• No results found

De juridische gevolgen van de kunstmatige baarmoeder

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De juridische gevolgen van de kunstmatige baarmoeder"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE JURIDISCHE GEVOLGEN

VAN DE KUNSTMATIGE

BAARMOEDER

De opkomst van de kunstmatige baarmoeder. De nieuwe vorm van

voortplanting of een juridisch knelpunt?

Masterscriptie Gezondheidsrecht, Faculteit der Rechtsgeleerdheid A.H. Hoekman (10982086), a.h.hoekman@amsterdamumc.nl Begeleider: Prof. mr. J. Legemaate

(2)

Voorwoord

Toen ik in 2015 met de bachelor geneeskunde begon, vond ik juridische vraagstukken rondom medische problemen al enorm interessant. Dit heeft ertoe geleid dat ik tussen mijn bachelor en mijn master Geneeskunde begonnen ben aan de master Gezondheidsrecht. Tijdens de colleges van de master Gezondheidsrecht kwamen verschillende onderwerpen binnen de gynaecologie en voortplantingsgeneeskunde aan bod. Dit interesseerde mij, omdat ik de gynaecologie een ontzettend interessant vakgebied vind. Ik herinner mij dat bij deze

onderwerpen veel aandacht werd besteed aan nieuwe ontwikkelingen binnen de geneeskunde. Dit wakkerde mijn interesse verder aan. Het introduceren van een nieuwe medische

ontwikkeling heeft veel invloed op de bestaande wet- en regelgeving. Daarnaast spelen ook vaak ethische aspecten een rol. Na mij ingelezen te hebben, stuitte ik op de onderwerpen ‘ectogenese’ en de ‘kunstmatige baarmoeder’. Door recente onderzoeken is de ontwikkeling van de kunstmatige baarmoeder versneld en wordt het belang van goede wet- en regelgeving onderstreept. Ik zie binnen dit onderwerp uitdaging om de huidige wet- en regelgeving uiteen te zetten en te beschrijven wat de invloed van de kunstmatige baarmoeder en ectogenese hierop zal zijn. Hierbij verdiep ik mij in juridische bronnen, zoals boeken, artikelen,

parlementaire stukken en, indien beschikbaar, jurisprudentie. Informatie over het onderwerp wordt bovendien aangevuld uit medische en ethische bronnen.

Het combineren van een medisch én juridisch onderwerp, binnen de gynaecologie en

voortplantingsgeneeskunde, vond ik uitdagend en leerzaam. Zonder de goede begeleiding van mijn scriptiebegeleider, prof. mr. J. Legemaate, was het schrijven van deze scriptie niet gelukt. Ik wil hem daarvoor bedanken.

Ik hoop dat u mijn onderzoek met net zoveel plezier leest als waarmee ik het heb geschreven.

(3)

Samenvatting

De kunstmatige baarmoeder is een nieuwe ontwikkeling binnen de

voortplantingsgeneeskunde, welke ervoor zorgt dat ongeboren kinderen buiten het lichaam van de moeder kunnen groeien en ontwikkelen. De verwachting is dat het niet lang duurt voordat de kunstmatige baarmoeder geïntroduceerd wordt. In dit onderzoek is gekeken naar de juridische gevolgen van de kunstmatige baarmoeder. Dit is onderzocht door de huidige wet- en regelgeving over de zwangerschap en de geboorte uiteen te zetten. De verwachte effecten van de kunstmatige baarmoeder zijn vervolgens bestudeerd. Uit de resultaten bleek dat de kunstmatige baarmoeder de rechtspositie van het ongeboren kind en het moment van de juridische geboorte onduidelijk kan maken. Voorts is gebleken dat een kind zonder juridische ouders komt te zitten. Bovendien is naar voren gekomen dat de komst van de kunstmatige baarmoeder kan leiden tot een aanwakkering van de discussie over de

levensvatbaarheidsgrens en tot conflicten tussen de aanstaande ouders. Geconcludeerd kan worden dat de huidige wet- en regelgeving geen toereikend kader vormt voor de introductie van de kunstmatige baarmoeder. Alvorens de kunstmatige baarmoeder geïntroduceerd wordt, zal door de wetgever vastgelegd moeten worden dat een kind in de kunstmatige baarmoeder dezelfde rechten krijgt als een kind in het lichaam van de vrouw en dat het moment van de juridische geboorte bepaald wordt. Er moet voorkomen worden dat kinderen zonder juridisch ouders komen te zitten en dat er conflicten tussen de aanstaande ontstaan. Tot slot zal er nagedacht moeten worden over de discussie rondom de levensvatbaarheidsgrens.

(4)

Inhoudsopgave

1. Inleiding

1.1 Korte introductie van het begrip ‘de kunstmatige baarmoeder’ 6 1.2 De aanleiding voor het onderzoek 6

1.3 Onderzoeksvragen 7

1.4 Onderzoeksopzet 8

2. De kunstmatige baarmoeder

2.1 Inleiding 9

2.2 Het gebruik van de kunstmatige baarmoeder in de praktijk 10

2.2.1 Vroeggeboorte 10 2.2.2 Ectogenese 11 2.3 Conclusie 13

3. Ethische vraagstukken

3.1 Inleiding 14 3.2 Recht op procreatie 14

3.3 Gelijkheid tussen man en vrouw 15

3.4 Sociale ongelijkheid 16

3.5 Identiteit van het kind 17

3.6 Conclusie 17

4. Juridische problemen voor de geboorte

4.1 Inleiding 19

4.2 De rechtspositie van het ongeboren kind 19 4.2.1 De rechtspositie in het Nederlands recht 20 4.2.2 De rechtspositie in mensenrechtenverdragen 21 4.2.3 De progressieve rechtsbeschermingstheorie 22 4.2.4 De kunstmatige baarmoeder en de rechtspositie 23 4.3 De levensvatbaarheidsgrens en afbreking van de zwangerschap 24

4.3.1 Juridisch kader 25

4.3.2 Geschiedenis en toelichting bij de levensvatbaarheidsgrens 26 4.3.3 Discussie over abortus en de levensvatbaarheidsgrens 27 4.3.4 De kunstmatige baarmoeder en de levensvatbaarheidsgrens 28

4.4 Conclusie 29

5. Juridische problemen tijdens en kort na de geboorte

5.1 Inleiding 31

5.2 De definitie van de geboorte 31

5.2.1 Partiële ectogenese 32

5.2.2 Volledige ectogenese 32

5.3 Het juridisch ouderschap 33

5.3.1 Totstandkoming van het juridisch ouderschap 33 5.3.2 De gevolgen van de kunstmatige baarmoeder op het

juridisch ouderschap 35

(5)

6. Analyse van de juridische knelpunten

6.1 Inleiding 37

6.2 De rechtspositie van het ongeboren kind 37 6.3 De levensvatbaarheidsgrens en afbreking van de zwangerschap 38

6.4 Het begrip geboorte 39

6.5 Het ontstaan van het juridisch ouderschap 40

6.6 Uitzonderingsbepaling 41 6.7 Conclusie 41

7. Conclusie

7.1 Inleidend 43 7.2 De onderzoeksvraag 43 7.3 Aanbevelingen 44

7.3.1 Opneming van een uitzonderingsbepaling in het Burgerlijk

Wetboek 44

7.3.2 Aanpassing van artikel 24 sub e van de Embryowet 45 7.3.3 Evaluatie van de wetgeving over de levensvatbaarheidsgrens 45 7.3.4 Het voorkomen van conflicten over de afbreking van de 45 zwangerschap

(6)

Lijst van veelgebruikte afkortingen

Art. Artikel

BW Burgerlijk Wetboek Diss. Dissertatie

e.a. et al

EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

HR Hoge Raad

IVF In-vitro fertilisatie

IVBPR Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten IVRK Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

p. pagina

RWN Rijkswet op het Nederlanderschap Sr Wetboek van Strafrecht

TvGR Tijdschrift voor Gezondheidsrecht WAZ Wet Afbreking Zwangerschap

(7)

1. Inleiding

1.1 Korte introductie van het begrip ‘de kunstmatige baarmoeder’

Een kunstmatige baarmoeder is apparaat waarin een foetus, een ongeboren kind, zich kan ontwikkelen. De kunstmatige baarmoeder bootst daarbij de functies van de ‘echte’ baarmoeder na.

1.2 Aanleiding voor het onderzoek

De afgelopen decennia kenmerkte de medische wereld zich door nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen. Jaarlijks worden veel nieuwe diagnostische methodes, behandelingen, en medicijnen ontdekt.

Ook de wereld van de voortplantingsgeneeskunde en neonatologie staat niet stil. Een van de ontwikkelingen binnen deze vakgebieden is de introductie van de kunstmatige baarmoeder. Al in 1916 werd het idee van een kunstmatige baarmoeder in een film getoond.1 Vanaf de jaren

90 van de vorige eeuw werd er steeds meer onderzoek gedaan naar manieren waarop baby’s geboren kunnen worden, zonder dat zij daarbij het lichaam van een moeder nodig hebben. Zo werd in 1996 onderzoek gedaan op een dierlijk foetus. Professor Yoshinori Kuwabara slaagde erin om zuurstofrijk bloed via bloedvaten in de navelstreng naar de foetus te transporteren. Bovendien verbleef de foetus in een verwarmde zak met water, waarmee vruchtwater werd nagebootst. Het dierlijk foetus bleef drie weken leven.2 In 2017 slaagden Amerikaanse

wetenschappers erin om een te vroeg geboren lammetje te laten groeien in een steriel en gesloten systeem met een kunstmatige navelstreng.3 De groei en de functie van verschillende

organen werden gemeten. Uit het experiment volgde dat de dieren gedurende vier weken fysiologisch ondersteund konden worden in de kunstmatige baarmoeder. Zo lieten ze normale zuurstofwaarden, bloedgaswaarden en circulatie zien. Met geschikte voeding groeide

bovendien het lichaam, de longblaasjes en de hersenen.

