• No results found

Het risico van het vak: de zorgplicht van de assurantietussenpersoon

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het risico van het vak: de zorgplicht van de assurantietussenpersoon"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het risico van het vak: de zorgplicht van de

assurantietussenpersoon

E.M. van Mourik

elias.vanmourik@hotmail.nl

12403563

Privaatrechtelijke rechtspraktijk

Begeleider: Dhr. J.G.J. Rinkes

(2)

2

Inhoudsopgave

1. Inleiding p. 3

2. Zorgplicht van de assurantietussenpersoon in Nederland p. 4

3. De Wft p. 6

4. De zorgplicht van de assurantietussenpersoon in Engeland p. 8

5. De Insurance Distribution Directive p. 9

6. Het adviestraject p. 10

6.1 De passende verzekering p. 10

6.1.1 Nederlands recht p. 10

6.1.2 Engels recht p. 13

6.1.3 Vergelijking p. 16

6.2 Zorgplicht met betrekking tot de voorwaarden p. 17

6.2.1 Nederlands recht p. 17

6.2.2 Engels recht p. 21

6.2.3 Vergelijking p. 24

7. De bemiddelingsfase p. 25

7.1 Zorgplicht met betrekking tot de mededelingsplicht p. 25

7.1.1 Nederlands recht p. 25 7.1.2 Engels recht p. 28 7.1.3 Vergelijking p. 31 8. De nazorgfase p. 32 8.1 Nederlands recht p. 32 8.2 Engels recht p. 36 8.3 Vergelijking p. 37 9. Conclusie p. 39 10. Literatuurlijst p. 41 11. Jurisprudentielijst p. 44

(3)

3

1.

Inleiding

De assurantietussenpersoon is een beroep wat ziet op het adviseren en het bemiddelen met betrekking tot de verzekerbare risico’s van de cliënt. Zelf loopt de assurantietussenpersoon echter ook veel risico met het uitvoeren van zijn beroep. Van de assurantietussenpersoon als deskundige wordt namelijk veel verwacht. Hij dient te handelen conform de zorgplicht die op hem rust. Een slecht omlijnde verplichting waarvan de inhoud allesbehalve zeker is.

De jurisprudentie vertoont een casuïstisch beeld. Van de assurantietussenpersoon wordt in zijn algemeenheid verwacht dat hij zich gedraagt als een ‘redelijk bekwaam en redelijk handelende’ assurantietussenpersoon. Wat dit exact zou mogen inhouden is een lopende discussie. Het is dan ook onduidelijk wat precies van de assurantietussenpersoon in een gegeven situatie verwacht kan worden.

De belangen zijn echter groot, zijn cliënt kan hoge schade oplopen indien de

assurantietussenpersoon een fout maakt. De assurantietussenpersoon loopt het risico hiervoor aansprakelijk gesteld te worden. Onduidelijkheid op dit punt is dan ook niet gewenst.

Om hierin enige duidelijkheid te geven is voor deze scriptie de vraag gesteld wat de inhoud is van de zorgplicht van de assurantietussenpersoon in zijn relatie met de cliënt tijdens de verschillende fases van zijn werkzaamheden. Hiervoor is gekeken naar zijn verplichting een passende verzekering af te sluiten, zijn zorgplicht met betrekking tot de voorwaarden, zijn zorgplicht met betrekking tot de mededelingsplicht en zijn zorgplicht tijdens de nazorgfase. Het bovenstaande zal ook worden onderzocht voor de Engelse assurantietussenpersoon waarna een vergelijking gemaakt zal worden tussen de zorgplicht van de

assurantietussenpersoon in Nederland en in Engeland. De gevolgen van de Insurance Distribution Directive voor de behandelde zorgplichten van de Nederlandse en de Engelse assurantietussenpersoon zullen tevens in dit onderzoek betrokken worden. De zorgplicht met betrekking tot een verzekering met een beleggingscomponent of koppelverkoop zal niet in deze scriptie behandeld worden.

(4)

4

2.

Zorgplicht van de assurantietussenpersoon in Nederland

In sommige relaties rust op een partij de verplichting om zorgvuldig om te gaan met de belangen van de andere partij, een zorgplicht. Tjong Tjin Tai definieert de zorgplicht als een “plicht tot handelen of nalaten ten behoeve van één of meer concrete belangen van een persoon of object”.1 Aangenomen wordt dat ‘zorg’ als tegenpool te beschouwen is van

schuld.2 Bij het niet voldoen aan de zorgplicht is sprake van schuld en kan de tekortschietende

partij aansprakelijk worden gehouden op grond van art. 6:74 BW.

De zorgplicht kan afgeleid worden uit art. 6:2 BW wat voorschrijft dat schuldenaar en

schuldeiser zich jegens elkaar dienen te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. De zorgplicht wordt daarnaast afgeleid uit de aanvullende werking van de

redelijkheid en billijkheid van art. 6:248 BW.

In bepaalde rechtsbetrekkingen verplicht het BW een contractspartij nadrukkelijk tot het voldoen aan zijn zorgplicht. Zo verplicht art. 7:401 BW de opdrachtnemer “bij zijn

werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen”. In de rechtspraak is de term ‘goed opdrachtnemer’ vervolgens verder ontwikkeld naar een “redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar”.3 Ook in het geval van een assurantietussenpersoon

werd bij deze beschrijving aangesloten.4

De exacte inhoud van de zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en zal dus ingevuld moeten worden aan de hand van alle relevante feiten. De verplichtingen van de contractspartijen jegens elkaar wordt in ieder geval vormgegeven door hun onderlinge rechtsverhouding. De onderlinge rechtsverhouding wordt op zijn beurt vormgegeven door de overeenkomst tussen de assurantietussenpersoon en de cliënt. Partijen kunnen overeenkomen welke verplichtingen de assurantietussenpersoon wel of juist niet op zich zal nemen. Indien partijen bijvoorbeeld overeenkomen dat de assurantietussenpersoon zich niet zal bekommeren om de mogelijkheid van onderverzekering is de zorgplicht op dit punt reeds vastgesteld. De zorgplicht van de assurantietussenpersoon is namelijk primair een contractuele zorgplicht.5

Indien, zoals vaak het geval zal zijn, partijen op dit punt niets overeen zijn gekomen zal de

1 Tjong Tjin Tai 2006, p. 97. 2 Tjong Tjin Tai 2006, p. 102.

3 HR 9 november 1990, ECLI:NL:PHR:1990:AC1103. 4 HR 22 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2205.

(5)

5

inhoud van de zorgplicht aangevuld moeten worden door middel van de wetgeving en jurisprudentie.

In de literatuur zijn aan de hand van jurisprudentieonderzoek een aantal gezichtspunten geformuleerd aan de hand waarvan rechters de omvang en de grenzen van de zorgplicht van de assurantietussenpersoon bepalen.6 Deze zijn:

- De inhoud en de aard van de opdracht aan de assurantietussenpersoon. - De aard van het product (de verzekering) waarop de opdracht ziet. - De grootte van de kans op schade.

- De kenbaarheid van dit risico voor de assurantietussenpersoon. - De kenbaarheid van dit risico bij de klant.

- De hoedanigheid van de klant.

- De aard en omvang van de (mogelijke) schade.

- De mogelijkheid en bezwaarlijkheid van maatregelen door de assurantietussenpersoon. - De omvang van de provisie voor de assurantietussenpersoon.

In deze scriptie zal gestreefd worden om een concrete invulling te geven aan de inhoud van belangrijke zorgplichten van de assurantietussenpersoon tijdens de verschillende fases van zijn dienstverlening. Om een invulling te kunnen geven aan de inhoud van de zorgplicht dient dan ook eerst in kaart gebracht te worden wat de werkzaamheden van de

assurantietussenpersoon zijn.

De Jong beschrijft de verschillende werkzaamheden van de assurantietussenpersoon in wat als geheel het ‘verzekeringsbemiddelingstraject’ genoemd wordt.7 De werkzaamheden kunnen

worden verdeeld in de adviesfase, de bemiddelingsfase en de nazorgfase. De adviesfase kan vervolgens worden onderverdeeld in de inventarisatiefase, de analysefase en de adviesfase. In de inventarisatiefase worden de wensen en behoeften van de cliënt en de daarbij behorende mogelijkheden geïnventariseerd. In de analysefase wordt deze informatie geanalyseerd waarna in de adviesfase de assurantietussenpersoon een concreet product adviseert. De bemiddelingsfase dat hierna volgt kan worden onderverdeeld in de offertefase en de sluitfase. In de offertefase maakt de assurantietussenpersoon een selectie van de verschillende

verzekeraars die een product aanbieden die aansluiten bij de wensen en behoeften van de

6 Van der Woude, van Orsouw & Overes AV&S 2017/6, par. 3.2. 7 De Jong 2008, p. 57-59.

(6)

6

cliënt die volgden uit de inventarisatiefase. In de sluitfase wordt vervolgens door de cliënt een keuze gemaakt uit deze verzekeraars en zal de assurantietussenpersoon zich inspannen om de verzekering af te sluiten. In de nazorgfase zal de assurantietussenpersoon bepaalde belangen blijven behartigen van zijn cliënt met betrekking tot de lopende verzekering.

3.

