• No results found

Evaluatie beleid EHS en VHR-gebieden : achtergrondrapportage bij de Natuurbalans 2003

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Evaluatie beleid EHS en VHR-gebieden : achtergrondrapportage bij de Natuurbalans 2003"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P l a n b u r e a u - w e r k i n u i t v o e r i n g

Ev a lu a tie b ele id E HS e n V HR -geb iede n

A c h t e r g r o n d r a p p o r t a g e b i j d e N a t u u r b a l a n s 2 0 0 3

W. Geertsema

I.M. Bouwma

W.P. Daamen

H.A.M. Meeuwsen

W e r k d o c u m e n t 2 0 0 3 / 2 4

A l t e r r a , R e s e a r c h I n s t i t u u t v o o r d e G r o e n e R u i m t e

(2)
(3)

R e e k s ' P l a n b u r e a u - w e r k i n u i t v o e r i n g '

Evaluatie beleid EHS en VHR-gebieden

A c h t e r g r o n d r a p p o r t a g e b i j d e N a t u u r b a l a n s 2 0 0 3

W. Geertsema

I.M. Bouwma

W.P. Daamen

H.A.M. Meeuwsen

W e r k d o c u m e n t 2 0 0 3 / 2 4

A l t e r r a , R e s e a r c h I n s t i t u u t v o o r d e G r o e n e R u i m t e

(4)

De reeks ‘Planbureau - werk in uitvoering’ bevat tussenresultaten van het onderzoek van de uitvoerende instellingen* voor het Natuurplanbureau. De reeks is een intern communicatiemedium en wordt niet buiten de context van het Natuurplanbureau verspreid. De inhoud heeft een voorlopig karakter en is vooral bedoeld ter informatie van collega-onderzoekers die aan planbureauproducten werken. Citeren uit deze reeks is dan ook niet mogelijk. Zodra eindresultaten zijn bereikt, worden deze ook buiten deze reeks gepubliceerd. De reeks omvat zowel inhoudelijke documenten als beheersdocumenten.

*

Uitvoerende instellingen: Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ), Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Rijksinstituut voor integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA) en Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR)

Betekenis Kwaliteitsstatus

Status A: inhoudelijke kwaliteit is beoordeeld door een adviseur uit een zogenoemde referentenpool. Deze pool bestaat uit onafhankelijke adviseurs die werkzaam zijn binnen het consortium RIKZ, RIVM, RIZA en WUR

Status B: inhoudelijke kwaliteit is beoordeeld door een collega die niet heeft meegewerkt in het desbetreffende projectteam

Status C: inhoudelijke kwaliteitsbeoordeling heeft (nog) niet plaatsgevonden

Werkdocument 2003/24 is gekwalificeerd als status C. Dit document is geaccepteerd door Joep Dirkx, opdrachtgever namens het Milieu- en Natuurplanbureau

©2003 ALTERRA Research Instituut voor de Groene Ruimte

Postbus 47, 6700 AA Wageningen.

Tel.: (0317) 47 47 00; fax: (0317) 41 90 00; e-mail: info@alterra.nl

Natuurplanbureau, vestiging Wageningen

Postbus 47, 6700 AA Wageningen.

Tel.: (0317) 47 78 45; fax: (0317) 42 49 88; e-mail: info@npb-wageningen.nl

(5)

Inhoud

Samenvatting 7 1 Inleiding 9 2 Ecologische Hoofdstructuur 11 2.1 Inleiding 11 2.2 Wat is de EHS? 11 2.3 Maatregelen en Taakstelling 13 2.4 Beleidsprestaties 17 2.4.1 De gegevens 17 2.4.2 Begrenzing 18 2.4.3 Verwerving en overdracht 24 2.4.4 Inrichting 25

2.5 Evaluatie voortgang uitbreiding EHS 26

2.6 Effecten 28

2.6.1 Afname versnippering 28

2.6.2 Toename soorten 32

3 Voortgang Europees beleid: Aanwijzing Natura 2000-gebieden 33

3.1 Inleiding 33 3.2 Maatregelen en taakstelling 33 3.3 Beleidsprestaties 34 3.3.1 Aanwijzing 34 3.3.2 Beheer 36 3.4 Evaluatie 38

3.5 Relatie met EHS 38

4 Slotopmerkingen 40

Literatuur 42

Bijlage 1 Verslag overleg met Dick Bal, EC-LNV, dd 26 maart 2003 43 Bijlage 2 Verslag vergadering 26/03/03 13.00-15.00 u, Hoog Brabant Utrecht 46 Bijlage 3 Toelichting bij Landelijke Natuurdoelenkaart 50 Bijlage 4 Berekening oppervlakteverdeling EHS2003: factsheet en beschrijving

berekening bij CGI 51

Bijlage 5 Lijst met aangemelde Habitatrichtlijngebieden 55 Bijlage 6 Factsheet en Resultaat eigendomgegevens van Natura 2000-gebieden 58

(6)
(7)

Samenvatting

Dit rapport vormt het achtergronddocument voor de hoofdstukken in de Natuurbalans 2003 over de evaluatie van het EHS-beleid en het beleid dat voortvloeit uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen.

Het concept van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is ontwikkeld om de versnippering van natuurgebieden in Nederland tegen te gaan. Het is de bedoeling dat er een samenhangend netwerk van natuurgebieden ontwikkeld wordt. Het grootste deel van de EHS ligt in de Noordzee en de Grote Wateren (ca 6.300.000 ha). In dit rapport gaan we in op het deel dat op het land ligt (ca 750.000 ha).

Volgens de Nota Mensen voor Natuur, Natuur voor mensen zal de EHS bestaan uit reeds bestaande natuur, nieuwe te ontwikkelen natuur, ecologische verbindingszones, robuuste verbindingen en agrarisch natuurbeheer. Maatregelen om de EHS te realiseren bestaan uit het veiligstellen van bestaande en ontwikkelen van nieuwe natuur. Het is aan de provincies zowel bestaande als nieuw te ontwikkelen natuur te begrenzen voor de EHS. De taakstelling voor bestaande natuur is ca 450.000 ha, voor nieuwe natuur ca 151.500 ha en voor agrarisch natuurbeheer binnen de EHS ca 90.000 ha.

Bij de evaluatie van de voortgang van de begrenzing van de EHS door de provincies wordt altijd gebruik gemaakt van de begrenzing in gebiedsplannen. Deze begrenzingen vormen een voorwaarde voor het verstrekken van beheerssubsidies in het Programma Beheer. Strikt genomen vormen de gebiedsplannen niet de begrenzing voor de EHS, maar in de praktijk wordt er zo mee omgegaan, mede omdat er nog geen goed landsdekkend alternatief is. Volgens de administratieve gegevens over de begrenzing van nieuwe natuur is nu zo'n 97% begrensd in de gebiedsplannen. Volgens geografische gegevens is dat 93%. Op de verschillen wordt in het rapport ingegaan. Het begrenzen van de nieuwe natuur is dus zo goed als afgerond. De begrenzing van bestaande natuur verloopt minder snel, administratieve gegevens ontbreken, geografische gegevens geven ca 59% aan.

De kwalitatieve taakstellingen (wat voor type natuur moet er komen?) uit de provinciale gebiedsplannen zijn samengevoegd in de Natuurdoelenkaart. Deze kaart dekt in totaal ook bijna de gehele taakstelling van 750.000 ha.

Nadat gebieden begrensd zijn, is het voor nieuwe natuur noodzakelijk dat de gronden (veelal landbouwgronden) aangekocht en ingericht worden. Ook zal een deel niet aangekocht worden maar van landbouwgrond in natuur worden omgezet, terwijl het eigendom niet verandert: particulier beheer. De meeste nieuwe natuur zal echter na aankoop aan terreinbeherende organisaties worden overgedragen. De inrichting en overdracht (ca 44% van de taakstelling) van nieuwe natuur blijft ver achter op de taakstelling en met het huidige realisatietempo zal de taakstelling niet gerealiseerd worden, namelijk afronding van de EHS in 2018. Het huidige beleid zet in op meer realisatie van nieuwe natuur via particulieren. De realisatie via deze weg verloopt relatief langzamer dan die via aankoop en overdracht, daarom wordt gevreesd dat dat beleid de realisatie verder zal vertragen.

Een analyse van de mate van versnippering van de begrensde EHS in 2002 en in 2003 toonde een afname van de mate van versnippering en ook bleek dat de ligging van de

(8)

beheersgebieden bijdragen aan verminderen van versnippering van de natuur. Echter deze analyse is om technische redenen niet erg betrouwbaar, zoals uit het rapport blijkt.

Nederland wijst op grond van de Vogel- en de Habitatrichtlijn van de Europese Unie, natuurgebieden aan die vanuit Europees perspectief belangrijk zijn. Hierdoor wordt de Europese biodiversiteit voor de lange termijn veiliggesteld. De procedure voor de aanwijzing van gebieden onder de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verschilt. De Vogelrichtlijn gebieden worden door Nederland rechtstreeks vastgesteld. Voor de Habitatrichtlijngebieden dient een lijst bij de Europese Commissie aangemeld te worden.

In april 2003 heeft Nederland een herziene aanmelding voor de Habitatrichtlijngebieden naar de Europese Commissie gestuurd. Begin juli is de aanmelding goedgekeurd door de Europese Commissie. Hiermee heeft Nederland de aanmelding van de gebieden afgerond. Van het Nederlandse landoppervlak wordt 9% voorgesteld als Habitatrichtlijngebied.

Nederland heeft in totaal 79 Vogelrichtlijngebieden aangewezen. In 2003 is de begrenzing van 6 Vogelrichtlijngebieden aangepast

De Natura 2000-gebieden in Nederland liggen zowel op het land als in de grote wateren (Noordzee, Waddenzee, IJsselmeer, Deltawateren). De Vogel en Habitatrichtlijngebieden overlappen voor ongeveer 60 procent. Ook de overlap tussen de EHS en de Natura 2000 gebieden is groot.

Om soorten en habitats in de Natura 2000-gebieden te beschermen, is het van belang dat de Natura 2000-gebieden goed worden beheerd en dat de juiste milieurandvoorwaarden aanwezig zijn. De beheerders van de Natura 2000-terreinen spelen een belangrijke rol bij de instandhouding en het herstel van de soorten en habitats.

