• No results found

Toepassing van bewerkingseenheden en standaardbedrijfseenheden op landbouwbedrijven : (be en sbe 1975)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Toepassing van bewerkingseenheden en standaardbedrijfseenheden op landbouwbedrijven : (be en sbe 1975)"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

dr. ir. L.C. Zachariasse H. Droge

TOEPASSING VAN BEWERKINGSEENHEDEN EN STANDAARD-BEDRIJFSEENHEDEN OP LANDBOUWBEDRIJVEN

(be en sbe 1975)

Mededelingen no. 165

Februari 1977

Landbouw-Economisch Instituut - Afdeling Landbouw Conradkade 175 - Den Haag - telefoon 070-614161

(2)

INLEIDING

In LEI-Mededelingen no. 155 zijn de herziene standaardbe-drij f seenheden 1975 gepubliceerd. De herziening van de uit 1968 daterende sbe-normen was nodig geworden in verband met wijzigin-gen in de verhoudinwijzigin-gen tussen de factorkosten van de verschillen-de gewassen en diersoorten. In verschillen-deze Meverschillen-deverschillen-deling wordt daarop een nadere toelichting gegeven.

Aangezien ook in de bewerkingskosten van de gewassen en dier-soorten in de afgelopen jaren onderlinge veranderingen zijn op-getreden is nagegaan in hoeverre die in wijzigingen van de bewer-kingskosten per gewas en per dier hebben geresulteerd. Zoals door de overeenkomst in hoofdcomponent van factor- en bewerkingskosten

(arbeidskosten) te verwachten viel is dat aanleiding geworden om ook de uit 1967 daterende bewerkingseenheden te herzien.

(3)

1. HISTORISCHE ONTWIKKELING

Reeds lang wordt voor beleid, onderzoek en voorlichting ge-bruik gemaakt van normen en verhoudingsgetallen waarmede de ver-schillende produktierichtingen van landbouwbedrijven op een ge-lijke noemer worden gebracht. De omvang van bedrijven en

be-drijfsonderdelen kan langs deze weg onderling vergelijkbaar wor-den gemaakt.

De produktieomvang van landbouwbedrijven, die een zeer uit-eenlopende structuur en produktsamenstelling hebben, kan gemeten worden in de z.g. netto-toegevoegde waarde. In ieder bedrijf

wordt immers door de inzet van arbeid en kapitaal (incl. grond) waarde toegevoegd aan uit andere bedrijven betrokken produktie-middelen. De toegevoegde waarde is gelijk aan deze ingezette pro-duktiefactoren en - voorzover aanwezig - uit winst of verlies. In de situatie toen per ha gewas en per dier in de factor kapitaal relatief geringe verschillen voorkwamen in vergelijking met die in de factor arbeid, kon door alleen de hoeveelheid arbeid te me-ten een maat worden gevonden voor de produktieomvang per bedrijf.

In de vijftiger jaren werden als zodanig voornamelijk de standaarduren gebruikt. Deze waren gebaseerd op de hoeveelheden arbeid die onder normale omstandigheden bij een doelmatige be-drijfsvoering destijds voor de verschillende produktierichtingen werden aangewend. In de loop van de tijd zijn bij het gebruik van

de standaarduren een aantal bezwaren naar voren gekomen. Voor een deel werd dit veroorzaakt door de vrij snelle veroudering in het niveau van deze normen. Een ander bezwaar was het ongelijke tempo van mechanisatie en rationalisatie in de verschillende produktie-richtingen en in de mate waarin de loonwerker werd ingeschakeld

(substitutiemogelijkheden). Hierdoor ging de inzet van de produk-tiefactor kapitaal zodanig verschillen tussen bedrijven en be-drij fstypen dat de produktieomvang per bebe-drijf niet langer uit-sluitend aan de factor arbeid gerelateerd kon worden. De verschil-len in inzet van de factor kapitaal deden zich vooral voor in de bewerktuiging.