De WFT

De Wet op het financieel toezicht (Wft) bevat tevens een aantal belangrijke verplichtingen van de assurantietussenpersoon. De werkzaamheden van de assurantietussenpersoon worden door de Wft geplaatst onder de noemer ‘bemiddelen’. Bemiddelen wordt in art. 1:1 Wft gedefinieerd als: “alle werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een verzekering tussen een cliënt en een

verzekeraar of op het assisteren bij het beheer en de uitvoering van een verzekering”. Deze definitie lijkt op het eerste gezicht slechts de werkzaamheden te beschrijven in de

bemiddelingsfase en de nazorgfase. Uit de woorden “gericht op” kan echter afgeleid worden dat ook de werkzaamheden in de adviesfase onder de definitie van ‘bemiddelen’ vallen.8 De

Wft is dan ook van toepassing op het gehele verzekeringsbemiddelingstraject. Op grond van art. 4:18 Wft zijn de bepalingen van paragraaf 4.2.3 echter niet van toepassing op

herverzekeringsbemiddelaars en op het bemiddelen met betrekking tot de verzekering van grote risico’s. Volgens de wetgever worden de bovengenoemde financiële diensten verleend aan een deel van de zakelijke markt dat geacht kan worden de bescherming van paragraaf 4.2.3 niet nodig te hebben.9

Ook de bepalingen in de Wft zijn van belang voor de bepaling van de zorgplicht van de assurantietussenpersoon. De Wet op financieel toezicht betreft publiekrechtelijke wetgeving maar ook in het civiele recht zijn de normen van de Wft richtinggevend.10 Deze opvatting is

ook te vinden in de jurisprudentie waarbij ook wordt opgemerkt dat de betekenis van de Wft voor de bepaling van de zorgplicht niet doorslaggevend is.11

8 De Jong NTHR 2011/1, p. 14.

9 Kamerstukken II 2005/06, 29708, 19, p. 508. 10 Rinkes NTHR 2007/6, p. 227.

(7)

7

De wettelijke basis voor de doorwerking van de Wft in het civiele recht is te vinden in art. 6:248 lid 1 BW.12 Op grond van dit artikel heeft de overeenkomst tussen de

assurantietussenpersoon en de cliënt niet alleen de overeengekomen rechtsgevolgen maar ook de rechtsgevolgen welke voortvloeien uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid. Daarnaast kan de civielrechtelijke aansprakelijkheid als gevolg van een schending van de Wft volgen uit het “doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht” zoals bedoeld in art. 6:162 lid 2 BW.

Door de Minister van Financiën is erkend dat een overtreding van een norm uit de Wft een relevante factor kan zijn in een civiele procedure. Voor het oordeel of er sprake is van

civielrechtelijke aansprakelijkheid blijft het BW echter bepalend.13 Volgens de wetgever is het

aan de civiele rechter om te bepalen welke gevolgen een overtreding van de Wft heeft in een civielrechtelijke procedure.14 Dit zal dan moeten afhangen van hetgeen de cliënt vordert, op

welke civielrechtelijke bepalingen deze vordering wordt gebaseerd en welke gronden daartoe worden aangevoerd. Het is dus in ieder geval duidelijk dat de wetgever heeft beoogd om civielrechtelijke gevolgen te verbinden aan een schending van de Wft, hoewel zij de rechter hier enige vrijheid in heeft gegeven.

Belangrijk is wel dat de assurantietussenpersoon een verdergaande zorgplicht heeft dan enkel uit de Wft volgt.15 De verplichtingen die volgen uit de Wft vormen voor de

assurantietussenpersoon namelijk geen uitputtende weergave. Ook het schenden van

verplichtingen die niet volgen uit de Wft kunnen dan ook leiden tot een zorgplichtschending. Het is dan ook geen gegeven dat er geen sprake is van een zorgplichtschending als de

assurantietussenpersoon geheel conform de Wft heeft gehandeld.

12 De Jong NTHR 2011/1, p. 30.

13 Kamerstukken II 2005/06, 29708, 19, p. 304 en Kamerstukken II 2005/06, 29708, 20, p. 10. 14 Kamerstukken II 2005/06, 29708, 19, p. 317.

(8)

8

4.

De zorgplicht van de assurantietussenpersoon in Engeland

Het bestaan van een zorgplicht in het Engelse recht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In het geval dat in een bepaalde situatie een zorgplicht in eerdere jurisprudentie is aangenomen, wordt dit precedent gevolgd.16 Indien zich een situatie voordoet waarin het

bestaan van de zorgplicht niet eerder is vastgesteld dient gebruik gemaakt te worden van de meest vergelijkbare analogie in het recht. Voor het naar analogie toepassen van het recht om te beoordelen of er sprake is van een zorgplicht is de samenhang van het recht en het

voorkomen van ‘inappropriate’ onderscheid van belang. Als laatste dient in een dergelijke situatie beoordeeld te worden of het aannemen van een zorgplicht redelijk en rechtvaardig is.

De zorgplicht van de assurantietussenpersoon volgt uit 49(1) van de Consumer Rights Act 2015. Uit dit artikel volgt dat de assurantietussenpersoon zijn werkzaamheden dient uit te voeren met redelijke zorgvuldigheid en bekwaamheid.

Als een zorgplicht aanwezig wordt geacht zal daarna moeten worden vastgesteld wat de inhoud hiervan is. De precieze inhoud van de zorgplicht is afhankelijk van alle

omstandigheden van het geval. Iedere assurantietussenpersoon dient bij de uitvoering van zijn werkzaamheden de bekwaamheid en zorgvuldigheid in acht te nemen die gebruikelijk of noodzakelijk is voor een behoorlijke uitvoering van zijn beroep.17

Sinds 15 januari 2005 is de assurantietussenpersoon een ‘gereguleerde activiteit’ in de zin van de Financial Services and Markets Act 2000. Dit heeft tot gevolg dat de

assurantietussenpersoon zich dient te gedragen volgens de verplichtingen die de Insurance: Conduct of Business Sourcebook (ICOBS) hem oplegt. Hoewel dit publiekrechtelijke wetgeving betreft wordt dit ook toegepast voor de invulling van de zorgplicht van de assurantietussenpersoon.18

16 Supreme Court (Verenigd Koninkrijk) 8 februari 2018, Robinson v Chief Constable of West Yorkshire Police

[2018] UKSC 4.

17 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 21 december 2009, Dunlop Haywards (DHL) Ltd v

Erinaceous Insurance Services [2009] EWHC 3479 (QB).

18 Queen’s Bench Divison (Verenigd Koninkrijk) 1 december 2010, Harrison v Black Horse Ltd [2010] EWHC

3152 (QB) en Court of Appeal (Verenigd Koninkrijk) 24 maart 2014, Michael Saville, Patricia Saville v Central

(9)

9

5.

De Insurance Distribution Directive

De Insurance Distribution Directive (IDD) is een Europese richtlijn (2016/97) die regels voorschrijft over de distributie van verzekeringen. De IDD dient als een vervanging van de Insurance Mediation Directive (IMD). De IDD is anders dan de IMD niet slechts van

toepassing op assurantietussenpersonen maar ook op verzekeraars. Het doel van de IDD is het verbeteren van de bescherming van de consument en het bevorderen van een interne markt voor financiële diensten alsmede het harmoniseren van de sancties op overtredingen.

Omdat de IDD een richtlijn betreft heeft het in beginsel geen horizontale rechtstreekse werking.19 Hoewel er enige nuances zijn op het uitgangspunt dat richtlijnen geen horizontale

rechtstreekse werking hebben zijn geen van deze van toepassing op de relatie tussen de cliënt en de assurantietussenpersoon. De cliënt zal dus voor een beroep op een zorgplichtschending zich niet kunnen beroepen op de bepalingen uit de IDD maar zal gebruik moeten maken van in de nationale wet geïmplementeerde bepalingen.

Op 6 maart 2018 zijn de regels van de IDD geïmplementeerd in de Nederlandse wet. De geïmplementeerde bepalingen van de IDD zijn ondergebracht in de Wft en het Besluit

Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo). Op 1 oktober 2018 zijn de regels van de IDD ook geïmplementeerd in Engeland. De bepalingen zijn in de Engelse wet

voornamelijk geïmplementeerd in de ICOBS. De geïmplementeerde bepalingen van de IDD zullen in deze scriptie, waar relevant voor de behandelde zorgplicht, betrokken worden.

(10)

10

6.

HET ADVIESTRAJECT

Hoewel in de oriënterende fase van het verzekeringsbemiddelingstraject nog geen verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen bestaat de zorgplicht van de

assurantietussenpersoon vóór het sluiten van de overeenkomst wel degelijk. 20 In dit hoofdstuk

zal onderzocht worden wat de inhoud is van twee belangrijke zorgplichten van de

assurantietussenpersoon tijdens de adviesfase. Namelijk de zorgplicht met betrekking tot het afsluiten van een passende verzekering en de zorgplicht met betrekking tot de voorwaarden van de verzekering. Hierna zal tevens onderzocht worden wat de zorgplicht op deze twee punten inhoudt in Engeland. Als laatste zal een vergelijking gemaakt worden tussen de situatie in Nederland en in Engeland.