Van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden ligt meer dan 60 procent in de grote wateren en wordt daardoor beheerd door Rijkswaterstaat. De Habitatrichtlijngebieden op het land zijn voor 52 procent in het bezit van terreinbeherende organisaties; Vogelrichtlijngebieden voor 69 procent. De rest is in handen van diverse eigenaars, waaronder particulieren.

Tot slot worden nog enkele opmerkingen gemaakt over het belang van betrouwbare data voor het analyseren van de voortgang van het EHS en VHR beleid. Vaak blijkt dat dit een struikelblok in de analyse van het beleid is.

(9)

1

Inleiding

Dit rapport is een achtergronddocument bij de Natuurbalans 2003. De Natuurbalans wordt jaarlijks uitgebracht door het Milieu- en Natuurplanbureau. In de Natuurbalans wordt verslag gedaan van de toestand van de natuur en het landschap in Nederland en wordt de voortgang van het natuur- en landschapsbeleid besproken. Politici en beleidsmakers vormen een belangrijke doelgroep van de Natuurbalans.

Bij de Natuurbalans verschijnen ieder jaar een aantal achtergronddocumenten waarin allerlei achtergrondinformatie beschreven wordt. In dit achtergronddocument gaat het over de gegevens en de analyses die de basis vormen voor de hoofdstukken in de Natuurbalans over de huidige toestand en de evaluatie van het beleid ten behoeve van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de aanwijzing van gebieden voor de Vogel- en Habitatrichtlijn (hoofdstukken 6 en 7 in de Natuurbalans). Ook staan we stil bij allerlei onzekerheden en punten van discussie die met deze onderwerpen te maken hebben.

Het document wordt geschreven met het doel kwaliteitsborging en verdieping te geven aan de informatie die in de Natuurbalans staat, en met het doel een handreiking te geven voor de evaluatie van het beleid ten behoeve van de Natuurbalans in komende jaren.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een belangrijk instrument om in Nederland tot een samenhangend geheel van kwalitatief hoogwaardige natuur te komen. Ook in de voorgaande Natuurbalansen is het EHS-beleid geëvalueerd. Enkele belangrijke conclusies uit de Natuurbalans 2002 waren dat provincies de begrenzing van nieuwe gebieden die bij de EHS horen waarschijnlijk wel voor 2005 hebben afgerond, maar dat de realisatie van die nieuwe natuur achterblijft bij de taakstelling en dat de beoogde samenhang binnen de EHS op veel plaatsen nog ontbreekt (MNP 2002).

Vanuit de Europese Commissie is Nederland, net als andere landen van de EU, verantwoordelijk gesteld voor de bescherming van een aantal habitattypen en soorten. Hiertoe moeten Vogel- en Habitatrichtlijngebieden worden aangewezen. Binnen die gebieden moet Nederland de betreffende habitattypen en soorten duurzaam beschermen. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden worden samen de Natura 2000 gebieden genoemd. In de Natuurbalans van 2002 wordt gemeld dat Nederland 79 speciale beschermingszones had aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Hiermee is de aanwijzing van deze beleidscategorie vrijwel compleet en is Nederland één van de eerste landen die zo ver is. Ook voor de Habitatrichtlijn heeft Nederland gebieden aangemeld. In 2000 oordeelde de Europese Commissie dat die lijst aangepast moet worden voor ze kan worden goedgekeurd. Bij het uitkomen van de Natuurbalans 2002 waren daar nog geen vorderingen in gemaakt.

In dit rapport wordt ingegaan op de vordering van de begrenzing, aankoop en inrichting van gebieden die bij de EHS horen, evenals de vordering van de implementatie van het gebiedenbeleid voortvloeiend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Hierbij volgen we zo veel mogelijk de verschillende onderdelen die bij een beleidsevaluatie aan de orde behoren te komen, zoals beschreven in Kuindersma (1999): a) doelstellingen, b) maatregelen, taakstellingen en beleidsprestaties, en c) effecten van beleid. We besteden niet alleen aandacht aan de resultaten maar ook aan de kwaliteit van de gegevens die beschikbaar waren.

(10)

Onderwerpen die in dit document niet aan de orde komen zijn:

• Financiële efficiëntie natuurbeleid, bijv. afweging particulier beheer versus beheer door professionele organisaties;

• Evaluatie van de voortgang Programma beheer; realisatie particulier natuurbeheer; gerealiseerde beheerspakketten (Sanders et al. 2003)

• Doorwerking van bescherming van gebieden en soorten in beleid (Broekmeyer et al. 2003)

• Evaluatie van effecten van vertraagde of verminderde aankoop van grond voor ontwikkeling van nieuwe natuur. De effecten hiervan, waarbij meer ingezet wordt op particulier/agrarisch natuurbeheer in plaats van natuurbeheer door professionele natuurbeheerorganisaties worden in ander project onderzocht (Van Oostenbrugge et al. 2003)

(11)

2

Ecologische Hoofdstructuur

2.1 Inleiding

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in 1990 (LNV 1990). Het doel van de EHS is om te komen tot een ruimtelijk samenhangend geheel van hoogwaardige natuurgebieden in Nederland. Eén van de grote bedreigingen van de natuur in Nederland is namelijk de versnippering van natuurgebieden in kleine gebieden. Vaak liggen deze gebieden geïsoleerd van andere gebieden. Deze versnippering bedreigt de overleving van allerlei planten- en diersoorten in Nederland (Van Oostenbrugge et al. 2002). Belangrijke oorzaken van versnippering in Nederland zijn: verlies van habitat door bijvoorbeeld landbouw (vooral in het verleden) en door woningbouw en doorsnijding van gebieden door infrastructuur. Het gevolg van versnippering is het kleiner worden van gebieden en het meer geïsoleerd liggen van gebieden. Een gevolg van kleiner worden van gebieden is ook dat de milieukwaliteit vaak vermindert. Dit komt doordat negatieve invloeden uit de omgeving een relatief groot deel van de kleine gebieden beïnvloeden.

Om de versnippering terug te dringen is de EHS ontworpen. Versnippering wordt tegengegaan door ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden, vergroten van bestaande natuurgebieden en verbindingen tussen natuurgebieden. Ook zullen gebieden met een landbouwfunctie in combinatie met agrarisch natuurbeheer tot de EHS gerekend worden. Alle natuurgebieden, zowel reeds bestaande als nieuw te ontwikkelen gebieden zullen duurzaam moeten worden beschermd door de gebieden in bestemmingsplannen vast te leggen.

De EHS zal niet alle natuur in Nederland omvatten. Er liggen ook natuurgebieden en gebieden met agrarisch natuurbeheer in het landelijk gebied en rond de steden die niet tot de EHS behoren, maar waar wel natuurbeleid voor ontwikkeld is. In dit rapport beperken we ons echter tot de EHS.

De EHS ligt niet alleen op het land. Voor het grootste deel ligt het zelfs op zee. Een deel van de Noordzee en de Grote Wateren (Waddenzee, Zuid-Hollandse Delta, Rivierengebied het IJsselmeer en de randmeren) behoren ook tot de EHS. Deze 'natte natuur' bedraagt zo'n 6.300.000 ha. In hoofdstuk 3 zullen we zien dat een groot deel van deze natte natuur in het kader van Europese regelgeving ook beschermd is als Vogel- en Habitatrichtlijngebied. In dit hoofdstuk richten we ons echter vooral op de EHS op het land, en wordt slechts zijdelings aandacht aan dit natte deel van de EHS besteed.

In dit hoofdstuk bespreken we de stand van zaken rondom de uitvoering van het EHS beleid. Na een beschrijving van wat de EHS nu precies is, komt aan de orde wat de taakstellingen, de beleidsprestaties en de effecten van het beleid zijn.

2.2 Wat is de EHS?

De vraag: Wat is de ecologische hoofdstructuur? is niet gemakkelijk te beantwoorden. Uiteraard kunnen we een definitie van de EHS geven: een samenhangend netwerk van

(12)

bestaande en nog te ontwikkelen natuur- en bosgebieden of: Het samenhangende netwerk van in (inter)nationaal opzicht belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemen.

Het is echter moeilijk om aan te geven welke gebieden gezamenlijk de EHS vormen of gaan vormen, omdat het nog niet duidelijk is welke gebieden nu precies bij de EHS horen of gaan horen. In het Natuurbeleidsplan is wel globaal aangegeven waar de EHS moet komen te liggen, de zgn Bruto-EHS (zie figuur 1). Het is de bedoeling dat binnen de grenzen van de bruto EHS wordt aangegeven waar de netto EHS komt te liggen.

Figuur 1. Kaart met de Bruto EHS. Bron: Natuurbeleidsplan (LNV 1990). Binnen de grenzen van de bruto EHS moet de Netto EHS begrensd en gerealiseerd worden. Op deze kaart ontbreken de Ecologische Verbindingszones en de Robuuste Verbindingen.

(13)

We kunnen wel antwoord geven op de vraag uit wat voor soort gebieden de EHS bestaat. Daarvoor nemen we de Nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur (LNV 2000) (= NvM) als uitgangspunt. Dit is de meest recente vastgestelde nota van het ministerie van LNV waarin uitgebreid aandacht is voor de EHS. Volgens NvM moet het deel van de EHS op het land in 2018 gerealiseerd zijn. Dat betekent dat zowel de kwantiteit (hectares) als de kwaliteit (typen natuur) voldoen aan de taakstellingen die zijn vastgesteld. In 2018 zal de EHS bestaan uit de volgende categorieën gebieden:

; Reeds bestaande natuur

Natuurgebieden die reeds in 1990 ten tijde van het uitkomen van het Natuurbeleidsplan -bestonden. De EHS op het water valt in deze categorie.

; Nieuw te ontwikkelen natuurgebieden

Natuurgebieden op plekken waar nu veelal nog landbouw plaatsvindt. De nieuwe natuur leidt tot vergroting van bestaande gebieden of tot ontwikkeling van nieuwe gebieden zodat andere gebieden minder geïsoleerd raken.

; Ecologische verbindingszones

Smalle stroken natuur die geïsoleerde gebieden met elkaar verbinden. ; Robuuste verbindingen

In tegenstellig tot de voorgaande categorieën is dit een categorie die in NvM voor het eerst wordt geïntroduceerd. Gebleken was dat de nieuw te ontwikkelen natuurgebieden en verbindingszones de versnippering onvoldoende terugdrongen, daarom zijn de Robuuste verbindingszones aan de gewenste EHS toegevoegd om toch voldoende ruimtelijke samenhang te krijgen.

