• No results found

Groei belangrijk voor tweedeworps zeug

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Groei belangrijk voor tweedeworps zeug"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

V-focus april 2008

44

V A R K E N S

& P L U I M V E E

a

c

h

te

rg

ro

n

d

V-focus april 2008

45

V A R K E N S

& P L U I M V E E

a

c

h

te

rg

ro

n

d

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 < 0 0-10 10-20 20-30 30-40

Gewichtstoename tussen eerste inseminatie en spenen van eerste toom (kg)

Per cent ag e gu st Sterksel Rosmalen

Andere factoren die van belang bleken te zijn voor de reproductieresultaten zijn gewicht en leeftijd bij dekken, gewichts-, spek- en eiwit-verlies tijdens de eerste lactatie en gewicht bij spenen. Opvallend was dat 48 procent van de zeugen meer dan 12 procent afviel tijdens de lactatie en zodoende niet voldoende kon groeien tussen het moment van dekken en het spenen van de eerste worp. In de literatuur wordt 12 pro-cent gewichtsverlies aangeduid als de kritische waarde waarboven het drachtigheidspercentage en/of de toomgrootte in de volgende worp daalt. Dat het gewicht bij het spenen van de eerste worp ook van belang is voor een goed drachtig-heidspercentage en een goede toomgrootte in de tweede worp, blijkt uit tabel 1. Uit zowel de data-set van Sterksel als Rosmalen bleek dat zeugen die meer dan 170 kilo wegen bij spenen, een hoger drachtigheidspercentage (Rosmalen) en grotere tomen (Sterksel en Rosmalen) geven in vergelijking met dieren die minder dan 150 kilo wegen bij spenen. Dit was onafhankelijk van het gewicht bij dekken of bij eerste keer werpen.

Voerniveau en lactatielengte

Een groot percentage dieren haalt de optimale groei tussen eerste keer dekken en het spenen van de eerste worp niet. Dit komt waarschijnlijk door een groot gewichtsverlies tijdens de eerste lactatie. Door jonge zeugen vroeg in de tweede dracht een hoger voerniveau (meer energie en meer eiwit) te verstrekken of door alleen meer eiwit te verstrekken, hebben de dieren de moge-lijkheid dit gewichtsverlies snel te herstellen. Dit verbetert mogelijk de reproductieresultaten. De zeugen op drie in plaats van vier weken spenen kan mogelijk het conditieverlies van de zeugen tijdens de eerste lactatie beperken.

Meten karbonadespier

Tijdens het onderzoek wordt ook onderzocht of het meten van de karbonadespier door middel van ultrasound scannen een indicatie kan zijn voor eiwitverlies (conditieverlies) van zeugen. Mocht dit zo zijn, en de methode is praktisch toepasbaar, dan zou deze meting naast spek-diktemetingen gebruikt kunnen worden om de conditie van de zeug te scoren. Het gebruik van beide metingen kan een betrouwbaarder beeld van de conditie geven dan alleen spekdikte-metingen, met name omdat eiwitverlies een grote invloed kan hebben op de reproductie-resultaten in (jonge) zeugen.

Figuur 1

Tabel 1

ir. Lia Hoving

(Bond van Coöperatieve Varkens KI-verenigingen/WUR) dr.ir. Carola van der Peet-Schwering (ASG – Animal Sciences Group van Wageningen UR, Lelystad)

prof.dr.ir. Bas Kemp en dr.ir. Nicoline Soede (Wageningen UR, Wageningen)

T

weedeworps zeugen, zeugen die

één keer in de kraamstal gelegen hebben, worden vaak moeilijker drachtig en/of geven kleinere tomen in vergelijking met eerste- of oudereworps zeugen. In de literatuur wordt dit ook wel het ‘second litter syndrome’ (SLS) genoemd. Het SLS vermindert niet alleen de vruchtbaarheid van tweedeworps zeugen, maar

omdat reproductieproblemen één van de belang-rijkste redenen van afvoer bij jonge zeugen zijn, kan het SLS ook de levensduur van de zeugen negatief beïnvloeden.

In opdracht van het Productschap Vee en Vlees (PVV), De Bond voor Coöperatieve Varkens KI-verenigingen (Bond KI) en De Heus Voeders is de Animal Sciences Group van Wageningen UR (ASG) een onderzoek gestart naar de oorzaken van de verminderde vruchtbaarheid en toom-grootte bij tweedeworps zeugen. Het onderzoek loopt nog, maar waarschijnlijk kan een verhoogd voerniveau en een kortere lactatieperiode verlich-ting brengen voor de jonge zeug.