6.1

De passende verzekering

6.1.1 Nederlands recht

In het algemeen kan aangenomen worden dat de assurantietussenpersoon zijn cliënt dient bij te staan bij het afsluiten van een ‘passende verzekering’.21 Een verzekering is passend indien

het aansluit bij de wensen en behoeften van de cliënt. In hoeverre een verzekering passend is, is dus afhankelijk van de betreffende cliënt. Dit brengt mee dat het per geval zal verschillen welke verzekering passend is. Van een passende verzekering zal echter in ieder geval geen sprake zijn indien de cliënt onnodig onderworpen wordt aan voorwaarden die een

verslechtering van zijn situatie inhouden ten opzichte van zijn huidige verzekering.22 Indien

geen passende verzekering kan worden afgesloten ontstaat een waarschuwingsplicht.23

Op grond van art. 4:23 lid 1 sub c Wft en art. 63b BGfo dient de assurantietussenpersoon in het geval hij advies geeft met betrekking tot de meeste schadeverzekeringen tevens uit leggen waarom een bepaalde verzekering aansluit bij de wensen en behoeften van de cliënt. Dit echter enkel voor zover dit nodig is voor een goed begrip van het advies.

20 De Jong 2016, p. 22.

21 Rb. Midden-Nederland 3 februari 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:420. 22 Hof 's-Hertogenbosch 23 mei 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AY9834. 23 Hof Arnhem-Leeuwarden 24 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9896.

(11)

11

Zoals gezegd is het passend zijn van de verzekering niet enkel afhankelijk van de wensen van de cliënt maar ook de behoeften, oftewel de aspecten waarvan de tussenpersoon redelijkerwijs moet begrijpen dat die voor de cliënt van belang zijn.24 Uit het “redelijkerwijs moeten

begrijpen” volgt dat de zorgplicht van de assurantietussenpersoon een onderzoeksplicht inhoudt naar de behoeften. Dit betekent dat de assurantietussenpersoon niet enkel mag afgaan op de gegeven instructies van de cliënt. De assurantietussenpersoon mag er zelfs niet zonder meer vanuit gaan dat de gegevens die hem door of namens de cliënt worden aangereikt juist zijn.25 Hij zal een actieve houding moeten aannemen om de behoeften van de cliënt voldoende

in kaart te brengen. Dit betekent dat de assurantietussenpersoon bij de cliënt zal moeten informeren over de vraag waarvoor hij dekking verlangt en erop moeten toezien dat deze dekking gerealiseerd wordt.26 Indien hij hiervoor niet over voldoende gegevens beschikt of

niet ervan mag uitgaan dat de gegevens waarover hij beschikt nog volledig of juist zijn, dient hij daarnaar bij de cliënt te informeren.27 Indien er geen enkele concrete aanleiding is om aan

te nemen dat een bepaald punt voor de cliënt van belang is, zal echter niet aangenomen worden dat het de taak is van de assurantietussenpersoon om dit punt onder de aandacht van de cliënt te brengen.28

Als gevolg van de invoering van de IDD volgt deze onderzoeksplicht tevens uit art. 4:22a lid 1 Wft waarin is bepaald dat de assurantietussenpersoon voorafgaand aan de totstandkoming van de verzekering niet enkel de wensen maar ook de behoeften van de cliënt dient vast te stellen. Uit art. 4:22a lid 2 Wft volgt dat in de adviesfase vervolgens enkel informatie verstrekt mag worden over een passende verzekering. Met ‘informatie’ wordt bedoeld de objectieve informatie over de verzekering voor zover dit relevant is voor een adequate beoordeling van de verzekering.29

Op grond van art. 41 lid 2 sub f van de Vrijstellingsregeling Wft bestaat in het geval van verzekeringen in verband met het geheel of gedeeltelijk wegvallen van het inkomen van een cliënt een vergaande onderzoeksplicht naar de behoeften van de cliënt. Deze onderzoeksplicht is vastgelegd in art. 4:23 lid 1 sub a Wft. Deze bepaling (ook wel het ‘ken-uw-klant-beginsel’ genoemd) houdt in dat de assurantietussenpersoon informatie dient in te winnen over de cliënt zijn financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid, voor zover dit

24 Rb. Midden-Nederland 3 februari 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:420. 25 HR 11 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2805.

26 Hof Arnhem-Leeuwarden 24 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9896. 27 Rb. Gelderland 20 april 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:2867.

28 HR 1 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9900 en Hengeveld & Jonk-van Wijk AV&S 2005/5, p. 31. 29 Meijer AV&S 2018/24.

(12)

12

redelijkerwijs relevant is voor haar advies. Advies in verband met schadeverzekeringen is nadrukkelijk van deze bepaling uitgesloten.30

In geval van een cliënt die een verzekering afsluit ten behoeve van zijn bedrijfsvoering houdt de onderzoeksplicht in dat de assurantietussenpersoon zich op de hoogte stelt van het bedrijf van de cliënt. Hiervoor zal de assurantietussenpersoon zich een beeld moeten vormen van de aard en de omvang van het bedrijf van de cliënt, het risico waartegen de cliënt zich wenst te verzekeren en het risico dat de cliënt bereid is voor eigen rekening te nemen.31 Gelet op de

aard en omvang van het bedrijf kan van de assurantietussenpersoon verwacht worden dat hij een rondgang maakt op het bedrijf.32Na een rondgang zal de assurantietussenpersoon in

redelijkheid ook rekening moeten houden met het feit dat bij de cliënt het vertrouwen kan ontstaan dat de assurantietussenpersoon van bepaalde feitelijke situaties op het bedrijf van de cliënt op de hoogte is, waardoor de cliënt dus niet over zal gaan tot het nadrukkelijk

beschrijven hiervan.33

De assurantietussenpersoon zal tevens zorg moeten dragen dat er geen sprake is van onderverzekering.34 Dit breng in het geval een verzekering ziet op een pand (zoals een

brandverzekering of een opstalverzekering) een vergaande zorgplicht mee.35 Zijn zorgplicht

houdt in dat geval in dat de cliënt nadrukkelijk geadviseerd dient te worden het verzekerde object te taxeren onder vermelding van het risico van onderverzekering en de eventuele gevolgen daarvan om zo onderverzekering te voorkomen.

Met betrekking tot de mededelingen van de verzekeraar is er geen sprake van een onderzoeksplicht van de assurantietussenpersoon. Van hem wordt niet verwacht dat hij onderzoek doet naar de juistheid van de door de verzekeraar verstrekte informatie dat een passende verzekering is bewerkstelligd.36 Verkeerde mededelingen door de verzekeraar zijn

de assurantietussenpersoon zelfs niet te wijten indien hij de polis geheel niet gelezen heeft.

De zorgplicht van de assurantietussenpersoon brengt, in geval van een mondelinge opdracht, daarnaast mee dat hij de opdracht zodanig schriftelijk vastlegt dat daaruit “ondubbelzinnig de

30 Kamerstukken II 2003/04, 29507, 9, p. 3.

31 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 oktober 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9081. 32 Rb. Gelderland 20 april 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:2867.

33 HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1720.

34 Rb. Zwolle-Lelystad, 18 februari 2009, ECLI:NL:RBZLY:2009:BI9796. 35 Hof Leeuwarden 8 november 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BU3585. 36 HR 1 december 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AY9225.

(13)

13

betreffende wens van de verzekeringnemer kan worden afgeleid”.37 Ook zal hij deze opdracht

aan de cliënt moeten bevestigen.

Voor het zijn van een passende verzekering is niet vereist dat het de best denkbare

verzekering betreft. In sommige gevallen houdt de zorgplicht van de assurantietussenpersoon echter in dat hij de cliënt dient te adviseren over het bestaan van een gunstigere verzekering dan nodig voor het aansluiten bij de cliënt zijn behoeften. Of de assurantietussenpersoon gehouden is dit te doen hangt af van hoeveel gunstiger het product is, of er nadelen aan verbonden zijn, en in hoeverre het een gangbaar product is.38

6.1.2 Engels recht

Tevens in het Engelse recht houdt de zorgplicht van de assurantietussenpersoon in dat redelijke stappen genomen dienen te worden om een verzekering af te sluiten die aansluit bij de wensen en behoeften van de cliënt. De verplichting om de wensen en behoeften vast te stellen volgt sinds de invoering van de IDD uit 5.2.2 ICOBS. Op grond van 5.2.2B ICOBS dient vervolgens enkel een verzekering geadviseerd te worden die aansluit bij de wensen en behoeften van de cliënt. De assurantietussenpersoon zal dan ook zorgvuldig de wensen en behoefte van de cliënt moeten vaststellen en met redelijke zorgvuldigheid en bekwaamheid een verzekering moeten afsluiten die hierop aansluit.39 Als geen passende verzekering

afgesloten kan worden dient de assurantietussenpersoon de cliënt te waarschuwen. 40

Op grond van 5.3.4 ICOBS (een implementatie van art. 20 IDD) dient de cliënt tevens uitgelegd te worden waarom een bepaalde verzekering aansluit bij de wensen en behoeften van de cliënt.

De verzekering zal passend zijn als de dekking ‘duidelijk’ aan de wensen en behoeften voldoet. Het woord duidelijk doelt op de eis dat het weinig ruimte voor discussie over moet laten. De dekking zal niet duidelijk aan de wensen en behoeften van de cliënt voldoen indien het leidt tot een onnodig risico op een gerechtelijke procedure met betrekking tot de uitkering.