Deze ontwikkeling heeft ertoe geleid dat in 1962 in de plaats van standaarduren zogenaamde bewerkingseenheden (be) zijn inge-voerd. Deze bewerkingseenheden per diersoort en per ha gewas zijn verhoudingsgetallen om de verschillende produktierichtingen op een gelijke noemer te brengen. Zij zijn gebaseerd op de genormaliseer-de verhoudingen in genormaliseer-de totale bewerkingskosten van genormaliseer-de verschillengenormaliseer-de Produkten. Onder deze bewerkingskosten vallen, naast de arbeids-kosten, dus ook de kosten van werktuigen, trekkracht en loonwerk. De bewerkingseenheden, die hiervan door omrekening werden afgeleid, vormden een hulpmiddel bij de vergelijking en de beoordeling van de hoogte van de bewerkingskosten en de'arbeidsproduktiviteit

(4)

tus-sen de bedrijven onderling en tustus-sen de verschillende landbouw-sectoren. De bewerkingskosten bedragen bij de grondgebonden pro-duktie bijna de helft van de totale propro-duktiekosten. In de inten-sieve veehouderij ligt dit aandeel aanmerkelijk lager.

In 1967 zijn de bewerkingseenheden voor zover noodzakelijk aangepast in verband met wijzigingen in de verhouding van de han-denarbeid en de toepassing van mechanische hulpmiddelen tussen de Produkten onderling.

Geleidelijk aan is de factor kapitaal in vergelijking met de factor arbeid een nog belangrijker rol gaan spelen in het agra-risch produktieproces. Dit komt vooral tot uitdrukking in de ver-schillen in investeringen in gebouwen. Met name in de intensieve veehouderij, maar ook in de melkveehouderij (ligboxenstallen met moderne inventaris) en in de akkerbouw (bewaarplaatsen) is daar-door de factor kapitaal relatief toegenomen. De factor kapitaal komt echter in de bewerkingseenheden onvoldoende tot uitdrukking zodat gezocht moest worden naar een kengetal waarin dit wel het geval was. Dit kengetal moest tevens bruikbaar zijn als maat

voor de niet-grondgebonden produktie van de intensieve veehoude-rij .

Vanaf 1968 wordt gebruik gemaakt van standaardbedrij fseenhe-den (sbe) per produkt 1). Deze standaardbedrij fseenhefseenhe-den zijn af-geleid van de inzet van de primaire produktiefactoren arbeid,

grond en kapitaal (beloningsaanspraken). Zij vormen een vollediger en dus betere maat voor het meten van de produktieomvang per

be-drijf en per bebe-drijfsonderdeel dan de bewerkingseenheden omdat die slechts betrekking hebben op de bewerkingsbehoefte. Per produkt is nagegaan hoe de kosten van arbeid en de rente van grond en

kapi-taal (factorkosten) zich onder normale omstandigheden verhouden bij een efficiente bedrijfsvoering. Tevens werd er van uitgegaan dat op langere termijn gezien de verhouding tussen dé factorkos-ten per eenheid produkt gelijk zou zijn aan die van de factor-opbrengsten (netto-toegevoegde waarde).

Door de invoering van de sbe zijn de be wat op de achter-grond geraakt voor wat betreft de vergelijking van bedrijfs-typen. Als efficiency-maatstaf voor de werkorganisatie binnen een bepaald bedrijfstype zijn de be hun nut blijven bewijzen.

1) Nota "Standaardbedrij fseenheden als grondslag voor de bedrij fs-typering" door drs. J. de Veer.

Mededelingen en Overdrukken No. 94 "Standaardbedrijfseenheden (sbe) als criterium voor bedrijfsgrootte en bedrijfstype" door ir. C.J. Cleveringa.

(5)

GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN SBE

De sbe worden gebruikt als maatstaf om aan de hand van het

grondgebruik en de veebezetting de bedrijfsomvang en het bedrij fs-type te bepalen 1). Daarnaast vinden zij toepassing bij de be-drijf svergelijking waarbij zij als relateringsnorm dienen bij de beoordeling van de efficiency waarmee de produktiefactoren zijn

ingezet (factorkosten per sbe) en zijn beloond (factoropbrengsten per sbe). Ook voor externe doeleinden worden de sbe gebruikt. Het CBS past de sbe bijvoorbeeld toe bij de landbouwtellingen en het Landbouwschap gebruikt de sbe als basis voor het heffingensysteem.

