s &..o 2 1996
De twaalf
Men krijgt zijn inspiratie soms uit onverwachte
vreugden van de
wetenschap
wereld alleen maar op verschillende manieren uit-bron. In mijn geval was het
een hemd, gedragen door een jonge vriend des huizes die zojuist zijn studie aan de London School of Economics had afgesloten, en een T -shirt met het
J.M.M. DE VALK*
gelegd; waar het op aan komt, is haar te verande-ren. Maar dat is niet zo'n nieuwe gedachte. Al enkele eeuwen eerder had Francis Bacon haar geuit, Emeritus hoonleraar sociale .filos#e aan de
Erasmus Universiteit te Rotterdam.
motto van deze instelling
droeg. 'Rerum cognoscere causas' de oorzaken van de dingen leren kennen, stond er op. Een goede zinspreuk voor een instelling van wetenschappelijk onderwijs. Nader onderzoek leerde dat deze woor-den van Vergilius zijn, uit zijn Georaica, het leer-dicht over het boerenbedrijf. 'Felix qui potuit rerum cognoscere eausas', heet het daar. ' In de vertaling van Jda Gerhardt: Gelukkig wie der din-gen oorzaak mocht doorgronden. 2
Inderdaad: gelukkig! Op het eerste gezicht lijkt het misschien of wij hier met één van die standaard-formules te maken hebben die wij zo vaak in de lite-ratuur tegenkomen en die bijna afgesleten zijn: Welzalig is de mens die ... beatus vir ... Talrijke psalmverzen beginnen zo,3 en ook in de profane literatuur is deze zinswending niet zeldzaam. Maar zij is echt gemeend. Felix, noemt Vergilius de mens die zich met wetenschap bezig houdt. En drie regels verder heet het: fortunatus. Men kan met de wetenschap gelukkig zijn, er vreugde aan beleven. Daar denken wij tegenwoordig heel anders over. Vraag iemand: waartoe dient de wetenschap? Voor het plezier dat men eraan J--.eleeft? Welnee. Wetenschap is er ter beheersing van de natuur en van de samenleving (de mens inbegrepen), om meer greep te krijgen op onze omgeving, onze techniek te verbeteren, onze produktie te vergro-ten. Dat is het antwoord dat men in onze samenle-ving geeft op de vraag naar de zin van de weten-schapsbeoefening. Vaak citeert men daarbij het woord van Marx, die in zijn 'Stellingen over Feuer-bach' schrijft: tot nu toe hebben de filosofen de
toen hij in zijn Novum
Graanurn (162o) schreef: 'Natura non nisi parendo vincitur, wij moeten naar de natuur luisteren, om haar te bedwingen'. Enkele jaren later verklaarde René Descartes in zijn Discours de la méthode ( 1 6 3 7) dat wij, door de natuur
te doorgronden, ons tot 'maîtres et possesseurs de la nature' kunnen opwerken. En da~ is nog steeds onze instelling ten aanzien van de wetenschap, de natuurwetenschappen even goed als de sociale wetenschappen.
Wetenschap is nutteloos
Lees maar wat er in regeringsstukken staat over het wetenschapsbeleid. Daarin gaat het vooral over de nuttige toepassingen van de wetenschap, over pro-duktievergroting, over versterking van onze con-currentiepositie via een hoog opgeleide beroeps-bevolking. Wij mogen niet achterblijven bij andere landen! Kortom: in de wetenschapsbeoefening gaat het om geld, om macht en om roem (hoeveel Nobelprijswinnaars hebben wij?).
Daaraan dacht Vergilius (en hij is toch een van de peetvaders van onze beschaving) echter niet. Hem ging het om wetenschap omwille van de wetenschap, om zichzelfs wille. Voor hem was wetenschap een doel op zich, geen middel tot iets anders. Met andere woorden: wetenschap is nutte-loos, of behoort dit althans te zijn. Men zou de bekende versregel van Lucebert kunnen variëren tot: alles van waarde is nutteloos. Immers, nuttig is iets dat kan dienen om er iets anders, dat men waar-devol acht, mee te bereiken; als middel tot een doel dus. Maar het doel zelf dient nergens anders toe, het is waardevol in zichzelf.
