• No results found

De ‘vrijheid’ om je koeien naar de slacht te brengen : de rol van de stoppersregeling bij de keuzes van boeren onderzocht vanuit de agency-structuur benadering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De ‘vrijheid’ om je koeien naar de slacht te brengen : de rol van de stoppersregeling bij de keuzes van boeren onderzocht vanuit de agency-structuur benadering"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De ‘vrijheid’ om je koeien

naar de slacht te brengen

- De rol van de stoppersregeling bij de keuzes van boeren

onderzocht vanuit de agency –structuur benadering

Bron foto: http://www.mogenwijwatvragenboer.nl

Bachelor scriptie Algemene Sociale Wetenschappen Universiteit van Amsterdam (UvA)

Olga Schagen

Studentennummer: 10558683 Begeleider: Sander Mensink

Tweede Lezer: Rosanne van Wieringen 25 januari 2018

(2)

2 Inhoudsopgave Voorwoord………..… 4 Samenvatting……….……. 5 1. Inleiding………... 6 2. Theoretisch Kader……….….…7 2.1 De stoppersregeling……….……….7 2.2 Rationalisering in de landbouw.………..8

2.3 De stoppersregeling als zwakke ecologische modernisatie………10

2.4 De stoppersregeling vanuit een structuur-agency benadering………14

2.5 Interdisciplinariteit………...16

3. Probleemstelling………...16

3.1 Probleemomschrijving………...17

3.2 Hoofdvraag………... 18

3.2.1 Deelvragen……….18

3.4 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie………...18

4. Methode………19 4.1 Strategie………..19 4.2 Onderzoeksdesign………...19 4.3 Onderzoeksmethoden………...19 4.4 Operationalisering………..20 4.6 Dataverwerking en analyse………...…….21 4.7 Ethische verantwoording………....22 5. Resultaten..………...22 5.1 Procesomschrijving………...…22 5.2 Goed boeren ……….24

5.3 Invloed van de stoppersregeling op de sector………...31

5.4 Invloed op het bedrijf en mogelijkheden van de boer………...37

5.5 Regionale verschillen………... 48

5.6 Persoonlijke instelling………... 48

5.7 ‘Het houdt niet op’………...49

5.8 De ‘drang’ om te melken………...49

5.9 Pech, geluk en ongelijkheid………...50

5.10 De stoppersregeling binnen het fosfaatreductieplan………...…50

(3)

3 6.1 Conclusie………...51 6.2 Discussie………53 6.3 Reflectie………53 7. Literatuur………54 8. Bijlage………57 8.1 Operationaliseringsschema’s……….57 8.1.1. Agency………...57 8.1.2. Rationalisering………57 8.2 Interviewinstrument………...58 8.3 Respondentenlijst………..60

(4)

4 Voorwoord

Ten eerste wil ik graag mijn respondenten bedanken dat ik bij hun aan mocht schuiven aan de keukentafel en mocht interviewen. Verder zijn er nog veel mensen die me veel hebben

bijgestaan, op willekeurige volgorde: Judith, Bente, Floor, Isa, Sicco, Jelle, Chris, Jip, Jorine, Dorien, Mieke, Esmée, Abe, Simon en Afra. Veder scriptiebegeleider Sander, en Frank en Daan van Boerenverstand. De NS voor een betrouwbare dienstregeling en de elektrische fiets van mijn vader die me op het platteland altijd wind mee gaf.

(5)

5 Samenvatting

Het onderwerp van dit onderzoek is de stoppersregeling. Deze regeling gaf boeren in 2017 de mogelijkheid om gesubsidieerd hun bedrijf te beëindigen. Hiermee wordt beoogd om de fosfaatproductie te laten dalen. Dit onderzoek plaats de stoppersregeling in de context van het onderscheid tussen zwakke ecologische modernisatie en sterke ecologische modernisatie. Om het vervolgens te benaderen vanuit de agency-structuur theorie van Anthony Giddens. Dit onderzoek probeert de verhouding tussen de agency van boeren en de mogelijk structurerende kracht van de stoppersregeling weer te geven. Het onderzoek vertrekt vanuit de

onderzoeksvraag: Hoe speelt de stoppersregeling een rol bij de keuzes van boeren in relatie tot de continuering van hun bedrijf? Er zijn 15 interviews afgenomen met zowel boeren die gebruik hebben gemaakt van de regeling als boeren die doorgaan met hun melkveebedrijf. De situaties van boeren zijn zeer verschillend maar er zijn een aantal overeenkomsten naar voren gekomen. Boeren die gebruik hebben gemaakt van de regeling waren anders ook al gestopt maar de regeling heeft hun eerder en financieel makkelijker laten stoppen. Boeren die doorgaan zijn nog onzeker over hoe de regeling de sector en hun bedrijf zal beïnvloeden. Er is gebleken dat de stoppersregeling mogelijk een negatief effect kan hebben op de

kwetsbaarheid van de sector voor dierenziekten omdat bedrijven minder gesloten worden. De boeren die stoppen gaan het jongvee opfokken en boeren die doorgaan houden minder

jongvee uit financiële noodzaak. Deze ontwikkeling lijkt ook in te gaan tegen de idealen van de boeren.

(6)

6 1.Inleiding

‘De koe kan sterven met subsidie’ kopte de krant Trouw op 17 februari 2017 (2017). Hiermee refereert ze aan de nieuwe milieuregeling die beoogd het fosfaatoverschot te verkleinen. Nederland produceert namelijk te veel fosfaat en de melkveehouderij heeft hierin via de mest van haar koeien een groot aandeel. De overheid wil dat de veestapel op korte termijn zoveel afneemt dat de fosfaatproductie onder het door de Europese Unie gestelde plafond blijft. In begin 2017 hebben melkveeboeren daarom de keuze gekregen om zich in te schrijven voor de subsidie beëindiging melkveehouderij: de stoppersregeling. Via deze regeling wordt beoogd om 3 procent van de melkveeboeren met subsidie, 1200 euro per melkkoe, hun bedrijf te laten beëindigen. Boeren hebben zich hier ‘massaal’ voor ingeschreven. Ze hebben het, vaak emotionele en ingrijpende, besluit genomen om te stoppen met hun boerenpraktijk. Maandag 20 februari 2017 werd de inschrijving geopend. Binnen 24 uur hadden 498 melkveehouders zich aangemeld en daarmee had 3 procent van de Nederlandse melkveehouders besloten om hun koeien naar de slacht te brengen of aan het buitenland te verkopen (Volkskrant, 2017). Uit de berichten in de media lijkt naar voren te komen dat dit deze keuze niet gemakkelijk is geweest en er verontwaardiging heerst in de melkveehouderij met betrekking tot deze regelgeving:

,,Er is geen enkele boer die blij is om zich in te schrijven voor zo’n regeling’’, zegt veehouder Verhulst, die ook lid is van het ZLTO-bestuur in zijn woonplaats. ,,Het is een emotionele keuze. Je raakt je dieren kwijt en ze komen nooit meer terug. Het zal dus voor veel veehouders een dilemma zijn geweest. Noem het gerust falend beleid, want met strakkere regelgeving had veel van deze pijn voorkomen kunnen worden.’’ (BN de stem, 2017)

De stoppersregeling kan als een reactie gezien worden op de gevolgen van eerder beleid: het afschaffen van het melkquotum. Na deze afschaffing is de veestapel in een korte tijd sterk gegroeid. Deze scriptie zal zich richten op de stoppersregeling. Maar het is wel belangrijk om op te merken dat de stoppersregeling in relatie gezien moet worden tot andere wetgeving, vooral de afschaffing van het melkquotum en het vooruitzicht van het fosfaatrechtenstelsel. De stoppersregeling heeft een duidelijk doel en middel: de fosfaatproductie laten dalen via de verkleining van de veestapel. Maar de regeling lijkt een contraproductief effect te hebben wanneer deze in context wordt geplaatst met hoe de melkveehouderij zich momenteel aan het ontwikkelen is. De regeling zou namelijk op de langere termijn gezien een negatief effect

(7)

7

kunnen hebben op de veerkracht. Deze scriptie wil deze veerkracht onderzoeken door te kijken naar hoe de stoppersregeling en de keuzes van boeren zich tot elkaar verhouden.

Er zijn grote verwachtingen gesteld van de stoppers, deze verwachting is tweeledig: zorgen dat de fosfaatproductie onder het plafond van 84,9 miljoen komt en ruimte creëren voor overblijvers om te ontwikkelen (Boerderij.nl, 2017). ‘Het spel tussen stoppers en overblijvers losgebarsten’ kopt boerenbusiness.nl waarmee zij refereert aan groeiers die potentiele stoppers benaderden om zelf minder koeien naar de slacht te hoeven brengen en stoppers die kijken naar het juiste moment en prijs om voor te stoppen. Met het

fosfaatrechtenstelsel in het vooruitzicht en de stoppersregeling is de handel begonnen. Dit onderzoek wil onderzoeken hoe de stoppersregeling een rol speelt bij de keuzes die boeren maken met betrekking tot de toekomst van hun bedrijf. Door te kijken naar de keuzes die zowel de stoppers als de overblijvers van de stoppersregeling maken en met welk

vooruitzicht deze keuze tot stand is gekomen. Hiervoor zal de stoppersregeling eerst verder worden toegelicht en daarna in historische en theoretische context van de melkveehouderij worden geplaatst. Hierin zal haar mogelijke contraproductieve karakter verder worden toegelicht. Vervolgens zal de keuzevrijheid van boeren benaderd worden vanuit een agency-structuur verhouding. Hieruit volgt daarna de probleemstelling en vervolgens de methode waaruit deze onderzocht is. Daarna zullen de resultaten gepresenteerd worden gevolgd door de conclusie en discussie.

