• No results found

Beleidsmeetnet verdroging Noord-Brabant

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Beleidsmeetnet verdroging Noord-Brabant"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

e*

m

Beleidsmeetnet verdroging

Noord-Brahant

C. G E U J E N , P R O V I N C I E N O O R D - B R A B A N T R. S T U U R M A N , NITG-TNO I. R U N H A A R , A L T E R R A

Het ajgelopenjaar is door provincie, waterschappen, terreineigenaren en waterleidingmaatschap-pijen in Noord-Brabantgezamenhjk het beleia^meetnet verdroging opgezet. De partijen maakten a/spraken over de uitvoering van de monitoring. Met behulp van ecu vcrdrogiitgsmeetlatwordtde mate van verdroging aaugegevcu. Het vaststellen van verdroging is zeer complex. In eikgebied manifesteert verdroging zich weer op een andere manier, in het enegebied zijn fluctuaties van de grondwaterstand bepalend, in het andere de waterkwaliteit. Om de mate van verdroging te

analyse-ren en te kwantificeanalyse-ren is een methode ontwikkeld waarmee op een gestandaardiseerde manier de verdrogingstoestand wordt bepaald.

Het beleidsmeetnet verdroging geeft samen met het overzicht van de voortgang van de aanpak (de inspanningsmonitoring) inzicht in de voortgang van de verdrogingsbestrijding en de mate van verdroging van de Brabantse natuurgebieden (zie afbeelding i). Ook het provinciaal vegetatiemeetnet geeft een inzicht in de mate van verdroging.

In een intentieverklaring zijn afspraken vastgelegd over taak- en kostenverdeling. De provincie is verantwoordelijk voor het beleids-meetnet en de inspanningsmonitoring en draagt zorg voor de rapportages. De water-schappen zijn verantwoordelijk voor de pro-jectmonitoring en zorgen daarmee samen met de terreinbeheerders voor de metingen voor het beleidsmeetnet.

Meetnet op de groei

Het meetnet wordt in twee fases ingericht. De eerste fase is afgerond. Momenteel is het beleidmeetnet ontworpen voor 28 gebieden (zie afbeelding 2). Hiermee ontstaat nog geen compleet beeld van de mate van verdroging in de Provincie Noord-Brabant. Het is de bedoe-ling het meetnet in de toekomst uit te breiden door het - na afronding van een anti-verdro-gingsproject- 'uitgedund' doorzetten van pro-jectmonitoring.

Soorten meetpunten en -variabelen

Onderscheid wordt gemaakt in toestands-en verklaarmeetpunttoestands-en. In het toestandsmeet-punt wordt de belangrijkste standplaatsfactot

van de terrestrische grondwaterafhankelijke natuut gemeten, meestal de freatische grond-waterstand. Van dit grondwaterregime is de plant direct afhankelijk. Afhankelijk van het

gebied worden ook enkele andere toestands-variabelcn gemeten, zoals het zuurgraad-profiel in de bodem, de waterkwaliteit van vennen of inundatiebronnen en de grond-watersamenstelling in kwetsbare systemen. De freatische grondwaterstand wordt bepaald door een aantal factoren, zoals neerslag en ver-damping, de stijghoogte in het diepere water-voerende pakket (kwel of infiltratie), het oppervlaktewaterpeil van de dichtstbijzijnde sloot, waterloop of beek en de afstand tot het ontwateringsmiddel. Indien relevant worden deze vetklaarvariabelen gemeten in zogeheten verklaarmeetpunten. Dit geeft inzicht in de oorzaken van de gemeten verdrogingstoe-stand.

Inrichting van een m e e t p u n t

Om te komen tot een keuze van meetloca-ties en de inrichting van het meetnet voor een gebied worden de volgende stappen genomen; • indeling gebied in ecohydrologische

systcemtypen en natuurdoeltypen (bijvoorbeeld beekdalen, vennen en natte heide),

• keuze meetpuntlocaties op basis van eco-hydrologische zonering (bijvoorbeeld deel van een beekdal onder invloed van beek-peil, deel van beekdal voornamelijk gevoed door kwel), aanwezige natuurwaarden en het oppervlak van het gebied,

• beoordeling welke standplaatsfactoren voor het gebied bepalend zijn en welke

A/b. De verschillende vormen van monitoring van verdrogingsbestrijding.

Ajb. 2: Degebieden van bet beleidsmeetnet verdroging en de eerste resultaten.

(2)

andere sysceemeigenschappen verklarend kunnen zijn,

• invenrarisatie besraande hydrologische meetpunten en kwaliteit meetreeksen, • inventarisatie bestaande

vegetatiemeet-punten

• en ontwerp en inrichting van het meetnet, waarbij geler wordt op zoveel mogelijk bestaande meetpunten, een representatie-ve ligging binnen het gebied en de moge-lijkheid om de veranderingen in de grond-waterstand te verklaren.

Afbeelding 3 geeft een voorbeeld van de keuze van de locatie van meetpunten voor het systeemtype beekdal.