Relatie eerste en tweede worp

Om inzicht te krijgen in de oorzaak van de ver-minderde reproductieresultaten bij tweedeworps zeugen is een dataset geanalyseerd met daarin de gegevens van 500 gelten en eersteworps zeu-gen van de proefbedrijven Sterksel en Rosmalen. Het bleek dat de groei van de gelt/eersteworps zeug tussen de eerste keer dekken en het spenen van de eerste toom, erg belangrijk is voor zowel het drachtigheidspercentage als de toomgrootte in de tweede worp. Figuur 1 illustreert dit voor het percentage guste zeugen (dieren niet drach-tig bij de drie- en vierweekse controle). De figuur laat ook zien dat het percentage guste zeugen afneemt naarmate de zeugen meer in gewicht toenemen tussen het moment van eerste keer dekken en het spenen van de eerste toom. Jonge zeugen moeten nog groeien om hun volwassen gewicht en lichaamssamenstelling te bereiken. Als de dieren niet genoeg kunnen groeien tus-sen de eerste keer dekken en het spenen van de eerste toom, proberen zeugen dit in de eerst-volgende vroege dracht nog te doen. Dit gaat ten koste van het drachtigheidspercentage en de toomgrootte in de volgende worp.

Groei belangrijk voor

tweedeworps zeug

De reproductieresultaten van tweedeworpszeugen blijven vaak achter bij die van eerste- en oudereworps

zeugen. Groei van de jonge zeug blijkt hierbij een belangrijke rol te spelen. Wellicht dat een verhoogd

voerniveau of een veranderde voersamenstelling verbetering kan brengen.

Gewicht bij spenen in relatie tot reproductieresultaten als tweedeworps zeug.

Percentage guste zeugen in relatie tot de gewichtstoename tussen eerste keer dekken en het spenen van de eerste toom.

Gewicht bij spenen eerste worp

Sterksel < 150 kg 150-169 170-189

Dekken Leeftijd (dagen) 274 270 274

Gewicht (kg) 141 143 150

1e worp Gewicht werpen (kg) 193 202 213

Levend geboren* 11,1 10,7 11,1 Gewicht spenen (kg) 140 160 178 2e worp Drachtigheidspercentage* 75 82 78 Levend geboren* 9,9 11 11,6 Aantal dieren 59 86 80 Rosmalen <150 150-169 170-189

Dekken Leeftijd (dagen) 227 230 233

Gewicht (kg) 121 124 127

1e worp Gewicht werpen (kg) 188 200 208

Levend geboren* 10,7 10,2 9,9

Gewicht spenen (kg) 140 160 177

2e worp Drachtigheidspercentage* 86 89 95

Levend geboren* 11,1 11,1 11,7

Aantal dieren 53 59 19

*van eerste inseminatie

C o N C L U S I E

De gegevensanalyse laat zien dat de groei (ontwikkeling) van jonge zeugen van grote invloed is op de reproductieresultaten, het afbig-percentage én de toomgrootte bij tweedeworps zeugen. Zeugen-houders zouden daarom extra aandacht moeten besteden aan het management van de jonge zeug. Als ondanks optimaal management de groei/ontwikkeling bij spenen tegenvalt, kan een aangepast voer-niveau of voersamenstelling in de vroege dracht de jonge zeug mogelijk faciliteren in haar groei en zodoende de reproductieresultaten in de volgende worp verbeteren.

T o o M G R o o T T E

Een tweedeworps zeug werpt meestal minder biggen dan jongere of oudere zeugen. De groei van de jonge zeug blijkt hierop van invloed.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Figuur 3 geeft hier- van een voorbeeld: toename van het aandeel houtige habitats (tot circa 20% van het landschap) leidt tot een grotere roverpopulatie aan het eind van het

In de resultaten sectie zijn ook per jaar en tuigtype de opbrengsten (Euro) en de aanlandingen (kg) voor alle schepen tezamen voor de totale vangst en voor de drie soorten:

Uit het systematische overzicht van de literatuur dat we voor dit artikel uitvoerden (te vinden in het supplement) bleek dat er bij meerdere ziekten aanwijzingen zijn gevonden

In tabel 5 is een overzicht gegeven van het aantal vruchten en het gemiddelde vruchtgewicht aan het einde van de teelt (dus per 22 oktober).. Het aantal vruchten per plant en het

The uncertainty and unpredictability in South African law with regards to the quantification of re-partnering as a contingency in a claim for loss of support can to a certain

Ook wanneer de eigenaar de hond bewust in contact had laten komen met de indringer en hij dus op de hoogte was geweest van het gevaar voor besmetting, zou hij

Dit betekent niet alleen dat daarmede bepaald wordt dat deze categorie artsen een deels specifieke taak vervult binnen de gezondheidszorg, doch tevens dat de geneeskunst voor

Voorzover er voldoende bloeiende planten waren, kon per groep van bollen die op dezelfde datum waren gerooid, gemiddeld over de bolmaten en de koelbehande- lingen, de datum