Hoofdstuk 2.Theoretisch kader 2.1 De stoppersregeling in het kort

Een van de grootste stempels op de recente geschiedenis van de melkveehouderij in Nederland is de invoering van de melkquotum geweest. Het melkquotum werd in 1984 ingevoerd ten behoeve van het herstellen van de balans tussen melkproductie en de afzet van zuivelproducten om zo melkplassen en boterbergen te voorkomen (Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland, 2015). Op basis van productiecijfers in het verleden werd er een hoeveelheid melk toebedeeld aan de melkveehouder waar bij overschrijding een superheffing als boete de consequentie werd. Een gevolg was dat de productie moest worden teruggevoerd en de inkomsten in het begin zouden dalen (Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland, 2015). Met de afschaffing van het melkquotum op 1 april 2015 in het vooruitzicht begonnen veel boeren al voorbereidingen te treffen om uit te breiden. De melkveehouderij begon dus snel te groeien maar hierdoor werd er meer mest en daarmee meer fosfaat geproduceerd en

(8)

8

het Europese productieplafond voor fosfaat overschreden. In plaats van een toegewezen quotum zal er per 1 januari 2018 een fosfaatrechtenstelsel in gang worden gezet. De

hoeveelheid toegestane fosfaat die een melkveehouderij mag produceren wordt gebonden aan het aantal fosfaatrechten dat dit bedrijf bezit.

Er is een fosfaatreductieplan tot stand gekomen om eind 2017 de Nederlandse fosfaatproductie aan de EU-afspraken te laten voldoen. Nederland moet onder het plafond blijven en mag de komende tijd de veestapel niet meer laten groeien (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland). Dan mag Nederland haar uitzonderingspositie houden, de

zogenaamde derogatie, om meer dierlijke mest uit te rijden dan de nitraatrichtlijn van de EU voorschrijft. Wanneer deze verloren gaat zou dit voor grote economische schade leiden doordat het nationale mestoverschot dan sterk toeneemt. Om deze reductie binnen het jaar 2017 te behalen zijn drie maatregelen opgesteld; vermindering hoeveelheid fosfor in

diervoer; regeling minder fosfaat in zuivelsector waarbij melkveehouders terug moeten naar het aantal dieren van voor de afschaffing van het melkquotum en de subsidieregeling

beëindiging melkveehouderij waarbij melkveehouders het aanbod krijgen om hun bedrijf te beëindigen (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland). Samen vormen deze maatregelen het fosfaatreductieplan. Het doel is om de melkveestapel met 160 duizend koeien te laten

afnemen (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017). Bij de tweede maatregel, de

fosfaatreductieregeling, moeten alle bedrijven terug naar het aantal koeien dat in het bezit was op de referentiedatum van 2 juli 2015. Niet grondgebonden melkvee-bedrijven moeten daarnaast nog 4% inleveren in 2017 en 8,3% in 2018. Grondgebonden bedrijven worden voor deze bijkomende korting uitgesloten (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, 2017). Via de stoppersregeling was beoogd om door de beëindiging van bedrijven de veestapel met 60 000 koeien te laten afnemen. Het ministerie van Economische Zaken had in totaal 42 miljoen opzijgelegd en verwachtte deze over drie inschrijfronden uit te spreiden maar bij de eerste ronde is deze al met 6 miljoen overschreden.

2.2 Rationalisering in de landbouw

Het beeld bestaat dat de stoppersregeling opschaling en schaalvergroting verder stimuleert. Deze processen liggen in lijn met een rationalisering die al langer gaande is in de sector. De Nederlandse melkveehouderij heeft veel veranderingen ondergaan sinds 1950. Boeleman (2000) beschrijft hoe de praktijk van het boeren zich ontwikkelde tot het bedrijven van agribusiness. Door de introductie van innovaties als de melkmachine kon er bespaard worden op arbeid terwijl de melkproductie steeg (Boeleman, 2000, p.529,531). De melkproductie kon

(9)

9

uitbreiden door toenemende intensivering, verbeterde huisvestingssystemen, nieuwe

veevoedingstechnieken en een doelmatigere fok (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017). Processen als innovatie, schaalvergroting en mechanisering lagen ten grondslag aan de productiviteitsverbetering (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017). Dit zorgde ervoor dat kleinschalige extensieve gemengde bedrijven transformeerden in grote intensieve

gespecialiseerde bedrijven. Het jaar 2016 telde 17 duizend melkveebedrijven terwijl er in 1980 nog 49,3 duizend melkveebedrijven waren (Centraal Bureau voor de Statistiek). Deze daling zou betekenen dat gemiddeld vier veehouders per dag hun bedrijf beëindigen. Door deze afname is er ruimte vrijgekomen voor de overige melkveehouders om op te schalen.

De stoppersregeling lijkt precies hetzelfde te doen; ruimte maken voor andere boeren om op te schalen. Het proces van schaalvergroting gaat in de regel samen met intensivering. Waar er een afname is in het aantal bedrijven is er een toename in het aantal dieren en de productiedruk die op de koeien gelegd wordt. Het gemiddelde bedrijf had 38 koeien in 1980 tegenover 97 koeien in 2016 (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017). Daarnaast is er een toename in het aantal zogenoemde megastallen met een aantal van 500 koeien (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017).

De intensivering is verder terug te zien in de toename in productie per koe van vijf duizend liter naar 8,2 duizend liter. De hoogste gemeten hoeveelheid melk bij de

zuivelfabriek in de Nederlandse geschiedenis was in 2016 met 14,3 miljard kg melk; tegenover 2005 betekent dit een stijging van 37 procent. Naast schaalvergroting en

intensivering van bedrijven vond deze ook plaats op het niveau van de verwerking(Bieleman, 2000, p.531). De dorpse melkfabrieken die vaak de trots waren van de plaatselijke

plattelandsgemeenschap gingen op in de centralisatie en fusie binnen de zuivelindustrie. Verwerking van de melk vond steeds verder plaats van de boerderij.

De bovengenoemde ontwikkelingen kunnen in het kader van een toenemende rationalisering van de melkveehouderij geplaatst worden. Deze rationalisering lijkt betrekking te hebben op een specifiek soort rationaliteit: formele rationaliteit. Formele rationaliteit laat zich definiëren via haar calculeerbaarheid, efficiëntie, voorspelbaarheid, de drang naar controle en de mogelijke irrationele consequenties die zij teweeg kan brengen (Ritzer, 2012, p.139). Formele rationaliteit wordt gestimuleerd via kapitalisme en

bureaucratie, die laten dit proces van rationalisering doordringen in de samenleving. Kapitalisme en bureaucratie maken het mogelijk om efficiëntie te bereiken op het hoogste niveau van onder andere calculeerbaarheid, disciplinering en precisie (Ritzer, 2012, p.129). De stoppersregeling lijkt het proces van deze vorm van rationalisering verder te stimuleren

(10)

10

doordat de regeling opschaling en intensivering in de hand zou werken. Uit onderzoek van Centrum voor Landbouw & Milieu (CLM) blijkt dat de nieuwe fosfaatregels zullen leiden tot meer schaalvergroting in de sector en minder weidegang van koeien (De ondernemer.nl, 2017).

2.3 De stoppersregeling als zwakke ecologische modernisatie

Er bleek echter een keerzijde te zijn aan de bovengenoemde rationalisering in de landbouw. In de loop der jaren werden de neveneffecten van de landbouw en het proces van

schaalvergroting waarin zij zich bevindt duidelijk (CBS, 1950-2000). De rationalisering van de landbouw sector heeft, naast een hogere voedselproductie, negatieve consequenties gehad voor de economie, het milieu en de plattelandssamenleving (Galdeano-Gomez et al., 2011; Knickel, 1990; Van Huylenbroeck and Durand, 2003 in Koopmans et al, 2017, p.1). Het modernisatie paradigma heeft de relatie tussen ontwikkeling van de landbouw en

ontwikkeling van het platteland ontwricht (Koopmans et al, 2017, p.1). De gevarieerde landschappen veranderden in eenvormige landschappen, de intensivering van grondgebruik leidde tot een grotere mestproductie en er werd steeds meer gebruik gemaakt van kunstmest en bestrijdingsmiddelen (Centraal Bureau voor de Statistiek). De regionale specialisatie had uiteindelijk toenemende vermesting van bodem, lucht, grond en oppervlaktewater als gevolg (Centraal Bureau voor de Statistiek).

De bewustwording van deze neveneffecten kan verbonden worden met de

beschrijving van Ulrich Beck over de transformatie van de industriële samenleving naar een risicosamenleving (Ritzer, 2012, p.227). De centrale vraag van welvaart is in deze tijd vervangen door een nieuwe centrale vraag die zich richt op het minimaliseren en voorkomen van risico’s (Ritzer, 2012, p.227). De praktijk van het boeren wordt steeds vaker uitgedrukt in risico’s als de uitstoot van broeikasgassen, beschadiging van bodem en grondwater, de

effecten van antibiotica en hormonen, en een onzekere voedselvoorziening in de toekomst. Er is een ontwikkeling gaande naar een samenleving die zich bezighoudt met de huidige risico’s voor de toekomst (Giddens & Pierson, 1998, p.209). Deze ontwikkeling is te herkennen in de landbouw. Waar de ontwikkeling van de landbouw eerst gericht was op de verhoging van de voedselproductie is deze nu in toenemende mate ook gericht op het tegengaan van de

neveneffecten van de huidige productie en daarmee de risico’s die hieraan zijn verbonden voor de bodem en waterkwaliteit(Dietz et al, 2008, p.262).De toename van de productie is verder gebaseerd op de grote exportvraag maar deze vraag is afhankelijk van de

(11)

11

over een ontwikkeling naar een risicosamenleving zijn relevant om de stoppersregeling te duiden. Het produceren van te veel fosfaat in de landbouw en de risico’s daarvan voor de bodem en water en de stoppersregeling als reactie hierop past in dit kader van

risicomanagement in de moderne samenleving.