2.1 Bedrijfsomvang

Door het aantal ha per gewas en het aantal dieren per dier-soort van de landbouwbedrijven met de desbetreffende sbe-normen te vermenigvuldigen wordt van elk bedrijf het totaalaantal sbe bepaald. De uitkomst vormt de maat voor de bedrijfsomvang. Bij re-latering aan het aantal ha per bedrijf komt in dit kengetal de ma-te van inma-tensivering in bouwplan en veebezetting tot uitdrukking.

Op basis van de bedrijfsomvang in sbe kunnen de bedrijven worden ingedeeld in verschillende grootteklassen. Onderscheid wordt o.a. gemaakt in grotere en kleinere bedrijven. De grens

tus-sen beide groepen is bij de gegeven stand van de technische ont-wikkeling gelegd bij die bedrijfsomvang waarbij voor één volwaar-dige arbeidskracht en een normale dagtaak voldoende werkgelegen-heid aanwezig is. In verband met de technische ontwikkeling en schaalvergroting neemt het aantal sbe per volwaardige arbeids-kracht regelmatig toe. Dat wil zeggen dat op het "gemiddelde"

landbouwbedrijf per man een steeds grotere produktieomvang wordt verzorgd. Op het individuele bedrijf verloopt de technische ont-wikkeling doorgaans veel meer met horten en stoten; van alle

be-drijven tezamen echter wordt het beeld van een geleidelijk stij-gende trend zichtbaar. In overeenstemming hiermede wordt de sbe-grens tussen grotere en kleinere bedrijven jaarlijks verschoven. Deze toeneming van de produktieomvang per bedrijf is gesteld op 4 à 5% per jaar. Op de LEI-bedrijven was dit percentage in de praktijk als regel nog iets hoger. In 1975/76 lag de scheiding tussen grotere en kleinere bedrijven bij 118 sbe. Dit komt over-een met over-een akkerbouwbedrijf van ca. 24 cultuurgrond of over-een weide-bedrijf van ca. 30 melkkoeien.

1) Zie o.a. Publikatie No. 3.62 "Bedrijfsuitkomsten in de land-bouw 1971/72 t/m 1974/75.

(6)

2.2 Bedrij fstypering

De indeling naar landbouwbedrijfstype is gebaseerd op de pro-centuele verdeling van het aantal sbe over de verschillende be-drijfsonderdelen. Grotere akkerbouwbedrijven hebben minstens 80% van hun totale produktieomvang (in sbe) in marktbare akkerbouw gewassen; bij de kleinere akkerbouwbedrijven is deze grens gelegd bij 67%. Weidebedrijven hebben minstens 80% van hun produktieom-vang in de rundveehouderij en in grasland en voedergewassen. Ge-mengde bedrijven met overwegend rundveehouderij of akkerbouw heb-ben 40 tot 80% van de produktieomvang in de rundveehouderij of de akkerbouw. Gemengde bedrijven met intensieve veehouderij zoals varkens en pluimvee hebben minstens 30% van de produktieomvang in de intensieve veehouderij (intensieve veehouderij gaat in dit ver-band voor rundveehouderij of akkerbouw).

2.3 Bedrij fsvergelijking

De bedrijfsvergelijking kan zowel plaatsvinden tussen be-drijven die onderling homogeen van samenstelling zijn, bebe-drijven die wat betreft bedrij fstype en bedrijfsvoering van elkaar ver-schillen en bedrijven die in bedrijfsomvang van elkaar verschil-len. Het is mogelijk de efficiency te meten waarmede de produk-tiemiddelen worden aangewend door de werkelijk gemaakte kosten te vergelijken met de kosten die volgens de norm noodzakelijk worden geacht. Afwijkingen wijzen, bij gelijke gegeven omstandigheden, op verschillen onder invloed van het door de ondernemers gevoerde beleid.

Op deze wijze worden bijvoorbeeld de werkelijke factorkosten vergeleken met de (genormaliseerde) sbe. Dit kengetal,

factorten per sbe, geeft een indruk van de efficiency waarmede de kos-ten van arbeid, grond en kapitaal zijn gebruikt. De tegenhanger van dit kengetal wordt gevormd door de factoropbrengsten (bruto-opbrengsten minus non-factorkosten) per sbe.