37 Rb. Amsterdam 4 november 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:7153. 38 Rb. Midden-Nederland 3 februari 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:420.

39 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 19 november 2009, Dunlop Haywards (DHL) Ltd (formerly

Dunlop Heywood Lorenz Ltd) (In Liquidation) v Barbon Insurance Group Ltd (formerly Erinaceous Insurance Services Ltd (formerly Hanover Park Commercial Ltd)) [2009] EWHC 2900 (Comm).

40 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk), Youell v Bland Welch & Co Ltd (No.2) [1990] 2 Lloyd's Rep.

(14)

14

Weigering van uitkering levert op zichzelf dan ook geen schending van de zorgplicht op. Het afsluiten van de ‘beste’ beschikbare verzekering is dan ook geen voorwaarde voor het voldoen aan zijn zorgplicht.

Doordat de verzekering tevens dient aan te sluiten bij de behoeften van de cliënt zal dus ook de dekking die impliciet door de cliënt verzocht wordt gerealiseerd moeten worden. De behoeften zullen eerst vastgesteld moeten worden waardoor er dus sprake is van een

onderzoeksplicht naar de behoeften van de cliënt. Dit houdt in dat de assurantietussenpersoon de soort en de omvang van de benodigde dekking zal moeten identificeren.41 Ook zal de

assurantietussenpersoon moeten vaststellen aan welke risico’s (het bedrijf van) zijn cliënt is blootgesteld. Indien de cliënt een grote onderneming betreft mag de assurantietussenpersoon afgaan op de juistheid van de gegevens die hem door de cliënt worden aangereikt.42 Indien de

assurantietussenpersoon geheel geen aanleiding heeft om het bestaan van bepaalde behoeften aan te nemen heeft hij hieromtrent echter geen onderzoeksplicht.43

De onderzoeksplicht betekent niet dat de assurantietussenpersoon een uitvoerig onderzoek dient te doen naar het bedrijf van de cliënt, slechts dat hij redelijke stappen zal moeten ondernemen om de aard van het bedrijf en de behoeften van de cliënt vast te stellen.44 Hierbij

mag hij afgaan op juistheid van de informatie die een (schijnbaar goed geïnformeerde) cliënt aan hem geeft.

Zijn zorgplicht houdt tevens in dat hij een onderverzekering dient te voorkomen.45 Hij zal de cliënt door middel van zijn advies dan ook in staat moeten stellen om te bepalen voor welke som de cliënt verzekerd wenst te zijn. Zijn advies op dit punt zal toegespitst moeten zijn op de aard van het bedrijf en de behoeften van de cliënt.46

Zoals gezegd dient de assurantietussenpersoon op grond van 5.2.2 ICOBS de wensen en behoeften van de cliënt vast te stellen op basis van de door de cliënt verstrekte informatie. Sinds de invoering va de IDD is de omvang van deze onderzoeksplicht afhankelijk van de

41 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 13 februari 2008, Standard Life Assurance Ltd v Oak

Dedicated Ltd [2008] EWHC 222 (Comm).

42 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 11 juli 2001, William Jackson & Sons Limited (Formerly

William Jackson & Sons Plc) v Oughtred & Harrison (Insurance) Limited [2001] 7 WLUK 254.

43 Jackson & Stewart 2012, p. 1157.

44 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 12 september 2014, Eurokey Recycling Limited v Giles

Insurance Brokers Limited [2014] EWHC 2989 (Comm).

45 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 12 september 2014, Eurokey Recycling Limited v Giles

Insurance Brokers Limited [2014] EWHC 2989 (Comm).

46 Queen’s Bench Divison (Verenigd Koninkrijk) 11 juli 2001, William Jackson & Sons Limited (Formerly

(15)

15

ingewikkeldheidsgraad van de aangeboden verzekering en het soort klant. Voor de feiten die van belang zijn voor de behoefte van de cliënt biedt 5.3.2 ICOBS enige houvast. Hoewel 5.3.2 ICOBS enkel van toepassing is op bepaalde soorten verzekeringen geeft deze bepaling naar mijn mening enige invulling aan de omstandigheden die de assurantietussenpersoon dient te betrekken in zijn advies voor alle soorten verzekeringen. Ook waar de ICOBS technisch gezien niet van toepassing is kan het namelijk een invulling geven aan de verplichtingen van de assurantietussenpersoon.47 Op grond van 5.3.2(1)(b) ICOBS dient bij het vaststellen van de

behoeften van de cliënt met name aandacht besteed te worden aan de dekking, de premie en de voorwaarden van de verzekering.

In het geval de cliënt duidelijke te kennen geeft dat hij een bepaalde verzekering wenst af te sluiten brengt de zorgplicht niet mee dat de assurantietussenpersoon een andere verzekering dient te adviseren waarmee een ruimere dekking geboden wordt.48 Gezien de verplichting van

4.1.8(2) ICOBS, inhoudende dat de assurantietussenpersoon zich voldoende bewust dient te zijn van (de voorwaarden van) de beschikbare verzekeringen, en de verplichting van

5.3.2(1)(b) ICOBS, op grond waarvan de voorwaarden en de premie van de geadviseerde verzekering betrokken dienen te worden in het onderzoek naar de wensen en behoeften van de cliënt, zal de assurantietussenpersoon wél gehouden zijn om een verzekering te adviseren die gunstigere voorwaarden of een lagere premie bevat dan door de cliënt gewenst wordt. Er is echter geen reden om aan te nemen dat een gunstigere verzekering dient te worden

geadviseerd dan volgt uit de behoeften van de cliënt.

47 Jackson & Stewart 2012, p. 1151. 48 Jackson & Stewart 2012, p. 1157.

(16)

16

6.1.3 Vergelijking

Zowel in het Nederlandse als het Engelse recht heeft de assurantietussenpersoon een zorgplicht om een verzekering af te sluiten die aansluit bij de wensen en behoeften van de cliënt. Dit betekent tevens dat in zowel Nederland als Engeland de assurantietussenpersoon onderverzekering dient te voorkomen. In geen van beide landen houdt de zorgplicht echter in dat de beste beschikbare verzekering afgesloten dient te worden.

In beide landen zal de cliënt in het geval van de meeste verzekeringen een uitleg dienen te ontvangen over waarom een bepaalde verzekering passend is. Daarnaast geldt in beide landen dat een waarschuwingsplicht ontstaat indien geen passende verzekering afgesloten kan

worden.

Omdat de verzekering ook moet aansluiten bij de (onuitgesproken) behoeften van de cliënt heeft de assurantietussenpersoon in beide landen een onderzoeksplicht om deze behoeften vast te stellen. Anders dan in Nederland wordt in Engeland voor de omvang van deze onderzoeksplicht aangesloten bij de in de IDD benoemde omstandigheden, de

ingewikkeldheidsgraad van de verzekering en het soort klant. In het geval van verzekeringen in verband met het geheel of gedeeltelijk wegvallen van het inkomen van een cliënt geldt in Nederland het ken-uw-klant-beginsel wat een verdergaande onderzoeksplicht inhoudt dan op de Engelse assurantietussenpersoon rust. In beide landen geldt dat de onderzoeksplicht beperkt wordt doordat de assurantietussenpersoon geen onderzoek hoeft te doen naar behoeften waarvan het bestaan niet gesuggereerd wordt.

Een assurantietussenpersoon mag volgens het Nederlandse recht niet zonder meer vertrouwen op de juistheid van de mededelingen van de cliënt met betrekking tot zijn wensen en

behoeften. In het Engelse recht is de zorgplicht op dit punt beperkter en mag de

assurantietussenpersoon in ieder geval vertrouwen op de instructies van de cliënt indien een niet-particuliere cliënt goed geïnformeerd lijkt of indien de cliënt een grote onderneming betreft.

In Nederland geldt dat de zorgplicht meebrengt dat onder omstandigheden de

assurantietussenpersoon de cliënt dient te wijzen op een gunstigere verzekering dan nodig voor het aansluiten bij de behoeften van de cliënt. In Engeland geldt deze zorgplicht niet en in het geval de cliënt duidelijke instructies geeft wordt de zorgplicht een gunstiger product te

(17)

17

adviseren dan volgt uit de wensen van de cliënt beperkt tot een gunstigere premie of gunstigere voorwaarden.

6.2 Zorgplicht met betrekking tot de voorwaarden

De assurantietussenpersoon zal uit hoofde van zijn zorgplicht de cliënt moeten informeren over (belangrijke voorwaarden van) de verzekeringsovereenkomst. De

assurantietussenpersoon zal zich daarom voldoende bewust moeten zijn van de inhoud van de geadviseerde verzekering. Het is namelijk juist tevens vanwege zijn kennis over de inhoud van de verzekeringsovereenkomst dat de cliënt gebruik maakt van de diensten van de assurantietussenpersoon. Hieronder zal worden ingegaan op de vraag welke verplichtingen gelden met betrekking tot de voorwaarden van de geadviseerde verzekering. Tevens zal worden ingegaan op de informatieplicht van de assurantietussenpersoon die volgt uit art. 6:230a BW e.v. Hierna zal worden onderzocht wat de zorgplicht met betrekking tot de voorwaarden inhoudt in Engeland. Als laatste zal een vergelijking worden gemaakt.