Een van de kritieken op de theorie van risicosamenleving is dat het weinig praktische maar enkel vage aanbevelingen geeft over hoe de transitie naar een duurzame samenleving moet plaatsvinden (Blowers, 1997, p.867 ). De Ecologische Modernisatie Theorie (EM) ontstond in de jaren 80 als een reactie op de toen dominante theorie van demodernisatie, deindustrialisatie of counter-productiviteit (Spaargaren & Mol,1992 in Spaargaren & Mol, 2000, p.19). EM trachtte de problemen te adresseren die verbonden werden met eerder milieubeleid en haar implementatie (Horlings & Marsden,2011, 444). De benadering wil de neveneffecten tegengaan en zo de risico’s die Beck beschrijft invoegen in een rationeel economisch model. EM weerlegde het idee dat er een fundamentele reorganisatie nodig zou zijn van de instituties die ten kern lagen aan de moderne samenleving zoals het

geïndustrialiseerde productiesysteem, de kapitalistische economie en de gecentraliseerde overheid. Het streven naar winst en groei wordt in EM niet ter discussie gesteld, de

neveneffecten worden slechts ingecalculeerd in dit model. De voorstanders van EM erkenden dat er transformaties nodig waren om de ‘structural design faults that had caused

environmental destruction’ te herstellen (Spaargaren & Mol, 2000, p.20). Deze transformaties konden volgens deze voorstanders echter plaatsvinden binnen de huidige instituties betrokken bij de organisatie van productie en consumptie in de moderne samenleving (Spaargaren & Mol, 2000, p.20).

De stoppersregeling lijkt hierin te passen doordat het een milieumaatregel is gericht op het bereiken van een specifiek milieudoel: het terugbrengen van het fosfaat en deze vanuit een efficiëntie en economisch perspectief wordt benaderd. Het proces van rationalisering in de landbouw zoals eerder beschreven lijkt hier door te zetten. De bredere onderliggende ontwikkelingen zoals opschaling en intensivering die de oorzaak zijn geweest van het fosfaatoverschot worden niet ter discussie gesteld. Het onderscheid binnen EM dat in de volgende alinea beschreven zal worden laat zien waarom de rationaliteit die ten grondslag ligt aan de stoppersregeling waarschijnlijk problematisch is voor de verduurzaming van de

melkveehouderij op langere termijn.

Christoff (1996) en Dryzek (1997) maakten als eerste een onderscheid tussen zwakke en sterke of nauwe en brede variaties op EM (Horlings & Marsden,2011, p.444). Duru & Therond (2015) hebben dit onderscheid toegepast op de melkveehouderij. Zwakke

(12)

12

ecologische modernisatie van melkveehouderij systemen zijn gefocust op het reduceren van de negatieve impact via toenemende efficiëntie met behoudt van haar economische oriëntatie op winst. Maar deze houdt geen rekening met het effect op het landschap en de drastische afname in biodiversiteit die het heeft veroorzaakt. De sterke EM benadering van de melkveehouderij voegen aan de afvalrecycling en input optimalisatie het doel toe om een gediversifieerd landbouwsysteem te ontwikkelen (Kremen et al.2012, in Duru&Therond, 2015). Sterke EM geeft de voorkeur aan diensten gericht op praktijken op boerderij en landschapsniveau in plaats van afhangen van de markt (Power, 2010, in Duru & Therond, 2015, p.1652).

Duruk&Therond (2015) stellen dat het van belang is om de onderliggende principes met betrekking tot het begrip duurzaamheid te definiëren om de toekomst van het

melkveehouderij systeem te kunnen bestuderen. De onderliggende duurzaamheidsprincipes van deze twee vormen van EM verschillen namelijk sterk in de veranderingen en impact die zij hebben op de ontwikkeling van de sector. Zwakke ecologische modernisatie zou meer in lijn liggen met duurzaamheid als een bepaalde staat en bij sterke ecologische modernisatie is dat de resilience, oftewel veerkracht, van het geheel.

Duurzaamheid heeft twee traditionele betekenissen: een bepaalde staat van het systeem en de mogelijkheid van het systeem om deze staat te behouden. Volgens Kajikawa (2008) betekent dit binnen de landbouw de staat waarin productieniveaus kunnen worden gehandhaafd binnen de capaciteit van het ecosysteem waarin de productie plaatsvindt (Duru & Therond, p.1652) . De stoppersregeling lijkt voort te komen uit een zwakke ecologische modernisatie benadering met een nauwe definitie van duurzaamheid. Er wordt getracht een specifiek niveau in stand te houden; een staat van het milieu waarin een bepaalde hoeveelheid fosfaatproductie is toegestaan. De rationele meetbaarheid en efficiëntie benadering richten zich op één aspect en lijken niet te kijken vanuit de samenhang van het ecologische systeem.

Het denken in termen van veerkracht geeft een andere visie op duurzaamheid. Veerkracht ziet duurzaamheid ‘’as a process for examining how to maintain system functioning in the face of perturbations’’ (Folke et al. 2002 in Duru & Therond, 2015, p.1652). Het is niet alleen gericht op de het behouden van de staat van het huidige systeem maar op de veerkracht tegenover een veranderende context waarop het systeem moet worden aangepast (Walker et al., 2014, in Duru & Therond, 2015, p.1652). Veerkracht houdt

rekening met een onzekere toekomst die onvoorziene uitdagingen kan bieden. Op

systeemniveau kunnen menselijk en materiele kapitalen worden aangewezen die nodig zijn om voorbereid te zijn op nog onbekende toekomstscenario’s. Anderies et al. (2013) beschrijft

(13)

13

het verschil als volgt: ‘’while sustainability focuses on reaching pre-defined outcomes, resilience focuses on adaptive capacity‘’(Duru & Therond, 2015, p.1652.).

Veerkracht heeft volgens Duru & Therond betrekking op de adaptieve capaciteit van zowel veranderingen in de samenleving als consumptiepatronen, politieke veranderingen in regelgeving, economische schommelingen in prijzen en ecologische veranderingen als klimaatverandering of de gezondheid van de dieren (2015, p.1658). Daarnaast is er een onderscheid in schokken en stressoren. De eerste verwijzend naar snelle en intense veranderingen zoals plotselinge droogte en prijsfluctuaties, en de tweede naar langzame veranderingen zoals klimaatverandering (Duru & Therond, 2015, p.1658). Veerkracht is belangrijk voor een sector om zich te wapenen tegen zowel schokken als langzamere stressoren.

Een van de belangrijke indicatoren van veerkracht is diversiteit in de bedrijfsvoering, zowel op ecologisch als economisch niveau. Dit is bij sterke EM terug te zien op het niveau van economische bedrijfsvoering waarbij financiële en productierisico’s worden verspreid over verschillende markten (Darnhofer et al, 2010, Hendrickson et al, 2008, in Duru & Therond, 2015, 1659). Diversiteit in ecologische beleidsvoering op basis van sterke EM terug te zien in de variatie in microbiële, planten en dierenbiodiversiteit (Duru & Therond, 2015, p.1660). Door ecologische diversiteit is de sector minder kwetsbaarheid voor

milieuschommelingen en klimaatverandering. Daarnaast bezit ecologische beleidsvoering op basis van sterke EM meer controle over mogelijke ziekten (Dumont et al, 2012, in Duru & Therond, p.1660).

Diversiteit in bedrijfsvoeringen blijkt dus belangrijk te zijn voor de veerkracht van de sector tegenover verschillende type veranderingen in de toekomst die van te voren niet voorspeld kunnen worden. Om deze diversiteit te behouden is het belangrijk dat boeren verschillende keuzes kunnen maken in de wijze waarop zij hun boerderij vormgeven. Het onderscheid tussen zwakke en sterke EM biedt inzicht in het problematische karakter van de stoppersregeling voor de verduurzaming van de sector. De stoppersregeling komt voort uit een rationale benadering van duurzaamheid met een nauw doel en middel: een bepaalde hoeveelheid fosfaat via de verkleining van de veestapel. Daarbij lijkt het deze rationalisering in de melkveehouderij verder te stimuleren doordat boeren eerder geneigd zouden zijn om verder op te schalen. Het roept de vraag op of dit de keuzevrijheid en daarmee de diversiteit in bedrijfsvoering en de hieraan verbonden veerkracht van de sector bedreigt.

(14)

14

2.3 De stoppersregeling vanuit een structuur-agency benadering

De stoppersregeling lijkt voort te komen uit een zwakke ecologische modernisatie benadering en daarmee de rationalisatie van de melkveehouderij verder te stimuleren. Wat is hierin de rol van de boeren? Worden zij hierdoor gestuurd in de keuzes die zij maken; beïnvloed de

stoppersregeling hun keuzeruimte met betrekking tot hun melkveebedrijf? Een manier om deze relatie te benaderen is te kijken vanuit de structuur-agency verhouding en de theorie over structurering van Anthony Giddens. Giddens gaat in The Constitution of Society (1984) uit van een dualistische relatie tussen structuur en agency waarbij de structuur

gereproduceerd wordt door de praktijken van de agents en andersom, de agency wordt gestuurd door de structuur. Deze interactie waarbij de structuur en praktijken gereproduceerd worden valt onder de noemer structurering.

Het proces van rationalisering gebaseerd op economische waarden kan gezien worden als een structurerende kracht. De formele rationaliteit uitgeoefend door bureaucratie en kapitalisme domineert en bedreigt het autonome en vrije individu die handelt op basis van dieper gegronde waarden en niet alleen rationeel-economische (Ritzer, 2012, 139).