; Agrarisch natuurbeheer

Het beheer is in deze gebieden afgestemd op de ontwikkeling van natuurwaarden in combinatie met een landbouwproductiefunctie. De hoofdfunctie van deze gebieden is landbouw.

De EHS is in bezit en beheer van allerlei publieke en private organisaties of particulieren. Een deel van de EHS-gebieden is in eigendom en beheer van terreinbeherende organisaties zoals Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en Provinciale Landschappen. Een ander deel is in bezit en beheer van particulieren, zoals landgoedeigenaren en boeren of van instanties zoals het Waterleidingbedrijf Noord-Holland, Ministerie van Defensie of gemeenten. Ook komt het regelmatig voor dat gebieden in bezit zijn van terreinbeherende organisaties en beheerd worden door boeren.

Naast verschil in eigendom zien we dus een verschil in hoofdfunctie van EHS gebieden op het land: het grootste deel heeft hoofdfunctie natuur, maar een ander ook aanzienlijk deel heeft als hoofdfunctie landbouw.

2.3 Maatregelen en Taakstelling

De maatregelen die getroffen worden om de EHS te realiseren bestaan uit het veiligstellen van bestaande en het ontwikkelen van nieuwe natuur, die daarna uiteraard ook veiliggesteld moet worden.

Zoals hiervoor reeds gemeld zal de EHS bestaan uit zowel reeds bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en gebieden met agrarisch natuurbeheer. Gebieden die bij de EHS gaan horen moeten als zodanig aangewezen begrensd worden door provincies. Ook moeten zij de kwaliteitsdoelen (welk type natuur moet er komen?) vaststellen.

(14)

Planologische veiligstelling

De EHS wordt beschermd op basis van de planologische kernbeslissing over het eerste Structuurschema Groene Ruimte (LNV 1995). Dit biedt echter nog geen bescherming voor de natuur in de EHS tegen ongewenste en schadelijke ontwikkelingen. Hiertoe moeten gebieden eerst planologisch worden veiliggesteld. De planologische veiligstelling moet plaatsvinden via provinciale streekplannen en uiteindelijk in gemeentelijke bestemmingsplannen. Hiermee zal de bestemming 'natuur' veiliggesteld kunnen worden. Agrarisch natuurbeheer wordt niet via bestemmingsplannen vastgesteld. De bestemming blijft landbouw. In hoeverre gemeentes daar als extra kenmerk bijvoorbeeld 'agrarisch natuurbeheer' of 'natuurvriendelijke landbouw' aan toevoegen is niet bekend. Een samenvatting van de planologische veiligstelling staat in tabel 1a. Een uitgebreidere beschrijving van de bescherming van de EHS in het ruimtelijk beleid is te vinden in de Natuurbalans van 2000 (MNP 2000)

Kwaliteit veiligstellen

Om de kwaliteit van een gebied te beschermen is uiteraard planologische veiligstelling alleen niet voldoende. In een gebied moet ook de juiste kwaliteit ontwikkeld worden via inrichtingsmaatregelen en de kwaliteit moet beschermd worden of onderhouden worden via beheersmaatregelen. Bestaande natuurgebieden worden in enkele gevallen aangekocht en overgedragen aan eindbeheerders (afrondingsaankopen). Gebieden waar nieuwe natuur ontwikkeld wordt, worden deels aangekocht via de Dienst Landelijk Gebied en vervolgens ingericht en overgedragen aan de eindbeheerder. Dit zijn eigenlijk allemaal voormalige landbouwgronden. De vorige eigenaar was dus een agrariër en de nieuwe eigenaar een terreinbeherende organisatie zoals Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en Provinciale Landschappen. Andere landbouwgebieden waar natuur ontwikkeld wordt, blijven in bezit van de oorspronkelijke eigenaar (agrariër, landgoedeigenaar, etc.) maar veranderen wel van functie. Hiertoe wordt een beheerscontract van 30 jaar afgesloten binnen de Subsidieregeling Natuur (SN) van Programma Beheer (DLG en LASER 2002). Gebieden met agrarisch natuur beheer worden niet aangekocht en behouden een landbouwfunctie, maar het beheer verandert. De beheerscontracten voor agrarisch natuurbeheer vallen onder de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN) van Programma Beheer en duren minimaal 6 jaar. Een samenvattend overzicht van de veiligstelling van natuurkwaliteit via het juiste beheer staat in tabel 1b.

Tabel 1. Veiligstelling van de EHS via het planologische spoor (A) en via aankoop inrichting en beheer (B). Toelichting zie paragraaf 2.3.

A. Planologische veiligstelling van onderdelen van de EHS.

Als EHS begrenzen door provincie Als EHS vaststellen door provinciale staten Planologisch veiligstellen in gemeentelijk bestemmingsplan? Bestaande natuur + + + Nieuwe natuur + + + Agrarische natuur + + ???

B. Via beheer veiligstellen van natuurkwaliteit binnen de EHS.

Aankopen en overdragen aan eindbeheerder

Inrichten Beheren1

Bestaande natuur +/- - + (SN)

Nieuwe natuur +/- + + (SN)

Agrarische natuur - - + (SAN)

1SN en SAN = Subsidieregeling Natuurbeheer en Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer, binnen

(15)

In 1990 is de uitvoering van het EHS beleid gestart bij het uitkomen van het Natuurbeleidsplan. In de loop van de tijd bleek dat de ruimtelijke samenhang onvoldoende was, daarom zijn in NvM de robuuste verbindingen aan de EHS-taakstelling toegevoegd. Deze moeten ervoor zorgen dat de ruimtelijke samenhang toch bereikt wordt.

Begrenzen voor EHS en voor Programma Beheer

Bij het onderdeel 'begrenzen door provincie' moet de volgende opmerking geplaatst worden. Volgens NvM moeten de provincies gebieden aanwijzen (en veiligstellen) die bij de EHS zullen horen. Tegelijk moeten provincies in gebiedsplannen aangeven waar natuurgebieden en gebieden met agrarisch natuurbeheer liggen. Ook moet voor deze gebieden de kwaliteit in termen van natuurdoeltypen worden aangegeven. Dit is weer voorwaarde voor het verstrekken van beheerssubsidie in het kader van Programma Beheer.

De begrenzing en kwaliteit van gebieden in de natuurgebiedsplannen door de provincies worden door LNV (EC-LNV) omgezet in een Landelijke Natuurdoelenkaart waarop voor heel Nederland is aangegeven welke gebieden welke kwaliteit natuur zullen krijgen.

Nu zijn de begrenzing voor de EHS en de begrenzing en kwaliteit van gebieden voor de gebiedsplannen niet hetzelfde. Voor een groot deel zullen ze overlappen, maar er zijn ook gebieden binnen de gebiedsplannen (en de Landelijke Natuurdoelenkaart) begrensd die buiten de EHS vallen. Overigens zijn de meningen hierover verdeeld en zijn er mensen die vinden dat de EHS alle gebieden moet omvatten die begrensd zijn voor Programma Beheer (zie ook bijlage 1). Het Natuurplanbureau hanteert de begrensde natuurgebieden, aangevuld met bestaande natuur 1990, als begrensde EHS.

De provincies bepalen tijdens het proces van begrenzing welke 'bestaande natuur 1990' behoort tot de EHS. Het kan gebeuren dat kleine natuurgebieden die ook al in 1990 bestonden geen deel uit gaan maken van de EHS zoals geïdentificeerd door de provincie.

Taakstellingen

In de voorgaande alinea's hebben we gesproken over de verschillende maatregelen die getroffen moeten worden om tot de realisatie van de EHS te komen. In deze alinea beschrijven we de taakstellingen die bij de maatregelen horen. Deze worden overgenomen uit NvM. Uiterlijk 2001 moet vaststaan welke van de reeds aanwezige bos- en natuurgebieden tot de EHS gaan behoren en de ruimtelijke veiligstelling van de EHS op bestemmingsplanniveau moet uiterlijk in 2005 bereikt zijn. Hierbij moet het uitgangspunt zijn dat er rekening gehouden wordt met de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, met ecologisch hydrologisch kansrijke situaties, en cultuurhistorische en aardkundige waarden en moet gestreefd worden naar het verminderen van versnippering van bestaande EHS gebieden.

In 2000 zou er een gezamenlijke landelijke doelenkaart opgesteld moeten zijn door Rijk en provincies. De basis hiervoor zijn de afzonderlijke provinciale doelenkaarten en onderling overleg. Deze kaart moet ruimtelijk verankerd worden in de Planologische Kernbeslissing SGR2 en vormt mede de basis voor nieuwe bestuurlijke afspraken over uitvoering en beheer van de EHS. In tabel 2 staan de taakstellingen voor de hectares per categorie, evenals het jaar waarin het gerealiseerd moet zijn.

NvM meldt dat de taakstelling voor Robuuste Verbindingen indicatief is. In het kader van NvM zouden er financiële middelen voor realisatie van de helft, zo'n 13.000 ha, beschikbaar komen. Realisatie zou mogelijk worden nadat in de Vijfde Nota RO definitief besloten zou worden over de aanwijzing van de desbetreffende robuuste verbindingen, die nota is echter niet goedgekeurd. In de brief van minister Veerman dd 9 oktober 2002 wordt aangekondigd dat aankopen voor de helft van de robuuste verbindingen door het Rijk gefinancierd wordt, en

(16)

dat de andere helft dus uit andere middelen betaald zal moeten worden. In de brief wordt gesteld dat er gestart wordt met 13.500 ha. Onduidelijk is of de ombuiging van de financiering over die 13.500 ha gaat of over 27.000 ha.

De taakstelling voor de Kwaliteitsimpuls Landschap bestaat uit 10.000 ha aankoopbuffer (of functiewijziging) in het kader van groen-blauwe dooradering. Gelet op de functiewijziging worden deze in NvM aan de EHS toegerekend.

In NvM staat dat het streven is om 25.000 ha ecologische verbindingszones te realiseren. Hiervan zal naar verwachting de helft, ca 12.500 samen vallen met de robuuste verbindingen en de groenblauwe dooradering uit de Kwaliteitsimpuls Landschap. De andere helft, ook zo'n 12.500 ha, is niet door rijksmiddelen gedekt.

Tabel 2. Taakstelling voor de EHS volgens NvM (LNV 2000). Er worden nieuwe taakstellingen verwacht van het kabinet Balkenende II, maar die waren nog niet vastgesteld ten tijde van het samenstellen van dit rapport.