1 Zhan Wei, Next Nature 2017. 2 Zhan Wei, Next Nature 2017.

3 ‘A Unique Womb-Like Device Could Reduce Mortality and Disability for Extremely Premature Babies’,

(8)

Het is moeilijk om de vertaalslag van proefdier naar de menselijke context te maken. Toch wordt er wereldwijd veel onderzoek naar gedaan. Om bij te dragen aan de totstandkoming van de kunstmatige baarmoeder, hebben enkele onderzoekers aan de Technische Universiteit Eindhoven een EU-subsidie gekregen. Gynaecoloog en professor Guid Oei is een van de initiatiefnemers. Hij denkt dat de eerste klinische experimenten binnen een paar jaar plaats zullen vinden.4 De grootste moeilijkheid ligt in de overgang van de natuurlijke baarmoeder

naar de kunstbaarmoeder. Om dit te realiseren, zullen er eerst experimenten gedaan worden met een pop. Deze pop beschikt over 3D-geprinte organen, een nagemaakte bloedsomloop en allerlei sensoren.5

Het gebruik van de kunstmatige baarmoeder kan in verschillende situaties een uitkomst bieden. Momenteel is de verwachting dat de kunstbaarmoeder vooral geschikt is om de periode tussen de 24 weken en 28 weken te overbruggen. Dit is een kritieke periode voor een kind dat te vroeg geboren wordt. Dit wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 2. Door de snelle ontwikkelingen wordt door sommige onderzoekers gesteld dat binnen een aantal jaar een werkende kunstmatige baarmoeder een feit is en dat de kunstbaarmoeder ook kinderen kan helpen die voor de 24 weken geboren worden.

De komst van de kunstmatige baarmoeder brengt tal van ethische en juridische vraagstukken met zich mee. De vraagstukken zullen in deze scriptie behandeld worden.

1.3 Onderzoeksvragen

Het doel van deze scriptie is uiteen te zetten wat de gevolgen zijn van de ontwikkeling van de kunstmatige baarmoeder op nationale wet- en regelgeving. De onderzoeksvraag in deze scriptie luidt:

“Vormt de huidige wet- en regelgeving een toereikend kader voor de introductie van een kunstmatige baarmoeder?”

4 Van Herwaarden, Nataal 2020/39, p. 56-57; ‘Hoogleraar Guid Oei: ‘Eerste baby in 2024 de kunstbaarmoeder

in’’, Parool 1 december 2019.

(9)

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, worden de volgende deelvragen uitgewerkt:

1. Wat zijn ethische aspecten rondom de ontwikkeling van de kunstmatige baarmoeder? In de voortplantingsgeneeskunde zijn de afgelopen decennia veel nieuwe ontwikkelingen geweest. Deze ontwikkelingen werden ook gekenmerkt door ethische knelpunten, welke van invloed kunnen zijn op de juridische knelpunten. Mogelijke ethische dilemma’s zullen in deze scriptie worden beschreven.

2. Heeft de kunstmatige baarmoeder juridische gevolgen voor het ongeboren kind? De beantwoording van deze vraag leidt tot een overzicht van de positie en de rechten van het ongeboren kind en wat de invloed van de kunstmatige baarmoeder hierop is. Er wordt zowel ingegaan op nationale wetgeving, als internationaal verdragsrecht.

3. Heeft de kunstmatige baarmoeder juridische gevolgen voor het kind tijdens en kort na de geboorte?

Door beantwoording van deze vraag wordt helder welke positie het kind vanaf de geboorte heeft en welke rechten hij of zij krijgt. De invloed van de kunstmatige baarmoeder hierop wordt geschetst.

1.4 Onderzoeksopzet

De onderzoeksvraag en bijbehorende deelvragen zullen worden uitgewerkt aan de hand van literatuuronderzoek. Bij de huidige wet- en regelgeving zal de wetsgeschiedenis beschreven worden, zodat duidelijk is wat de gedachte van de toenmalige wetgever was. Verder zal nationale en internationale jurisprudentie aan bod komen. Om de werking van de het lichaam en kunstmatige baarmoeder te begrijpen, zal ook gebruik gemaakt worden van medisch-wetenschappelijke bronnen om informatie te beschrijven.

(10)

2. De kunstmatige baarmoeder

2.1 Inleiding

Een mens doorloopt verschillende stadia alvorens het geboren wordt. Een bevruchte eicel groeit uit tot embryo, vervolgens tot foetus en uiteindelijk tot een compleet ontwikkelde baby.6

Ectogenese betekent de groei van een organisme in een kunstmatige omgeving, anders dan de omgeving waarin het normaal gesproken groeit.7 Bij mensen betekent dit dat de groei van een

ongeboren kind, een embryo of foetus, in een kunstmatige baarmoeder buiten het lichaam plaatsvindt.8 De kunstmatige baarmoeder bootst de normale omgeving van de baarmoeder van

een moederlijk organisme na.9

In de normale situatie wordt er in de baarmoeder van de vrouw een placenta aangelegd. Voedingsstoffen, zoals glucose, worden naar de embryo of foetus gebracht via de placenta. Afvalstoffen gaan via de placenta terug naar het lichaam van de vrouw. Bovendien worden hormonen, antistoffen, zuurstof en koolzuurgas via de placenta uitgewisseld tussen het lichaam van de moeder en de foetus. Schadelijke stoffen, zoals nicotine en bepaalde

geneesmiddelen, kunnen eveneens worden afgegeven aan de foetus. Een en ander betekent dat de kunstmatige baarmoeder overeenkomstige functies moet hebben. In de kunstmatige baarmoeder zal de foetus via zijn navelstreng een verbinding moeten hebben met een

kunstmatige placenta, die de embryo of foetus kan voorzien van zuurstof en voedingsstoffen en afvalstoffen kan verwijderen. Zo kan het ongeboren kind onder de dezelfde

omstandigheden groeien als dat hij normaal zou doen.

6 Heymans e.a. 2015, p. 124.

7 De term ectogenese is in 1924 voor het eerst beschreven door de Britse wetenschapper J.B.S Haldane.

8 Een embryo is een vrucht in het meest vroege stadium van de ontwikkeling. Een vrucht tot ongeveer de achtste

week wordt een embryo genoemd. Een foetus is een onvoldragen vrucht waarin gelijkenis met het volwassen stadium op gaat treden. Dit is ongeveer vanaf de 8e week van de zwangerschap.

(11)

2.2 Het gebruik van de kunstmatige baarmoeder in de praktijk

2.2.1 Vroeggeboorte

Het gebruik van een kunstmatige baarmoeder kan in meerdere situaties een uitkomst zijn. Ten eerste kan het gebruikt worden in het geval dat een baby te vroeg ter wereld komt. Een

zwangerschap duurt ongeveer 40 weken. Wanneer de baby voor de 37e week geboren wordt,

is er sprake van vroeggeboorte (prematuriteit).10 Ieder jaar worden ongeveer 15 miljoen

kinderen te vroeg geboren.11 Een vroeggeboorte is de grootste oorzaak van sterfte bij kinderen

onder de vijf jaar.12 In een groot deel van de wereld stijgt het aantal vroeggeboorten. Hier

liggen verschillende oorzaken aan ten grondslag, waaronder de stijging van de leeftijd en van onderliggende ziektes bij de zwangere, zoals een hoge bloeddruk en diabetes, en

fertiliteitsbehandelingen.

Bij een dreigende vroeggeboorte wordt getracht de bevalling zo lang mogelijk uit te stellen. Dit wordt onder andere gedaan door gebruik te maken van medicatie zoals weeënremmers en corticosteroïden.13 Dit kan echter niet alle geboortes voorkomen. Een deel van de kinderen

komt derhalve te vroeg ter wereld.

Bij een zwangerschapsduur van minder dan 28 weken wordt gesproken van zeer premature kinderen, waarbij er vanaf 24 weken wel overlevingskansen zijn en het kind buiten het lichaam kan leven. De overlevingskansen worden iedere week groter. Voor de grens van 24 weken wordt er doorgaans in Nederland geen behandeling gestart om de baby in leven te houden, omdat de kansen zeer laag zijn en er een grote kans is op ernstige handicaps.14 24

weken is tevens de grens tot wanneer een abortus plaats kan vinden, behoudens enkele uitzonderingen. Hier zal later dieper op worden ingegaan.

De meeste organen zullen bij een zwangerschapsduur van 24 weken nog niet volledig ontwikkeld zijn, waarbij de onderontwikkelde longen het grootste probleem vormen. Er zijn te weinig bloedvaatjes en de longblaasjes, de uiteinden van de luchtpijptakjes waar de gaswisseling tijdens de ademhaling plaats vindt, en de longen zijn te klein. Bovendien wordt er pas vanaf week 28 een stof aangemaakt die ervoor zorgt dat longblaasjes niet dicht zullen klappen. Het te vroeg geboren kind kan derhalve vaak nog niet zelfstandig ademen. Bij een

10 Heymans e.a. 2015, p. 160.

11 ‘Preterm birth’, WHO, 19 februari 2018, who.int. 12 Liu e.a., Lancet 2016/388, p. 3027–3035. 13 Richtlijn dreigende vroeggeboorte 2012.

(12)

vroeggeboorte kan er ook sprake zijn van andere onderontwikkelde organen of orgaanstelsels en kan het kind gevoeliger zijn voor infecties. Voorts hebben te vroeg geboren kinderen een grotere kans op een ontwikkelingsachterstand of problemen op latere leeftijd.15 Medicatie kan

een groot deel van deze problemen niet of nauwelijks oplossen.