Berekening van de verdroging/de meetlat

Om de verdroging re kwantificeren wordt de actuele situatie vergeleken met de vereiste standplaatsfactoren bij het natuurdoeltype van het gebied (afbeelding 4]. Dit wordt uitgedrukt in een score voor de verdroging of streefbeeld-realisatie, 100 procent streefbeeldrealisatie is o procent verdroging. Aanvullend wordt de actuele situatie vergeleken met de referentie-situatie, de oorspronkelijke locatie specifieke waterhuishoudkundige situatie van voor de grootschalige waterhuishoudkundige veran-deringen (1930-1950). Dit noemen we de histo-rische verdroging.

Om de vier jaar wordt een evaluatie ver-richt naar de mate van verdroging. Hiervoor worden de volgende stappen uitgevoerd: • Voor elk meetpunt wordt de waarde van de

vereiste standplaatsfactoren bij het gewenste natuurdoeltype bepaald. Hier-voor wordt de database gebruikt die is ont-wikkeld in het kader van het project Waternood. De standplaatsfactoren zijn aangegeven waarbij 100 procent streef-beeldrealisatie (onverdroogd) verwacht wotdt en de grondwaterstanden waatbij o procent realisatie (maximale vetdtoging) wotdt bereikt. De onderscheiden stand-plaatsfactoren zijn de gemiddelde voor-jaarsgrondwaterstand, de gemiddeld laag-ste grondwaterstand, de 'droogtestress' en de aanwezigheid van kwel;

• De grondwaterstandreeks wordt gecorri-geerd voor klimaatsinvloeden. Deze correc-tie vindt plaats met behulp van rijdreeks-modellering speciaal ontwikkeld voor kwantificering van vetdroging. Dit bete-kent dat voor elke meetpetiode van vijf jaar een relarie wordt gelegd tussen de grondwatetstandsreeks en de weersinvloe-den. Vervolgens wordt hiermee het grond-waterstandsvcrloop opnieuw gesimuleerd voor 70 jaar met behulp van de gemeten

stijgh oog»

Aßo. 3: Inrichting van het meetnet in relatie tot degrondwatersituatie in een beekdal. In een beekdal zijn drie zones te

onderscheiden waar toestandsmeetpunten worden ingericht: de zone onder invloed van het beekpeil met histo-rische inundaties (Ti), de zone met sterke invloed van kwel en histonsche inundaties (T2) en de zone die sterk beïnvloed is door hetgebied aangrenzend aan het beekdal (T3J. Vi (stijghoogte onderliggend watervoerend pakket), Vz (beekpeil) en V3 (grondwaterstandgrenzend aan beekdal) zijn de verklaarmeetpunten.

grondwaterstand

1

Refcrentiebeeld historische

grondwaterstand 'historische verdroging'

Streefbeeld vereiste gws voor

1

type realisatie

natuurdoel-'bestuurlijke verdroging'

Actuele situatie huidige grondwaterstand

A/b. 4: Verdroging kan wordengerelateerd aan een streefbeeld, gebaseerd op gewenste natuurdoelen en/o/aan de his-torische situatie.

klimaatreeks. Uit dit verloop kan vervol-gens de GHG, GVG en de GLG worden berekend. Deze actie wordt met een tijds-interval van één jaar voortschrijdend uit-gevoetd. De eigenschappen van het grond-waterregime zijn nu per jaar vergelijkbaar; De bepaalde waarden van de standplaats-factoren worden tot een verdrogingscore verwerkt. Als toetsingsmomenten gelden het begin van de meetperiode, 1985 (het landelijk toetsmoment), 1994 (het provin-ciaal toetsmoment) en de actuele situatie (afbeelding 5);

Voor een gebied wordt één verdrogings-score berekend. De laagste verdrogings-score van de standplaatsfactor is bepalend. Als een standplaatsfactor, zoals bijvoorbeeld de kwel, nier voldoet, dan wordt de locatie als verdroogd aangemerkt. Als meerdere toe-standsmeetpunten in een gebied voor-komen, is de uiteindelijke score van het

gebied het gemiddelde van alle toestands-meetpunten.

Naast een berekening van de mate van vetdroging op basis van terreincondities wordt momenteel gewerkt aan een methode voor bepaling van de mate van vetdroging op basis van het ptovinciaal ecologisch meetnet.

Eerste resultaten

De eerste resultaten vormen een eerste oefening met de methode en worden niet beschouwd als harde uitspraken over de ver-droging. Op basis van verdere omwikkeling van de methode en de groei van het meetnet zullen in de toekomst hardere uitspraken kun-nen worden gedaan. Voor de gebieden waar-voor geschikte tijdreeksen beschikbaar waren voor de bepaling van de streefbeeldrealisatie, is een gemiddeld streefbeeldrealisatie van 44 pro-cent betekend ofwel een vetdtogingscore van

(3)

1150 1100 H 1050 1000 1967 1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 Begn meetpenode" landelijk toetsmoment Nog te realiseren Streefbeeldrealtsatje

i Mate »an Slreefbeeldrealisatie

I Volledig verdroogd (<0% Streefbeeldrealisatie) 2V2 jaar na start en voor laatste meting i. v. m. transfermodel voor penode van vijfjaar

Referentie (Op basis bodeminformatie) > V Gemiddelde Voorjaars Grondwaterstand (GVG) _ _ Streefbeeld (100% realisatie)

_ Streefbeeld (0% realisatie)

A/b. y Voorbeeld van de uitwerking van de mate van verdroging. De cjecorrigeerdectemiddelde voorjaarsgrondwaterstand is met behulp van emyo-jange klimaatreeksa^enereerd.