De bewustwording over de neveneffecten als te veel fosfaat en de stoppersregeling die hieruit voorkomt lijkt in eerste instantie te kunnen worden verbonden met de reflexiviteit die Giddens en Beck beschrijven als kenmerkend voor de moderne samenleving. Via deze reflexiviteit worden praktijken constant beoordeeld en hervormd op basis van nieuw verkregen informatie (Giddens, 1990, p.38 in Ritzer, 2012, p.553). Maar wat intrinsiek aan deze reflexiviteit verbonden lijkt te zijn is de onzekerheid over deze informatie die betrekking heeft op welke veranderingen plaatsvinden en hoe deze zullen gaan plaatsvinden (Giddens, 1991, p.28). Hiermee hangt volgens Giddens samen dat rationale ordening en

calculeerbaarheid van de natuurlijke en sociale wereld niet mogelijk blijkt, kennis wordt onzekerder. Toekomstscenario’s worden in het heden reflexief georganiseerd op basis van de constante stroom van nieuwe kennis waarbij onzekerheid een grote factor blijft (Giddens, 1991, p.29). Latour (2003) stelt ‘Reflexive’ signifies not an ‘increase of mastery and consciousness, but a heightened awareness that mastery is impossible’(p.36). De zwakke EM benadering waar de stoppersregeling een voorbeeld van lijkt te zijn houdt geen rekening met deze onzekerheid en probeert de sociale en natuurlijke wereld calculeerbaar en rationeel te benaderen. De sterke EM met haar nadruk op het belang van veerkracht lijkt wel een rekening te houden met een onzekere toekomst.

De structuren zoals Giddens die beschrijft staan niet gelijk aan sociale systemen, structuren manifesteren zich in sociale systemen via de reproductie van praktijken (Ritzer,

(15)

15

2012, p.524). De rationalisering op basis van neoliberale waarden staat niet gelijk aan het moderne landbouwsysteem maar reproduceert deze. Sociale systemen ontstaan soms vanuit de intentie van de menselijke actie maar meestal zijn systemen de ongewenste gevolgen van actie waar de actoren vervolgens weinig controle meer over hebben. Dit onderzoek wil verkennen of boeren nog steeds de agency hebben om deze structuur te beïnvloeden. Bepaald hier de structuur en de dwingende kracht van de stoppersregeling wat goed boeren is of heeft de boer nog de agency om deze zelf vorm te geven? Giddens stelt namelijk dat de structuur altijd ‘both constraining and enabling’ is voor de agency (Giddens, 1984, in Ritzer, p.524). Is deze stelling terug te zien in de casus van de stoppersregeling of wordt deze juist weerlegd?

Agency heeft een reflexieve component waarbij de eigen praktijk en de omgeving constant gemonitord wordt, deze reflexiviteit maakt het mogelijk dat de positie van de agent binnen de structuur beïnvloed kan worden (Giddens, 1984, p.3). Agency heeft alleen

betrekking op de acties waarvan het individu deze in gang zet, wat betekent dat dit individu op elk moment de keuze voor een andere actie kon maken (Giddens, 1984, p.9), er zijn verschillende mogelijkheden. Agency bevat dus een reflexief aspect, de persoon is reflexief over zijn of haar acties en een zelfbeschikkings-aspect, de persoon handelt autonoom. Beide aspecten van agency kunnen verbonden worden met de mate van keuzevrijheid van boeren die als kenmerkend wordt gezien voor de veerkracht.

Kietavainen benadrukt het narratieve en analytische aspect van agency van boeren in de moderne landbouw. De capaciteit om te handelen is afhankelijk van de cognitieve

capaciteit om via analyse handelingen en de wereld in verschillende verhaallijnen te plaatsen (Hyvärinen 2006, in Kietavainen, 2014, p.60). Een persoon kan de sociale werkelijkheid en regels als gegeven beschouwen of er tegenin gaan en zelf vormgeven. Kietavainen stelt dat boeren die zich oriënteren op de wereld en toekomstige ontwikkelingen via hun acties en reflectiviteit op hun acties meer vertrouwen ervaarden in hun eigen agency. De boeren die zich lieten leiden door het huidige discourse en normen ervaarden eerder machteloosheid tegenover de toekomst (Kietäväinen, 2014, p.66). Dit laatste kan in relatie gebracht worden met het normatieve dwingende karakter van de dominante structuur van rationalisering. Het bedenken van verschillende toekomstscenario’s kan ook een rol spelen bij de ervaring van agency en mogelijk ook bij het besluit als boer om zich wel of niet in te schrijven voor de stoppersregeling.

(16)

16 2.5 Interdisciplinariteit

De structuur-agency benadering toepassen op de rol van de stoppersregeling bij de keuzes van boeren raakt aan verschillende disciplines. Het is een complex vraagstuk waar rekening moet worden gehouden met economische, ecologische, politieke, psychologische en

sociologische aspecten om deze rol te kunnen verkennen en waar mogelijk verklaren. De boer beweegt zich in een context waar deze disciplines samenkomen en daarom doet het geen recht aan dit speelveld om de disciplines los van elkaar te bestuderen. De disciplines

politicologie en sociologie lijken het belangrijkste te zijn door de theoretische verbinding van de stoppersregeling gezien vanuit zwakke ecologische modernisatie met de structuur-agency verhouding. Het wordt hierdoor mogelijk om agency en veerkracht aan elkaar te verbinden binnen één casus. Het kan vanuit de sociologie weergeven hoe structuren via de regeling kunnen neerslaan op de vrijheid van het individu, zonder te veronderstellen dat deze van een gedetermineerd karakter zijn. Vanuit politicologie kunnen de machtsverhoudingen binnen de structuur-agency toepassing zichtbaar worden. Is de macht gecentraliseerd aan de

overheidskant van de stoppersregeling of kunnen boeren nog invloed uitoefenen? De disciplines kunnen in dit vraagstuk samenkomen en elkaar aanvullen.

Hoofdstuk 3. Probleemstelling 3.1 Probleemomschrijving

De stoppersregeling heeft een duidelijk calculeerbaar milieudoel; de hoeveelheid fosfaat laten dalen. Deze regeling kan gezien worden als een voorbeeld van zwakke ecologische

modernisatie. De stoppersregeling lijkt voort te komen uit een toenemend bewustzijn over de neveneffecten van de melkveehouderij. Het probleem is echter dat de stoppersregeling slechts gericht is op een rationeel calculeerbaar milieudoel en enkel bekeken vanuit een nauwe definitie van duurzaamheid: een bepaalde hoeveelheid fosfaat. Deze definitie negeert de complexiteit en onzekerheid van de toekomst, de toekomst kan niet rationeel bekeken

worden. Neveneffecten kunnen op macro schaal gestimuleerd worden wanneer de regeling de veerkracht van de melkveehouderij beïnvloedt doordat ontwikkelingen als schaalvergroting in stand blijven en verder gestimuleerd worden. Deze veerkracht zelf kan niet gemeten worden in dit onderzoek maar een belangrijke indicator voor de veerkracht lijkt de agency van boeren te zijn om verschillende keuzes te kunnen maken ten opzichte van hun

bedrijfsinvulling. Mogelijk is de stoppersregeling een bedreiging voor de diversiteit in keuzes van de boeren. Dan kan de regeling via stimulering van verdere rationalisering worden gezien

(17)

17

als een structurerende kracht die de mogelijkheden van de boeren beïnvloedt. Worden de keuzes gemaakt op basis van een structurerende definitie van hoe er geboerd zou moeten worden? Er is gebleken dat de stoppersregeling veel animo heeft onder de boeren en dat boeren die doorgaan geneigd zijn tot verdere opschaling. Dit zegt mogelijk iets over de positie waarin zij zich bevinden, en in welke richting de melkveehouderij zich aan het ontwikkelen is. Het roept de vraag op hoe de keuzes die boeren maken voor de toekomst van hun bedrijf zich verhouden tot de stoppersregeling. Deze vraag geldt zowel voor de keuzes van de boeren die zich inschrijven voor de stoppersregeling en besluiten hun bedrijf te beëindigen als de keuzes van boeren die verder gaan met hun melkveebedrijf.

3.2 Onderzoeksvraag

Onderzoeksvraag: Hoe speelt de stoppersregeling een rol bij de keuzes van boeren in relatie tot de continuering van hun bedrijf?

Deelvraag1: Wat is volgens de boeren de betekenis van goed boeren?

Deze deelvraag wil verkennen hoe de boeren de boerenpraktijk het liefst zouden zien. Het biedt een beginpunt en maakt inzichtelijk welke waarden boeren belangrijk vinden en daarmee in welke richting zij hun bedrijf en de sector idealiter zouden zien ontwikkelen. De rol van de stoppersregeling op de keuzes van de boeren verhoudt zich hiernaar en kan

daardoor beter inzichtelijk worden gemaakt. Hierdoor kan in kaart worden gebracht of er een rationaliserende structurerende kracht is die invult hoe boeren moeten boeren.

Deelvraag 2: Hoe zien de boeren de invloed van de stoppersregeling op de toekomst van hun bedrijf en op de sector als geheel?

Deze deelvraag wil de reflexiviteit waar een bepaalde keuze uit voortkomt inzichtelijk maken. Inzichtelijk vanuit welk toekomstperspectief er gehandeld wordt en of er reflexief wordt nagedacht over de individuele praktijken en de praktijk van de sector met betrekking tot de regeling. Reflexiviteit en de capaciteit om de omgeving te begrijpen is een belangrijk onderdeel van agency die hierdoor inzichtelijk wordt gemaakt.

Deelvraag 3: Welke mogelijkheden hebben de boeren volgens zichzelf binnen de continuering van hun bedrijf in relatie tot de stoppersregeling?