6.2.1 Nederlands recht

Voorwaarden die relevant zijn voor de zorgplicht in een verzekeringsovereenkomst zijn in de eerste plaats de voorwaarden met betrekking tot de dekking.49 Deze voorwaarden zijn onder te

verdelen in primaire dekkingomschrijvingsbepalingen en secundaire

dekkingsomschrijvingsbepalingen (waaronder verval van recht-clausules). Een primaire dekkingomschrijvingsbepalingen bepaalt de omvang van de dekking. Een secundaire

dekkingsomschrijvingsbepalingen stelt de voorwaarden waaronder de aanvankelijk verleende dekking vervalt.

Indien de schade van de cliënt niet gedekt wordt vanwege een primaire

dekkingomschrijvingsbepalingen zal de verzekeraar weigeren uit te keren. Deze weigering is des te meer problematisch voor de cliënt omdat deze bepalingen, mits op het polisblad vermeld, kernbedingen betreffen.50 Een kernbeding valt niet onder de reikwijdte van art. 6:231 sub a BW waardoor het ook niet vernietigbaar is op grond van art. 6:233 sub a BW.

49 Van den Berg VRA 2011/5, par. 4.

(18)

18

Daarnaast zal een rechter zeer terughoudend zijn bij het buiten toepassing laten van een primaire dekkingomschrijvingsbepaling op grond van art. 6:248 lid 2 BW.51 Hier komt nog bij dat de omstandigheid dat de verzekerde is bijgestaan door een assurantietussenpersoon

gevolgen heeft voor de werking van het contra-proferentembeginsel van art. 6:238 lid 2 BW. Het contra-proferentembeginsel, in het kader van een verzekeringsovereenkomst, houdt in dat in het geval van onduidelijkheid over de uitleg van een beding in een

verzekeringsovereenkomst aangegaan met een consument, het beding in het nadeel van de verzekeraar uitgelegd dient te worden. Bijstand door een assurantietussenpersoon is volgens de Hoge Raad een omstandigheid die (in combinatie met andere relevante omstandigheden) een uitzondering op het contra-proferentembeginsel van art. 6:238 lid 2 BW kan

rechtvaardigen.52 Deze opvatting is recentelijk weer bevestigd.53

Indien een primaire dekkingomschrijvingsbepalingen ingewikkeld kan zijn om te begrijpen (voor de cliënt) zal de zorgplicht meebrengen dat de cliënt op een volledige wijze wordt uitgelegd wat de inhoud is van deze bepaling.54 Naar mijn mening mag aangenomen worden

dat deze zorgplicht niet beperkt is tot slechts primaire dekkingomschrijvingsbepalingen maar van toepassing is op alle bedingen die een recht op uitkering kunnen uitsluiten. Hoewel de cliënt zich moeilijker zal kunnen verweren tegen een primaire dekkingomschrijvingsbepaling geeft dit geen aanleiding om de zorgplicht op dit punt te beperken in het geval van

andersoortige bedingen. De afwezigheid van een recht op uitkering is voor de cliënt immers in welk geval dan ook uitermate ernstig los van de vraag of dit voortvloeit uit een primaire dekkingomschrijvingsbepaling dan wel een secundaire dekkingomschrijvingsbepaling. De cliënt dient dan ook voldoende bewust te zijn van elk beding die van invloed is op zijn recht op uitkering, zo nodig met behulp van zijn assurantietussenpersoon. Daarnaast is ook de omvang van de betrokken financiële belangen van invloed op het ontstaan van de verplichting een beding uit te leggen.55

Ook specifiek met betrekking tot een verval van recht-clausule is voor de

assurantietussenpersoon voorzichtigheid geboden. Indien eenmaal de inhoud van een verval van recht-clausule is vastgesteld dient de assurantietussenpersoon op een “duidelijke en niet voor tweeërlei uitleg vatbare wijze” te waarschuwen voor de gevolgen van het niet voldoen

51 HR 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9435 en Hendrikse, van Huizen & Rinkes 2019, p. 86. 52 HR 28 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AG6068 (deze opvatting is in de literatuur niet onbestreden zie:

Hendrikse, van Huizen & Rinkes 2019, p. 55).

53 Hof Arnhem-Leeuwarden 2 april 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2909. 54 Rb. Arnhem 6 juni 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BW9895.

(19)

19

aan een verval van recht-clausule.56 In het geval van een ongebruikelijke clausule (zoals een Engelse warranty) zal tevens gecontroleerd moeten worden of de cliënt aan de voorwaarden kan voldoen en heeft voldaan.57 Zoals hierboven vermeld is de verplichting om uitleg te geven

afhankelijk van de vraag of de verval van recht-clausule ingewikkeld kan zijn voor de cliënt.

Ook buiten de voorwaarden met betrekking tot de dekking dient de cliënt voldoende

geïnformeerd te worden. Dit betekent dat de cliënt duidelijke en niet-misleidende informatie over het karakter van de af te sluiten verzekering dient te krijgen zodat hierover geen

misverstand kan bestaan.58

Een verplichting om voorwaarden uit te leggen ontstaat tevens indien de voorwaarden op een bepaald punt afwijken van de huidige verzekering van de cliënt. De assurantietussenpersoon dient in dat geval duidelijk uit te leggen wat deze afwijking inhoudt.59

De zorgplicht van de assurantietussenpersoon met betrekking een verval van recht-clausule kent een beperking. De assurantietussenpersoon mag namelijk afgaan op de juistheid van een mededeling van de cliënt dat is voldaan aan een verval van recht-clausule.60 Ditzelfde geldt indien dit door de cliënt is verklaard op een aanvraagformulier zoals bedoeld in art. 7:928 lid 6 BW.61

De zorgplicht van de assurantietussenpersoon met betrekking tot de voorwaarden is ook begrensd door de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt. In een uitspraak van de rechtbank Alkmaar is geoordeeld dat een cliënt geen beroep kan doen op een zorgplichtschending van de assurantietussenpersoon met betrekking tot de voorwaarden (i.c. was er sprake van een onjuiste uitleg door de assurantietussenpersoon naar de cliënt) indien de cliënt zelf het polisblad geheel niet gelezen heeft.62 In een andere uitspraak was het verweer van de

assurantietussenpersoon dat de cliënt de polis zelf niet gelezen heeft slechts een aanleiding om de aansprakelijkheid te matigen.63

Een belangrijke informatieverplichting is opgenomen in art. 65b en 66b BGfo. De

assurantietussenpersoon zal als gevolg van de implementatie van art. 20 lid 5 IDD namelijk in

56 HR 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6693.

57 Rb. Rotterdam 14 september 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:8026.

58 Kifid, Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr. 2011-361 d.d. 28 december 2011. 59 Hof Den Haag 7 oktober 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3108.

60 HR 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6693.

61 Kifid, Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr. 2019-311 d.d. 26 april 2019.

62 Rb. Alkmaar 8 februari 2006, ECLI:NL:RBALK:2006:AX9383. (deze uitspraak is in de literatuur niet

onbekritiseerd gebleven zie: Van den Berg VRA 2011/5, par. 5.1.1.)

(20)

20

het geval van een schadeverzekering in ieder geval het informatiedocument moeten

overhandigen zoals bedoeld in art. 65b BGfo. Dit document dient op grond van art. 66b lid 1 BGfo informatie te bevatten over onder andere de omvang van de dekking (sub b), belangrijke uitsluitingen (sub d), verplichtingen bij aanvang van de overeenkomst (sub e) en

verplichtingen gedurende de overeenkomst (sub f).

Belangrijke informatieverplichtingen van de assurantietussenpersoon volgen tevens uit het BW. Zo bevat titel 5, afdeling 2A van Boek 6 BW een aantal specifieke verplichtingen. De werkzaamheden van de assurantietussenpersoon vallen binnen het begrip ‘dienst’ zoals bedoeld in art. 6:230a BW jo. art. 4 lid 1 van de richtlijn 2006/123/EG (“elke economische activiteit, anders dan in loondienst, die gewoonlijk tegen vergoeding geschiedt”) en de assurantietussenpersoon valt binnen het begrip ‘dienstverrichter’ zoals bedoeld in art. 6:230a BW, zodat de afdeling op hem van toepassing is. Dit houdt onder meer in dat hij op grond van art. 6:230b BW de cliënt informatie dient te verstrekken omtrent onder andere de algemene voorwaarden die de assurantietussenpersoon hanteert (lid 6), de prijs van de dienst (lid 8) en de adresgegevens waar de cliënt een klacht kan indienen of informatie over de dienst kan vragen (lid 12). Op grond van art. 6:230e BW dient deze informatie correct, helder en ondubbelzinnig te zijn en dient het tijdig voor het sluiten van de overeenkomst (tussen de assurantietussenpersoon en de cliënt) verstrekt te worden. Het verstrekken van de informatie dient op eigen initiatief van de assurantietussenpersoon te gebeuren (art. 6:230c lid 1 BW). De bepalingen in afdeling 2B (met uitzondering van paragraaf 1 en 6) zijn op grond van art 6:230h lid 2 sub b jo. art. 6:230g lid 1 sub o BW niet van toepassing op de

assurantietussenpersoon.