68
In mijn colleges inleiding in de wijsbegeerte heb ik dit altijd zo gesteld: wijsbegeerte is nutteloos. De studenten reageerden daar steeds wat ongelovig-lachend op. Zij zijn gewend aan de gedachte: wat koop ik er voor? Het antwoord is, wat de wijsbe-geerte aangaat: Niets, maar je zult ook geen behoef-te meer hebben om iets behoef-te kopen.
Ik ov~rdrijf uiteraard. Natuurlijk heeft ook wijs-begeerte wel enig nut. Je leert er helderder door denken, je leert hoofdzaken van bijzaken te onder-scheiden, je leert erdoor te relativeren en drogre -denen te ontmaskeren. Maar in laatste instantie gaat het daar niet om. De fraaie Nederlandse term voor filosofie, wijsbegeerte, drukt het volmaakt uit: men begeert wijs te worden. En dat is genoeg. Zo inge-steld, smaakt men de vreugden van de wetenschap. Ik heb er een lijstje van gemaakt, en twaalf vreug-den onderscheiden. Het maken van lijstjes, heeft Umberto Eco opgemerkt, is een typisch Middel-eeuwse beschrijvende strategie. In zijn roman De
naam van de roos vermeldt hij vele van deze opsom-mingen. Wij kennen ze ook in de Nederlandse lite-ratuur: denk aan Beatrijs van Nazareth en haar Seven Manieren van Minnen (I 2 35) en Jakob van Maerlants Van den vijf V rouden (I 2 7 5). Meer nog kennen wij dergelijke opsommingen uit het Middeleeuwse godsdienstonderricht: de drie goddelijke deugden, de vier voornaamste waarheden, de zeven hoofd-zonden, de zeven werken van barmhartigheid, de zeven gaven van de Heilige Geest, de negen enge-lenkoren, de tien geboden, de twaalf artikelen van het geloof, de veertien staties van de kruisweg en nog talrijke andere. Dat is typisch Middeleeuws, maar het maken van lijstjes is al in de late Oudheid begonnen. Uit die tijd dateren bijvoorbeeld de opsommingen van de zeven wijzen en de zeven wereldwonderen.
Het maken van lijstjes heeft dus al een eerbied-waardig verleden, ook al is het enigszins in onbruik geraakt. Alleen in de Chinese Volksrepubliek wordt het nog in ere gehouden. Elk van de grote propagandacampagnes die het land onder Mao overspoelden, kende zijn lijstjes: de drie
hervor-mingen, de vier bezuinigingen, de drie oudegetrou-wen (de drie bekendste verhalen uit het Rode Boekje van Mao) en de negen kategorieën van onge-wenste personen (waarbij de intellectuelen de 'negende stinkende kategorie' vormden) zijn er slechts enkele voorbeelden van.
Maar nu ons eigen lijstje: de twaalf vreuaden van de wetenschap.
I
De eerste vreugde die de wetenschap ons biedt, is die van de verwonderinB, die volgens Aristoteles de bron van alle kennis is. Ik citeer uit zijn Metaphysica: 'Want het is uit verwondering en verbazing dat de mensen zijn begonnen te filosoferen, en dit is nog altijd hun eerste drijfveer ... Zij bedrijven weten-schap om te kunnen weten, en niet om een of ander nuttig doel. En dit wordt bevestigd door de feiten, want pas toen in de eerste levensbehoeften was voorzien, en zelfs enig comfort en ontspanning ver -zekerd waren, begonnen zij deze kennis te zoe-ken'4. En in zijn Poetica zegt hij: 'Leren is een natuurlijk genoegen, niet beperkt tot de filosofen, maar eigen aan alle mensen' 5.
Deze nieuwsgierigheid, deze wetensdorst, maakt een mens gelukkig. Verwondering staat niet ver af van bewondering, en is evenals zij een bron van vreugde. Zo gezien is het onbegrijpelijk dat Sirnon Stevin als motto had 'Wonder en is geen wonder'; en dat Machiavelli het Horatiaanse 'Ni! admirari', zich over niets verbazen, tot lijf-spreuk koos. Het zijn slecht passende motto's voor twee mannen die een onverzadigbare nieuwsgierig-heid bezaten. Veel karakteristieker voor de man van wetenschap is dan de reactie van de Engelse natuurkundige Arthur Eddington. Toen deze voor de zoveelste maal een experiment had uitgevoerd dat Einsteins theorie bevestigde, moet hij hebben uitgeroepen: Jammer, het klopt! 6 . Hij had liever iets nieuws, iets onverklaarbaars gevonden.