Oppervlakte (ha) Het juiste beheer ingesteld in:

Bestaande natuur (totaal)

waarvan nog aan te kopen

ca 450.000

36.000 2018

Nieuwe natuur

waarvan via aankoop waarvan via particulieren

151.500 132.300 19.200 2018 2018 Robuuste verbindingen 27.000 2020 Kwaliteitsimpuls landschap 10.000 2020 Ecologische verbindingszones 25.000 2020 Agrarisch natuurbeheer

waarvan binnen begrensde EHS waarvan buiten begrensde EHS

135.000 90.000 45.000

2018 2018

We zien dat voor de meeste categorieën in 2018 en enkele in 2020 de EHS gerealiseerd zal moeten zijn. Dit betekent dat niet alleen het eigendom en de bestemming van de gebieden goed geregeld moeten zijn, maar ook dat de gebieden zijn ingericht en dat het juiste beheer plaatsvindt om de kwalitatieve doelstelling te halen. Hierbij hoort ook de taakstelling dat voor alle in 1982 in Nederland van nature aanwezige soorten en populaties de condities voor instandhouding duurzaam aanwezig zijn. In 2020 moet de milieukwaliteit ook zodanig zijn dat deze geen belemmering vormt voor het bereiken van de kwaliteitsdoelen binnen de EHS. Voor de uitbreiding van de EHS, door aankoop van bestaand natuurgebied, aankoop, inrichting en overdracht aan de beheerder voor nieuwe natuur of inrichting van nieuwe natuur ten behoeve van de particuliere beheerder, is een jaarlijkse taakstelling vastgesteld van minimaal 5500 en gemiddeld 6500 hectare.

In NvM staan nog meer taakstellingen vermeld. De hierboven vermelde zijn de meest relevante. Een aantal van de overige taakstellingen zijn minder concreet en meer kwalitatief van aard dan degene die we hier hebben besproken.

(17)

2.4 Beleidsprestaties

2.4.1 De gegevens

De gegevens over de begrenzing van de EHS werden tot en met 2002 door de Dienst Landelijk Gebied aan het Natuurplanbureau geleverd voor de jaarlijkse Natuurbalans. De gegevens bestaan uit zogenaamde administratieve gegevens en uit ruimtelijke gegevens. De administratieve gegevens waren voorheen afkomstig uit de rapportage over de voortgang van het SGR1-beleid (DLG 2001, DLG 2002). Deze werden in 2003, dus met de gegevens over 2002, via de Dienst GRR van LNV aan het NPB geleverd. Oorspronkelijk komen zij wel bij DLG vandaan. Het betreft hier een nieuwe afspraak met GRR, het verslag van het overleg waarin dit is afgesproken staat in bijlage 2. De peildatum van de gegevens is 31 december van het voorgaande jaar. In de administratieve gegevens zijn de volgende onderdelen opgenomen die relevant zijn voor de voortgang van de EHS:

Beleidscategorieën:

Nieuwe natuur (Reservaat, Natuurontwikkeling en Nieuwe natuur), Robuuste verbindingen en Bestaand natuurterrein

Gegevens per categorie:

taakstelling, begrensd/in planvorming, verworven en ingericht. Tevens is bij de gegevens over verwerving onderscheid gemaakt tussen hectares die ter plekke of die als ruilgrond verworven zijn.

Er is door DLG ook in 2003 een rapportage over de voortgang van het SGR-beleid gemaakt, maar die is niet gebruikt bij de kwantitatieve rapportage in de Natuurbalans over de voortgang van het beleid, omdat die bij het gereed komen van de rapportage van de Natuurbalans nog niet beschikbaar was.

Naast de administratieve gegevens zijn er ook ruimtelijke gegevens over de begrenzing. Deze worden via DLG geleverd. Het zijn ruimtelijke bestanden die de begrenzing volgens de gebiedsplannen van de provincies aangeven. De bestanden die in dit rapport zijn gebruikt zijn RIS en GEBIS die gezamenlijk een landsdekkend beeld geven (Willemen & Schmidt 2002). In de bestanden worden een aantal categorieën onderscheiden, zie tabel 3.

Tabel 3. Onderdelen van geografische bestanden begrenzing gebiedsplannen.

Beleidscategorie Categorie in bestand Bestand

Nieuwe natuur Reservaatgebieden RIS (Relatienota Informatie Systeem) " " Natuurontwikkelingsgebieden RIS

" " Nieuw natuur GEBIS (Gebiedsplannen

Informatie Systeem) Bestaande natuur Bestaande natuur GEBIS

Agrarisch natuurbeheer Beheersgebied RIS

" " GEBIS

NB Zowel bij Natuur (GEBIS) als Beheersgebied (RIS en GEBIS) worden gebieden soms niet '1:1' begrensd, maar volgens de 'Ruime Jas-methode', dwz een gebied wordt aangegeven waarbinnen een bepaalde hoeveelheid van een categorie gerealiseerd moet worden, maar waar precies binnen een gebied is vooralsnog niet vastgesteld.

(18)

Zoals in paragraaf 2.3 staat vermeld, vormt de begrenzing in de gebiedsplannen een voorwaarde voor aanvragen van subsidies binnen Programma Beheer (zowel SN als SAN). In de praktijk van de Natuurbalans is echter tot nu toe de begrenzing voor de gebiedsplannen gebruikt in de rapportage over de voortgang van de begrenzing van de EHS zelf. In de praktijk zullen zij grotendeels overlappen, maar delen van de in gebiedsplannen begrensde gebieden zullen buiten de begrensde EHS (blijven) vallen. In hoeverre dit werkelijk het geval is, is niet onderzocht. De reden hiervoor is dat de netto EHS nog niet volledig is vastgesteld.

De begrenzing in de gebiedsplannen heeft zich tot nu toe vooral op de nieuwe natuur gericht (zie volgende paragraaf). Er is geen nulmeting van de situatie bij de start van het EHS beleid gedaan. Het is dus niet duidelijk welke bestaande natuur in 1990 tot de EHS zou gaan behoren. Daarom is door het Natuurplanbureau een bestand met de in 1990 aanwezige natuurgebieden gemaakt ('Bestaande natuur (1990)' zie ook Willemen en Schmidt 2002). Dit bestand bestaat uit bos- en natuurgebieden uit de CBS bodemstatistiek van 1989 aangevuld met graslanden die destijds in bezit waren van terreinbeherende organisaties. Dit bestand wordt door het Natuurplanbureau als benadering voor de bestaande natuur binnen de EHS gebruikt. Een nadeel van dit bestand is dat lijnvormige elementen (oevervegetatie langs kanalen en beken, lintbebossing) ontbreken. Deze worden vaak wel door de provincie begrensd als verbindingszones in de EHS.

LASER levert informatie over de voortgang van Programma Beheer. Informatie over de voortgang van de realisatie van nieuwe natuur door particulieren is dan ook afkomstig van LASER. Hierbij is de categorie 'functiewijziging' van de subsidieregeling Natuurbeheer van programma beheer relevant.

Een andere bron van informatie vormt de (Interprovinciaal Overleg)-enquête. Deze enquête wordt door het IPO gehouden. Hierin wordt aan provinciale medewerkers allerlei informatie over o.a. de voortgang van het natuurbeleid gevraagd. De vragen die gesteld worden zijn zeer relevant, echter de beantwoording is vaak incompleet. Daar waar overlap is met de DLG/GRR gegevens blijken de gegevens ook vaak te verschillen. Hierbij gebruiken we de DLG/GRR gegevens. Deze zijn vollediger, betrouwbaarder en officiëler. De resultaten van de IPO-enquête kunnen wel helpen om knelpunten en de meer kwalitatieve voortgang van sommige beleidsonderdelen te achterhalen.

2.4.2 Begrenzing

Planologische Veiligstelling

Een aantal provincies geeft in de IPO-enquête aan dat de EHS volledig is veiliggesteld via streekplannen en voor een iets kleiner, maar nog steeds groot deel in bestemmingsplannen. Een groot aantal provincies geeft echter aan het niet te weten. Veel bestemmingsplannen zijn ouder dan 10 jaar, terwijl het wettelijk verplicht is om iedere 10 jaar de bestemmingsplannen te actualiseren (Kuiper et al. 2003). Meer over wettelijke bescherming van flora en fauna is te lezen in Broekmeyer et al. 2003.

Begrenzing van EHS

Volgens de administratieve gegevens is eind 2002 de meeste nieuwe natuur begrensd. De gegevens uit de ruimtelijke bestanden wijken iets af van de administratieve bestanden (zie tabel 4). De verschillen tussen de administratieve en de ruimtelijke bestanden voor de begrensde nieuwe natuur is op een aantal manieren te verklaren. De categorie Nieuwe natuur is samengesteld uit de categorieën Reservaat, Natuurontwikkeling en Nieuwe natuur. Uit

(19)

navraag bij DLG (telefoongesprek met Cindy Deuning) bleek dat 'Reservaat' en 'Natuurontwikkeling' in RIS na realisatie soms worden ingedeeld bij 'Bestaande natuur' in het GEBIS. Dit kan een (gedeeltelijke?) verklaring voor de hogere scores van de administratieve gegevens voor deze twee categorieën zijn. De hogere score van Nieuwe natuur in de ruimtelijke (GEBIS) gegevens kan voor een deel verklaard worden door de onnauwkeurigheden in het digitaliseren en doordat de RIS/GEBIS gegevens iets recenter dan de administratieve gegevens zijn.

Verder zien we dat de meeste categorieën nog lang niet volledig begrensd zijn, terwijl toch de taakstelling was dat uiterlijk in 2005 de begrenzing inclusief de planologische veiligstelling in gemeentelijke bestemmingsplannen gereed zou moeten zijn.

Tabel 4. Beleidsprestaties: begrenzing van de EHS. Zowel de data uit de administratieve gegevens (bron: LNV) als de ruimtelijke gegevens (bron: DLG) worden getoond. De administratieve gegevens worden gebruikt bij de rapportage in de Natuurbalans over de voortgang in hectares van de totale EHS.