Bovengenoemde problemen zouden voorkomen kunnen zijn indien de baby langer de tijd had om zich te ontwikkelen. Een kunstmatige baarmoeder zou in dit geval een uitkomst kunnen zijn. De onderzoekers van de eerste kunstbaarmoeders hopen de baby’s tussen de 24 en 28 weken in de kunstmatige baarmoeder over te plaatsen, om zo de overlevingskansen in die belangrijke periode te vergroten. Echter, het zal een kwestie van tijd zijn wanneer baby’s kunnen worden geholpen die vroeger zijn geboren dan 24 weken. Momenteel is het in sommige landen al gebruikelijk om kinderen vanaf een geboorte van 22 of 23 weken een intensieve behandeling te geven, waarbij sommige van hen overleven.16 De

overlevingskansen verschillen tussen ziekenhuizen en landen, maar blijven over het algemeen laag. Uiteraard moet er een geschikte manier gevonden worden om kinderen op een veilige manier over te dragen naar de kunstmatige baarmoeder.

2.2.2 Ectogenese

De term ectogenese wordt gebruikt voor het geheel opkweken van embryo’s buiten de baarmoeder.17 Hoewel dit momenteel nog niet mogelijk is, denken wetenschappers dat

ectogenese in de toekomst wel mogelijk kan zijn.18

De bevruchting kan immers al jarenlang buiten het lichaam plaats vinden. Vanaf het midden van de 20e eeuw probeerden wetenschappers al om eicellen buiten het lichaam te bevruchten

met spermacellen.19 Deze techniek werd in-vitrofertilisatie genoemd. In 1978 slaagden de

Britse fysioloog Edwards en de Britse gynaecoloog Steptoe erin om de ‘ivf-baby’ geboren te laten worden, door een bevrucht eicel terug te plaatsen in het lichaam van de moeder.20 Het

duurde nog 5 jaar voordat ook in Nederland de eerste ivf-baby geboren werd.21 In de jaren 90

15 ‘Premature babies’, March of Dimes, marchofdimes.org. 16 Rysavy e.a., N Engl J Med 2015/372, p. 1801-1811. 17 Leenen e.a. 2017, p. 336.

18 Ter verduidelijking zal in deze scriptie ook gebruik worden gemaakt van de term ‘volledige ectogenese’, om

het verschil aan te duiden met de situatie waarin een baby wordt overgeplaatst van het moederlichaam naar de kunstmatige baarmoeder.

19 Chang e.a., Nature 1951/168, p. 697-698. 20 Steptoe & Edwards, Lancet 1978/8085, p. 366. 21 ‘IVF in Nederland’, Andere Tijden, anderetijden.nl.

(13)

van de vorige eeuw werd ook de techniek ICSI (intra cytoplasmatische sperma injectie) ontwikkeld. Tegenwoordig zijn ivf en ICSI niet meer weg te denken uit de maatschappij. De kans dat een bevruchte eicel leidt tot een kind is de laatste decennia toegenomen.22 Bovendien

krijgen vrouwen op steeds latere leeftijd een kinderwens, waardoor de kans op een spontane zwangerschap afneemt.23 De vraag naar toepassing van ivf en ICSI stijgt daarom.

Kortom, een bevruchting buiten het lichaam is al geruime tijd mogelijk. Door nieuwe technieken en ontwikkelingen zou een kunstmatige baarmoeder in de toekomst baby’s wellicht al in een vroeg stadium kunnen opvangen. Door combinatie van ivf, ICSI en een kunstmatige baarmoeder is het niet ondenkbaar dat een embryo in de toekomst geheel buiten de menselijke baarmoeder opgekweekt kan worden.

Indien ectogenese werkelijkheid wordt, zou het een alternatief kunnen zijn voor het

draagmoederschap. Ten eerste kunnen vrouwen zonder baarmoeder of met een afwijkende baarmoeder gebruik maken van de kunstmatige baarmoeder, zonder dat zij een draagmoeder moeten vinden. Hetzelfde geldt voor vrouwen aan wie het afgeraden wordt om zwanger te worden, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van bepaalde ziektes. Voorts kan het een uitkomst zijn voor homoseksuele stellen.

Ten tweede zou de kunstmatige baarmoeder een uitkomst kunnen bieden in situaties waarin het wel mogelijk is om op een natuurlijke manier een kind te krijgen, maar niet gewenst. Pijn, ongemakken en risico’s tijdens een zwangerschap en bevalling kunnen bespaard blijven. Ectogenese zou ook het einde kunnen betekenen voor hormoon geïnduceerde problemen na de zwangerschap, zoals een post-partumdepressie.24 Een gecontroleerde omgeving zoals de

kunstmatige baarmoeder zou bovendien in sommige situaties wellicht tot een betere gezondheid van het kind kunnen leiden. Het kind komt namelijk niet in aanraking met gevaarlijke stoffen zoals alcohol, drugs en nicotine.

Kortom, zowel bij een (dreigende) vroeggeboorte als bij het niet zwanger kunnen worden op een natuurlijke manier kan de kunstmatige baarmoeder een uitkomst zijn. Er zijn echter wel medische verschillen tussen beide opties.

22 ‘IVF-cijfers 2018: recordpercentage zwangerschappen bij afname aantal verse behandelcycli en meerlingen’,

NVOG 13 december 2019, nvog.nl.

23 CBS-statline ‘Levend geboren kinderen; leeftijd moeder, volgorde geboorte uit de moeder’, CBS 10 juli 2019,

cbs.nl.

(14)

2.3 Conclusie

In dit hoofdstuk is de werking en het gebruik van de kunstmatige baarmoeder uiteengezet. Met kennis van de normale zwangerschap en ontwikkeling van het kind, is gebleken dat de kunstmatige baarmoeder een belangrijke bijdrage kan leveren aan een belangrijke periode in de ontwikkeling van het kind, namelijk tussen de 24 en 28 weken. Echter, het is niet

ondenkbaar dat de kunstmatige baarmoeder in de toekomst vroeger geboren kinderen kan helpen. Voorts zijn ivf en ICSI besproken. Door combinatie van deze bestaande technieken en de kunstmatige baarmoeder zou een embryo in de toekomst wellicht geheel buiten de

baarmoeder opgekweekt kunnen worden, wat ook wel ectogenese wordt genoemd.

Ectogenese zou een alternatief kunnen zijn voor draagmoederschap of voor andere situaties waarin een zwangerschap of baring niet mogelijk of ongewenst is.

(15)

3. Ethische vraagstukken

3.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk zijn de toepassingen en voordelen van de kunstmatige baarmoeder beschreven. Nieuwe technologieën en ontwikkelingen binnen de geneeskunde brengen vaak ethische discussies met zich mee. In het vakgebied voortplantingsgeneeskunde is dit zelfs vaker het geval, gezien het om gevoelige onderwerpen rondom het begin van het leven gaat. Zowel in de Nederlandse als wereldwijde samenleving lopen de meningen uiteen over nieuwe technologieën. Dit was in de geschiedenis onder andere te merken bij de introductie van ivf, abortus en prenataal onderzoek.25 Nu de komst van de kunstmatige baarmoeder steeds

dichterbij komt, is dit hier niet anders. Al zolang er wordt geschreven over de kunstmatige baarmoeder, komen ethische aspecten aan bod. Enkele van deze aspecten zullen in dit hoofdstuk worden besproken.

3.2 Recht op procreatie

Procreatie betekent voortplanting. Het recht op procreatie kan als een ongeschreven grondrecht worden beschouwd en betekent dat men niet gehinderd wordt om kinderen te krijgen. Het recht op procreatie houdt dus niet in dat men het recht heeft om kinderen te krijgen. Er wordt derhalve gesproken van een vrijheidsrecht en geen ‘claimrecht’.26 Dit is ook

af te leiden uit het feit dat fertiliteitsartsen niet aan ieder verzoek mee hoeven te werken. In 2010 is een richtlijn opgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en

Gynaecologie met ‘morele contra-indicaties bij vruchtbaarheidsbehandelingen’.27

Ook uit het internationaal recht kan het recht op procreatie worden afgeleid. Volgens artikel 12 EVRM komt aan ieder het recht toe om een gezin te stichten. Artikel 8 EVRM beschermt bovendien het recht op privé- en gezinsleven. Ondanks dat het recht op procreatie niet als claimrecht kan worden aangemerkt, heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens

25 Zie hiervoor ook paragraaf 5.3. 26 Leenen e.a. 2017, p. 318.

(16)

(EHRM) wel bepaald dat er bepaalde verplichtingen voor de overheid uit het recht

voortvloeien.28 De kern van het recht op procreatie blijft dat de overheid in principe niet in

mag grijpen. Slechts bij de aanwezigheid van zware redenen, mag de overheid grenzen stellen aan bepaalde wijzen van voortplanting. Dit dient met een wettelijke regeling te worden

vastgelegd.29

Door toenemende technologische mogelijkheden op het gebied van

voortplantingsgeneeskunde, is de betekenis van het recht op procreatie toegenomen.

Bovendien is sinds de jaren 60 van de vorige eeuw het ‘traditionele’ gezin onder druk komen te staan.30 Dit komt deels door de nieuwe ontwikkelingen, maar staat ook op zichzelf. Er kan

bijvoorbeeld gedacht worden aan het feit dat een kind krijgen met een partner van hetzelfde geslacht tegenwoordig acceptabel is. De kunstmatige baarmoeder lijkt daarmee een nieuwe stap in de lijn der ontwikkelingen te zijn.

Anderzijds kan men zich afvragen hoe ver gegaan mag worden om een kind te krijgen. Het recht op procreatie is immers geen recht op het krijgen van kinderen. Sommigen betogen dat ontwikkelingen zoals de kunstmatige baarmoeder te ver gaan en dat het leven niet maakbaar mag zijn.