II
De tweede vreugde van de wetenschap is die van de ontdekking. Dit kan de ontdekkina van een kennisge-*De tekst van dit essay is een bewerking
van een rede gehouden op de zeventig-ste Dies van de Erasmus Universiteit. Met dank aan de Seniorenacademie, Rijksuniversiteit Groningen.
1. Publius Verailius Maro, Georaica, u, 490. 5. AristoteleS, Poetica, t, 5. 2. Verailius, Het boerenbedrijf
vertaald door Jda G.M.Gerhardt, Amsterdam 1949, blz.49·
].Psalmen 1, 32,41, 112, 119en 128. 4· Aristoteles, Metaphysica, 98 2b.
6. 'Foiled aaain! We have learnt nothinB
new about nature'. Ik heb deze uitspraak onthouden uit het afscheidscollege van prof. dr.] .H. Oortin 1970. bie, Wa we· me zell gro bes No be~ bei I en do< ker ont Lit' die ho< dd nat hel mil W1 VO< die ont get roe de1 Nu be1 bel he1 var de hei ke1 nat da1 het
)U->de
:re-"
de er de , is de ica: delOg
en-der en, Nas · er- oe-een en, rst,u
et ron dat een nse Lijf-oor rig-nan else oor erd ben :ver 1 de ;ge-g .ak an ,_.,. l 5&_021996bied zijn, maar ook de oplossing van een probleem. Wat het eerste betreft: wanneer de aankomende wetenschapsbeoefenaar voor het eerst kennis maakt met een probleemgebied waarvan hij tot dusverre
zelfs het bestaan niet vermoedde, kan hem een
groot geluksgevoel doorstromen. Dat er zoiets
bestaat, dat je deze dingen kunt onderzoeken!
Novalis noemt de eerste kennismaking met de
wijs-begeerte in één adem met de eerste kus: voor hem
beide even emotionele ervaringen.7 Andere
verha-len hoe hun nieuwe vergezichten werden geopend door de filosofie der geschiedenis: een haast dron-kenmakende ervaring. Een filoloog wiens naam mij ontschoten is, die in de vorige eeuw ontdekte dat in Litouwen een taal gesproken wordt die nog heel dicht staat bij het Sanskriet, geraakte daardoor in de hoogste staat van opwinding en beschrijft die
ont-dekking met woorden waarin de emotie nog natrilt. 8 Velen van u zullen soortgelijke ervaringen hebben gehad, ook al waren deze misschien wat minder hevig.
Wat het ontdekken van oplossinsen betrift., is het grote
voorbeeld natuurlijk het Heureka van Archimedes, die in bad zittend de grondwet van de hydrostatica
ontdekte en daarover zo gelukkig was dat hij,
ver-getend zich eerst aan te kleden, het huis uit rende,
roepende: ik heb het gevonden! ik heb het
gevon-den! 9 Pythagoras, zo vertelt men, was zó gelukkig
met de ontdekking van de naar hem genoemde
stel-ling, dat hij de goden honderd ossen offerde. 10 Hij
moet wel buiten zichzelf geweest zijn van vreugde.
Nu zijn de meesten van ons onderzoekers van bescheiden formaat, wie het niet gegeven is om belangrijke ontdekkingen te doen. Maar ook een
her-ontdekking kan grote vreugde brengen. Wie van ons is het niet gebeurd dat hij - geholpen door de literatuur en leermeesters - opeens een waar-heid ontdekte die hij tot dan toe slechts formeel kende. Zó zit dat dus, roept men dan uit. Ja, natuurlijk, is de reactie van de omgeving: wist je dat dan niet 7 Het staat in alle handboeken. Zeker, maar het lééfde tot dusver niet; je had er wel kennis van
1· Nova/is, Fragmente, I, 6o.
8. Jean Mauclère, Essai d 'histaire du peuple
lituanien, Paris 1930, blz. 1 1 7 -1 2 2.
9· Aldus verhaalt Marcus Vitruvius Pollio,
De architectura ( 16-1 3 v. Chr.), IX, 3.
1 o. Diogenes Laertius, De vitis ph i/aso phorum, (ca. 22o n. Chr.), vm, 12.