Taakstelling Begrensd administratief

In RIS/GEBIS

ha ha % ha %

Bestaande natuur (totaal) ca 450.000 > 36.000 ? 267.638 ca. 59 Nieuwe natuur Reservaat Natuurontwikkeling Nieuwe natuur 151.500 146.946 19.030 8.759 119.157 97 140.872 9.852 6.322 124.696 93 Robuuste verbindingen 27.000 545 2 -Kwaliteitsimpuls landschap 10.000 3.250 33 -Ecologische verbindingszones 25.000 1.655 7 -Agrarisch natuurbeheer 1:1 begrensd 'Ruime Jas' 135.000 - -52.774 1.307.505

Gebiedsplannen

De provincies zijn ver gevorderd met het opstellen van gebiedsplannen die de begrenzing en kwaliteit van natuurgebieden en gebieden met agrarisch natuurbeheer in kaart brengen. Zoals reeds hiervoor gesteld, is dit niet precies hetzelfde als de begrenzing van de EHS, maar wordt het wel als benadering ervan gebruikt. In de IPO-enquête geven de provincies aan dat de laatste gebiedsplannen in 2004 zullen worden vastgesteld (zie tabel 5).

Provincies zijn bezig met het opstellen van EHS kaarten voor hun provincies. Een aantal provincies volgt hierbij globale grenzen, waarbij duidelijk is dat er binnen die begrenzing nog meerdere invullingen mogelijk zijn. Andere provincies begrenzen de EHS veel nauwkeuriger. Andere provincies zijn nog bezig met de definitieve begrenzing van de EHS. 7 provincies hebben een voorlopige begrenzing aangeleverd aan EC-LNV. Momenteel is de kaart die de gegevens van de provincies combineert nog in een dusdanig pril stadium, (bron EC-LNV) dat we daar verder nog niet op in kunnen gaan.

(20)

Tabel 5. Aantal, type en (verwachte) jaar van goedkeuring van gebiedsplannen voor de provincies (bron: IPO-enquête 2003)

N B L NB LB NBL

# jaar # jaar # jaar # jaar # jaar # jaar

Groningen 1 2001 Friesland 1 2000 1 2000 8 2000, 2002 1 2004 Drenthe 2 2002 1 2002 1 2002 Overijssel 1 2001 8 2000-2002 Gelderland 5 2002 Flevoland 1 2002 1 2002 Utrecht 8 2001-2002 1 2000 Noord Holland ? Zuid-Holland ? Zeeland 1 2001 Noord-Brabant 1 2002 11 2002 Limburg 7 2 2001, 2002 2003, 2004

N = natuurgebiedsplan, B = beheersgebiedsplan, L = landschapsplan, NBL = natuur, agrarische natuur

en landschapsbeheer gecombineerd in één plan

Landelijke Natuurdoelenkaart

De Landelijke Natuurdoelenkaart is in concept klaar (Bijlage 3). Deze is door EC-LNV afgeleid van de provinciale natuurdoeltypekaarten. De versie van juli 2002 is in oktober 2002 aan het Natuurplanbureau in gebruik gegeven. Deze versie zou in februari 2003 nog worden aangepast en weer naar de provincies gestuurd worden ter controle. In overleg met de provincies moeten er nog wijzigingen worden aangebracht. Er heersen onder andere nog onduidelijkheden over de grote wateren en de aangrenzende oeverlanden en in de defensieterreinen (hier zijn strikt de rijksdoelen gevolgd, die dus kunnen afwijken van de provinciale kaarten). Voor het overgrote deel van de natuur op het land zal er niet zo veel meer veranderen (zie Bijlage 1. Verslag gesprek met Dick Bal (EC-LVN)). Het is de bedoeling dat in 2003 de kaart ter goedkeuring naar de Gedeputeerde Staten wordt gestuurd.

In overleg met EC-LNV (Dick Bal) is besloten om de kaart van juli 2002 te gebruiken (med Marlies Sanders). Voor globale uitspraken is die geschikt, voor gedetailleerde ruimtelijke analyses niet.

(21)

Het bestand van de Natuurdoelenkaart dat het NPB via EC-LNV heeft gekregen moest worden aangepast voor de analyses voor de Natuurbalans (zie Van Oostenbrugge et al. 2003). De informatie over natuurdoelen die in een bepaald gebied voorkomen (in één polygoon) stond in één kolom met de code voor de aanwezige natuurdoelen en het procentuele aandeel in het gebied van die natuurdoelen. Die informatie is verdeeld over meer kolommen, zodat er aan afzonderlijke natuurdoelen gerekend kon worden. Bovendien bleken er gebieden te zijn waar het totale percentage van natuurdoelen ver boven de 100% uitkwam. In die gevallen zijn de percentages proportioneel verlaagd, zodat de som op 100% uitkwam. Totalen onder de 100% blijven ongewijzigd, omdat binnen een gebied niet alle oppervlakte aan natuurdoelen hoeft te zijn toegekend.

Ook in NvM en in het SGR2 staan taakstellingen voor Natuurdoelen vermeld. Hoewel NvM vastgesteld beleid bevat, in tegenstelling tot de andere documenten, nemen we de taakstelling voor de natuurdoelen niet daaruit over. Naar verluid zijn de taakstellingen in de SGR2 en de Natuurdoelenkaart beter onderbouwd. De oppervlaktes per natuurdoel die we uit de Natuurdoelenkaart berekenen zijn gebruikt voor berekeningen voor de Natuurbalans. Dit komt vooral in Van Oostenbrugge et al. 2004 aan de orde.

De oppervlaktes in NvM en SGR2 wijken af van de oppervlaktes zoals die uit de gebruikte versie van de Natuurdoelenkaart zijn af te leiden (tabel 6). Wanneer we de oppervlaktes per natuurdoel tussen de Natuurdoelenkaart en SGR2 vergelijken valt een aantal zaken op.

Het totale oppervlakte natuurdoelen in de Natuurdoelenkaart is bijna 200.000 ha lager dan die in SGR2. De grootste verschillen worden veroorzaakt door de oppervlaktes multifunctionele natuur. De oorzaak ligt waarschijnlijk in het feit dat multifunctionele natuur zoals weidevogelgraslanden voor een deel 1:1 begrensd is in de gebiedsplannen van de provincies, en voor de rest alleen globaal via de ruime-jas-methode. Vermoedelijk is alleen het deel dat 1:1 is begrensd in de Natuurdoelenkaart opgenomen (ca 52.000 ha tegenover 170.000 ha in SGR2). Ook het oppervlakte multifunctioneel bos is zo'n 90.000 ha lager op de Natuurdoelenkaart dan in SGR2.

De verschillen tussen de hectares graslanden (natuurdoelen 9 en 12) verschillen ook sterk. De totalen van de twee natuurdoelen liggen wel dicht bij elkaar: 132.000 ha in SGR2 en 120.508 ha op de Natuurdoelenkaart. Waarschijnlijk zijn verschillende definities of ambitieniveaus gebruikt bij toekenning van natuurdoelen waardoor de taakstelling voor nat schraalland in de Natuurdoelenkaart bv veel hoger en die voor bloemrijk grasland veel lager is dan de taakstelling voor deze typen in SGR2.

Waarom de taakstelling voor moeras in de Natuurdoelenkaart veel lager is dan in SGR2 is onduidelijk, misschien is een deel van de taakstelling gedekt door het rivierenlandschap en/of natuurdoel Stilstaand water (ven en duinplas).

De oppervlakte bos van arme gronden is in de Natuurdoelenkaart veel groter dan in SGR2, één van de mogelijke oorzaken is dat een deel van dat doel in SGR2 door het beek- en zandboslandschap en in multifunctioneel bos wordt gedekt.

De indeling die voor de Natuurdoelenkaart is gebruikt komt wel overeen met die in SGR2 en in het handboek Natuurdoeltypen (Bal et al. 2001). De indeling en de oppervlaktes in NvM wijken het meest af van de rest.

Uit het gesprek met Dick Bal bleek dat de kwantitatieve taakstelling (aantal ha) voor de natuur-doelen uiteindelijk zal worden afgeleid uit de Landelijke Natuurnatuur-doelenkaart. Er kan dan alleen nog van de doelen worden afgeweken, wanneer daar goede argumenten voor zijn en in goed overleg.

(22)

Figuur 2. De voorlopige versie van de Landelijke Natuurdoelenkaart (juli 2002). In veel gebieden (polygonen) komt een complex van meerdere natuurdoelen voor. In de figuur zijn de natuurdoelen getoond die in een gebied de meeste oppervlakte innemen (bron: EC-LNV).

(23)

Tabel 6 Overzicht van de taakstellingen in drie documenten: NvM: Nota Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur (LNV 2000), SGR2: Structuurschema Groene Ruimte 2 (LNV 2002) en Natuurdoelenkaart (door Alterra afgeleid van de versie van juli 2002)

NvM SGR2 Natuurdoelenkaart Grootschalige natuur

1. Beek- en zandboslandschap 51.000 51.000 31.714

2. Rivierenlandschap 12.000 7.000 11.290

3. Veen- en zeeklei landschap 22.000 22.000 17.981

4. Duinlandschap 25.000 25.000 23.462

5a,b,c Grote wateren 15.000 518.500 8.464

Bijzonder natuur

6. Beek 500 500 1.528

7. Stilstaande wateren (1.000) (1.600)

7a Stilstaandwater: brak 1.000 1.000 1.165

7b Stilstaand water: ven en duinplas 600 3.210

8. Moeras 34.000 28.072

9. Natte schraalgraslanden (25.000) (52.500)

9a. Nat schraalland 25.000 25.000 51.174

9b. Nat, matig voedselrijk grasland 27.500 13.874

10. Droog schraalgrasland 12.000 11.699

11. Kalkgrasland 500 500 796

12. Bloemrijk grasland 79.500 55.460

13. Zilt grasland 3.000 5.500 3.879

14. Natte heide en hoogveen 15.000 15.000 19.174

15. Droge heide 30.0001 32.000 29.051

16. Zandverstuiving 4.000 3.200 2.704

17. Reservaatakker 500 500 880

18. Bos van laagveen en klei 10.000 15.000 16.874

19. Bos van arme gronden 20.000 25.000 74.349

20. Bos van rijke gronden 20.000 23.000 27.341

21. Bos van bron en beek 2.500 4.000 5.713

Multifunctionele natuur

22. Multifunctionele grote wateren p.m. p.m. p.m.

23. Overig stromend en stilstaand water

58.000 51.356

Botanisch grasland 20.000

24. Multifunctionele graslanden (170.000) (170.000)

24a. Multifunctionele graslanden 120.0002 120.000 52.371

24b. Wintergastengrasland 50.000 50.000

25. Overige natuur 30.000 24.500 21.539

26. Middenbos, hakhout en griend 4.000 4.000 2.492

27. Multifunctioneel bos 189.000 254.000 162.438

Bos met verhoogde natuurwaarde 25.000

99. Overig / niet benoemd 3.780

totaal3 695.000 919.300 725.366

1 Deze 30.000 ha droge heide is in NvM bij multifunctionele natuur ingedeeld

2 bestaat uit 70.000 ha weidevogelgrasland voor niet kritische soorten (kievit-type) en 50.000 ha

weidevogelgrasland voor kritische soorten (grutto-type)

3 exclusief natuurdoel 5 en 22, (Multifunctionele) Grote Wateren, omdat de bronnen aangeven dat

(24)

2.4.3 Verwerving en overdracht

De informatie over verwerving is afkomstig van de administratieve gegevens die door LNV (GRR) zijn geleverd. Het gaat hier om gronden die door DLG verworven zijn voor de EHS en die vervolgens overgedragen moeten worden aan terreinbeherende organisaties. De gegevens komen oorspronkelijk bij DLG vandaan.

