Dorsselaer, S. van, de Looze, M., Vermeulen-Smit, M., Roos, S de., Verdurmen, J., ter Bogt, T. & Vollebergh, W. (2009). Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland. HBSC. Utrecht: Trimbos-instituut

Huiskamp, N., Vis, H., Swart, W., & Voorham, T. (2001). Gezondheidskaart Allochtonen.

Gezondheidsproblemen en preventiemogelijkheden in kaart gebracht. Rotterdam: GGD

Rotterdam en omstreken.

Janssen, I., Hanssen, M., Bak, M., Bijl, R.V., De Graaf, R., Vollebergh, W., McKenzie, K., & Van Os, J. (2003). Discrimination and delusional ideation. The British Journal of Psychiatry, 182, 71-76.

Laan, A.M., van der, & Blom, M. (2011). Jeugdcriminaliteit in de periode 1996-2010. Ontwikkelingen in zelfgerapporteerde daders, door de politie aangehouden verdachten en strafrechtelijke daders op basis van de Monitor Jeugdcriminaliteit 2010. Bevindingen uit de WOCD Monitor

zelf gerapporteerde jeugdcriminaliteit. Den Haag: WODC Cahier 2011-2

Noije, L. van & Kessels, R. (2012). Verdachten, slachtoffers en onveiligheidsgevoelens. In M. Gijsberts, W. Huijnk & J. Dagevos (Eds), Jaarrapport integratie 2011. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

(24)

Paradies, Y. (2006). A systematic review of empirical research on self-reported racism and health.

International Journal of Epidemiology, 35, 888-901. DOI: 10.1093/ije/dyl056

Pels, T. (2003). Respect van twee kanten. Een studie over last van Marokkaanse jongeren. Assen: Koninklijke Van Gorcum.

Selten, J.P. & Cantor-Graae, E. (2005). Social defeat: risk factor for schizophrenia? British Journal of

Psychiatry, 187, 101-102.

Skeem, J.L., Poythress, N., Edens, J.F., Lilienfeld, S.O., & Cale, E.M. (2003). Psychopathic personality or personalities? Exploring potential variants of psychopathy and their implications for risk assessment. Aggression and Violent Behavior, 8, 513-546.

Stevens, G.W.J.M, Pels, T.V.M., Vollebergh, W.A.M., Bengi-Arslan, L., Verhulst, F.C., Crijnen, A.A.M. (2005a). Emotionele problemen en gedragsproblemen bij Marokkaanse, Turkse en Nederlandse 4- tot 18-jarigen in Nederland. Tijdschrift voor psychiatrie, 47, 11, 779-786. Stevens, G.W.J.M., Veen, V.C. & Vollebergh, W.A.M (2009). Marokkaanse jeugddelinquenten: een

klasse apart? Onderzoek naar jongens in preventieve hechtenis met een Marokkaanse en Nederlandse achtergrond. Den Haag: Nicis Institute.

Stevens, G.W.J.M., Vollebergh, W.A.M., Pels, T.V.M. & Crijnen, A.A.M. (2005b). Predicting externalizing problems in Moroccan immigrant adolescents in the Netherlands. Soc.

Psychiatry Psychiatr. Epidemiol, 40, 571-579. DOI: 10.1007/s00127-005-0926-x

Stevens, G.W.J.M., Vollebergh, W.A.M., Pels, T.V.M. & Crijnen, A.A.M. (2005c). Predicting internalizing problems in Moroccan immigrant adolescents in the Netherlands. Soc.

Psychiatry Psychiatr. Epidemiol, 40, 1003-1011. DOI: 10.1007/s00127-005-0988-9

Vedder, P. (2011). Cultuur, acculturatie en afwijkende ontwikkeling. In P.J.M. Prins & C. Breat (Eds.), Handboek Klinische Ontwikkelingspsychologie (p. 209-228). Houten: Bon Stafleu van Loghum

Veen, V.C., Stevens, G.W.J.M., Doreleijers, T.A., Ende, J. van der & Vollebergh, W.A.M. (2010). Ethnic differences in mental health among incarcerated youths: Do Moroccan immigrant boys show less psychopathology than native Dutch boys? European Child & Adolescent Psychiatry,

19(5), 431-440.

Veling, W.A. (2009). Verhoogd risico op schizofrenie bij etnische minderheden – verklaringen en implicaties. Epidemiologisch bulletin, 44 (3), 2-7

Veling, W.A., Selten, J. P., Susser, E., Laan, W., Mackenbach, J. P., & Hoek, H.W. (2007). Discrimination and the incidence of psychotic disorders among ethnic minorities in the Netherlands. International Journal of Epidemiology, 36, 761-768.

Verkuyten, M, & Thijs, J. (2002). Etnische relaties op basisscholen. Research Paper 2002/01. Utrecht: ERCOMER/UU

(25)

Verona, E., Sadeh, N. & Javdani, S. (2010). The influences of gender and culture on child and adolescent psychopathy. In R.T. Salekin & D.R. Lynam (Eds.), Handbook of child &

adolescent psychopathy (p. 317-342). New York: the Guilford Press.

Weijters, G. (2008). Youth delinquency in Dutch cities and schools: a multilevel approach. Nijmegen: Radboud Universiteit.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kortháls richt het woord tot de vergadering, wat tot groot enthousiasme leidt (5). Kort- hals was zelf politiek opgegroeid in de BJL. Hij zou overigens zijn hele

De Stichting Welzijn beschikt niet over de middelen om deze groep aan te kunnen pakken, deze jongeren moeten volgens de stichting meer door politie en justitie

Leerlingbegeleiders zijn niet op de hoogte gesteld van de afspraak in welke gevallen jongeren naar het project kunnen worden doorverwezen.. Een belangrijke bevinding van

In het algemeen kunnen de psychosociale gevolgen voor mensen met een migratie-achtergrond volgens de organisatie groter zijn door onder meer hun beperkte sociaal netwerk in Nederland,

Echter deze bewering wordt door dit onderzoek niet ondersteund, doordat er zo goed als geen verschil is gevonden bij media invloed tussen de autochtone en allochtone meiden.. Dit

H2b: The relationship between the level of integratedness of corporate reporting and long- term financial performance is negatively moderated by the level of

Response strategy (Accommodating vs. defensive) Customer satisfaction Pre-existing attitude Anthropomorphism (Human-like vs. machine-like) Perceived Interactivity

Een aantal empirische onderzoeken laat zien dat crimineel gedrag onder jongeren verklaard wordt door de mate van sociale binding, maar niet varieert tussen verschillende