1 1. J.H.Newman, An Essay in Aid
cif
genomen, maar het was geen geestelijk bezit ; nu pas wéét je het. Het is het enorme verschil tussen
wat Newman noemde notional knowledge en real
knowledge; en je moet het zelf ervaren hebben om te weten hoe groot het verschil is, en hoe geluk-kig het bereiken van persoonlijke kennis je kan maken. I 1 Dan kan men met Pythagoras meevoelen, ook al offeren wij geen ossen meer.
I l l
De derde vreugde van de wetenschap is die van het inzicht: het begrijpen van de samenhangen in de werkelijkheid, of ook wel het scheppen van orde in de wereld der verschijnselen: zó moet je dat zien. ' 't Is toch mooi dat je alles zoo zeker weten kunt', zegt Nescio ironisch in zijn Titaantjes. Maar daar doelt hij op schijnwetenschap en gelijkhebberij. Het is mooi om iets te weten, verbanden te zien in de op het eerste gezicht chaotische en in ieder geval
overstelpende werkelijkheid. In een bespreking van twee nieuwe boeken op het gebied van de
astrofysi-ca in de Times Literary Supplement trof mij dat het ene
boek 'exciting' en het andere 'exhilarating'
genoemd wordt. Twee verschillende recensenten geven aldus beiden aan dat de inzichten die zij uit
deze boeken verkregen hadden spannend en
opwin-dend zijn . 1 2
Het geeft niet dat de dingen waarover de
weten-schapsman in opwinding raakt voor de buitenwacht vaak onbegrijpelijk zijn of triviaal lijken. De inwo-ners van Milete lachten Thales uit, die al peinzend in een put liep, 1
3 en die van Syracuse maakten zich
vrolijk over de naakte Archimedes. Doch dezen merkten dat in hun blijdschap niet eens; hun vreug-de was blijvenvreug-der, en wie het laatst lacht, lacht het best.
IV
De vierde vreugde van de wetenschap is van bescheiden aard, doch zij kan niettemin een diepe
voldoening zijn. Het is de vreugde van het goed en competent beoefenen van het ambacht, dat de wetenschap óók is. Het is weinig wetenschapsbeoe-fenaars gegeven, grote ontdekkingen te doen of
a Grammar
cif
Assent, 1870.1 2. The Times Literary Supplement, 29 juli
198 3. De bedoelde boeken zijn Wolf. Ta kina the Q,Jantum Leap, en Allaby and Lovelock, The Great Extinction
1 3. Dioaenes Laertius, t.a.p., I, 34·
s&..o2 1996
baanbrekend werk te verrichten (ook al wordt van ons allen verwacht dat wij grensverleggend onder-zoek doen, zoals dat tegenwoordig heet). De mees -ten van ons zijn de waterdragers en houthakkers der wetenschap: onze prestaties zijn van bescheidener aard. Maar onderschat de vreugde niet, die het goed uitoefenen van het ambacht kan geven. Het kennen van de materialen en de bronnen, het goed gebruik van het instrumentarium, van naslagwerken en
compendia, het weten waar te zoeken en wat te
combineren, het gewetensvol natrekken van alle gegevens en verwijzingen, dat vak beheerst men niet zó maar, doch dat vraagt toewijding en ijver.
Er is nogal eens gelachen over de pedanterie van
sommige geleerden. Lichtenberg noemt in zijn
onlangs uitgegeven briefwisseling als hoogtepunt van geleerdheid een 'lijstje van errata in de lijst van
errata'. '4 Wij mogen rustig met hem meesmuilen.
Maar het gaat hier alleen maar om de overdrijving van op zich heel lovenswaardige en voldoening gevende nauwkeurigheid.
V
De vijfde vreugde van de wetenschap is die van het
spel, dat vrijwel iedere menselijke bezigheid in meerdere of mindere mate kenmerkt, en dat ook de wetenschap niet vreemd is. In zijn Homo ludens
betwijfelt Huizinga of er in de moderne wetenschap nog plaats is voor de spelhouding. 'Zeker vertoont zij minder ludieke trekken dan in de tijdperken van haar eerste oorsprong of van haar herleving sedert de Renaissance tot in de achttiende eeuw', stelt hij vast. 15 Maar als men ziet, wat hij als spelvormen in de wetenschap noemt- tot in het ridicule doorge-voerde classificatiesystematiek, of domme woord-verklaringen '6 - dan denk ik dat hij enkele
belang-rijke elementen van de moderne wetenschap over het hoofd ziet.