Deze deelvraag wil inzichtelijk maken of boeren een keuze ervaren tussen verschillende mogelijkheden en welke mogelijkheden dit zijn. Het richt zich op de mate van autonomie van

(18)

18

boeren. De vraag wil onderzoeken of boeren ervaren zelf de oorsprong te zijn van hun keuzes of dat hier een rationaliserende structuur de keuze stuurt.

3.3 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

Inzicht verwerven in de verhouding tussen de stoppersregeling en de keuzes die boeren maken in hun bedrijfscontinuering lijkt zowel van maatschappelijk als wetenschappelijk belang te zijn. Wanneer de stoppersregeling in context wordt geplaats van zwakke

ecologische modernisatie en haar mogelijke gevolgen voor de agency van boeren laat het zien hoe het effect op verduurzaming contraproductief kan zijn. De stoppersregeling lijkt vanuit een rationaliteit voort te komen waarbij er een focus ligt op calculeerbaarheid en effectiviteit op de korte termijn. Deze benadering bedreigt de veerkracht van de melkveehouderij wanneer de diversiteit binnen de sector wordt aangetast door een vermindering van de keuzevrijheid van boeren. Het is maatschappelijk relevant om te onderzoeken of de keuzes van boeren beïnvloed worden op een wijze die ondermijnend kan zijn voor de veerkracht. Het kan er op wijzen dat het schrijven van beleid als de stoppersregeling mogelijk niet het wenselijke effect heeft op de langere termijn. De melkveehouderij is een belangrijke sector voor Nederland, zowel op economisch vlak als in termen van voedselvoorziening en vanuit

historisch-cultureel oogpunt. Er is daarom veel belang bij om te onderzoeken of milieuregelingen als de stoppersregeling een contraproductief effect kunnen hebben op de ontwikkeling en

verduurzaming van de sector. Het is belangrijk om het perspectief van de boer inzichtelijk te maken en hun een stem te geven tegenover de technocratische wetgeving die hen opgelegd wordt. Daarnaast wordt er een behoorlijk bedrag aan maatschappelijk geld en geld uit de sector zelf beschikbaar gesteld voor dit type regelingen en mogelijk wordt dit niet goed ingezet.

Op wetenschappelijk niveau wordt het onderscheid tussen zwakke en sterke EM verder verkend via het onderzoek naar de casus van de stoppersregeling vanuit de agency-structuur verhouding. Mogelijk kan het onderzoek een bijdrage leveren aan de

theorievorming door het verband te leggen tussen de veerkracht van de melkveehouderij met de verhouding tussen structuur en agency in de sector. Er is al veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen structuur en agency maar mogelijk kan deze verhouding toegepast op een casus als de stoppersregeling vernieuwend zijn. De toepassing op de rol van de stoppersregeling bij de keuzes van boeren geeft hopelijk inzicht in deze rol. Het kan deze rol namelijk belichten op een meer theoretisch niveau. Maar andersom biedt deze praktische casus mogelijk ook

(19)

19

juist meer praktische inzichten in de theorie over structurering en de verhouding tussen agency en structuur in de melkveehouderij.

Hoofdstuk 4. Methode

4.1 Onderzoeksstrategie en design

Het onderzoek richt zich op het verwerven van kennis en begrip over de agency van boeren in hun bedrijfsvoering tegenover de stoppersregeling. Er is daarbij sprake van een kwalitatieve onderzoeksstrategie omdat dit onderzoek de ervaring van boeren onderzoekt. Omdat de agency van boeren vanuit hun eigen, en daarmee subjectieve, ervaring zal worden belicht is de epistemologie interpretivistisch. De interpretivistische benadering maakt het mogelijk om vanuit de beschrijvingen van de boeren te interpreteren wanneer zij zelf keuzes maken en wanneer ze gestuurd worden. De ontologie van het onderzoek is constructivistisch van aard omdat de ervaring van agency sociaal geconstrueerd wordt door de boeren zelf. Er wordt verder vertrokken vanuit de beleving en vrije interpretatie van de boeren over deze agency waar een inductieve benadering van toepassing is. Om deze reden is de onderzoeksvraag een open vraag.

Door de focus op de stoppersregeling kan het onderzoeksdesign gezien worden als een casestudy. Het doel van een casestudy ‘’to generatie an intensive examination of a single

case’’(Bryman, 2012, p.71) is terug te zien in het onderzoek. Er wordt specifiek ingegaan op de specifieke regeling en de relatie van deze regeling tot de agency van boeren. Vanwege het specifieke karakter van de casestudy kan het niet representatief zijn voor alle milieuwetgeving maar kan het wel iets zeggen over hoe boeren wetgeving kunnen ervaren en welke processen hierbij een rol spelen.

4.2 Onderzoeksmethode

Als onderzoeksmethode is er gekozen voor semigestructureerde interviews. Met deze methode is het mogelijk om de ervaring van het individu te onderzoeken (Bryman, 2012, p.470). Aan de hand van een topiclist aan vragen kunnen de verschillende aspecten van het onderwerp aan bod komen terwijl er ook een opening wordt gehouden voor aspecten die de boeren opnoemen die niet naar voren zijn gekomen in het theoretisch kader. Er zijn veel factoren die invloed zouden kunnen hebben op de agency van boeren tegenover de

stoppersregeling en deze methode biedt hiervoor de ruimte. Semigestructureerde interviews bieden namelijk nog de mogelijkheid om hierin door te vragen (Bryman, 2012, 470). Met deze methode wordt daarnaast getracht zo min mogelijk ingevuld voor de boeren over wat

(20)

20

hun beweegredenen voor hun keuzes zijn om het risico op het voorstellen van mogelijke antwoorden, ‘prompting’, te beperken (Bryman, 2012, p.224). Daarnaast bieden de topics wel de nodige structuur aan het interview om het onderzoeksonderwerp niet uit het oog te

verliezen.

4.3 Operationalisering

Om inzichtelijk te maken hoe de stoppersregeling zich verhoudt tot de keuzevrijheid van boeren in de continuering van hun bedrijf wordt gebruikt gemaakt van het concept agency van Giddens. Dit concept is onderverdeeld in twee dimensies: reflexiviteit en autonomie. Reflexiviteit verwijst naar het narratieve en analytische aspect van agency en richt zich op hoe boeren naar de stoppersregeling kijken in relatie tot hun eigen bedrijf en ontwikkelingen in de sector. Hierdoor kan er hopelijk worden achterhaald of boeren de stoppersregeling als wenselijk ervaren voor hun bedrijf en sector, en of ze zich er door beperkt voelen om in de richting te ontwikkelen waarvan ze eigenlijk denken dat die goed is. De dimensie autonomie richt zich op het zelfbeschikkingsaspect, de ervaring van controle over hun keuze en dat zij over mogelijkheden bezitten en dus ook voor iets anders hadden kunnen kiezen. Door dit te onderzoeken kan er hopelijk inzicht worden verkregen in hoe boeren de stoppersregeling ervaren tegenover hun keuzes.

De stoppersregeling wordt vanuit theoretisch kader benaderd als een regeling

voortkomend uit een rationalisering op basis van doelrationaliteit en economische waarden. Deze formele rationaliteit toegepast op een milieudoelstelling maakt van de stoppersregeling een voorbeeld van zwakke ecologische modernisatie. Door de toepassing van de structuur en agency benadering wordt deze rationalisering op basis van doel-rationale en economische waarden gezien als de structuur. Om te inzichtelijk te kunnen maken of deze rationalisering als een structurerende kracht doorwerkt in de keuzes van de boeren wordt de rationalisering geoperationaliseerd. Ritzer beschrijft hoe kapitalisme en bureaucratie het proces van

rationalisering dragen (Ritzer, 2012, p.129). Om deze reden zijn een toenemend kapitalisme en een toenemende bureaucratie als dimensies aangewezen. De indicatoren die voortkomen uit toenemend kapitalisme volgend uit de definitie van formele rationaliteit zijn het verkiezen van economische waarden boven andere waarden. Een andere indicator is de drang naar efficiëntie. Beide zijn terug te zien in de druk om op te schalen of te intensiveren.

De definitie van formele rationaliteit legt ook de basis van de indicatoren van toenemende bureaucratie. Hier komen calculeerbaarheid, wederom efficiëntie, voorspelbaarheid, de drang naar controle en haar mogelijk irrationale consequenties als indicatoren naar voren.

(21)

21 4.4 Onderzoekspopulatie en respondentenwerving

Om te onderzoeken welke rol de stoppersregeling speelt bij de keuzes van boeren is er gekozen om zowel boeren te interviewen die meegedaan hebben met de regeling als boeren die dit niet hebben gedaan. Beide groepen zijn van belang omdat ze allebei keuzes maken met betrekking tot deze regeling, en daarom allebei een perspectief op agency geven in relatie tot de stoppersregeling. Zowel de agency van boeren die doorgaan als van boeren die stoppen biedt inzicht in de relatie tussen agency en de mogelijk structurerende kracht van de stoppersregeling.

De onderzoekspopulatie van boeren die gebruik hebben gemaakt van de stoppers-regeling is beperkt tot een aantal van 498. Vanwege dit aantal, de bereikbaarheid en de bereidheid van deze boeren waren ze het moeilijk te bereiken. Er is om deze reden bij deze boeren bij voorbaat geen focus gelegd op de grootte of een bepaald type melkveebedrijf zoals biologisch, extensief of intensief of de provincie. Vervolgens is er daarom gekozen om bij de boeren die door zijn gegaan ook geen voorwaarden te verbinden aan het type bedrijf of de provincie. Deze keuze kan biedt wel de mogelijkheid voor interessante inzichten in hoe variaties in bedrijfsvoering en de provincie mee spelen in hoe de agency van boeren en de stoppersregeling zich tot elkaar verhouden. Om praktische redenen en reistijd werd wel de voorkeur gegeven aan boeren die zich in de provincie van Noord-Holland en omstreken bevinden.