De bepalingen in art. 6:230a BW e.v. worden in de eerste plaats gehandhaafd door de Autoriteit Consument en Markt of de Autoriteit Financiële Markten. Het verbinden van civielrechtelijke gevolgen aan het schenden van een van de bovengenoemde bepalingen ligt dan ook niet in de rede.64 Desalniettemin wordt in de literatuur betoogd dat indien er sprake is

van schade als gevolg van een schending van een bepaling in art. 6:230a BW e.v., art. 6:74 BW een grondslag kan bieden voor een schadevergoeding.65

64 Spanjaard, in: GS Verbintenissenrecht, art. 6:230b BW, aant. 3 (online, laatst bijgewerkt op 30 augustus 2017). 65 Valk, in: T&C Burgerlijk Wetboek, art. 6:230b BW, aant. 1 (online, laatst bijgewerkt op 1 juli 2019).

(21)

21

6.2.2 Engels recht

In het Engelse recht is er tevens sprake van een zorgplicht van de assurantietussenpersoon met betrekking tot de voorwaarden van de verzekering. De cliënt dient op grond van 6.1.5 ICOBS namelijk een geïnformeerde keuze te kunnen maken. Het is de verplichting van de

assurantietussenpersoon om dit mogelijk te maken door voorafgaand aan het afsluiten de cliënt op een adequate en in een begrijpelijke vorm te informeren over de verzekering. De informatie zal op grond van 6.1.5(3) ICOBS ‘adequaat’ zijn indien het zowel objectief en relevant is. De hoeveelheid informatie die geleverd moet worden hangt, als gevolg van de IDD, volgens 6.1.6B ICOBS af van de ingewikkeldheidsgraad van de verzekering en het soort klant. Uit 6.1.7(1) ICOBS volgt dat voor de betekenis van ‘het soort klant’ aangesloten wordt bij een geobjectiveerde ‘typische’ klant voor een bepaalde verzekering. Voor wat betreft de belangrijke kenmerken dient voornamelijk gekeken te worden naar de kennis, ervaring en de deskundigheid van deze geobjectiveerde klant.

Ook uit de jurisprudentie volgt dat de assurantietussenpersoon een zorgplicht heeft met betrekking tot de informatie over de voorwaarden.66 De zorgplicht in het Engelse recht houdt

in dat de assurantietussenpersoon redelijke stappen dient te ondernemen om de cliënt bewust te maken van de aard en de voorwaarden van de verzekering alsmede de gevolgen van onderverzekering.67 Het voorgaande geldt in het bijzonder in het geval een schending van de

betreffende voorwaarde het recht op uitkering kan uitsluiten.

Indien noodzakelijk zal een uitleg van de voorwaarden gegeven moeten worden. Voor de bepaling wanneer er sprake is van de voornoemde noodzaak kan naar mijn mening worden aangesloten bij 6.1.5 ICOBS. De uitleg zal op grond van deze bepaling noodzakelijk zijn indien dit benodigd zal zijn voor een geïnformeerde keuze van de cliënt. Dit kan bijvoorbeeld meebrengen dat de betekenis van een in de voorwaarden gebruikte (technische) term

uitgelegd dient te worden.68 De assurantietussenpersoon zal echter geen uitleg hoeven te

geven over informatie die duidelijk blijkt uit de polis.69

66 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 21 december 2009, Dunlop Haywards (DHL) Ltd v

Erinaceous Insurance Services [2009] EWHC 3479 (QB).

67 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 9 februari 1999, J.W. Bollom & Co. Ltd v Byas Mosley & Co.

Ltd [1999] 2 WLUK 154.

68 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 12 september 2014, Eurokey Recycling Limited v Giles

Insurance Brokers Limited [2014] EWHC 2989 (Comm).

69 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 1 mei 2008, Malik v Moneywise Investments Plc [2008] 5

(22)

22

Indien er sprake is van een bezwaarlijk of ongebruikelijk beding reikt de zorgplicht van de assurantietussenpersoon verder. De assurantietussenpersoon dient de cliënt namelijk in dat geval te waarschuwen voor het bestaan van het beding waarbij tevens een uitleg gegeven zal moeten worden over de aard van het beding en zijn werking. 70 De eis van noodzakelijkheid

voor het ontstaan van de verplichting het beding uit te leggen geldt dus niet in het geval het een ongebruikelijk of bezwaarlijk beding betreft.

Indien een verzekering geadviseerd wordt die qua voorwaarden afwijkt van hetgeen de cliënt gewend is ontstaat een waarschuwingsplicht. Indien een verzekering geadviseerd wordt waarvan de voorwaarden afwijken van de lopende verzekering van de cliënt dient de assurantietussenpersoon dit namelijk duidelijk te maken.71 Indien de voorwaarden een

significante wijziging inhouden vergeleken met de huidige verzekering van de cliënt zal tevens een uitleg gegeven moeten worden.72

Zoals hiervoor reeds vermeld zal een zorgplicht sneller aangenomen worden indien een beding gevolgen kan hebben voor het recht op uitkering van de cliënt. In Nederland betreffen dit soort bedingen vaak verval van recht-clausules. De Nederlandse verval van recht-clausule is het best te vergelijken met de Engelse ‘warranty’. Een warranty is een beding waarin de verzekeringsnemer de verplichting op zich neemt om een bepaalde handeling niet of juist wel te doen alsmede een beding waarin door de verzekeringsnemer een bepaalde feitelijke situatie toegezegd wordt.73 Uit. s.10(2) Insurance Act 2015 (IA15) volgt dat de verzekeringsnemer

geen recht heeft op uitkering indien het ziet op schade die is opgelopen nadat een inbreuk is gemaakt op de warranty of wanneer het ziet op schade die is toe te schrijven aan een

gebeurtenis dat is ingetreden nadat een inbreuk op de warranty heeft plaatsgevonden. Uit s.10(2) IA15 volgt dat het recht op uitkering wel weer herleeft wanneer de inbreuk op de warranty is verholpen. De verzekeringsovereenkomst blijft na een inbreuk op een warranty dus nog in stand maar de verzekeringsnemer kan (totdat de inbreuk is verholpen) aan de overeenkomst geen recht op uitkering ontlenen.

70 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 2 februari 2011, Ground Gilbey Ltd v Jardine Lloyd

Thompson UK Ltd [2011] EWHC 124 (Comm).

71 Court of Appeal (Verenigd Koninkrijk) 28 februari 2007, Fisk v Brian Thornhill & Son (A Firm) [2007]

EWCA Civ 152.

72 Central London County Court (Verenigd Koninkrijk) 19 januari 1999, George Barkes (London) Ltd v LFC

(1988) Ltd (t/a LFC Insurance Group) [2000] P.N.L.R. 21.

(23)

23

Gezien de grote gevolgen van een inbreuk op een warranty is het niet verwonderlijk dat de assurantietussenpersoon omtrent de warranty een zorgplicht heeft. Indien er sprake is van een warranty dient de assurantietussenpersoon de cliënt hierop te wijzen en advies te geven hoe hieraan voldaan kan worden om een weigering van uitkering te voorkomen.74 Zijn zorgplicht

houdt tevens in dat hij de cliënt dient te waarschuwen voor de gevolgen van een schending van de warranty75. Omdat een warranty gezien wordt als een bezwaarlijk beding dient ook een

uitleg gegeven te worden.76 Indien de cliënt geen particulier is en verklaard dat aan de

warranty is voldaan mag de assurantietussenpersoon op de juistheid hiervan afgaan, tenzij hij redenen heeft om hieraan te twijfelen.77 Aangenomen kan worden dat de zorgplicht in het

geval van een particuliere cliënt in ieder geval niet minder ver zal reiken.

Als gevolg van de implementatie van de IDD geldt tevens voor de Engelse

assurantietussenpersoon, indien een schadeverzekering geadviseerd wordt, de verplichting om het informatiedocument aan de cliënt te overhandigen. Deze bepaling uit de IDD is

geïmplementeerd in 6.1.10A ICOBS.

Een verweer van de assurantietussenpersoon inhoudende dat de cliënt zelf de polis geheel niet gelezen heeft slaagt slechts zelden.78 De omstandigheid dat de cliënt zelf heeft nagelaten de

polis zorgvuldig te lezen kan echter een aanleiding zijn om de aansprakelijkheid van de assurantietussenpersoon te matigen.79

74 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 14 oktober 2016, RR Securities Ltd v Towergate Underwriting

Group Ltd [2016] EWHC 2653 (QB).

75 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 5 oktober 2018, Dalamd Limited v Butterworth Spengler

Commercial Limited [2018] EWHC 2558 (Comm).

76 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 2 februari 2011, Ground Gilbey Ltd v Jardine Lloyd

Thompson UK Ltd [2011] EWHC 124 (Comm).

77 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 2 februari 2011, Ground Gilbey Ltd v Jardine Lloyd

Thompson UK Ltd [2011] EWHC 124 (Comm).