Daargelaten nu dat alle zuivere wetenschap, die zich niet behoeft te bekommeren om nut of toepas-sing doch haar doel uitsluitend in zichzelf vindt, altijd een sterk element van spel in zich bergt, kan er gewezen worden op het feit dat
wetenschappe-14. Ceoro Christoph Lichtenbera,
Briifwechsel, hrsa. von Ulrich Joost und Albrecht Schó'ne, 1, München, 198 3.
15. j.Huizinaa. Homo Ludens, Proeve ener bepalin9 van het spel-element der cultuur, Haarlem 1951 3 ,blz. 209.
16. Huizinaa. t.a.p., blz. 2o8.
1 7. 'The most incomprehensible thin9 about
the world is that it is comprehensible'. Citaat ontleend aan Philip Frank,
lijk onderzoek dikwijls verwantschap vertoont met
het oplossen van een puzzle, en dezelfde spanning
bij het zoeken en voldoening bij het vinden geeft. Ook denke men aan het speelse dat ligt in de goed
geslaagde wiskundige formule, in de raak getroffen
verbale formulering. De geweldige ontdekking van Kepler en Galilei, dat de wiskunde een sleutel is tot het verstaan van de natuur, is reeds dikwijls beschreven. Maar niemand heeft dit inzicht zo treffend geformuleeerd als Albert Einstein, toen hij
zei: 'Het eeuwige onbegrijpelijke van de wereld is
haar begrijpelijkheid'. '7 Zo'n speelse formulering is een kleine kostbaarheid, die vreugde geeft. Onze landgenoot Jacob Moleschott is in de vorige eeuw
ook eens zo'n formulering gelukt: zijn beroemde
'Ohne Phosphor kein Gedanke', een vondst die hij
vergeefs heeft trachten te herhalen. '8
Mag ik u, wat het speelse element in de weten-schap betreft, tenslotte de oude Chinese vergelij-king in herinnering roepen, die het leven van de geleerde indeelt in de fase van de kameel, die van de leeuw en die van het kind. Men begint met als een kameel vrachten kennis te verzamelen en met zich mee te torsen; daarna gaat men de problemen grommend als een leeuw te lijf; ten slotte is men ze meester geworden, en speelt ermede als een kind. '9 'One should wear one's learning lightly',
zeggen de Engelsen, die ook als
wetenschapsbeoe-fenaars gaarne amateurs blijven. Ze hebben groot gelijk. Tenslotte betekent scholè, waarvan ons woord school is afgeleid, in oorsprong: vrije tijd. En daarin speelt men.
VI
De zesde vreugde van de wetenschap is die van het
uitleggen van de gewonnen inzichten aan anderen. Zij vormt het complement van het begrijpen, want goed uitleasen is niet de simpele overdracht van kennis, maar het laten begrijpen. Trefzekere, helde-re formuleringen zijn daarvoor nodig, en een goed opgebouwd betoog waaraan al het vakmanschap te pas komt dat men zich verworven heeft. Maar dan zó dat de leerling zelf gaat zien waarom het gaat, Relativity, Boston, 1950, blz. 133.
Zie ook Maurice Merleau-Ponty, Siones,
Paris 196o, eh. vm: Einstein et la cri,!e de la raison, blz. 242-249.
1 8. jacob Moleschott, Die Lehre der
Nahrunosmittel, Erlangen 185o, blz. 1 16. 19. Deze vergelijking is o.m. uitge
werkt door Nietzsche in een hoofdstuk
van zijn A lso sprach Zarathustra ('V on den drei Verwandlunoen). zon Dal vro de wel het De het gen het van een hel: goe hel: of2 me hij ree sch De uid het gr der, naa aan urn ten aan lijk beo te 1 VO< reu var zei eer 20. uite goe niet leer 2 I. Eve
zonder de leermeester eenvoudig na te praten. 20
Daarom vergeleek Socrates, zoon van een vroed
-vrouw ,2 1
zijn onderwijs met hààr kunst: hij hielp bij
de geboorte van inzicht. En evenals bij het ter
wereld komen van een kind, is er dan vreugde in
het huis.