56 procent. Zeven van de 19 gebieden zijn vol-ledig verdroogd en vijf zijn niet verdroogd. Bij deze eerste evaluatie zijn alleen GVG en GLG beschouwd; de eisen voor kwel en overstro-ming zijn vooralsnog buiten beschouwing gelaten. Ook zal tijdens de volgende rapporta-ge het meetnet volledig operationeel zijn, zodat over alle z8 gebieden uitspraken kunnen worden gedaan.

Knelpunten en aanbevelingen

Kort samengevat heeft het project geleid tot: • een gestandaardiseerde methode voor eva-luatie van de mate van verdroging op basis van metingen,

• een beleidsmeetnet verdroging voor 28 Brabantse natuurgebieden en afspraken die de basis vormen voor een verdere groei van het aantal gebieden,

• afspraken over uitvoering van de monito-ring en gegevensaanlevemonito-ring

• en afspraken over kwaliteitsborging en rapportage.

Tijdens de uitwerking van het project zijn een aantal praktische knelpunten gesignal-eerd. Omdat gewerkt is volgens de laatste inzichten rondom GGOR, natuurdoeltypen en Waternood zijn ook enkele methodische knel-punten en onderzoeksvragen naar boven geko-men. De belangrijkste zijn:

• Veel meetpunten die in eerste instantie waren geselecteerd op databestand-criteria als lengte van de meetperiode en op meet-frequentie bleken in tweede instantie niet

te voldoen. Veel meetpunten bleken in slechte toestand of op niet- representatieve locaties te liggen;

• Niet alle grondwaterstandsreeksen lenen zich voor correctie van weersinvloeden; • Bij de afleiding van het hydrologische

streefbeeld uit het natuurdoeltype komt het vaak voor dat meerdere doeltypen rond het meetpunt voorkomen. Ook is vrijwel altijd sprake van reliëf In dergelijke geval-len is het zonder meer uitgaan van de streefwaarden uit het databestand niet zinnig, omdat dat een grondwaterstands-verloop vereist dat fysiek onmogelijk is. Vaak is dus een interpretatie nodig om te bepalen welke grondwaterstand in de omgeving van de buis het meest tegemoet komt aan de eisen van de voorkomende doeltypen. Soms zal een bijstelling van de na tuutdoelen nodig zijn op basis van de kennis over de lokale omstandigheden en de vroegere en huidige waterhuishouding; • Gebrek aan kennis voor bepaling

referen-tiestijghoogte, kwel en inundatie; • De mate van representativiteit van een

meetpunt voor een gebied; • Hoe uiteindelijk te komen tot een

betrouwbare uitspraak over de verdroging van de Brabantse natuurterrein. De komende jaren zal worden gewerkt aan verbetering van de methode. Hierbij zal samenwerking worden gezocht met andere overheden en onderzoeksinstituten.

L I T E R A T U U R

1) Runhaar H., R. van Ek, F. Klijn, R. Ruijtenbercj en R. Stuurman {199$}. Gewenste arondwatersituatie natuur. Bepalina van de optimale grondwatersituatte op provin-ciale schaal. Landschap nr. 4.

2) Runhaar H., j . Gehrels, G. van der Lee, S. Hennckens, W. Wamelink, W. van der Linden en P. de Louw (2002). Waternood deelrapport Doelrealisatie natuur. STOWA. }) Stuurman R., P. de louw,]. Buma, H, Runhaar, G. Maas,

C. Geujen, Y. Graajsma, B. Nijho/en A. Lourens (2002]. Beleidsmeetnet verdroom« Noord-Brabant. Methodiek en eerste fase inrichtiua.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“An Act of parliament”, he informed local politicians from Daveyton, “could not be changed by the Council no matter how it felt nor could it be changed by him even if he liked to

Sonata that relies solely on the explanatory power of architectural structures and well-rounded themes would be futile, as such an approach does not facilitate an

begin die kind met een van sy vreugdevolste aktiwiteite van sy kinderjare. Jourdain en ander.. Lowenfeld volgens Di Leo , beklemtoon dat die kind toegelaat moet

(3) Intelligensievcrskille. Harper se toets wat godsdienstige, politieke, sosiale en ekonomiese radikalisme meet, toon 'n klein positiewe korrelasie met

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

From this list three aspects should be highlighted: Firstly, the list is indicative of the broad, dynamic scope of the discipline; Secondly, Disaster Studies is seen as one of

• whether training office auditing firms in South Africa make use of workplace simulation, as a skill transferring tool, to evaluate competency where practical exposure is limited in

In this investigation one of the geophysical methods, Electrical Resistivity Tomography (ERT) is tested to characterize the Joint Fuel Depot site geology units, aquifer setting