Deze afstudeerscriptie is geschreven bij het adviesbureau Boerenverstand.

Boerenverstand heeft via haar netwerk bijgedragen aan de respondentenwerving en via haar kennis aan de correctheid van de informatie. Er is een mail van de onderzoeker met uitleg over de scriptie verstuurd naar verschillende contactpersonen van Boerenverstand die deze weer verder hebben verspreid onder hun relaties met boeren. Er wordt zo gebruikt gemaakt van convenience sampling omdat alleen de respondenten waartoe de onderzoeker via deze weg toegang heeft worden geselecteerd (Bryman, 2012, 201). Daarnaast zijn er met de eerste respondenten weer contactgegevens uitgewisseld van andere respondenten. Hierin is de methode van snowball sampling terug te zien door vanuit een paar respondenten een groter aantal te bereiken (Bryman, 2012, p.202). Door de mate van sampling en het aantal

respondenten tegenover de gehele onderzoekspopulatie en de verscheidenheid binnen deze populatie is het onderzoek maar beperkt te generaliseren.

(22)

22 4.5 Dataverzameling en analyse

De interviews zijn getranscribeerd en vervolgens gecodeerd met behulp van het programma AtlasTi. De data-analyse heeft plaatsgevonden vanuit de ‘grounded theory’ benadering. Allereerst zijn de transcripten open gecodeerd, dit biedt de mogelijkheid om nieuwe niet verwachte informatie de ruimte te geven. Er zijn vervolgens, waar mogelijk, categorieën gemaakt van de codes om zo hoofd van bijzaken te scheiden en vergelijkingen mogelijk te maken tussen de verschillende bedrijven. Grounded theory schrijft daarnaast voor om de theoretische conceptualisatie niet uit het oog te verliezen (Bryman, 2012, p.568). Dit maakt het mogelijk om in een veelvoud aan data bij het onderzoeksprobleem te blijven. De situaties van de boeren zijn namelijk erg verschillend maar het werd via deze analyse mogelijk om de belangrijke overeenkomsten en gedeelde ervaringen er uit te filteren.

4.6 Ethische verantwoording

De anonimiteit van de respondenten is zoveel mogelijk gewaarborgd in de transcripten door namen te verwijderen. Verder is de rol van de onderzoeker en de aard van het onderzoek duidelijk gemaakt aan de respondenten. Er is getracht voldoende rekening te houden met de mogelijke gevoeligheid van dit onderwerp omdat, vooral voor de boeren die hun bedrijf hebben beëindigd, er heftige emoties en frustraties met de regeling verbonden kunnen zijn. Ook bij boeren die wel zijn doorgegaan maar een deel van hun koeien hebben moeten afstaan of er financieel op achteruit zijn gegaan is er rekening mee gehouden dat interviewen

frustraties kan losmaken. Er zijn een aantal emotionele momenten geweest in de interviews. De onderzoeker heeft deze toen geïnterpreteerd als dat de respondent niet verder in wilde gaan op een onderwerp. Er is om deze reden niet verder doorgevraagd bij bepaalde gevoelige momenten wanneer de onderzoeker dacht dat dit beter was voor de respondent en de

voortgang van het interview.

Hoofdstuk 5. Resultaten

In dit hoofdstuk zullen de resultaten die zijn voortgekomen uit de interviews worden

gepresenteerd. Hieraan vooraf wordt er een korte beschrijving gegeven van het proces en de respondentengroep. De resultaten zijn zoveel mogelijk aan de hand van de deelvragen geschreven en hieruit zijn drie hoofddelen voortgekomen: ‘Goed boeren’, ‘Invloed van de regeling op de sector’ en ‘Invloed op het bedrijf en de mogelijkheden van boeren’. Een onderdeel van deelvraag 2 is samengevoegd met deel 3 omdat dit de duidelijkheid ten goede komt om deze samen te beschrijven. Het doel bij de resultaten is om te proberen de stem van de

(23)

23

boeren te laten horen omdat dit ook weergeeft hoe zij hun agency ervaren. Om deze reden is er veel ruimte geboden voor citaten.

5.1.1 Procesomschrijving

Het bleek moeilijker dan verwacht om boeren te vinden die meegedaan hebben met de stoppersregeling die mee willen doen aan een interview. Een aantal boeren die hun bedrijf hebben beëindigd via de stoppersregeling en die zijn benaderd voor een interview wilden niet meedoen. Ze vonden dat het een beslissing was die ze zelf hebben genomen en die ze niet wilden delen met in een gesprek. Mogelijk laat dit ook zien hoe er een mate van gevoeligheid meespeelt bij het besluit om het bedrijf te beëindigen via de regeling. Stoppers bleken het meest welwillend om een interview te doen als er in het contact eerst een link was met een bevriende boer uit de buurt.

De interviews vonden, op uitzondering van twee, aan de keukentafel plaats op de boerderijen zelf. Over het algemeen was de sfeer in de interviews erg goed en ontspannen. De boeren hadden vaak een duidelijke visie en mening die ze goed over konden brengen. In sommige interviews waren er ook emoties en frustraties met betrekking tot de regelgeving en bepaalde onderdelen van de sector.

5.1.2 Respondentengroep

Er zijn in totaal 15 interviews afgenomen, 13 interviews vonden plaats op de boerderij zelf en 2 interviews zijn telefonisch afgenomen. Er zijn 3 boeren geïnterviewd uit de provincie Brabant, waaronder 2 boeren die hebben meegedaan aan de stoppersregeling. Twee respondenten uit de provincie Zwolle die zijn gestopt via de stoppersregeling. 1 boer uit Limburg die doorgaat. Verder zijn de boeren uit de provincie Noord-Holland, waaronder 2 boeren die zijn gestopt met de stoppersregeling en 7 boeren die doorgaan. Onder de boeren die stoppen vallen er 2 in de leeftijdscategorie van 30-40. De anderen zijn 55 tot 65 jaar (Een complete respondentenlijst te vinden in de bijlage).

Vrijwel alle respondenten zien hun bedrijf als een familiebedrijf waar ze van jongs af aan bij betrokken zijn geraakt: Ik stond al vanaf klein jongetje mee te helpen. En mee te helpen met emmers melk en haha ja.. het is liefhebberij natuurlijk.. liefhebberij voor het vak.. (Respondent 7). Plezier komt vooral voort uit het omgaan met het vee, het buiten zijn, de vrijheid van een eigen bedrijf, de constante van het dagelijks melken in combinatie met ‘elke dag die weer anders is’: ‘’Ja gewoon in vrijheid kunnen werken met dieren, dat heeft me altijd al gelegen’’ (Respondent 18). De meeste boeren definiëren hun bedrijf als ‘op het

(24)

24

randje van grondgebonden’ en een paar als ‘grondgebonden’. Drie respondenten beschrijven hun bedrijf als ‘intensief’. Als een bedrijf grondgebonden is betekent dit dat er voldoende land is in relatie tot het aantal koeien zodat alle dierlijke mest kan worden uitgereden over het eigen land en zelf het voer wordt geproduceerd.

5.2.1 Deel 1 Goed Boeren

In het eerste deel zal in worden gegaan op hoe boeren de boerenpraktijk het liefst zouden zien, op hun bedrijf maar ook in de sector. De combinatie van goed voor het vee zorgen en een voldoende inkomen te behalen klinkt het vaakst als eerste ingeving bij de vraag wat goed boeren betekent volgens de boer. Het goed omgaan met het vee en de kalfjes worden gezien als de grootste bron van plezier en het meest bepalend voor hun connectie met het vak: ‘’Als je echt van boeren houdt dan ben je goed voor je vee. Want daar doe je het eigenlijk voor. Ja je wilt geld verdienen maar dat is één. Je hebt ook hart voor je dieren en wilt dat zij het goed hebben’’ (Respondent 5). Met betrekking tot goed boeren wordt door meerdere boeren aangehaald dat het rendement belangrijk is of zelfs een voorwaarde: ‘’Maar rendement moet sowieso draaien he.. je kan wel heel ehmm.. hele idealistische gaan zeggen maar als je het rendement niet haalt dan is het einde oefening..’’(Respondent 3). Het is daarom belangrijk voor de boeren om de kostprijs laag te houden: ‘’Want met name melk- en veeprijs daar heb je helemaal geen invloed op. Dus je moet het vooral zoeken in de kostprijs’’ (Respondent 6). Er is daarbij een duidelijke druk om de kostprijs laag te houden onder de boeren: ‘’Er zijn allemaal boekhoud kantoren en die zeggen ‘ je moet bij de beste 25 % zitten met je kosten, met je dit en je dat’. Ik zeg ‘ja dat is mooi, maar ¾ red dat niet’ ‘’(Respondent 7).

Boeren vinden een inkomen en optimalisatie belangrijk, maar niet tegen elke prijs. ‘’Je productiemiddelen je arbeid je grond je bedrijf wil je zo optimaal mogelijk benutten. Ik zeg optimaal sommige zeggen maximaal’’ (Respondent 8). Het moet niet ten koste gaan van de omgang met dieren: ‘’Ja koeien op leeftijd laten komen, we willen geen

wegwerp-koeien’’(Respondent 14). Het belang van de balans en de kringloop komt vaak voorbij:

‘’Zo goed mogelijk maar niet ten koste van ehm van de balans. Dus zoveel mogelijk van het land halen en wel het land in balans halen, zoveel mogelijk uit de koe halen en tegelijkertijd de koe zo oud en gezond mogelijk te houden. ‘’…’’Om ja.. het is dan toch een

kringloopverhaal. Je kan nergens in het rondje steken laten vallen want dat zie je dan overal weer in terug’’ (Respondent 15).