VIl
De zevende vreugde van de wetenschap is eveneens
het complement van een eerder genoemd
genoe-gen, dat van het ontdekken. Het is de vreugde van
het wesen wijzen, het laten ontdekken door anderen
van de rijkdommen der wetenschap. Dàt zou je
eens moeten lezen, of: zoek eens in die richting:
heb je daaraan gedacht? Weet je dat daar een heel
goed boek over is? Of: trek dit hulplijntje eens. Of:
heb je het al eens met dit instrument geprobeerd?
Vaak weet de ervaren onderzoeker zelf ook niet
of zijn suggesties iets zullen opleveren, maar hij ziet
meer kanten aan het probleem dan de beginner en
hij helpt hem die ontdekken. Hij heeft het
voor-recht wegen te mogen wijzen in de tuin der
weten-schap.
VliJ
De achtste vreugde van de wetenschap is het deel
uitmaken van een serneenschap van onderzoekers,
het opgenomen zijn in een communauteit waarin de
grootsten hun plaats hebben naast de meer
beschei-den talenten. Wij werken in een 'univer iteit'; die
naam is een verkorting van de fraaie middeleeuwse
aanduiding 'universitas magistrorum et
scholari-um', een gemeenschap van leermeesters en
studen-ten. Wij werken samen, beginners eng vorderden,
aan een taak die groter is dan elk van ons
afzonder-lijk aan kan.
Maar de gemeenschap waarin de
wetenschaps-beoefenaars werken, strekt zich vcrder uit in
ruim-te en in tijd. Indien wij verder zien dan wie ons
voorgingen, is dat omdat wij op de schouders van
reuzen staan, zei John van Salisbury, die bisschop
van Chartres was in de twaalfde eeuw. 22 Newton
zei het hem na, en ook wij kunnen dat doen. Wie
een wetenschap beoefent, neemt deel aan een
gesprek met de grote mannen en vrouwen van alle
tijden.
Vele denkers hebben gewezen op het grote
voorrecht dat dit betekent. De lectuur van goede
boeken, zegt Dcscartes, is als een gesprek met de
grootste geesten van vroeger eeuwen want in hun
boeken tonen zij zich van hun beste kant. 23
Niemand heeft deze ervaring beter onder
woor-den gebracht dan Machiavelli. Ik citeer een stukje
uit de beroemde brief die hij in december r 51 3
van-uit zijn ballingsoord aan zijn vriend Vettori schrijft.
Hij schildert zijn dagindeling. En dan zegt hij:
's Avonds ga ik mijn studeervertrek binnen. Bij de
deur ontdoe ik mij van mijn daagse kleren die vol
modder zitten, en ik trek mijn diplomatengewaad
aan. En als ik dan aldus passend ben aangekleed,
treed ik binnen in de gemeenschap van de grote
schrijvers uit de Oudheid, door wie ik liefdevol
ontvangen word en bij wie ik het voedsel tot mij
neem dat het enige is waarvoor ik op de wereld ben
gekomen. Ik schaam mij dan niet om met hen te
spreken en hen naar het motief van hun daden te
vragen. En in hun welwillendheid geven zij mij
ant-woord. En vier uur lang voel ik geen enkel verdriet,
vergeet ik al mijn zorgen, heb ik geen ·angst voor de
armoede en word ik niet verontrust door de
drei-ging van de dood; met hart en ziel geef ik me aan
hen over'. 24
IX
De negende vreugde van de wetenschap is de
bewon-derins voor grootse prestaties van het menselijk ver
-nuft en voor hun scheppers. Wij kunnen als
weten-schapsbeoefenaars de prestaties van de reuzen niet
evenaren, maar onze training stelt ons wel in staat
ze beter op waarde te schatten, en er dus meer van
te genieten, dan buitenstaanders gegeven is.
En het vermogen tot bewondering maakt de mens
gelukkig. In zijn Traité des passions herleidt Descartes
alle edele bewegingen van het menselijk gemoed
tot deze ene: l'admiration. Het doet wat
kunstma-tig aan, deze verenging van heel het gevoelsleven
tot één grondpassie (dat deed men overigens in die
tijd wel meer). Maar hij had slechter kunnen kiezen.
2o. In zijn De maaistro zet Auaustinus uiteen dat de oorspronkelijkheid van de goede leermeester hierin bestaat, dat hij niet hinderlijk tussen de leerling n en de leerstof gaat staan.