Uit de gegevens van LNV blijkt dat er eind 2002 in totaal 76.717 hectare verworven was voor nieuwe natuur. Tevens was er 20.064 hectare bestaande natuur verworven. De verdeling van de aangekochte hectares over verschillende categorieën staat in tabel 7.

Tabel 7. Voortgang van de verwerving van gronden door DLG ten behoeve van uitbreiding van de EHS, peildatum: 31.12.02. Zowel de totale voortgang als de toename in 2002 zijn vermeld. (bron: LNV, DLG 2002).

Ter plekke Ruilgrond Totaal

totaal in 2002 totaal in 2002 totaal in 2002 Bestaande natuur (totaal) n.v.t. n.v.t. 20.064

Nieuwe natuur Reservaat Natuurontwikkeling Nieuwe Natuur 58.728 42.066 16.405 257 3.638 1.507 2.138 202 17.989 10.305 7.630 54 1.103 1.067 209 52 76.717 52.875 24.035 311 4.741 2.574 2.138 254 Robuuste verbindingen 19 19 103 -42 122 -23 Ecologische verbindingszones1 847 143 1over de voortgang van de ecologische verbindingszones in 2002 is geen informatie over de verdeling

over ter plekke en als ruilgrond verworven gronden.

'Ter plekke' betekent dat de gronden op een locatie verworven zijn waar nieuwe natuur ontwikkeld moet worden. 'Ruilgrond' bestaat uit gronden die nog uitgeruild worden tegen andere te verwerven gronden. Een deel van de ruilgrond ligt buiten de EHS. Uit de toelichting van GRR (bij monde van Marten Meijers) valt een deel van de ruilgronden binnen de EHS. Deze kunnen nog niet worden overgedragen en ingericht, omdat er bijvoorbeeld nog procedures in het kader van landinrichting lopen. Ruimtelijk gezien liggen deze ruilgronden dus wel binnen de EHS, toch worden zijn ze niet ingedeeld bij de categorie 'ter plekke', maar bij de categorie 'ruilgrond', omdat ze nog niet overgedragen kunnen worden.

In de DLG rapportages (DLG 2001, DLG 2002) die voor voorgaande Natuurbalansen als bron dienden werd de aanname gedaan dat de hectares die ter plekke verworven waren ook overgedragen waren aan de eindbeheerder. Ook het Natuurplanbureau gebruikt deze aanname. Wanneer we aannemen dat de categorie gronden die wel binnen de EHS verworven zijn, maar niet overgedragen konden, net als in de (GRR)rapportage over 2002 bij de ruilgronden zijn gerekend, dan is die aanname van DLG en het Natuurplanbureau terecht. Mochten deze gronden bij de overgedragen gronden zijn gerekend, dan is in de voorgaande jaren een overschatting van overdracht gemaakt. DLG zou in september 2003 starten met een project waarin de daadwerkelijk overgedragen gronden op locatie bekend zullen worden. Naar verwachting is dat project afgerond in maart 2004 (zie bijlage 2).

(25)

Om te bepalen in hoeverre de taakstelling voor nieuwe natuur gerealiseerd is, worden de hectares in de categorie 'ter plekke verworven' aangehouden. Uit bovenstaande blijkt dat deze gronden veelal aan de eindbeheerder zijn overgedragen.

Eind 2002 was er 20.064 hectare verworven in bestaande natuurgebieden. Hiermee is 56% van de taakstelling gerealiseerd (36.000 ha). Deze zogenaamde afrondingsaankopen zorgen ervoor dat natuurgebieden in handen komen van terreinbeherende organisaties. Dit wordt nodig geacht voor het behalen van een betere natuurkwaliteit, bijvoorbeeld omdat grotere eenheden in bezit van de organisaties komen waardoor op grotere schaal het beheer kan worden afgestemd op de doelen.

Eind 2002 was er in totaal 58.728 hectare van de gronden ter plekke verworven ten behoeve van nieuwe natuur. Dit is 44% van de taakstelling die staat voor de realisatie van nieuwe natuur via aankoop en overdracht van gronden (132.300 ha, zie tabel 2).

De voortgang van de robuuste verbindingen stagneert. Uit de IPO-enquête blijkt dat er hier en daar grondaankopen zijn gedaan, maar dat de realisatie van de robuuste verbindingen stokt vanwege de beperkte financiële bijdrage van het Rijk en onduidelijkheid over het rijksbeleid ten aanzien van de robuuste verbindingen.

Uit tabel 7 blijkt dat de hoeveelheid ruilgronden die voor de robuuste verbindingen was verworven is afgenomen. Ook blijkt dat de hoeveelheid grond die ter plekke verworven is voor de robuuste verbindingen minder is dan de afname in ruilgronden. In totaal neemt het oppervlakte dat voor de robuuste verbindingen is verworven dus af. Het is onbekend voor welke categorieën de ruilgronden zijn omgezet.

Hoewel de ene helft van de ecologische verbindingszones samenvalt met de robuuste verbindingen en groenblauwe dooradering uit de Kwaliteitsimpuls Landschap en de andere helft niet door rijksmiddelen gedekt is, wordt de realisatie wel in deze tabel opgenomen. Volgens LNV-GRR zijn de hectares die verworven zijn ten behoeve van de ecologische verbindingszones echter niet aan een taakstelling toe te kennen.

In 2002 is 4.966 hectare nieuwe natuur verworven (3.638 ha ter plekke en waarschijnlijk overgedragen en 1.328 ha ruilgrond), bovendien is 2.109 ha bestaande natuur aangekocht. Bovendien werd op 231 hectare nieuwe natuur ontwikkeld door particulieren (zie ook volgende paragraaf). Voor de jaarlijkse voortgang tellen we de ruilgronden niet mee, omdat die niet zijn overgedragen aan een eindbeheerder en ook niet zijn ingericht. Tellen we de overige categorieën op, dan komen we op een uitbreiding van de EHS in 2002 met 5.978 hectare.

2.4.4 Inrichting

In voorgaande jaren werd de aanname gedaan dat de categorie ‘Ter plekke verworven gronden’ niet alleen gelijk stond aan overgedragen, maar ook aan ingerichte oppervlaktes. In 2003 waren er voor het eerst gegevens beschikbaar over de werkelijk ingerichte hectares. Eind 2002 bedroeg de hoeveelheid ingerichte gronden 46.086 hectare. Hieruit blijkt dat de hoeveelheid ingerichte hectares veel lager is dan de hoeveelheid ter plekke verworven hectares.

De reden dat voorheen de hoeveelheid ingerichte hectares niet bekend was, is dat de inrichting van nieuwe natuur tot 1994 onvoldoende bekend was. Ieder jaar werd blijkbaar wel de voortgang bij gehouden. In 2002 zijn de gegevens van voor 1994 ook boven tafel

(26)

gekregen, zodat nu ook de totale hoeveelheid ingerichte hectares bekend is (pers. med. Henk Wolters, DLG).

Er zijn meer verklaringen mogelijk waarom de inrichting achterloopt op de verwerving, maar betrouwbare gegevens daarover zijn niet beschikbaar. Mogelijke verklaringen zijn financiële tekorten, een gebied hoeft niet ingericht te worden, of inrichting is pas mogelijk wanneer een groter aaneengesloten gebied verworven en overgedragen is (bijv. bij hydrologische inrichting).

Eind 2002 hadden 1082 hectare landbouwgrond via subsidie voor functiewijziging uit Programma Beheer een nieuwe bestemming gekregen. De gronden zijn dus nog gewoon in bezit van de oorspronkelijke eigenaar. Deze 1082 hectare ligt deels binnen en deels buiten de EHS. Uit een nader onderzoek van LASER blijkt dat in totaal 572 hectare bestaat uit functiewijziging voor bosaanleg (LASER 2003). Hectares waar functiewijziging is afgesloten voor natuurpakketten zitten daar niet in. We concluderen daarom dat 510 hectare kan worden toegekend aan de ontwikkeling van nieuwe natuur door particulieren. Na contact met Esther Veldhuis (LNV) blijkt dat deze categorie toegekend kan worden aan de taakstelling van 19.200 ha nieuwe natuur, te realiseren door particulieren. We zijn bij de berekening uitgegaan van de getallen van LASER (Esther Veldhuis kwam uit op 482 ha per 1-1-2003), maar we houden de LASER getallen aan, we hebben niet uitgezocht waar het verschil van 28 ha vandaan komt).

2.5 Evaluatie voortgang uitbreiding EHS

Om te zien of het doel, namelijk 151.500 ha nieuwe natuur in 2018 gehaald wordt, kan de voortgang in de tijd lineair geëxtrapoleerd worden.

Het eindpunt is dus 151.500 ha in 2018. Het beginpunt dat in de Natuurbalansen gebruikt wordt staat niet op 0 ha in 1990, maar op 17.491 ha in 1989. Deze hectares bestaan uit reservaatgebieden (bron: Alterra, namelijk bestand met data over voorgaande jaren, via Annette Willemen). Deze behoren bij het oudere RBON beleid, dat vanaf 1975 uitgevoerd wordt. In figuur 3 staat de lineaire realisatie die bij deze gegevens hoort (toename van 4.621 ha per jaar). Tevens is de realisatie (= ter plekke verworven grond voor nieuwe natuur) in de figuur opgenomen. Vanaf 2000 wordt er ook nieuwe natuur door particulieren gerealiseerd (functiewijziging voor natuur via SN). Tevens is de totale hoeveelheid verworven grond, inclusief ruilgronden en de hoeveelheid werkelijk ingerichte gronden (hier zit de nieuwe natuur door particulieren niet bij) in de figuur weergegeven.