(25)

25

De juiste balans is de verhouding tussen wat je ‘geeft en neemt’ maar is dus ook terug te zien in hoe onderdelen als grond, gebouw en koeien zich tot elkaar verhouden: ‘’op een gegeven moment valt dat op een bepaalde manier in elkaar en op die manier werkt het ook optimaal.’’ (Respondent 8). Het ideaal van veel boeren is om zoveel mogelijk ‘gesloten’ te zijn en

hiermee een korte kringloop te waarborgen.

Hiermee hangt samen dat boeren vaak vinden dat om goed bezig te kunnen zijn het wel te overzien moet zien en werkbaar: ’’mijn vader zei altijd van ‘niet het veel is goed, maar het goede is veel’ (Respondent 18). Continuïteit wordt ook gezien als iets wat een bedrijf succesvol maakt. Een bedrijf is succesvol wanneer je het kan doorgeven: Het is toch iets waar je heen probeert te werken met een boerderij. En het is wel onze bedoeling dat we met vijftien jaar wel een bedrijf hebben staan waarvan we kunnen leven en nog over kunnen dragen (Respondent 9). Bij de tijd blijven en het bedrijf voorbereiden op de toekomst hoort volgens een respondent bij deze continuïteit: je moet zorgen dat de boel up to date blijft want dan kan je nog alle kanten op (Respondent 20).

Ook de omgeving is een belangrijk onderdeel voor een aantal boeren waar in hun praktijk rekening mee moet worden gehouden. Zowel de directe natuurlijke omgeving als de maatschappij waarin de boeren zich bevinden: ‘’Ik doe nog wat aan de natuurbeheer en ik doe nog wat aan de weidevogelbeheer en dat vind ik ook gewoon heel belangrijk om niet alleen het maximale uit je land te halen maar ook gewoon te denken aan je omgeving. En eigenlijk is dat met de maatschappij net zo, om je koeien buiten te laten staan is ook gewoon het imago dat je uitstraalt‘’ (Respondent 18). Maar over het algemeen zijn boeren

voorzichtig met stelling nemen van wat goed, of slecht, boeren zou zijn, dit is terug te zien in uitspraken als ‘elke boer is weer anders’ en ‘het moet wel op je bedrijf passen’ (Respondent 4). Binnen het idee van goed boeren is veel variëteit mogelijk: ‘’Je kan eigenlijk ook op meerdere manieren goed boeren’’ (Respondent 9). En als een andere boer deze balans anders vormgeeft hoeft dat niet slecht te zijn: ‘’Goed boeren is als jij goed voor je vee zorgt en respectvol met de omgeving omgaat, en met je land en met je natuur. Ja, dan ben je goed bezig en dan maakt het me niet uit of je hoe je dat verder invult’’ (Respondent 6).

Binnen goed boeren blijken er verschillende variaties mogelijk maar wel binnen het streven naar een zoveel mogelijk gesloten bedrijf met een balans tussen grond, voer, vee en mest. Verder is een inkomen een indicator voor een succesvol bedrijf.

(26)

26

5.2.2 Visies op duurzaamheid binnen de melkveehouderij

Naast een algemene visie op wat goed boeren is volgens de respondenten is het belangrijk om een beeld te schetsen van hoe zij verduurzaming in de sector voor zich zien.

Volgens de meeste respondenten wordt duurzaamheid, net als goed boeren, gekenmerkt door een balans. Een paar boeren benoemen het belang van efficiënt

energiegebruik en het plaatsen van zonnepanelen: ‘’ja je moet er wel op investeren. Ik vind van wel. Het is bij ons ook wel een heel hot item zegmaar. We hebben wel asbest hier op het dak. We proberen ons er wel mee bezig te houden, ook via zonnepanelen of iets.

Energiegebruik, ja we halen ook de warmte uit de melk, daar verwarmen we dan weer het water mee om zo de melkmachine mee te spoelen’’ (Respondent 1). Maar over de gehele linie lijken de mestverwerking en een gesloten bedrijf de belangrijkste thema’s binnen

duurzaamheid. ‘’Duurzaam, in die context is gewoon, dat je de boel in evenwicht houdt. Dat je niet meer mest enz. opbrengt als nodig maar wel wat nodig is. Je moet eigenlijk.. de kringloop sluitend houden en of dat nou bij een akkerbouwer is of bij jezelf, dat maakt me niet veel uit. Het gaat er om dat je het verantwoord afzet, dat je verantwoord bezig bent’’ (Respondent 20). Dit maakt grondgebondenheid voor veel boeren een belangrijk thema. Dit gaat vaak samen met kritiek op het huidige mestverwerkingssysteem of wat door hun de ‘mestindustrie’ wordt genoemd. ‘’Het is gewoon een politiek spelletje met de hele

kunstmestindustrie en noem alles maar op.. die zitten daar.. want.. de.. als wij de kunstmest.. wij hebben dierlijke mestgang.. dierlijke mestplaatsingsruimte en kunstmestplaatsingsruimte. En als we de kunstmestplaatsingsruimte en de dierlijke bij elkaar op tellen.. dan hebben wij.. dan kunnen wij nog mest aan.. dan hebben we plaatsingsruimte genoeg en dan hebben we gewoon zat’’ (Respondent 1). De huidige mestwetgeving gaat in tegen de balans van met eigen middelen werken en tegen hun idee van duurzaamheid in. ‘’Ja, dat is alweer een heel stuk minder duurzaam om al dat spul te gebruiken. Dus gewoon zoveel mogelijk met eigen middelen en zo min mogelijk geneesmiddelen nodig’’ (Respondent 14). In de regio afzetten mag volgens de meeste boeren ook maar het is volgens hun onzinnig hoeveel kilometers er met mest wordt gereden: ‘’Het is een gesloten bedrijf en ik vind dat uiteindelijk moet je er toch wel naar streven, kijk wat is afvoer.. Of je nu een afspraak maakt met iemand aan het eind van het dorp of een dorp verder, dat vind ik ook nog wel gesloten eigenlijk. Het hoeft niet per se op je eigen erf te gebeuren. Je moet het ook niet te krap zien. Maar het gesleep over grote afstanden..’’ (Respondent 7). Boeren hechten dus waarde aan grondgebondenheid maar deze grond hoeft niet per se in bezit te zijn maar kan ook in samenwerking met

(27)

27

samenhang wezen tussen…Sommigen noemen het grondgebondenheid, ik noem het eigenlijk grondverbondenheid’’ (Respondent 16). De meeste boeren hebben namelijk

samenwerkingscontracten met bijvoorbeeld akkerbouwers in hun directe regio. Het belang van de mest en het voer regionaal te organiseren wordt met overtuiging onderschreven.

Veel boeren zien economische duurzaamheid van het bedrijf als een voorwaarde voor ecologische duurzaamheid: ‘’Duurzaam moet ecologisch duurzaam zijn maar ook financieel duurzaam zijn, economisch duurzaam. Want zonder elkaar wordt het echt een zooitje. People, Planet, Profit idee natuurlijk. Het moet wel in balans zijn allemaal’’(Respondent 8). Een voldoende marge behalen is een voorwaarde om te kunnen verduurzamen: ‘’Boeren zijn best wel welwillend om dingen te doen. Ook op milieuniveau. Die ze best willen doen., maar er is geen financiële ruimte voor. Dat is het probleem’’ (Respondent 4). Hierdoor lopen ze soms ook weer financiële mogelijkheden mis: ‘’Al dat duurzaamheidsgebeuren daar kun je dus misschien wat aan verdienen. Maar er was geen geld voor om dat te investeren’’

(Respondent 11).

Veel boeren doen aan een vorm van natuurbeheer en weidevogelbeheer. Het belang hiervan wordt zowel toegekend als een bijdrage leveren aan je omgeving maar ook het economische voordeel van de melkfabriek dat er aan zit: ‘’Kijk ten eerste doe je dat gewoon om de vogelstand in de benen te houden. En ten tweede.. wordt het van de melkfabriek bijna verlangd dat je ergens.. wel aan natuur doet. Want dat.. staat in de statistieken, dat verkoopt goed’’ (Respondent 20) .Verduurzaming wordt wel gezien als de toekomst, en bij de meeste boeren wordt deze toekomst ook deels afgedwongen vanuit de melkfabriek: ‘’Ja het is niet een vraag of je het wil, als diegene er niet aan meedoet, die houdt het misschien nog 5 jaar vol, en dan is het gewoon afgelopen. Ik zie het nu al, dat er bepaalde mensen uitgesloten worden van leveren aan de melkfabriek waar het ook gewoon niet in orde is’’ (Respondent 11). Hieruit blijkt dat de continuïteit van een bedrijf wordt bevorderd wanneer de

ontwikkelingen met betrekking tot verduurzaming worden bijgehouden.

5.2.3 Visies op schaalvergroting en intensivering

Het is van belang om een beeld te schetsen van hoe boeren kijken naar processen als schaalvergroting en rationalisering om te kunnen onderzoeken hoe deze zich verhouden tot hun agency. Schaalvergroting in de sector wordt door de meeste boeren gezien als ‘een gegeven’, iets wat al jaren zo is en waarschijnlijk zo zal blijven. Als een ‘noodzakelijk kwaad’ om met de inflatie mee te groeien en de kostprijs te beheersen:

(28)

28

‘’Ik denk dat het we het A) niet tegenhouden en B) op zich een ontwikkeling die noodzakelijk is om minimaal met de inflatie mee te kunnen groeien want anders.. anders dan teer je in. Dus het is eigenlijk .. ik heb er in ieder geval weinig op tegen. Mensen gaan toch zoeken binnen de mogelijkheden en de ruimte die ze hebben ehmm hoe ze het beste rendement kunnen halen. En ja in de meeste gevallen is dat toch ehm het aantal eenheden opschroeven, dus dan praten we over de liters melk, zodat je in ieder geval je vaste lasten kunt uitsmeren waardoor die per liter melk afnemen’’ (Respondent 6).