3.3 Gelijkheid tussen man en vrouw

Tussen mannen en vrouwen bestaat er een biologische ongelijkheid. Alleen de vrouw is in staat een kind te dragen en op de wereld te zetten, wat door de meeste vrouwen als heel waardevol wordt gezien. De biologische ongelijkheid brengt echter ook negatieve

consequenties met zich mee. Zo hebben vrouwen door zwangerschappen lagere kansen op de arbeidsmarkt. Uit een grootschalig Deens onderzoek kwam naar voren dat de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen door het krijgen van kinderen de laatste drie decennia is

toegenomen.31 Het uitstellen van de kinderwens had daarentegen positieve gevolgen voor de

arbeidskansen voor vrouwen.32 Het College voor de Rechten van de Mens publiceerde in

2016 een rapport met onderzoeksresultaten, waaruit bleek dat 43% van de vrouwen op de

28 EHRM 4 december 2007, ECLI:NL:XX:2007:BC1884 44362/04, GJ 2008/20 (Dickson/VK); EHRM 1 april

2010, ECLI:NL:XX:2010:BM6912 57813/00, 2008/20 (S.H. e.a./Oostenrijk).

29 Leenen e.a. 2017, p. 320.

30 Kind en Ouders in de 21ste eeuw 2016, p. 66. 31 Kleven, Landais & Søgaard, Am. Econ. J 2019/11. 32 Bratti, IZA World of Labor 2015/117, p. 1-10.

(17)

arbeidsmarkt te maken heeft gehad met mogelijke discriminatie wegens zwangerschap of pril moederschap.33 De ongelijkheid tussen mannen en vrouwen heeft echter niet alleen negatieve

gevolgen voor de vrouw. De man heeft momenteel namelijk minder zeggenschap over de voortzetting van de zwangerschap. Deze problemen zouden weggenomen kunnen worden door de kunstmatige baarmoeder. Echter, het zou ook mogelijk zijn dat de introductie van de kunstmatige baarmoeder nieuwe gevolgen met zich mee brengt. Een kunstmatige baarmoeder zou de vervanging kunnen betekenen van de eeuwenoude rol van de vrouw, waardoor

vrouwen zich ‘overbodig’ kunnen voelen.34

3.4 Sociale ongelijkheid

In de vorige paragraaf is uiteengezet wat de invloed van de kunstmatige baarmoeder kan zijn op de gelijkheid tussen man en vrouw. De invloed op sociale ongelijkheid, tussen armeren en rijken, is ook een veelgehoord aspect.

Over het algemeen kosten nieuwe technologische veel geld. Ivf is hier een voorbeeld van. Ondanks dat het geruime tijd beschikbaar is, kost het voor sommige personen te veel geld om hier gebruik van te maken.35 De kunstmatige baarmoeder zou de kloof tussen arm en rijk

verder kunnen vergroten.36 Waar rijkere stellen een zwangerschap in de kunstmatige

baarmoeder kunnen betalen, blijven armere mensen achter.

Momenteel zorgt de sociale ongelijkheid ervoor dat wensouders uit rijkere landen op zoek gaan naar een draagmoeder in armere landen. Dit is niet gewenst met het oog op de uitbuiting van de draagmoeders in het geval van commercieel draagmoederschap.37 Voor dit probleem

zou de kunstmatige baarmoeder dus wel een oplossing kunnen bieden, aangezien de kunstmatige baarmoeder de draagmoeder kan vervangen.

33 Onderzoeksrapport - Is het nu beter bevallen? 2016. 34 Dalzell, Wm. & Mary J. Women & L 2019/25, p. 330.

35 In Nederland worden doorgaans de eerste drie IVF/ICSI-behandelingen vergoed.

36 ‘We may one day grow babies outside the womb, but there are many things to consider first’, The

Conversation 10 november 2019, theconverstation.com.

(18)

3.5 Identiteit van het kind

Ten vierde kan de kunstmatige baarmoeder negatieve invloed op de emotionele band tussen ouders en kind hebben.38 Tijdens de zwangerschap bouwt de moeder een band op met haar

ongeboren kind. Ook al zijn de opvoeders van het kind de biologische ouders, het kind kan alsnog verward zijn over zijn of haar identiteit. Dit probleem wordt wellicht versterkt op het moment dat de opvoeders niet de biologische ouders van het kind zijn.

Als nuancering kan hier ingebracht worden dat het niet opbouwen van een emotionele band tussen de ouders en het kind tijdens de zwangerschap, ook het geval is bij geadopteerde kinderen of bij kinderen die door een draagmoeder op de wereld zijn gezet. Uit een onderzoek in 2019 bleek dat de meeste geadopteerde kinderen erg tevreden zijn met hun leven.39

3.6 Conclusie

Nieuwe technologieën brengen vaak ethische discussies en knelpunten met zich mee. Dit is met de komst van de kunstmatige baarmoeder niet anders. Al zolang er geschreven wordt over de kunstmatige baarmoeder, worden ethische aspecten benoemd. Zo staat ter discussie hoever men mag gaan om een kind te krijgen. Mag daar alles, en dus ook de kunstmatige baarmoeder, voor worden ingezet? Ten tweede zou de kunstmatige baarmoeder voor meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen kunnen zorgen, maar ook voor het ‘overbodig’ voelen van vrouwen. Voorts kan de kloof tussen arm en rijk groeien indien rijkere stellen wel gebruik kunnen maken van de kunstmatige baarmoeder en armere stellen niet. Daarentegen zou met de kunstmatige baarmoeder een einde kunnen komen aan de uitbuiting van draagmoeders bij commercieel draagmoederschap. Tot slot kan men zich afvragen wat de invloed van een zwangerschap in een kunstmatig apparaat op het kind zal zijn. Bij een zwangerschap in een kunstmatige baarmoeder kan het kind geen emotionele band opbouwen met de moeder, wat zou kunnen leiden tot verwarring over de identiteit. Dit is echter al langer het geval bij draagmoederschap en adoptie. Hierbij lijken er gemiddeld gezien geen gevolgen te zijn op de lange termijn.

38 Leenen e.a. 2017, p. 336

(19)

Kortom, bij ieder aspect zijn voor- en nadelen te noemen. De vraag is of de kunstmatige baarmoeder door de wetgever én door de maatschappij als gewenste ontwikkeling wordt gezien, of dat hierbij de streep getrokken wordt.

(20)

4. Juridische gevolgen van de kunstbaarmoeder

voor de geboorte

4.1 Inleiding

In hoofdstuk 2 is beschreven dat aan technieken wordt gewerkt om te vroeg geboren kinderen in een kunstmatige baarmoeder door te laten groeien en te ontwikkelen. De ethische aspecten van deze ontwikkeling zijn in hoofdstuk 3 besproken. De kunstmatige baarmoeder brengt echter ook juridische gevolgen met zich mee. De juridische gevolgen van de kunstmatige baarmoeder voor de geboorte zullen in dit hoofdstuk worden besproken. Er zal in worden gegaan op de rechtspositie van het ongeboren kind en de levensvatbaarheidsgrens en afbreking van de zwangerschap. Er wordt afgesloten met een conclusie.

4.2 De rechtspositie van het ongeboren kind

De rechtspositie van een ongeboren kind verschilt met de rechtspositie van een geboren kind. Het ongeboren kind heeft een bijzondere status. Het is geen zaak, rechtssubject of

lichaamsdeel van de zwangere vrouw.40 Het is wel een persoon in wording.

Door de ontwikkelingen in de afgelopen jaren, is de interesse in de rechtspositie van het ongeboren kind toegenomen. Zo is het mogelijk om een embryo buiten het lichaam tot stand te brengen. Na innesteling van het ongeboren kind zijn er diagnostische en therapeutische mogelijkheden, maar ook de mogelijkheid om de zwangerschap af te breken. Alvorens wordt ingegaan op de mogelijke juridische problemen die de kunstmatige baarmoeder met zich mee brengt, is het dus belangrijk om uiteen te zetten hoe het ongeboren kind in de normale situatie juridisch gekwalificeerd wordt.

(21)

4.2.1 De rechtspositie in het Nederlands recht

De kwalificatie van een ongeboren kind, een embryo, is lastig. Niet alleen kunnen de verschillen de meningen verschillen over de status van het embryo, ook is het embryo onderhevig aan een continu ontwikkelingsproces.41 Zoals in de vorige paragraaf is

geïntroduceerd, wordt het embryo over het algemeen niet gezien als zaak, rechtssubject of lichaamsdeel.

Het embryo als lichaamsdeel van de zwangere vrouw

Het embryo kan niet worden gezien als lichaamsdeel van de zwangere vrouw. Het embryo bevindt zich in het lichaam van de vrouw, maar het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw over haar eigen lichaam omvat niet alle aspecten van het embryo. Zo kan slechts tot een bepaalde termijn abortus overwogen worden en kan de vrouw in bepaalde situaties onder toezicht worden gesteld om het ongeboren kind te beschermen. Een ander argument waarom het embryo niet als lichaamsdeel van de zwangere vrouw kan worden gezien, is vanwege het feit dat door verbeterde techniek embryo’s buiten het lichaam kunnen leven.