In de figuur 3 is te zien dat de realisatie van nieuwe natuur achterloopt op een afgeleide lineaire taakstelling. Deze boodschap wordt al jaren in de Natuurbalans gebracht, maar ook dit jaar is die boodschap niet anders. We hebben afgesproken dat we realisatie afmeten aan de overgedragen hectares. We doen hierbij de aanname dat die overeenkomen met de ter plekke verworven hectares. De figuur maakt duidelijk dat het uitmaakt wat als definitie van realisatie wordt genomen. Wanneer we de hoeveelheid ingerichte hectares nemen, dan ligt de realisatie nog verder achter op schema, nemen we echter alleen aankoop, dwz inclusief de ruilgronden, dan ligt realisatie juist op schema. Vanuit financiële overwegingen, waarbij wordt gekeken naar de financiën die nodig zijn voor aankoop van gronden, ligt die laatste definitie misschien meer voor de hand. Er zijn immers voldoende gronden aangekocht. Ruilgronden dragen ecologisch echter niet bij aan de EHS. Het kan ook nog erg lastig zijn om de ruilgronden om te ruilen voor gronden die op de juiste plek binnen de EHS liggen voor ontwikkeling van nieuwe natuur.

(27)

Figuur 3. Realisatie nieuwe natuur binnen de EHS en de afgeleide taakstelling voor lineaire realisatie in de tijd (bron: LNV).

Overigens heerst er bij LNV (bij monde van Marten Meijers van GRR) terughoudendheid in het presenteren van voortgang van realisatie van de EHS in de tijd zoals we hier in figuur 3 doen. De reden hiervoor is dat de gegevens van jaar op jaar kunnen verschillen van kwaliteit. De kwaliteit van de monitoring wordt bijvoorbeeld steeds beter en betrouwbaarder. Het Natuurplanbureau hecht echter sterk aan juist de voortgang en ontwikkeling van het beleid in de tijd, daarom nemen we wel dit soort figuren op.

De jaarlijkse achterstand op de afgeleide taakstelling kan ook worden geïllustreerd door de jaarlijkse voortgang in de tijd weer te geven, evenals de jaarlijkse taakstelling (figuur 4). Tevens tonen we de cumulatieve achterstand. We gebruiken hier de afgeleide taakstelling voor nieuwe natuur. De taakstelling van 6.500 ha die in NvM staat is inclusief aankopen voor bestaande natuur.

Voortgang realisatie nieuwe natuur

0 25000 50000 75000 100000 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 ha

afgeleide taakstelling inrichting en overdracht

Realisatie per 31/12 (overgedragen nieuwe natuur excl. ruilgrond + vanaf 2000: functiewijziging particulier beheer)

werkelijk ingericht (per 31.12.02) verworven incl ruilgrond (per 31.12.02)

(28)

Figuur 4. Jaarlijkse toename van gerealiseerde natuur (verworven excl ruilgrond) en de achterstand van de totale hoeveelheid gerealiseerd ten opzichte van de taakstelling (bron: LNV).

De totale achterstand op de afgeleide lineaire voortgangstaakstelling neemt ieder jaar toe. Om de taakstelling van realisatie in 2018 toch te halen zal een versnelling in de realisatie nodig zijn. Vanaf 2000 konden particulieren ook nieuwe natuur realiseren. Na drie jaar is de realisatie van de taakstelling voor nieuwe natuur door particulieren iets meer dan 2,5% (510 van de 19.200 ha). De kabinetten Balkenende I en II hebben het voornemen om een groter aandeel van de nieuwe natuur te laten realiseren door particulieren (zie brief van minister Veerman dd 9 oktober 2002). Hoe groot dat aandeel precies zal zijn is op moment van dit schrijven nog niet vastgesteld. Het lijkt op basis van de voortgang tot nu toe echter niet erg waarschijnlijk dat via die weg de taakstelling gehaald zal worden. Meer over de gevolgen van de beleidswijziging is te vinden in Van Oostenbrugge et al. (2003).

2.6 Effecten

2.6.1 Afname versnippering

Geen onderscheid habitattypen

Het doel van de EHS is om via verbetering van kwaliteit en ruimtelijke samenhang omstandigheden te creëren die de overlevingskansen van planten en dieren vergroten. Voldoende ruimtelijke samenhang betekent dat gebieden voldoende groot zijn en voldoende samenhang in de ruimte met elkaar hebben om duurzame overleving van soorten mogelijk te maken. Ruimtelijke samenhang is dus soortspecifiek en om echt een goede beoordeling van de ruimtelijke samenhang van natuurgebieden te kunnen maken, moet dat per habitattype gedaan worden voor soort(groep)en met bepaalde ruimtelijke eisen. Voor de toekomstige

Jaarlijkse toename nieuwe natuur en taakstelling voor realisatie nieuwe natuur

0 5000 10000 15000 20000 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 ha

Jaarlijkse toename nieuwe natuur: overdracht (excl ruilgrond) + (vanaf 2000) natuuraanleg door particulieren

Afgeleide jaarlijkse taakstelling nieuwe natuur (overdracht en inrichting, incl. natuuraanleg door particulieren)

(29)

situatie van de EHS is die informatie niet voorhanden. De Natuurdoelenkaart zou een optie kunnen zijn, maar veel natuurdoelen staan als een cluster op de kaart: in een gebied komt bv 10% heide, 75% bos en 15% grasland voor. Maar je weet niet waar binnen dat gebied die 10% heide ligt, en ook niet of dat aaneengesloten of in veel kleine stukjes in het gebied is opgedeeld. De informatie over de exacte ligging van de natuurdoelen (habitattypen) is juist erg belangrijk om een analyse over ruimtelijke samenhang te kunnen doen.

Vanwege het gebrek aan voldoende informatie over de precieze ligging van habitattypen hebben we een veel eenvoudiger benadering gekozen voor de evaluatie van de ruimtelijke samenhang van de EHS. We kijken helemaal niet naar habitatkwaliteit en nemen de gebieden die door de provincies in de gebiedsplannen (1:1) begrensd zijn, aangevuld met de kaart waarop de natuur in 1990 staat.

Methode

Ook in de voorgaande jaren is deze gecombineerde kaart van de natuur in 1990 en de begrensde gebieden door het Natuurplanbureau gebruikt als benadering van de ligging van de toekomstige EHS. Deze gecombineerde kaart bevat de toekomstige EHS zoals daar in de Natuurbalansen mee gerekend is in voorgaande jaren (ieder jaar dus met de begrensde gebieden van dat jaar).

Voor deze 'EHS-kaart' is berekend hoe groot de gebieden zijn die de toekomstige EHS zullen uitmaken. Omdat gebieden soms in tweeën gesplitst worden door bijvoorbeeld wegen, zijn gebieden gebufferd zodat in zo'n geval de twee gebieden weer één worden. De procedure is beschreven in bijlage 4. We hebben gekozen voor een bufferafstand van 20 m, omdat dat ook voor de Natuurbalans 2002 zo is gedaan. In het Natuurcompendium (MNP 2003) is ook deze 20 m gebruikt voor de berekening van de versnippering binnen de 'begrensde EHS', maar tevens een bufferafstand van 50 m voor de berekening van de versnippering per ecosysteemtype.

Een alternatieve analyse is het berekenen van clusters: gebieden die binnen een bepaalde afstand van elkaar liggen worden tot een cluster gerekend, vervolgens worden de oppervlaktes van gebieden die binnen een cluster liggen bij elkaar opgeteld. Deze berekening is zuiverder dan de berekening met behulp van buffers, omdat de tussenliggende gebieden (bijv. wegen) niet meegerekend worden in het oppervlakte van het cluster, terwijl dat bij het bufferen wel gebeurt. Een procedure voor het berekenen van oppervlaktes met behulp van de clustermethode is ontwikkeld door het team Ecologische Modellen en Monitoring van Alterra.

Resultaten

Een belangrijk voorbehoud

Bij de interpretatie van deze resultaten moeten we rekening houden met het feit dat de kwaliteit van de geografische bestanden met de begrenzingen van jaar tot jaar kunnen veranderen. Door preciezere begrenzing (omdat bijv. de 1:10.000 topografische kaart als ondergrond is gebruikt in plaats van de 1:50.000 kaart), kunnen afwijkende oppervlaktes van jaar op jaar voor eenzelfde gebied gevonden worden. De resultaten waarin 2002 met 2003 worden vergeleken worden wel gegeven, maar eigenlijk is de vergelijking niet erg betrouwbaar. Hij is dan ook niet in de Natuurbalans opgenomen.

"EHS" 2003 vergeleken met "EHS" 2002

Voor de Natuurbalans 2003 hebben we de buffermethode gebruikt. Uit de analyse blijkt dat de begrensde EHS in 2003 (excl. beheersgebieden) meer aaneengesloten was dan de begrensde EHS in 2002 (excl. beheersgebieden): het oppervlakte dat binnen grote gebieden (> 5.000 ha)

(30)

ligt neemt toe (figuur 5 en tabel 8). Het oppervlakte dat binnen de kleinere gebieden ligt verandert weinig, of neemt af. Deze afname kan worden verklaard doordat bijvoorbeeld gebieden die aansluiten op kleine gebieden begrensd worden zodat het oppervlakte toeneemt en de gebieden in een grotere oppervlakte categorie terecht komen.

We zien een toename van het aantal gebieden van meer dan 5.000 ha. Eén van de 'nieuwe' gebieden ligt in Noord-Brabant waar in 2002 relatief veel lijnvormige elementen (vooral beken) zijn begrensd, waardoor een aaneengesloten netwerk van smalle elementen ontstaat dat samen een groot oppervlakte inneemt. Het aandeel van het oppervlakte van de EHS dat in gebieden kleiner dan 100 ha ligt, neemt licht af. We zien dat in 2003 het aantal gebieden zelfs toenam. In hoeverre er inderdaad veel extra kleine snippertjes begrensd worden of dat het een artefact van de analyse is, zou verder onderzocht moeten worden.