78 Cannon 2018, par. 19.

79 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 24 april 1996, Tudor Jones v Crowley Colosso Ltd [1996] 2

(24)

24

6.2.3 Vergelijking

Zowel in het Nederlandse als het Engelse recht heeft de assurantietussenpersoon een

zorgplicht met betrekking tot de voorwaarden van de verzekering. Deze zorgplicht brengt in beide landen mee dat de cliënt in ieder geval geïnformeerd dient te worden over de aard van de verzekering. In Nederland ontstaat een verplichting een beding uit te leggen indien het een ingewikkeld beding betreft die nadelige gevolgen kan hebben voor de dekking. In Engeland ontstaat de verplichting een beding uit te leggen indien dit noodzakelijk is voor een

geïnformeerde keuze van de cliënt alsmede in het geval het een bezwaarlijk of ongebruikelijk beding betreft. Indien een verzekering geadviseerd wordt waarvan de voorwaarden afwijken van de huidige verzekering van de cliënt ontstaat in Nederland zonder meer de verplichting de afwijking uit te leggen terwijl dit in Engeland slechts het geval zal zijn indien het een

significante afwijking betreft.

In Nederland brengt de zorgplicht mee dat de cliënt gewezen moet worden op het bestaan van een verval van recht-clausule alsmede op de gevolgen indien hieraan niet voldaan wordt. In Engeland reikt de zorgplicht verder in het geval van een warranty. In Engeland zal namelijk daarnaast zonder meer een uitleg gegeven moeten worden en zal de assurantietussenpersoon advies moeten verlenen over hoe aan de warranty voldaan kan worden.

In Nederland mag de assurantietussenpersoon afgaan op de juistheid van een mededeling van de cliënt dat is voldaan aan een verval van recht-clausule. In Engeland mag, in het geval van een warranty, de assurantietussenpersoon dit niet indien hij reden heeft om te twijfelen aan de juistheid.

De omstandigheid dat de cliënt zelf de polis geheel niet gelezen heeft kan in beide landen een aanleiding zijn tot matiging van de aansprakelijkheid van de assurantietussenpersoon. De mogelijkheid dat de schuld in dat geval geheel bij de cliënt geplaatst wordt is in beide landen echter niet uitgesloten.

Als gevolg van de invoering van de IDD geldt voor beide landen dat in het geval van een schadeverzekering een informatiedocument overhandigd dient te worden. In Engeland is tevens als gevolg van de IDD de omvang van de informatieplicht met betrekking tot de voorwaarden afhankelijk gesteld van de ingewikkeldheidsgraad van de verzekering en het soort klant.

(25)

25

7.

De bemiddelingsfase

Wanneer eenmaal de wensen en behoeften van de cliënt voldoende zijn geïnventariseerd en de cliënt voldoende is geadviseerd treedt de volgende fase van het

verzekeringsbemiddelingstraject in, de bemiddelingsfase. In deze fase dient de

assurantietussenpersoon de geadviseerde passende verzekering daadwerkelijk af te sluiten. Hierbij kan uiteraard van de assurantietussenpersoon worden verwacht dat hij bekend is met de inhoud van de middels hem af te sluiten verzekeringen en de bijbehorende algemene voorwaarden.80

Bij het afsluiten van de verzekering geldt daarnaast voor de verzekeringsnemer een

belangrijke verplichting die grote gevolgen kan hebben voor de cliënt zijn recht op uitkering, de mededelingsplicht. Hieronder zal worden onderzocht wat de inhoud is van de zorgplicht van de assurantietussenpersoon met betrekking tot de cliënt zijn mededelingsplicht. Daarna zal beschreven worden wat de zorgplicht op dit punt inhoudt in Engeland. Als laatste zal een vergelijking worden gemaakt tussen de situatie in Nederland en Engeland.

7.1 Mededelingsplicht

7.1.1 Nederlands recht

Op grond van art. 7:928 lid 1 BW dient de verzekeringsnemer voor het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Voor de mededelingsplicht wordt vaak een vragenformulier gebruikt zoals bedoeld in art. 7:928 lid 6 BW.

Het niet voldoen aan de mededelingsplicht kan grote gevolgen hebben voor de uitkering. In het geval bepaalde feiten niet of onjuist zijn medegedeeld zal de verzekeraar uitkering weigeren indien de feiten van belang zijn voor de beoordeling van het risico zoals dit zich heeft verwezenlijkt (art. 7:930 lid 2 BW).

(26)

26

De mededelingsplicht van art. 7:928 BW geldt enkel bij het aangaan van de

verzekeringsovereenkomst.81 De zorgplicht van de assurantietussenpersoon met betrekking tot

de mededelingsplicht zal dan ook beoordeeld moeten worden naar het moment dat de verzekeringsovereenkomst wordt aangegaan.82

De zorgplicht van de assurantietussenpersoon houdt in dat geen verzekering afgesloten dient te worden waarbij de verzekeraar zich kan beroepen op een schending van de

mededelingsplicht van art. 7:928 BW.83

De zorg die van een redelijk bekwame en redelijk handelende assurantietussenpersoon mag worden verwacht, brengt mee dat hij aan de verzekeraar voldoende inlichtingen geeft om deze ervan te weerhouden naderhand een beroep te doen op art. 7:928 BW.84 Deze zorgplicht gaat

echter niet zo ver dat elke mogelijkheid op een beroep van de verzekeraar op art. 7:928 BW dient te worden uitgesloten.85 De assurantietussenpersoon dient slechts een beroep op

verzwijging zoveel mogelijk uit te sluiten. Of het beroep op verzwijging van de verzekeraar slaagt is dus op zichzelf niet doorslaggevend. Aan zijn zorgplicht is voldaan wanneer aan de verzekeraar de inlichtingen zijn verstrekt die een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon voldoende mocht achten om te bereiken dat de verzekeraar met de relevante feiten bekend was of had behoren te zijn. De assurantietussenpersoon zal echter in ieder geval zijn zorgplicht schenden indien hij onjuiste inlichtingen aan de verzekeraar

verstrekt zonder ze vooraf te laten controleren door de cliënt.86 Ook brengt zijn zorgplicht mee

dat hij in ieder geval de cliënt zal moeten wijzen op de gevolgen van het niet voldoen aan de mededelingsplicht.87

De zorgplicht van de assurantietussenpersoon houdt daarnaast in dat, indien de tussenpersoon niet over voldoende gegevens beschikt of niet ervan mag uitgaan dat de gegevens waarover hij beschikt volledig en juist zijn, hij daarnaar bij zijn cliënt dient te informeren, voor zover die feiten van belang zijn voor de beantwoording van vragen waarvan hij weet of behoort te weten dat de verzekeraar die met betrekking tot het aangaan van de verzekering stelt.88

81 HR 9 september 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1437.

82 Hof ’s-Hertogenbosch 18 juli 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AY5407. 83 Van den Berg VRA 2011/5, par. 2.

84 HR 11 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2805. 85 HR 22 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2205. 86 Rb. Limburg 10 april 2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:3356.

87 Rb. Amsterdam 26 november 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:7996. 88 Rb. Amsterdam 5 april 2000, ECLI:NL:RBAMS:2000:AA5620.

(27)

27

De zorgplicht van de assurantietussenpersoon houdt dus een onderzoeksplicht in naar de relevante feiten. De assurantietussenpersoon kan daarbij geen genoegen nemen met dat bepaalde feiten niet door de cliënt aan hem zijn medegedeeld. De assurantietussenpersoon zal hier zelf naar moeten vragen. Ook wanneer het gaat om “pijnlijke en persoonlijke” feiten met betrekking tot een eventueel strafrechtelijk verleden.89 De assurantietussenpersoon zal hier

zelfs navraag naar moeten doen in het geval dat de cliënt met betrekking tot een eerder dat jaar afgesloten verzekeringsovereenkomst in de vragenlijst aangegeven heeft geen

strafrechtelijk verleden te hebben.90 De assurantietussenpersoon mag dus er dus niet te snel

vanuit gaan dat er geen wijzigingen zijn ingetreden in de situatie van de cliënt en dat de gegevens waarover hij beschikt nog actueel en juist zijn.

Indien de assurantietussenpersoon bekend is met een opzegging door een verzekeraar van een eerdere verzekering, dient hij zijn cliënt nader over de achtergrond van die opzegging te bevragen, ook indien er gebruik is gemaakt van een vragenlijst en de beoogd verzekeraar geen specifiek daarop gerichte vraag heeft gesteld.91 De assurantietussenpersoon dient er namelijk

voor te zorgen dat de cliënt niet wordt geconfronteerd met een beroep op opzet tot misleiden.

Het uitgangspunt is dat een assurantietussenpersoon mag vertrouwen op de juistheid van de door zijn cliënt verstrekte mededelingen.92 De assurantietussenpersoon zal dus mogen

vertrouwen op de juistheid van de door de cliënt ingevulde vragenlijst en behoeft hier dan ook geen nader zelfstandig onderzoek naar te doen.93

Dit neemt niet weg dat er zich omstandigheden kunnen voordoen waardoor de assurantietussenpersoon dit vertrouwen niet mag hebben. Zelfs indien de

assurantietussenpersoon echter reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de door de cliënt verstrekte informatie maar hieromtrent opzettelijk door de cliënt is misleid kunnen de redelijkheid en billijkheid door middel van toepassing van art. 6:101 BW meebrengen dat cliënt de geleden schade als gevolg de verzwijging niet kan verhalen op de

assurantietussenpersoon, zelfs als is vastgesteld dat de assurantietussenpersoon zijn zorgplicht heeft geschonden.94

89 HR 11 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2805.

90 Hof ’s-Hertogenbosch 18 juli 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AY5407. 91 HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:336.