Doordat er strenge eisen worden gesteld aan donatie van embryo’s en aan afbreking van de zwangerschap, wordt ook duidelijk dat het embryo geen rechtsobject is.42

Het embryo als zaak

Ten tweede kan het embryo niet zonder voorbehoud gelijk worden gesteld aan een zaak. Door de potentiele uitgroei tot mens, levert het kwalificeren als zaak te veel ethische bezwaren op.43

Indien het embryo gekwalificeerd zou worden als zaak, zou de discussie over abortus niet gevoerd hoeven te worden.44 Dat het embryo geen zaak is, wordt afgeleid uit de

wetsgeschiedenis van de Wet afbreking zwangerschap en de Embryowet. In de preambule van de Embryowet staat dat het uit het oogpunt van respect voor menselijk leven wenselijk is om voorwaarden en beperkingen te stellen aan handelingen met menselijke embryo’s. Leenen stelt dat het embryo een zaak ‘sui generis’ is.45 Dit betekent dat wel als zaak gekwalificeerd

kan worden, maar dat er geen eigendomsrecht op rust. Het embryo als rechtssubject

41 Van Beers 2009, p. 221. 42 Van Beers 2009, p. 226. 43 Van der Steur 2003, p. 217. 44 Leenen e.a. 2017, p. 343 45 Leenen e.a. 2017, p. 342

(22)

Voorts kan er niet gesteld worden dat een ongeboren kind een rechtssubject is. Uit artikel 1:2 BW is af te leiden dat rechtssubjectiviteit pas bij de geboorte ontstaat. Over het algemeen wordt het verlaten van het moederlichaam als uitgangspunt voor geboorte genomen. Vanaf dan kan van een rechtssubject, een drager van rechten en plichten, gesproken worden.46

Artikel 1:2 BW bevat de zin: “Het kind waarvan een vrouw zwanger is wordt als reeds geboren aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert.” Dit kan worden opgevat als het toekomen van rechtssubjectiviteit voor de geboorte. Volgens Asser-De Boer houdt dit geen uitbreiding van het begrip in, maar heeft het betrekking tot het tijdstip van de geboorte.47 Ook

Van der Burg bevestigt dit door te stellen dat slechts de rechten van het geboren kind worden uitgebreid.48 Van der Steur geeft voorts aan dat het betekent dat een embryo

vermogensrechtelijke aanspraken kan maken, bijvoorbeeld als het embryo erfgenaam is.49

Sommigen vinden dat rechtssubjectiviteit begint bij de verwekking van het kind. Hier is echter geen expliciete juridische grondslag voor te vinden.

4.2.2 De rechtspositie in mensenrechtenverdragen

Verschillende mensenrechtenverdragen omvatten artikelen over de rechtspositie en

rechtsbescherming van het ongeboren kind. Het IVRK, EVRM en IVBPR bevatten het recht op leven, maar er is geen specifieke bepaling die ongeborenen beschermt. Toch kan wel gesteld worden dat er enige bescherming wordt geboden aan het ongeboren kind. In de preambule van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) is vastgesteld dat het kind bijzondere bescherming nodig heeft, zowel voor als na de geboorte. Wat de omvang van deze bescherming is en wanneer deze begint, is aan de verdragstaten zelf. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) kent het ongeboren kind ook een mate van bescherming toe. Wanneer het recht op leven begint, wordt niet benoemd. Lidstaten mogen dit zelf bepalen. Dit wordt ook wel ‘margin of appreciation’ genoemd.50

Het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) is een uitwerking van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. In deze verdragen wordt gesproken over ‘mensen’, waarbij ongeboren, waar het gaat om recht op leven, niet onder de reikwijdte vallen.51

46 Van der Steur 2003, p. 219. 47 Van Beers 2009, p. 232. 48 Van Beers 2009, p. 232. 49 Van der Steur 2003, p. 219.

50 EHRM 8 juli 2004, ECLI:CE:ECHR:2004:0708JUD005392400, NCJM 2005/5, p. 579. 51 Art. 1 UVRM.

(23)

4.2.3 De progressieve rechtsbeschermingstheorie

Kortom, het embryo is geen lichaamsdeel van de zwangere vrouw en er kan niet van een rechtssubject of rechtsobject worden gesproken. Aan het embryo komt een eigen status en waarde toe.52 Door deze eigen status en het feit dat het embryo tot de menselijke soort

behoort, wordt er een zekere bescherming aan het embryo gegeven.53 De vraag is hoever de

rechtsbescherming strekt.

De bekende progressieve rechtsbeschermingstheorie houdt in dat de bescherming van het ongeboren kind toeneemt naarmate het ongeboren kind zich verder ontwikkelt.54 Voor

vaststelling van de rechtsbescherming wordt het embryo juridisch in drie stadia ingedeeld. De eerste fase

Het eerste stadium vindt voor de innesteling in de baarmoeder plaats. Het betreft de fusie van geslachtscellen tot de innesteling, ongeveer twee weken later. Dit stadium wordt ook wel stadium potentialis genoemd en is met name door nieuwe technologische ontwikkelingen zoals ivf van belang geworden.55 Naar huidig recht wordt er een beperkte bescherming

toegekend aan het embryo in deze fase. Zonder innesteling kan de samensmelting van de geslachtscellen immers niet overleven. Bovendien kan er een verklaring worden gevonden in een overtijdsbehandeling. Een overtijdsbehandeling voorkomt het innestelen van de bevruchte eicel in de baarmoeder. Volgens artikel 1 van de Wet afbreking zwangerschap (WAZ) uit 1984 valt een middel ter voorkoming van de innesteling niet onder deze wet. Dit is bij het opstellen van de wet in 1980 bewust buiten de wet gelaten, aangezien er voor innesteling niet met zekerheid vastgesteld kon worden dat de vrouw zwanger was.56 In een uitspraak van de

rechtbank is bevestigd dat een overtijdsbehandeling niet onder de WAZ valt.57 In hoger

beroep overwoog het hof dat een overtijdbehandeling volgens de uitdrukkelijke mededeling van de wetgever niet onder de WAZ valt, maar dat het niet met zekerheid vaststaan van de zwangerschap in 1980 hier reden voor is geweest.58 Momenteel vindt de Tweede

Wetsevaluatie plaats en wordt beoordeeld of de wetgeving aangepast moet worden.59

52 Van Beers 2009, p. 226. 53 Van Beers 2009, p. 238.

54 Leenen e.a. 2017, p. 345. Deze leer kent echter ook tegenstanders. 55 Leenen e.a. 2017, p. 340; Van der Steur 2003, p. 218.

56 Kamerstukken II 1979/80, 15475, 6, p. 42 en p. 61.

57 Rb. Den Haag 6 september 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:10060.

58 Hof Den Haag 12 februari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:211, r.o. 5.5 en 5.6. 59 Bijlage bij Kamerstukken II 2017/18, 34990, 1.

(24)

De tweede fase

De tweede fase wordt ook wel status nascendi genoemd en duurt van de innesteling tot de geboorte.60 In dit stadium krijgt het embryo meer rechtsbescherming. Ten eerste wordt vanaf

dan gesproken van een vrucht. De vrucht kan, zoals eerder is genoemd, vermogensrechtelijke aanspraken hebben.61 Ten tweede vindt er vanaf dat moment geen overtijdbehandeling meer

plaats. Een eventuele afbreking van de zwangerschap valt onder de WAZ. De bescherming kan ook worden afgeleid uit de Embryowet. Op grond van artikel 24 sub e van de Embryowet is het verboden om een embryo buiten het menselijk lichaam langer dan veertien dagen door te laten ontwikkelen.62 Doordat een embryo binnen en buiten het menselijk lichaam, zoals bij

ivf, dezelfde potentie hebben en zich biologisch gelijk ontwikkelen, wordt de overgang naar de tweede fase ook op het embryo buiten het lichaam toegepast.63

De derde fase

Het derde en het laatste stadium is de geboorte. Het kind krijgt bij de geboorte

rechtssubjectiviteit en volledige rechtsbescherming. Het kind krijgt na de geboorte onder andere recht op een naam en nationaliteit.64 Wanneer de geboorte juridisch plaatsgevonden

heeft, staat niet letterlijk in de wet genoemd. Over het algemeen wordt het verlaten van het moederlichaam aangehouden.65 De geboorte wordt in hoofdstuk 5 uitgebreider besproken.

Hoewel de leer van de progressieve rechtsbeschermingstheorie vaak genoemd en geciteerd wordt, kent deze ook tegenstanders. Tegenstanders pleiten bijvoorbeeld voor een sterke bescherming vanaf de verwekking, omdat het om de beginfase van een levend wezen gaat.66

4.2.4 De kunstmatige baarmoeder en de rechtspositie

Nu de rechtspositie van het embryo in de ‘normale situatie’ besproken is, komt de rechtspositie van het embryo in een kunstmatige baarmoeder aan bod. De komst van de kunstmatige baarmoeder zou de status van het embryo onduidelijk maken.

60 Leenen e.a. 2017, p. 342. 61 Art. 1:2 BW.

62 Art. 24 sub e Embryowet. 63 Leenen e.a. 2017, p. 341.

64 Art. 1:4 e.v. BW; Art. 3 lid 1 RWN. 65 Leenen e.a. 2017 p. 344.

(25)

Zoals eerder is benoemd, bevat artikel 1:2 BW de zin: “Het kind waarvan een vrouw zwanger is wordt als reeds geboren aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert.”

Volgens Asser-De Boer, Van der Burg en Van der Steur betekent dit niet dat het ongeboren kind rechtspersoonlijkheid krijgt, maar dat de rechten van het geboren kind worden

uitgebreid. Dit betreft bijvoorbeeld vermogensrechtelijke aanspraken. Artikel 1:2 BW vormt in het geval van een kunstmatige baarmoeder een probleem. Het artikel gaat over de

bescherming van het ‘ongeboren kind’. Het ongeboren kind wordt gedefinieerd als ‘het kind waarvan een vrouw zwanger is’. Dit artikel voorziet niet voor de situatie wanneer het kind zich bevindt in een kunstmatige baarmoeder.67 Het ongeboren kind bevindt zich namelijk niet

in een vrouw, waardoor artikel 1:2 BW niet toepasbaar zou zijn.