Effect begrenzing beheersgebieden

We wilden ook weten in hoeverre de gebieden met agrarisch natuurbeheer aansluiten bij natuurgebieden binnen de EHS. Dit hebben we onderzocht door ook de 1:1 begrensde beheersgebieden in de analyse mee te nemen. Het resultaat staat in figuur 5 en tabel 8. Ook hier zien we een toename van het oppervlakte van gebieden die groter dan 5.000 ha zijn. We kunnen dus concluderen dat op het niveau van "de begrensde EHS" de versnippering afneemt, omdat het oppervlakteaandeel van grote gebieden toeneemt en het aandeel van kleine gebieden licht afneemt. Wel is het aandeel kleine gebieden nog steeds vrij groot.

In een analyse waarin naar verschillende clusterafstanden wordt gekeken, het liefst voor verschillende habitattypen, kunnen ecologisch meer betekenisvolle conclusies worden getrokken. Wanneer met grotere buffer- (of cluster-)afstanden wordt gewerkt, zullen de oppervlaktes van de clusters toenemen. Wanneer er naar habitattypen gedifferentieerd wordt, zullen de oppervlaktes afnemen.

Tabel 8. Verdeling van gebieden van de "begrensde EHS" over gebiedsgrootte. De begrensde EHS bestaat uit het bestand met natuur in 1990 gecombineerd met de begrensde EHS in 2002 en 2003 (zowel inclusief als exclusief 1:1 begrensde beheersgebieden in 2003). < 10 ha 10-100 100-500 500-1000 1000-2000 2000-5000 > 5000 ha # Gebieden "EHS" 2002 excl. beheersgebieden 11800 2605 547 100 51 42 13 "EHS" 2003 excl. beheersgebieden 15074 2471 514 86 48 38 17 "EHS" 2003 incl. beheersgebieden 14529 2424 546 94 49 36 22 Oppervlakte % "EHS" 2002 excl. beheersgebieden 5% 12% 18% 11% 10% 20% 24% "EHS" 2003 excl. beheersgebieden 5% 11% 15% 9% 9% 17% 34% "EHS" 2003 incl. beheersgebieden 4% 10% 15% 9% 8% 15% 38%

(31)

Figuur 5. Verdeling van gebieden van de "begrensde EHS" over gebiedsgrootte. De begrensde EHS bestaat uit het bestand met natuur in 1990 gecombineerd met de begrensde EHS in 2002 en 2003 (zowel inclusief als exclusief 1:1 begrensde beheersgebieden in 2003).

Reproduceerbaarheid analyses

Voorgaande jaren is de analyse van de gebiedsgrootte door het CGI (Annette Willemen) uitgevoerd. In 2003 is het bij de afdeling Ecologie en Ruimte (E&R) uitgevoerd. Het is niet gelukt om bij E&R de resultaten van 2002 te reproduceren. We hebben uiteraard geprobeerd de analyse op dezelfde manier uit te voeren, maar blijkbaar zijn er toch verschillen, wellicht in bepaalde instellingen van ArcView. De verschillen waren erg klein, maar om die reden is de analyse over de bestanden van 2003 ook door het CGI uitgevoerd. Hoewel de verschillen ook voor de bestanden van 2003 klein waren (zie tabel 9), hebben we besloten om de resultaten van de CGI analyse over te nemen in de Natuurbalans.

Tabel 9. Vergelijking van enkele resultaten van de analyse van gebiedsgrootte van de zelfde bestanden door CGI en door E&R.

< 10 ha 10-100 100-500 500-1000 1000-2000 2000-5000 > 5000 ha Oppervlakte (ha) "EHS" 2003 excl. beheersgebieden CGI 32673 75988 108474 62500 62669 120365 240592 E&R 32667 75745 108490 63540 60060 122935 239823 "EHS" 2003 incl. beheersgebieden CGI 32116 74789 115015 67078 64073 113707 287649 E&R 32088 74522 114970 67175 62609 116284 286806 # Gebieden "EHS" 2003 excl. beheersgebieden CGI 15074 2471 514 86 48 38 17 E&R 15243 2462 513 87 46 39 17 "EHS" 2003 incl. beheersgebieden CGI 14529 2424 546 94 49 36 22 E&R 14698 2419 545 94 48 37 22 verdeling gebiedsgrootte 0 100000 200000 300000 < 10 10 - 100 100 -500 500 -1000 1000 -2000 2000 -5000 > 5000 gebiedsgrootte (ha) ha "EHS" 2002 excl. beheersgebieden "EHS" 2003 excl. beheersgebieden "EHS" 2003 incl. beheersgebieden

(32)

Bestaande natuur 1990, nieuwe eigendommen en EHS 2003

In een andere analyse hebben we gekeken of de gerealiseerde nieuwe natuur bijdraagt aan de ontsnippering van de natuur in Nederland. We hebben aannemen dat de gebieden die na 1990 in bezit van terreinbeherende organisaties zijn gekomen, in ieder geval voor een deel uit nieuwe natuur bestaan. We hebben het bestand met 'Bestaande natuur 1990' en datzelfde bestand, aangevuld met gebieden die in ca. 2000 in bezit waren van terreinbeherende organisaties geanalyseerd. Omdat de verschillen tussen de analyses van CGI en E&R (zie tabel 9) klein waren, gebruiken we de resultaten zien van de bufferanalyse die bij E&R is uitgevoerd. De resultaten daarvan staan in figuur 6. Uit de figuur kunnen we dan concluderen dat eigenlijk alle oppervlakte klassen wel toenemen. Wanneer we de gebiedsgrootte van de bestaande natuur in 1990 vergelijken met die van de "EHS" 2003, dan zien we dat bij de begrenzing vooral het aandeel grote gebieden toeneemt.

Figuur 6. Verdeling van gebieden van de reeds in 1990 bestaande natuur, de bestaande natuur aangevuld met gebieden die in bezit van terreinbeherende organisaties zijn (bestaand 1990 + eigendom 2003) en "begrensde EHS" over gebiedsgrootte. De begrensde EHS bestaat uit het bestand met natuur in 1990 gecombineerd met de begrensde EHS 2003 (exclusief 1:1 begrensde beheersgebieden in 2003).

2.6.2 Toename soorten

Het uiteindelijke doel van de EHS is het bieden van voorwaarden voor duurzame overleving van planten en dieren in Nederland. Uitvoering van het EHS beleid heeft enerzijds effect op de kwaliteit van het leefgebied (milieuomstandigheden), anderzijds op de ruimtelijke samenhang. Het is de bedoeling dat bedreigde soorten in aantal zullen toenemen. Onderzoek aan de effecten van de EHS is uiteraard moeilijk omdat de overleving van soorten en populaties door een complex van factoren beïnvloed wordt en omdat effecten soms pas over langere tijd te zien zijn. verdeling gebiedsgrootte 0 100000 200000 300000 < 10 10 -100 100 -500 500 -1000 1000 -2000 2000 -5000 > 5000 gebiedsgrootte (ha) ha bestaande natuur 1990 bestaand 1990 + eigendom 2003 "EHS" 2003 excl. beheersgebieden

(33)

3

Voortgang Europees beleid: Aanwijzing Natura

2000-gebieden

3.1 Inleiding

Nederland wijst natuurgebieden aan die vanuit Europees perspectief belangrijk zijn. De natuurgebieden worden aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn van de Europese Unie. De Vogelrichtlijn is in 1979 opgesteld, de Habitatrichtlijn in 1992. De gebieden die worden aangewezen onder deze twee richtlijnen worden ook wel Natura 2000 gebieden genoemd.

De aangewezen Natura 2000-gebieden vormen niet per definitie een samenhangend ruimtelijk netwerk. Landen zijn wettelijk niet verplicht om deze samenhang te realiseren maar artikel 10 van de Habitatrichtlijn biedt wel mogelijkheid om in het kader van het ruimtelijke-ordeningsbeleid aan deze ecologische samenhang te werken. Het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) kan gezien worden als het beleid dat in Nederland de samenhang tussen de Natura gebieden zou moeten regelen (hoofdstuk 2). Een deel van de Natura 2000-gebieden vallen binnen de EHS. In par. 3.5 is deze relatie met de EHS beschreven.

Naast de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden verplichten de Vogel- en Habitatrichtlijn ook tot het beschermen van soorten. De soortsbeschermingverplichtingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland geïmplementeerd in de Flora & Fauna wet. Dit wordt behandeld in Broekmeyer et al. 2003.

3.2 Maatregelen en taakstelling

De procedure voor de aanwijzing van gebieden onder de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verschilt. De Vogelrichtlijn gebieden worden door Nederland rechtstreeks vastgesteld. Voor de Habitatrichtlijngebieden dient een lijst bij de Europese Commissie aangemeld te worden. Op grond van deze aanmelding stelt de Europese Commissie een lijst op met communautair gebieden van belang. Nadat deze lijst is vastgesteld worden de gebieden door Nederland aangewezen. De aanwijzing en aanmelding van de gebieden onder beide richtlijnen is een langdurig proces.

De gebieden onder de Vogelrichtlijn hadden formeel reeds in 1981 aangewezen moeten zijn. De gebieden onder de Habitatrichtlijn hadden in 1995 aangemeld moeten zijn bij de Europese Commissie. Alle landen van de Europese Unie lopen achter met de aanmelding van de gebieden onder de Habitatrichtlijn.

Nederland is in het verleden diverse malen door de Europese Commissie aangemaand of veroordeeld door het Europese hof wegens het niet volledig aanwijzen of aanmelden van gebieden (zie tabel 10).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In a series of productive conceptual movements, they propose a set of themes inherent in critical feminist approaches that may be useful for contesting traditional views

Christ’s victory enables believers to live as new people in the unity of mutual love, so that the blessings of God with which He blessed them in Christ through the work of the

In this chapter the definition, prevalence and incidence of asphyxia, classification of hypoxic ischaemic encephalopathy (HIE), etiology and risk factors, pathophysiology of

Op deze manier wordt voorkomen dat het effect van maatregelen op de grondwaterstand en de ruimtelijke interactie via het grondwater tussen gebieden door het niet meenemen

France (2000: 66, 71; see also Clark, as cited in Cowan, 2000: 2─3) argues that ―in the Scripture, the Spirit testifies to the truth of the Word‖ and ―Scripture [is]

Lindsey (200 I) enumerated and discussed some the challenges women face during wars to include vulnerability as a result of armed conflict, arbitrary displacement,

Therefore, the main purpose of the present study was to estimate the sero-prevalence of eight of the known Leptospira serovars that occur in different animal species in South

Currently, EU regulation regarding formula Commission Directive 2006/141/EC does not provide any indication on reference methods to be used in official controls for energy