92 Hof Arnhem-Leeuwarden, 17 februari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1150. 93 Hof Arnhem-Leeuwarden 30 oktober 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9473. 94 Rb. Rotterdam 5 juli 2006, ECLI:NL:RBROT:2006:AY6357.

(28)

28

7.1.2 Engels recht

In het Engelse recht bestaat tevens een mededelingsplicht voor de cliënt die volgt uit s.3(1) van de Insurance Act 2015. Dit geldt met betrekking tot de feiten die voor de verzekeraar relevant zijn voor het oordeel om een verzekeringsovereenkomst aan te gaan en zo ja, onder welke voorwaarden (s.7(3) IA15). Op grond van s.3(1) IA15 dient de cliënt een ‘fair

presentation of risk’ te geven. Hier is volgens s.3(4) IA15 aan voldaan indien de cliënt ieder relevant feit meedeelt die hij weet of behoort te weten alsmede in het geval dat de mededeling de voorzichtige verzekeraar ertoe zal brengen om nadere vragen te stellen over het eventuele bestaan van relevante feiten. Op grond van s.4(2) en (3) IA15 behoort een cliënt te weten wat zijn assurantietussenpersoon bekend is. Het niet voldoen aan de mededelingsplicht kan leiden tot een weigering tot uitkering indien de verzekeraar, in het geval de relevante feiten hem wél medegedeeld waren, geen verzekeringsovereenkomst was aangegaan of althans niet onder dezelfde voorwaarden (s.8(1) IA15).

De assurantietussenpersoon zal zijn cliënt moeten behoeden voor een beroep door de

verzekeraar op een schending van de mededelingsplicht. Indien de verzekeraar uitkering kan weigeren vanwege schending van de mededelingsplicht kan namelijk niet gesproken worden van een verzekering die aansluit bij de wensen en behoefte van de cliënt.95

Op grond van 5.1.4(1) ICOBS dient de assurantietussenpersoon de bedrijfsmatige cliënt te wijzen op het bestaan van de mededelingsplicht, de feiten die medegedeeld dienen te worden en de gevolgen indien dit achterwege blijft. Tegenover de particuliere cliënt dient de

assurantietussenpersoon te wijzen op de mededelingsplicht en de gevolgen indien de cliënt deze verplichting schendt (5.1.4(3) ICOBS).

Ook uit de jurisprudentie volgt dat de zorgplicht inhoudt dat de assurantietussenpersoon de cliënt dient te wijzen op zijn mededelingsplicht (in het bijzonder indien de cliënt geen of weinig ervaring heeft met het afsluiten van een verzekering96). Daarnaast dient de cliënt

gewezen te worden op de aard van de feiten die moeten worden medegedeeld en de gevolgen

95 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 15 april 2010, Jones v Environcom Ltd [2010] EWHC 759

(Comm) en Jackson & Stewart 2012, p.1174.

96 Queen’s Bench Division 23 maart 2018, Pakeezah Meat Supplies Ltd v Total Insurance Solutions Ltd [2018]

(29)

29

van een schending van de mededelingsplicht.97 De assurantietussenpersoon dient tevens een

indicatie te geven van feiten die voor de mededelingsplicht relevant kunnen zijn.

Hij zal ook een redelijke zorgvuldigheid in acht moeten nemen om alle informatie te

achterhalen welke feiten relevant is voor de mededelingsplicht.98 Dit kan een onderzoeksplicht

inhouden naar het bestaan van feiten die relevant zijn voor de mededelingsplicht maar welke de cliënt mogelijk zelf niet relevant acht. In ieder geval zal de assurantietussenpersoon aan de cliënt duidelijke vragen moeten stellen over de informatie die relevant is voor de

mededelingsplicht (5.1.4 ICOBS).

Omstandigheden die bijdragen aan het ontstaan van een onderzoeksplicht naar relevante feiten zijn de omvang en complexiteit van de documentatie waarin de mededelingsplicht aan de cliënt wordt uitgelegd, de hoedanigheid van de cliënt (bijvoorbeeld opleidingsniveau en deskundigheid) en de eenvoud van het achterhalen van de informatie.99 Ook indien de cliënt

door de verzekeraar op een ongeschikte en onvolledige wijze uitleg krijgt over zijn mededelingsplicht ontstaat een onderzoeksplicht naar de relevante feiten.100 De

onderzoeksplicht kan ook in Engeland betekenen dat de assurantietussenpersoon verplicht is navraag te doen naar een eventueel strafrechtelijk verleden van de cliënt.

Voor het bepalen van de omvang van de onderzoeksplicht naar relevante feiten kan naar mijn mening aangesloten worden bij de omvang van de onderzoeksplicht in kader van de

verplichting een passende verzekering af te sluiten. In het Engelse recht wordt namelijk aangenomen dat de zorgplicht van de assurantietussenpersoon omtrent de mededelingsplicht voortvloeit uit zijn verplichting een passende verzekering af te sluiten.101 Er is dan ook

aanleiding om 5.2.2 ICOBS toe te passen op de onderzoeksplicht in het kader van de mededelingsplicht. Zoals in paragraaf 6.1.2 is besproken, is de omvang van de

onderzoeksplicht in het kader van een passende verzekering als gevolg van de invoering van de IDD afhankelijk gesteld van de ingewikkeldheidsgraad van de aangeboden verzekering en het soort klant. Als een verdere uitwerking zijnde van de verplichting om een passende

97 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 15 april 2010, Jones v Environcom Ltd [2010] EWHC 759

(Comm).

98 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 19 oktober 2010, Synergy Health (UK) Ltd v CGU Insurance

Plc (t/a Norwich Union) [2010] EWHC 2583 (Comm).

99 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 31 mei 2018, Avondale Exhibitions Ltd v Arthur J Gallagher

Insurance Brokers Ltd [2018] EWHC 1311 (QB).

100 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 15 april 2010, Jones v Environcom Ltd [2010] EWHC 759

(Comm).

(30)

30

verzekering af te sluiten is de onderzoeksplicht naar relevante feiten voor de

mededelingsplicht dan ook tevens afhankelijk van de ingewikkeldheidsgraad van de aangeboden verzekering en het soort klant.

Er zijn uiteraard ook grenzen aan deze onderzoeksplicht. De zorgplicht houdt niet in dat de assurantietussenpersoon in alle gevallen navraag dient te doen bij de cliënt over het bestaan van relevante feiten. 102 Zo zal de assurantietussenpersoon geen vragen hoeven te stellen over

feiten waarvoor hij geheel geen aanleiding heeft om het bestaan ervan aan te nemen.

Geen onderzoeksplicht bestaat naar de antwoorden van de cliënt op het aanvraagformulier.103

De assurantietussenpersoon mag dus afgaan op de juistheid hiervan. Dit is zelfs niet anders indien de antwoorden door de assurantietussenpersoon zijn ingevuld en de cliënt slechts zijn handtekening heeft geplaatst.104 Van de assurantietussenpersoon wordt niet meer verwacht dan

dat hij de informatie op het aanvraagformulier controleert met de cliënt.105 Ook buiten het

geval van een vragenlijst mag de assurantietussenpersoon vertrouwen op de juistheid van de mededelingen van de cliënt.106

102 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 31 mei 2018, Avondale Exhibitions Ltd v Arthur J Gallagher

Insurance Brokers Ltd [2018] EWHC 1311 (QB).

103 Court of Appeal (Verenigd Koninkrijk) 2 maart 1971, O'Connor v BDB Kirby & Co

[1972] 1 Q.B. 90.

104 Leicester County (Verenigd Koninkrijk) 3 september 1999, Steventon v Wales [1999] 9 WLUK 27.

105 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 1 april 1996, Gunns v Par Insurance Brokers [1997] 1 Lloyd's

Rep. 173.

106 Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk) 19 oktober 2010, Synergy Health (UK) Ltd v CGU Insurance

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

− Functie: er worden door de alvleesklier verteringssappen / enzymen voor de vertering geproduceerd (en deze taak wordt niet overgenomen door de lever). − Gevolg: zodat

Wanneer een kandidaat antwoordt dat één van beide ouders drager is en de andere een geslachtscel met een recessief mutantgen levert, dan 2 punten toekennen.

[r]

1 De Centrale Raad van beroep stak een stokje voor deze ‘innovatieve’ praktijk, omdat de daarvoor vereiste wettelijke basis ontbreekt.. 2 De Raad trekt daarbij een vergelijking met

De Politie Nodaalstad kiest voor het verder ontwikkelen van nodale oriëntatie ten aanzien van concrete criminaliteitsproblemen, terwijl ze eerder heeft aangegeven

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Daarbij koppelt de auteur de eigendomsexclusiviteit voor het eerst zeer expli- ciet aan de (actieve) elasticiteit van het eigendomsrecht. Hierdoor komen een aan- tal paradigma’s op

Opvallend is dat de moderne soft law-codifi caties die de bouwstenen kunnen worden van een toe- komstig Europees wetboek de leer van het verbod op rechtsmisbruik niet expliciet