Ten tweede doen er zich problemen rondom de ‘innesteling’ bij een volledige ectogenese voor. Er is uiteengezet dat het embryo voor de geboorte een beperkte rechtsbescherming krijgt toegekend. Volgens de progressieve rechtsbeschermingstheorie krijgt het kind meer

bescherming naarmate het zich verder ontwikkelt. De innesteling wordt daarbij als belangrijk punt gezien. Vanaf dan bevindt het embryo zich in fase 2. Een overtijdbehandeling is vanaf dat moment niet meer mogelijk. Ook is het verboden om een embryo buiten het menselijk lichaam langer dan 14 dagen te laten ontwikkelen op grond van artikel 24 sub e van de Embryowet. Deze bepaling is dus niet verenigbaar met een volledige ontwikkeling in een kunstmatige baarmoeder. Dit leidt ertoe dat een zwangerschap in het geval van volledige ectogenese volgens artikel 24 sub e van de Embryowet na 14 dagen afgebroken moet worden. Bovendien is het de vraag of het kind ‘ex utero’ bij ectogenese dezelfde bescherming krijgt als het kind ‘in utero’. Het embryo kan zich niet innestelen bij ectogenese, waardoor artikel 1:2 BW niet van toepassing is.68

4.3 De levensvatbaarheidsgrens en afbreking van de zwangerschap

Met de rechtspositie van het ongeboren kind en de progressieve rechtsbeschermingstheorie, hangt ook de levensvatbaarheidsgrens samen. Doordat het kind voor de geboorte geen

volledige rechtsbescherming krijgt, heeft de vrouw de mogelijkheid om haar zwangerschap af te breken. Echter, vanaf een bepaald punt in de zwangerschap krijgt het kind zoveel

67 Heerkens, FJR 2014/68, p. 293. 68 Van der Steur 2003, p. 220.

(26)

rechtsbescherming dat afbreking van de zwangerschap in de meeste gevallen niet meer mogelijk is. Dit punt wordt ook wel de levensvatbaarheidsgrens genoemd: de grens waarbij het kind onder de huidige stand van de medische wetenschap zou kunnen overleven buiten het lichaam van de moeder. De komst van de kunstmatige baarmoeder zou kunnen betekenen dat de levensvatbaarheid van een kind wordt vervroegd. In dit hoofdstuk zal daarom het huidig wettelijk kader van zwangerschapsafbreking worden besproken. Voorts zullen de

consequenties van de introductie van de kunstmatige baarmoeder op de wet- en regelgeving worden besproken.

4.3.1 Juridisch kader

In 1984 is de Wet afbreking zwangerschap (WAZ) in werking getreden.69 In beginsel is een

behandeling waarbij het vermoeden bestaat dat de zwangerschap wordt afgebroken, strafbaar op grond van artikel 296 lid 1 Sr. Een strafuitsluitingsgrond wordt gevonden in lid 5 van hetzelfde artikel. Een behandeling is niet strafbaar indien deze is verricht door een arts in een ziekenhuis of kliniek waarin zodanige handeling volgens de WAZ mag worden verricht. De WAZ bepaalt geen uiterste termijn tot wanneer de zwangerschapsafbreking kan plaats vinden. Deze is wel af te leiden uit artikel 82a Sr. Het doden van een vrucht die naar redelijkerwijs verwacht mag worden in staat is buiten het moederlichaam in leven te blijven, valt onder ‘van het leven beroven’. Dit wordt ook wel de levensvatbaarheidsgrens genoemd. De wetgever heeft bij het opstellen van de wet bepaald dat de levensvatbaarheidsgrens bij 24 weken lag.70

Een abortus na 24 weken en 0 dagen wordt late zwangerschapsafbreking genoemd.71 Dit lijkt,

op grond van voorgenoemde artikelen, niet mogelijk. Echter, wanneer de vrucht niet in staat is buiten het moederlichaam in leven te blijven, is er geen sprake van levensberoving. Het gaat hierbij om situaties waarin naar redelijkerwijze verwacht mag worden dat de aandoening van de foetus tot de dood leidt. De zwangerschap mag, in een ziekenhuis of kliniek met een vergunning op grond van de WAZ, worden afgebroken zonder dat er sprake is van een strafbaar feit.72

Bij aandoeningen waarbij er een beperkte kans is op langdurig overleven of het leven met ernstige functiestoornissen, kan besloten worden om de zwangerschap af te breken. De arts

69 Wet van 1 mei 1981, Stb. 1981, 257 70 Kamerstukken II 1978/79, 15475, 3, p. 33.

71 Modelprotocol Medisch handelen bij late zwangerschapsafbreking 2017, p. 3. 72 Leenen e.a. 2017, p. 363.

(27)

kan zich beroepen op een noodsituatie.73 Een toetsingscommissie toetst de beslissing van de

arts en voorziet het OM van een advies om wel of niet over te gaan tot vervolging.74

4.3.2 Geschiedenis en toelichting bij de levensvatbaarheidsgrens

Zoals hiervoor beschreven, is de levensvatbaarheidsgrens door de wetgever bepaald ten tijde van het opstellen van de wet. In de Memorie van Toelichting wordt dit als volgt overwogen:

“Wat betreft de nadere precisering van de zwangerschapsduur waarbij aangenomen moet worden dat de vrucht levensvatbaar is, dient overwogen te worden dat bij de huidige stand van de medische wetenschap vruchten van minder dan 24 weken als niet levensvatbaar beschouwd worden.”75

De reden om de grens op 24 weken te stellen was derhalve een medisch-inhoudelijke afweging. De formulering lijkt daarmee te impliceren dat de levensvatbaarheidsgrens aan verandering onderhevig kan zijn.

Deze implicatie wordt versterkt door een tweede bepaling in de Memorie van Toelichting. Het ‘van het leven beroven’ is het doden van een vrucht die naar ervaringsregels, gezien de stand van de wetenschap, een redelijke kans maakte in leven te blijven.76 Er wordt niet uitgesloten

dat medische hulpmiddelen en behandelingen niet mogen bijdragen aan de bepaling van de grens van levensvatbaarheid. Naar mijns inziens wordt dit juist bedoeld met de formulering ‘gezien de stand van de wetenschap’.77 De Hoge Raad bevestigt dit, door te oordelen dat er

sprake is van levensberoving op het moment dat redelijkerwijs verwacht mocht worden dat de vrucht buiten het moederlichaam in leven kon blijven en dat niet van belang is of de

verwachting, die aan de medische wetenschap ontleend is, achteraf niet klopt. Het gebruik van medische hulp staat niet in de weg voor de bepaling van de levensvatbaarheid.78

Ook kan worden opgemerkt dat de 24-weken grens nooit als zodanig in de wet verankerd is.79

Een uitleg kan slechts gevonden worden in de Memorie van Toelichting.

Tot slot volgt uit de Wet op de lijkbezorging dat een doodgeboren kind een kind is dat

73 Art. 40 Sr. 74 Stcrt. 2007, 51. 75 Kamerstukken II 1978/79, 15475, 3, p. 33. 76 Kamerstukken II 1978/79, 15475, 3, p. 32-33. 77 Heerkens, FJR 2014, 68.

78 HR 29 mei 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8539, r.o. 5.2 en 5.3.2. 79 Heerkens, FJR 2014, 68.

(28)

levenloos ter wereld is gekomen na een zwangerschap van 24 weken, of een kind dat langer dan 24 uur heeft geleefd.80

4.3.3 Discussie over abortus en de levensvatbaarheidsgrens

De 24-weken is sinds de inwerkingtreding van de WAZ ongewijzigd gebleven. Toch staat de grens staat geruime tijd ter discussie.

Voor intreding van de wet werd al benoemd dat er ‘geen volstrekte zekerheid’ mogelijk is over de levensvatbaarheidsgrens.81 Ook de jaren na invoering van de wet werd de

levensvatbaarheidsgrens vaak besproken. In 2010 verscheen er een nieuwe richtlijn bij extreme vroeggeboorte van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie, waarin wordt voorgesteld om bij kinderen die geboren zijn met 24 of 25 weken een ‘ja-tenzij’ beleid te laten gelden voor wat betreft de medische behandeling. Na het verschijnen van de nieuwe richtlijn is er opnieuw een discussie ontstaan over tot wanneer een abortus mag worden uitgevoerd.82 In 2011 werd daarom door

enkele politieke partijen voorgesteld om de abortusgrens te verlagen. De toenmalige minister Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft, na het informeren van deskundigen, geen redenen gezien om de abortusgrens te wijzigen. Het feit dat overlevingskansen bij 24 of 25 weken aanwezig zijn, is geen reden om de levensvatbaarheidsgrens te veranderen.83

Ook tegenwoordig wordt regelmatig gediscussieerd over de abortusgrens, zowel in de politiek als in de maatschappij. De discussie over de levensvatbaarheidsgrens is onder andere de reden geweest voor de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om in 2018 een opdracht tot evaluatie te geven. Momenteel vindt de Tweede evaluatie Wet afbreking zwangerschap plaats.84

Tot slot wordt in internationale verdragen en jurisprudentie niet benoemd waar de grens dient te liggen. Toch wordt ook internationaal gezien veel waarde gehecht aan de

levensvatbaarheidsgrens.85

80 Art. 2 lid 1 sub b jo lid 2 sub b Wlb. 81 Kamerstukken II 1979/80, 15475, 6, p. 60

82 Richtlijn perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte 2010. 83 Kamerstukken II, 2010/11, 30371, 21.

84 Bijlage bij Kamerstukken II 2017/18, 34990, 1. 85 Leenen e.a. 2017, p. 359.

(29)

4.3.4 De kunstmatige baarmoeder en de levensvatbaarheidsgrens

De komst van de kunstmatige baarmoeder kan een grote invloed hebben op de levensvatbaarheidsgrens.