Het wordt soms ook gezien als een manier om de continuïteit te waarborgen. Respondent 20 is 8 jaar geleden verdubbeld van 90 naar 180 koeien, hij zegt hierover: ‘’je moet gewoon wel mee blijven doen, je moet natuurlijk helemaal niks.. maar bedrijven die de laatste 30 jaar niks gedaan hebben die staan op het punt om te stoppen.. en er komt een jongen thuis die boer wil worden, nou dat gaat niet meer lukken, die hebben gewoon de omzet niet meer’’ (Respondent 20). De inflatie en de druk om een steeds grotere omzet te behalen om de marge bij te houden is een belangrijke stuwende kracht voor de opschaling volgens de boeren. ‘Ontwikkeling’ wordt nog vaak gezien als ‘groter worden’.

Een andere belangrijke reden om op te schalen is wanneer de oude stal versleten raakt. De nieuwe stal is een grote investering en deze investering kan het beste over meer koeien worden uitgespreid, hierdoor wordt er op dat moment een ‘schaalsprong’ gemaakt. Opschalen wordt soms ook als noodzakelijk gezien om de strengere eisen vanuit de overheid te kunnen verwerken in het bedrijf: Als je niet meegroeit dan kun je die wettelijk eisen gewoon niet betaald krijgen (Respondent 1). Over dit proces uiten sommige boeren verontwaardiging, een aantal boeren benoemt dat als het kon zouden ze liever dezelfde omvang behouden: ‘’Want als je het op de man aanvraagt van: hé, als je een goede boterham zou houden zonder op te schalen? Dan zouden veel boeren zeggen ja daar doe ik aan mee’’ (Respondent 1).

Schaalvergroting en intensivering hoeven volgens veel boeren niet per se een bedreiging te vormen voor het dierenwelzijn of de verduurzaming van de sector. Soms juist het tegenovergestelde doordat er meer middelen zijn of een beter management: ‘’En dan hebben ze ook gewoon tijd voor dingen die on verzien gebeuren maar de vaste

werkzaamheden die gebeurden gewoon in een ritme waardoor eigenlijk gewoon niks vergeten wordt en dat is best wel goed voor de dieren ook’’ (Respondent 5). Alleen het risico op minder weidegang wordt wel genoemd. Grotere bedrijven zouden daarnaast vaker de financiële middelen hebben om te kunnen investeren in verduurzaming van hun bedrijf.

(29)

29 5.2.4 De toekomst van de melkveehouderij

Sterk intensiveren en opschaling en de ‘megabedrijven’ die hieruit voortkomen zijn niet wenselijk volgens de meeste boeren: ‘’We moeten toch gaan uitkijken dat we niet de varkens achterna gaan’’(Respondent 14). Maar niet per se omwille van dierenwelzijn of

duurzaamheid. Want zoals hierboven beschreven staan intensivering en opschaling hier niet haaks tegenover: een koe kan ook gelukkig zijn in de stal en grote bedrijven hebben eerder de financiële middelen om te verduurzamen en zijn vaak efficiënter.

Het lijkt eerder een gevoelskwestie te zijn, ook van de boeren zelf: ‘’Ja, een koe kan binnen ook gelukkig zijn. Maar mijn gevoel is ook maar.. ik vind het lekker om buiten te zijn, en de meeste koeien vinden het volgens mij ook gewoon heerlijk om buiten te zijn op een dag dat het kan’’ (Respondent 15), maar ook vanuit een verantwoordelijkheid die zij voelen om de band tussen de maatschappij en de veehouderij te onderhouden. ‘’We zitten natuurlijk in een klein land met veel mensen en dan krijg je dat stukje maatschappelijke

verantwoordelijkheid (Respondent 16)’’. Andere respondenten benoemen het belang van het behouden van de toegankelijkheid van de sector: ‘’En wat betreft die andere sectoren die zijn te intensief, en wij hebben wat dat betreft, als rundveehouderij, nog een beetje het voordeel.. ik noem het zelf altijd de aaibaarheidsfactor’’ (Respondent 14). Het verschil met de

varkenshouderij is groot: ‘’En kijk in de koeienstal is het eigenlijk nog heel goed te overzien. En nog begrijpbaar voor mensen ook, en we moeten er voor zorgen dat dat stukje niet kwijt raakt’’(Respondent 9). Ook die fysieke toegankelijkheid is van belang: ‘’Je kan ook heel makkelijk, als er mensen langsfietsen en die willen kijken, dan neem je ze even mee de stal in en dan je het even laten zien. Als je varkens hebt dan moet je eerst douchen en ontsmetten en weet ik veel, dat gaat gewoon even lastiger’’(Respondent 15).

Boeren denken over het algemeen dat grondgebondenheid de toekomst heeft. Ze zien dat aan de regelgeving vanuit de politiek, maatschappij en hoe de melkfabrieken daar op aansturen: ‘’je ziet aan de manier van regelgeving, zie je gewoon dat.. het begint gewoon bij het meest intensieve en het druppelt gewoon terug naar het extensieve’’ (Respondent 20). De normen zijn niet duidelijk maar de richting wel: ‘’En of het nou 87% of 90% gemiddeld is.. die hele intensieve bedrijven dat heeft toch minder toekomst meer’’ (Respondent 18)

Verschillende boeren halen aan dat er tegenwoordig steeds meer aandacht is voor de landbouw en de mening die hieruit voortkomen niet altijd even goed onderbouwd zijn. ‘’Iedereen heeft overal verstand van.. maar tot hoe ver. En dat stoort wel. Je kan geen krant meer openslaan of.. je doet alle dagen mee in het nieuws. Ja wat is nieuws. 90 % is natuurlijk niet gefundeerd en niet waar’’ (Respondent 20). Er wordt door een aantal respondenten ook

(30)

30

genoemd dat burgers wel duurzaam geproduceerde producten willen maar hier niet naar handelen:

‘’In Nederland zijn wij een kritische consument en een kritische burger. En dat is een heel groot verschil. Ik zeg altijd maar, de beste manier om te beslissen hoe jij wilt dat wij op het land werken. Dat doe jij in de supermarkt. Op het moment dat jij dat karretje vol laadt. Dan bepaal jij hoe ik produceer. Maar het punt is, jij staat in dat stem hokje en daar heb je ook wat te zeggen. En dat, dat vind ik altijd een vervelende ontwikkeling. Kijk, mensen roepen maar wat en vervolgens handelen ze ook niet zo’’(Respondent 7).

Maar deze, soms ongefundeerde en onuitgevoerde, wens en mening van de maatschappij laat de boeren niet koud en ze lijken druk te voelen om aan deze verwachtingen te voldoen. Deze verwachtingen lopen soms voor hun gevoel parallel aan de economische wetten: ‘’Maar dat wordt ook niet meer geaccepteerd he, maar dat is, we zitten wel een beetje in een spagaat. Als je kostprijs.. die is toch grotere koppels, efficiëntie en minder aandacht voor de

oorspronkelijke leefwijze van het dier’’(Respondent 16). Hierin zou volgens een respondent een omslag moeten plaatsvinden om als boer weer veel mogelijkheden te hebben: ‘’Ik denk dan hebben wij een hele grote kans in Nederland, niet alle boeren zijn er nog aan toe. We zijn gewend om echt de kostprijs te produceren, maar we moeten leren dat we meer waarde toevoegen. Op het gebied van weidevogels en CO2 ,energiegebruik, van alles. Er zijn heel veel mogelijkheden’’ (Respondent 7).

5.2.5 Deelconclusie Deel 1

Het eerste deel wil een inzicht geven in hoe boeren de boerenpraktijk op het eigen bedrijf maar ook in de sector het liefst zouden zien. Hieruit blijkt dat de kringloopgedachte en daarmee een gesloten bedrijf op de voorgrond staan in hun gemeenschappelijke idealen. Dit gaat samen met het belang van een goed rendement. Deze waarden zijn ook terug te zien in hoe zij naar duurzaamheid kijken, duurzaamheid als een balans en de ruimte voor

investeringen als voorwaarde. Schaalvergroting en intensivering hoeven hiervoor geen bedreiging te vormen maar ze zien de sector liever niet in deze richting ontwikkelen. De hoofdreden is de afstand tot de maatschappij die dan groter wordt. Hun toekomstvisie is een landbouw die zich verder ontwikkelt richting grondgebonden boeren. Het wordt nog wel lastig om dit te kunnen verenigen met een goede kostprijs. Om op een andere manier dan de kostprijs waarde te gaan toevoegen is er eerst financiële ruimte nodig.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

It is notable that these worker co-operatives tended to outperform the unsuccessful ones in one or more aspect of every business management factor researched, namely

Door toepassing van fuzzy-logic en robuuste statistieken bij de controle van meetreeksen beantwoorden we aan de drie uitgangspunten: er mag geen informatie van goede

De laatste jaren is de rundveehouderij in Auvergnepolder op de hoofdberoepsbedrijven met ruim 4% per jaar uitgebreid. Er vond vooral een uitbreiding plaats van het aantal koeien.

Artikel 197A(2)(a) bepaal dat die nuwe werkgewer in die plek van die ou werkgewer geplaas word ten opsigte van alle dienskontrakte wat bestaan het onmiddelik voor die ou werkgewer

In tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen, is in deze studie aange- toond dat ook meteen ná de afschaffing van de slavernij geboorte- en sterfte- cijfers berekend kunnen

Brachyspira murdochii wordt af en toe gemeld als pathogeen maar bij experimentele infectie blijkt dat er hoge kiemaan- tallen nodig zijn voor het ontwikkelen van een eerder

 De meeste vissers geven aan weinig te denken bij het zien van de hoeveelheid discards die ze aan boord halen; het hoort bij de visserijpraktijk, zoals bijvoorbeeld visser 6