21. Dloeenes Laerc.ius, t.a.p., 11, 18. Eveneens Plato, Theaetetus, 148e-I51 d.
2 2. john van Salisbury, Metaloaicus 111, rv (Migne, P.L. 199, 9ooC). Hij schrijft dit gezegde toe aan Bernarel van Chartres, leider van de School van Chartres in het begin van de twaalfde eeuw (Ik dank deze verwijzing aan prof. dr.Th. van Velthoven).
2 3. Discours de la méthode, l.
24. Niceoio Machiavelli, Lettere (Opere, v 1. A cura di Francesco Gaeta). Milano 1961, blz. 304 (brief van 1 o december 1513)·
72
x
De tiende vreugde van de wetenschap bestaat uit het onbaatzuchtia bezig zijn. Grote geleerden wijden zich met geheel hun hart aan hun werk, daarbij zichzelf vergetend. De verstrooidheid die vele geleerden kenmerkt is eigenlijk in het geheel geen verstrooiing, maar een teken van hun uiterste
con-centratie op één onderwerp, waardoor al het
overi-ge onbelangrijk wordt. Toen Luis de Léon, de beroemde Spaanse humanist, na vijf jaren in de ker-kers van de Inquisitie te hebben verbleven, zijn onderwijs aan de universiteit van Salamanca weer mocht hervatten, begon hij zijn eerste college met de woorden: 'Gisteren waren wij gebleven bij .. .'. Zijn eigen lot was oninteressant, alleen de
weten-schap was de moeite waard. 25
Deze onbaatzuchtigheid kent nog een andere, schone verschijningsvorm: wanneer de meester
zich erover verheugt dat de leerling hem
voorbij-streeft. 26
XI
De elfde vreugde van de wetenschap is die van het
bezig zijn met iets dat, althans in zijn beste voort-brengselen, tijdloos is, ontstegen aan de wisselvallig-heden van het aardse bestaan en van het persoonlijk lot. 'Wat verdwijne, wat verschijne, 't hangt niet aan een los geval' dichtte Bilderdijk.27 Wij zoeken naar iets blijvends, ook al beseft iedere onderzoeker dat zijn resultaten iets voorlopigs hebben en steeds onder kritiek dienen te worden geplaatst. Het gebouw der wetenschap groeit langzaam doch
gestaag, en daaraan werken vele mensen mee.
Wij geloven in onze tijd niet meer zo grif in de aanstaande voltooiing van dit gebouw, zoals in de vorige eeuw nog door vele wetenschapsbeoefenaars werd aangenomen. Evenmin voelen wij de behoef-te aan het tot stand brengen van een allesomvatten-de Summa of Encyclopedie, zoals Aristoteles, Thomas, Hegel en zelfs nog Comte en Spencer dit beproefden, een werk waarin de tijd als het ware wordt stilgezet omdat alles begrepen is. Het ideaal van de philosophia perennis van Leibniz is
ver-bleekt. Wij weten dat er nog veel te doen is, en dat
de wetenschap waarschijnlijk nimmer haar
voltooi-ing zal bereiken. Maar toch tilt het zoeken naar het vaste, het blijvende in de werkelijkheid (al was het maar de regelmaat in de verandering) ons boven het wisselvallige van het leven uit.
'Wir wollen durch Erfahrung nicht sowohl klug
(für ein andermal) als weise (fur immer) werden',
zegt Jacob Burckhardt op onnavolgbare wijze in zijn
Weltaeschichtliche Betrachtunaen. 28 En even verder
lezen wij: 'Onze wetenschap is niet slechts een recht en een plicht, maar tevens een diepe behoef-te; zij is onze vrijheid temidden van het bewustzijn van de algemene gebondenheid aan de stroom der noodzakelijkheid'. 29 Misschien is het daarom dat
Sertillanges durft te beweren dat de ware
intellec-tueel tot aan het einde van zijn leven jong blijft: hij kan niet verzuren of verbitteren, want hij heeft deel aan de eeuwige jeugd der waarheid. Jo
XII
De zojuist aangehaalde woorden van Burckhardt
preluderen op hetgeen de twaalfde en hoogste
vreugde van de wetenschap genoemd mag worden:
de aanschouwins van de werkelijkheid. Wij overschrij-den daarmee de grenzen van de eigenlijke
weten-schap. Want zij vormt er weliswaar de onmisbare
voorbereiding toe, doch zij kan deze aanschouwing
niet zelf geven. Het is de theoria, de hoogste wijze van kennen volgens de Grieken, waarbij de mens door een goddelijke vonk wordt aangeraakt.l' Zij
wordt slechts aan enkele uitverkorenen vergund,
zegt Aristoteles, en dan nog slechts voor korte
ogenblikken. J 2 Maar zij vormt de bekroning van
het wetenschappelijk bezig zijn en tevens zijn hoog-ste beloning: in haar vinden wij het volmaakte geluk. Wij vinden deze gedachte van Aristoteles terug in de Middeleeuwen, bij Thomas van Aquino, die de contemplatie de hoogste menselijke activiteit noemt. 'De hoogste vreugde van de mens bestaat in het uitoefenen van zijn hoogste vermogen, namelijk het verdiepen van zijn geest in de onvergelijkelijke 2 5. De anecdote betreffende Luis de
Léon vond ik in Gerald Brenan,
27. W.Bilderdijk. Afscheid (1811). Parijs 1950 4,blz. 279· The Literature '![ the Spanish People ( 19 51 ),
New York I 957, blz. 157.