De kunstmatige baarmoeder zal naar alle waarschijnlijkheid een uitkomst zijn voor

zwangerschappen waarbij de vrucht te vroeg ter wereld komt. Hierbij gaat het vooral, zoals in hoofdstuk 2 is beschreven, om zwangerschappen met een duur tussen de 24 en 28 weken. Echter, de kunstmatige baarmoeder kan de grens van levensvatbaarheid oprekken.86 Dit kan

leiden tot een aanwakkering van de discussie rondom de abortusgrens.

Overigens zal ook de late zwangerschapsafbreking blijven bestaan. Uit de artikelen 40 en 82a van het Wetboek van Strafrecht vloeit voort dat een late zwangerschapsafbreking na de levensvatbaarheidsgrens niet strafbaar is wanneer de vrucht niet buiten het moederlichaam in leven kan blijven. Bij de totstandkoming van deze artikelen is er geen rekening gehouden met het feit dat in de toekomst een kunstmatige baarmoeder ontwikkeld kan worden.87 Echter, de

achterliggende gedachte van deze artikelen is dat het gaat om een zwangerschapsafbreking in situaties waarin naar redelijkerwijze verwacht mag worden dat de onbehandelbare aandoening van de foetus tot de dood (categorie 1) of tot ernstige functiestoornissen met een beperkte kans op overleven zal leiden (categorie 2). Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan niet operabele ernstige anatomische afwijkingen en bepaalde chromosoomaandoeningen. De kunstmatige baarmoeder wordt momenteel ontwikkeld om een oplossing te bieden aan te vroeg geboren kinderen en niet om ernstige, onbehandelbare aandoeningen te behandelen. De kunstmatige baarmoeder zal, zoals het er nu naar uit ziet, daarom niet in strijd zijn met een late zwangerschapsafbreking. Indien blijkt dat het kind juist na overplaatsing in de

kunstmatige baarmoeder een ernstige, niet-behandelbare aandoening heeft, kan volgens de huidige wettekst de zwangerschap worden afgebroken.

Volledige ectogenese

Op het moment dat volledige ectogenese mogelijk is, komen er meer juridische problemen bij kijken.

86 ‘Kunstmatige baarmoeder als vervanger van de couveuse’, OK Visie 3 november 2018, okvisie.nl; Hoogleraar

Guid Oei: ‘Eerste baby in 2024 de kunstbaarmoeder in’’, Parool 1 december 2019.

(30)

Afbreking van de zwangerschap is een recht wat de zwangere, een vrouw, toekomt. Indien de zwangere van mening is dat zij zich in een noodsituatie begeeft, kan de zwangerschap door een arts worden afgebroken. De reden van de vrouw wordt niet beoordeeld. Er is geen rol voor de partner van de vrouw bij haar beslissing over de zwangerschap. Het kind zit immers in haar lichaam en de ingreep vindt in haar lichaam plaats. Dit volgt onder andere uit

problematiek rondom het draagmoederschap. Zelfs als een draagmoeder zwanger is van een genetisch niet-verwant kind, heeft zij het recht om de zwangerschap af te breken. Haar recht is belangrijker dan het recht van de wensouders. De beperkte rol van de partner in juridische zin wordt ook duidelijk uit meerdere uitspraken, waarin werd geoordeeld de partner geen partij vormt in de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De omstandigheid dat de

partner belang kan hebben bij het wel of niet krijgen van een kind, is onvoldoende om hem tot partij bij de overeenkomst te maken.88

Bij een normale zwangerschap neemt de vrouw een belangrijkere positie in. Bij ectogenese is dat niet het geval.89 Bij een volledige groei en ontwikkeling buiten het lichaam van de vrouw,

lijkt het niet logisch om slechts de vrouw over een afbreking van de zwangerschap te laten beslissen. Het kind is voortgekomen uit de geslachtscellen van beide ouders. Zij hebben beide evenveel bijgedragen, waardoor de ouders ook evenveel zeggenschap over het kind zouden moeten hebben. De ouders worden gelijkwaardiger. Dit brengt wel veel gevolgen met zich mee. Indien de ouders van mening verschillen en tegenover elkaar komen te staan, is het de vraag wie er beslist over het ongeboren kind. Op deze vraag is nog geen antwoord te vinden in de huidige wet- en regelgeving.

4.4 Conclusie

In dit hoofdstuk is ingegaan op de juridische gevolgen van de kunstmatige baarmoeder voor de geboorte van het kind.

Allereerst stond de rechtspositie centraal. De bijzondere status van het embryo kenmerkt zich door het feit dat het geen zaak, geen rechtssubject en geen lichaamsdeel is van de zwangere vrouw. Aan het embryo komt een eigen status toe en een zekere rechtsbescherming. De progressieve rechtsbeschermingstheorie houdt in dat het ongeboren kind meer bescherming

88 Rb. Arnhem 11 juni 2003, NJkort 2003, 86, r.o. 9; Rb. Zwolle 6 juni 2001, LJN AB2389. 89 Kind en Ouders in de 21ste eeuw 2016, p. 134.

(31)

krijgt naarmate het zich ontwikkelt. Tot slot is de positie van het embryo in

mensenrechtenverdragen niet duidelijk terug te vinden. Wel wordt er bescherming geboden aan het ongeboren kind in onder andere het EVRM en het IVRK.

Verder is kort aangekaart dat er problemen kunnen ontstaan rondom de innesteling. Zo kan het embryo zich niet innestelen in een kunstmatige baarmoeder en is het onder het huidig recht niet mogelijk om een embryo langer dan 14 dagen te laten ontwikkelen buiten het menselijk lichaam.

Als tweede onderwerp in dit hoofdstuk is de levensvatbaarheidsgrens van het ongeboren kind aan bod gekomen. De levensvatbaarheidsgrens is sinds de inwerkingintreding van de WAZ ongewijzigd gebleven en ligt op 24 weken. Door ontwikkelingen in de medische wereld is er al geruime tijd een discussie over het veranderen van deze grens. De kunstmatige baarmoeder zal voor een aanwakkering van deze discussie zorgen. Volledige ectogenese zorgt bovendien voor meer knelpunten. Doordat de zwangerschap niet meer in het lichaam van de vrouw plaats vindt, heeft de vrouw niet langer een sterkere positie met betrekking tot het afbreken van de zwangerschap. Het is de vraag wie het meeste zeggenschap heeft in het geval van een conflict.

(32)

5. Juridische gevolgen van de kunstbaarmoeder

tijdens en kort na de geboorte

5.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk zijn de juridische gevolgen van de kunstmatige baarmoeder voor de geboorte besproken. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de juridische gevolgen van de kunstmatige baarmoeder tijdens en na de geboorte.

Een normale zwangerschap duurt ongeveer 40 weken, gerekend vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie van de vrouw. Na deze 40 weken vindt de geboorte plaats. Hierbij verandert de rechtspositie van het kind. In hoofdstuk 4 is te lezen dat het kind vanaf de geboorte volledige rechtspersoonlijkheid bezit. Bovendien krijgt het kind vanaf dat moment juridische ouders. Bij een zwangerschap in een kunstmatige baarmoeder is het echter de vraag wanneer de geboorte plaatsvindt: wordt de geboorte uit het moederlichaam als juridische geboorte gedefinieerd of de geboorte uit de kunstmatige baarmoeder? Voorts heeft de kunstmatige baarmoeder invloed op de verkrijging van het juridisch ouderschap. Beide vraagstukken zullen in dit hoofdstuk worden besproken, nadat de situatie in de normale zwangerschap uitgebreider bekeken is. Er wordt afgesloten met een conclusie.

5.2 De definitie van de geboorte

In hoofdstuk 4 is geïntroduceerd dat niet letterlijk in de wet staat genoemd wanneer de geboorte juridisch heeft plaatsgevonden. Wordt de aanvang van de bevalling als juridische geboorte beschouwd, of het daadwerkelijk verlaten van het moederlichaam? Over het algemeen wordt het verlaten van het moederlichaam als juridische geboorte gezien.90

De definitie van geboorte is van belang, omdat uit artikel 1:2 BW volgt dat het kind rechtspersoonlijkheid krijgt bij de geboorte.

(33)

De komst van de juridische baarmoeder zorgt echter voor meer onduidelijkheid rondom het begrip ‘geboorte’. Hierbij is er bovendien een verschil te zien bij de ‘partiële ectogenese’ en de ‘volledige ectogenese’. Beide situaties zullen worden besproken.

5.2.1 Partiële ectogenese

In hoofdstuk 2 is genoemd dat de kunstmatige baarmoeder een veilige manier moet zijn om een te vroeg geboren kind ‘in utero’ over te plaatsen in de kunstmatige baarmoeder ‘ex utero’. Wordt het kind bij het verlaten van het moederlichaam geboren, of vindt de juridische

geboorte plaats bij het verlaten van de kunstmatige baarmoeder? Een kind kan slechts een keer geboren worden. Daarom moet er voor een van de twee mogelijkheden gekozen worden. Indien het verlaten van de kunstmatige baarmoeder als geboorte wordt gezien, wordt het kind tijdens de eerste periode in het lichaam van de vrouw en de periode na overplaatsing in de kunstmatige baarmoeder als ongeboren beschouwd. Het kind heeft dan nog geen

rechtspersoonlijkheid en komt ook geen volledige rechtsbescherming toe. Het voordeel hiervan is dat de situatie ten opzichte van volledige ectogenese hetzelfde is. Hier wordt in de vorige paragraaf op ingegaan. Daar staat tegenover dat het kind geen volledige

rechtsbescherming toekomt in een situatie, namelijk een vroeggeboorte, waarin dat wellicht wel gewenst zou zijn. Het verlaten van het moederlichaam kan ook als geboorte worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat het kind rechtspersoonlijkheid bezit tijdens de periode in de kunstmatige baarmoeder. Aan het kind komt vanaf dat moment ook een volledige

rechtsbescherming toe.

5.2.2 Volledige ectogenese

Bij een volledige ectogenese, zou een geboorte uit het moederlichaam niet als geboorte kunnen worden gezien. Immers, de volledige groei- en ontwikkeling van het kind vindt buiten het menselijk lichaam plaats. Door de afwezigheid van de geboorte uit het moederlichaam zal het kind onder de huidige wettekst nooit geboren kunnen worden en geen rechtssubjectiviteit krijgen.91 De afwezigheid van rechtssubjectiviteit heeft uiteraard vergaande gevolgen en is

daarom niet mogelijk. De andere optie is daarom om het verlaten van de kunstmatige

baarmoeder als geboorte te zien. Het ongeboren kind heeft tijdens de volledige ontwikkeling

(34)

in de kunstmatige baarmoeder geen rechtssubjectiviteit. Dit ontstaat pas op het moment dat het kind de kunstmatige baarmoeder verlaat.

5.3 Het juridisch ouderschap

Met de geboorte van een kind komt het juridisch ouderschap tot stand. Juridische ouders zijn wettelijke familie van het kind. Een kind heeft maximaal twee juridische ouders. Het juridisch ouderschap geeft zekerheden voor zowel de ouders als het kind. Het juridisch ouderschap heeft invloed op de nationaliteit, naamrecht, erfrecht, onderhoudsplicht en vormt de basis voor het gezag.

Bij de geboorte krijgt het kind de achternaam van de juridische moeder. Indien er twee juridische ouders zijn, kunnen de ouders kiezen welke achternaam het kind krijgt.92 Het kind

krijgt bovendien de Nederlandse nationaliteit indien minstens een van de juridische ouders dit heeft.93 Ook worden zowel het kind als de ouders als elkaars erfgenaam beschouwd.94

Ouders die het gezag hebben over het kind, hebben voorts de plicht en het recht hem of haar op te voeden en te verzorgen.95 Vaak is het zo dat de juridische ouders ook het gezag over het

kind krijgen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de twee juridische ouders getrouwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben.96 Als dat niet zo is, staat het kind alleen onder het

gezag van de vrouw die van het kind bevallen is.97 Ook indien een juridisch ouder getrouwd is

of een geregistreerd partnerschap heeft met een niet-juridisch ouder, hebben beide personen het gezag op het moment dat er geen andere ouder bekend is.

5.3.1 Totstandkoming van het juridisch ouderschap

Het Nederlandse afstammingsrecht is gebaseerd op het principe ‘mater semper certa est’, oftewel: de moeder staat altijd vast.98 De moeder die het kind baart wordt van rechtswege

juridisch moeder van het kind.

92 Art. 1:5 BW. 93 Art. 3 lid 1 RWN. 94 Art. 1:10 BW.

95 ‘Wat is het verschil tussen biologisch en juridisch ouderschap?’, Rijksoverheid, Rijksoverheid.nl 96 Art. 1:251 BW.

97 Art. 1:253b BW.

(35)

De gedachte achter ‘mater semper certa est’ stamt uit de Romeinse tijd, toen moderne

voortplantingstechnieken nog niet bestonden en de moeder van het kind altijd de biologische moeder was. Met de moderne voortplantingstechnieken kan hier echter tegenwoordig niet meer van worden uitgegaan. Een vrouw kan een kind baren dat genetisch gezien niet van haar is. Ook in het geval dat de zwangere vrouw geen intentie heeft het kind te houden en op te voeden, bijvoorbeeld bij draagmoederschap, wordt deze vrouw juridisch ouder van het kind.99

In de parlementaire geschiedenis zijn problemen rondom deze kwestie besproken, maar werd besloten het afstammingsrecht niet te wijzigen. Men was bang dat een kind in sommige gevallen zonder juridische ouders kwam te zitten.100 Ook bij de aanpassing van de

afstammingswetgeving in 1998 en 2014 werd besloten om het ‘mater semper certa est’-principe aan te houden. Er zijn nog steeds tegenstanders van het huidige afstammingsrecht, die ervoor pleiten veranderingen door te voeren.101 Zo kan er bijvoorbeeld een uitzondering

op het principe worden vastgelegd, indien de draagmoeder van tevoren aangeeft niet de moeder van het kind te willen zijn. Om te voorkomen dat het kind zonder juridische ouders komt te zitten, kunnen de wensouders aangeven juridische ouders te worden bij de geboorte. Kortom, de juridische moeder van het kind is onder de huidige wetgeving het meest

makkelijk vast te stellen. De moeder van het kind is de vrouw uit wie het kind wordt geboren.102 Dit geldt ook als het kind verwekt is met een donoreicel.

De man die een huwelijk of geregistreerd partnerschap met de biologische moeder heeft, is de juridische vader.103 Indien er geen huwelijk of geregistreerd partnerschap is, wordt de man

juridisch vader op het moment dat hij het kind erkent of op het moment dat het vaderschap gerechtelijk wordt vastgesteld.104 Voorgaande drie gronden gelden vanaf 2014 ook in het

geval dat de partner een vrouw is.105 De vrouw die een huwelijk of geregistreerd partnerschap

heeft met de biologische moeder, het kind heeft erkend of van wie het ouderschap gerechtelijk is vastgesteld, wordt als moeder van het kind gezien.106 Deze moeder wordt ook wel de

duomoeder genoemd.

99 Kamerstukken II 1987/88, 20706, nr. 2, p. 24. 100 Kamerstukken II 1987/88, 20706, nr. 2, p. 24. 101 Kuijper 2014, p. 13-16.

102 Art. 1:198 lid 1 sub a BW. 103 Art. 1:199 sub a BW. 104 Art. 1:207 BW. 105 Stb. 2014, 132.

(36)

Het juridisch ouderschap valt niet altijd samen met het biologisch ouderschap of

bloedverwantschap. Zo is de man die een huwelijk of geregistreerd partnerschap met de biologische moeder heeft, van rechtswege vader. Hij hoeft echter niet de verwekker te zijn. Een andere manier om het juridisch ouderschap te verkrijgen, is adoptie. Hierbij komt het kind met de adoptieouder(s) in familierechtelijke betrekking te staan en houdt de

oorspronkelijke familierechtelijke betrekking op te bestaan.107

5.3.2 De gevolgen van de kunstmatige baarmoeder op het juridisch

ouderschap

Het huidig afstammingsrecht is gebaseerd op een systeem waarbij er altijd sprake is van een geboorte en het hebben van minstens een juridisch ouder. Dit brengt zekerheden voor zowel de ouders als het kind met zich mee. Met een nieuwe techniek zoals de kunstmatige

baarmoeder kan niet langer worden uitgegaan van het feit dat een kind ten minste altijd een geboortemoeder heeft.108

Bij een kind dat zich volledig ontwikkelt in een kunstmatige baarmoeder, zal er geen

‘geboorte uit een vrouw’ plaatsvinden, zoals in de vorige paragraaf besproken is. Kortom, het juridisch ouderschap ontstaat niet vanzelf. Het gebrek aan juridisch ouderschap heeft voorts ook betekenis voor levensonderhoud, erfrecht en de verkrijging van het Nederlanderschap of een geslachtsnaam.

5.4 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn de juridische gevolgen van de kunstmatige baarmoeder op en kort na de geboorte besproken.

Ten eerste is er gekeken naar het begrip geboorte in het geval van ectogenese. Wordt de geboorte uit het moederlichaam als juridische geboorte gedefinieerd, of de geboorte uit de kunstmatige baarmoeder? Bij een partiële ectogenese is het wenselijk dat het kind na de geboorte uit het moederlichaam als geboren wordt gezien. Indien deze definitie wordt

107 Art. 1:229 lid 1 jo lid 2 BW

(37)

aangehouden, vormt dit echter een probleem in het geval van volledige ectogenese. Het kind kan dan immers niet geboren worden.

Het tweede onderwerp binnen dit hoofdstuk is het juridisch ouderschap. Het juridisch ouderschap komt tot stand bij de geboorte van een kind. Het huidig afstammingsrecht is gebaseerd op de geboorte uit een vrouw. De kunstmatige baarmoeder zorgt er daarom voor dat het kind in beginsel geen juridische ouders krijgt wanneer er gebruik wordt gemaakt van een volledige ectogenese. Met het oog op de verkrijging van een naam, het Nederlanderschap, levensonderhoud en erfelijke aanspraken is dit niet gewenst.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Daarbij koppelt de auteur de eigendomsexclusiviteit voor het eerst zeer expli- ciet aan de (actieve) elasticiteit van het eigendomsrecht. Hierdoor komen een aan- tal paradigma’s op

The legal research in chapter 5 shows that public supervision and the various instruments for administrative sanctions strongly emphasize the accountability of educational entities

bestuurder van een complexe onderwijsorganisatie (Hoofdstuk 3) 587 10.2.4 Zorgplichten als betrekkelijk recent fenomeen (Hoofdstuk 4) 588 10.2.5 De groei van het

De in 1889 gestelde vraag over het ‘eigenaarschap’ van de school vond zijn oorsprong in de onderliggende vraag of niet een beroep moest worden gedaan op vrijstelling van

In ons onderzoek zijn we op zoek gegaan naar de wijze waarop interacties tussen ouders met jonge kinderen binnen de wachtzaal van het consultatiebureau van Kind & Gezin in

Dit vraagt van hen een grote professionaliteit in het bewust en actief aandacht schenken aan het mogelijk maken van ontmoetingen tussen gezinnen (Geens et al., 2018). Al deze

Meestal is de ervaring van de verantwoordelijke voor de vrijwilligers (beroepskracht) voldoende om deze oefening te maken. Wanneer we een voortraject nodig achten, wil dit zeggen