2 6. Zie over de onbaatzuchtigheid der
wetenschap ookA.G.M. van Me/sen,
Theoria en praxis, Amsterdam 1 964,
blz. 5-7.
In: Gedichten. Bibliotheek der Nederlandse
Letteren, Amsterdam 194J, blz. 161.
2 8. jacob Burckhardt,
Weltaeschichtliche Betrachwnaen, 1, 1 .
29. Burckhardt, ibidem.
JO. A.D.Ser!illanaes, La vie intellecwelle. Son esprit, ses conditions, ses méthodes.
J I. Hannelore Rausch, Theoria. V on ihrer sakra/en Zur pbilosophischen Bedeu!ina.
München 1982.
J 2. Aristoteles, Metaphysica, I 02 5b ;
Ethica Nicomachea, I I na, I I 78b.
waal het' Ie rUl Het ge ra doel kor die 1 hem filos wac. ind( Ex l duw
'
gew geld vree geefat 11 -et et et
lg
,
I> jn er ~n : f-jn er .at c-uj ~el dt ,te n: ij- 11-re ng ze ns ~ij cl, ·te an g-:te .es o, eit in ijk ke s &..o 2 1996waarheid' .33 Zo ziet het ook Spinoza: de kennis van het wezen der dingen geeft de hoogst mogelijke zie-lerust.34
Het is de oude droom om tot een wetenschap te geraken die de wereld niet slechts kan verklaren, doch tevens ons bewustzijn in harmonie met de kosmos brengt. De Grieken beseften dat de mens die niet uit eigen krachten kan volbrengen; het kan hem slechts geschonken worden. De christelijke filosofen wisten dat hun dit geluk in het hiernamaals wachtte. Wij vinden de ontroerende uiting daarvan in de woorden die Ncwman als zijn grafschrift koos: Ex umbris et imaginibus in veritatem, uit de scha-duwen en beelden in de waarheid.35
Voor de hedendaagse mens is het moeilijk geworden daarin te geloven. Maar ook voor hem geldt dat de tot wijsheid gerijpte wetenschap hem vrede kan brengen. Ik keer terug naar Vergilius, en geef nu ook de verzen die op de in de aanvang
geci-33. Thomas van Aquino, Opusc. X, de Causis, /eet. 1. Zie ook zijn Summa
Theoloaiae, 11 11ae, q. 3, art. 8 ; en Opusc. xm, Compendium theoloaiae, 1 04.
34· Ethica, v, stelling XXVII
teerde regel volgen, in de mooie vertaling van Ida Gerhardt:
Gelukkig wie der dingen oorzaak mocht doorgronden,
die alle angsten en het onverbiddelijk noodlot dwong aan zijn voeten.
Geen bijlenbundels van het volk, geen koningspurper
raakt hem: geen tweedracht, broeders tot verraad ontrustend.
Hem kwelt niet de haat tegen wie heeft. Vreemd blijft hem het ijzeren
recht, het bezeten forum en de staatsgebouwen.36
Dit zijn de vreugden van de wetenschap. Daaraan mogen wij deelhebben. Verheugen wij ons daar-over: gaudeamus igitur !
35· Wi!Jrid Word, The L!fe '![John Henry
Cardinal Newman, London 19 1 2, 11, blz. 537·
36. Verailius, Georaica, 11, 490-502. Gerhardt, t.a.p., blz.49·