In het algemeen dalen de factorkosten per sbe naarmate de produktieomvang toeneemt. Dit geldt in het bijzonder voor het eerste deel van het traject, dat wil zeggen in het deel dat ligt tussen de minimumgrens en ca. 150 sbe. Er is in het algemeen ech-ter geen verband tussen de factoropbrengsten per sbe en de pro-duktieomvang. In dat geval stijgt het netto-overschot (factor-opbrengsten minus factorkosten) per sbe in samenhang met de pro-duktieomvang. Het is echter ook mogelijk dat op een individueel bedrijf een relatief hoge factorinput per sbe samengaat met

rela-tief hoge factoropbrengsten per sbe door hogere kg-opbrengsten, betere produktkwaliteit, zelf sorteren en bewaren e.d. Het

resul-taat van deze bedrijfsvoering blijkt dan weer uit het netto-over-schot per sbe. Ondanks de hogere factorkosten bij een gegeven

produktieomvang kan een dergelijke bedrijfsvoering dus verantwoord zijn.

(7)

3. GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN BE

De be hebben een beperkter toepasssingsgebied dan de sbe. Zij worden gebruikt om een oordeel te geven over de doelmatigheid van de werkorganisatie per bedrijf. Door het aantal ha per gewas en het aantal dieren per diersoort te vermenigvuldigen met de des-betreffende be-normen wordt van elk bedrijf het totaalaantal be bepaald.

Het kengetal werkelijke bewerkingskosten per be geeft infor-matie over het niveau van de bewerkingskosten per bedrijf ten

op-zichte van een algemeen geldende norm. De bewerkingskosten per be dalen in het algemeen naarmate de produktie toeneemt. Hieraan mag voor een individueel bedrijf echter nog niet direct een conclusie verbonden worden met betrekking tot de efficiency in de bewer-kingskostensfeer. Hier geldt namelijk hetzelfde als bij de fac-torkosten per sbe onder 2.3 is uiteengezet.

(8)

HERZIENING IN 1975

In verband met de voortgaande technische ontwikkeling van de werkmethoden en de produktiviteitsverbetering in het arbeidsver-bruik zijn de sbe I) en de be herzien. De ontwikkeling van factor-kosten en bewerkingsfactor-kosten kan namelijk van produkt tot produkt verschillend zijn geweest. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de toepassing van onkruidbestrijdingsmiddelen in de uienteelt waar-door het arbeidsverbruik sterk is gedaald. Verder is o.a. de pro-duktiviteitsverbetering in de akkerbouwsector in de afgelopen 10 jaren groter geweest dan in de rundveehouderijsector.

De herziening van de normen is gebaseerd op de LEI-boekhoudingen van grotere bedrijven met een efficiente bedrijfs-voering. Bij deze bedrijven is het meten van de factorkosten van de verschillende produkten nauwkeuriger mogelijk dan bij de klei-nere bedrijven omdat de marginale vermindering van met name het arbeidsverbruik in samenhang met de produktieomvang daar nog slechts gering is. Het geeft het niveau aan in de bedrijfsomvang waarbij een evenwichtige samenvoeging van arbeid en kapitaal in de praktijk in sterke mate gerealiseerd is. Bij dat niveau van factorkosten en bewerkingskosten zijn de ca. 60 verschillende landbouwprodukten met elkaar vergeleken. Bovendien is bij de be-rekening van de sbe be-rekening gehouden met de genormaliseerde fac-toropbrengsten per eenheid produkt. Deze hebben het voordeel dat het niveau daarvan op de grotere bedrijven vrijwel onafhankelijk is van de produktieomvang waardoor de berekening aan betrouwbaar-heid wint. Door deze werkwijze geven de verhoudingen tussen de genormaliseerde factorkosten per eenheid produkt tevens een indi-catie van de verhoudingen tussen de genormaliseerde factoropbreng-sten per eenheid produkt.

De berekening van de be in de rundveehouderij is tot stand gekomen in samenwerking met de afdeling Agrarische Bedrijfsecono-mie van de Landbouwhogeschool te Wageningen.

In bijgaande figuur is ter illustratie de opbouw weergegeven van bewerkingskosten, factorkosten en factoropbrengsten. De ver-deling van de opbrengsten- en kostenbestanddelen in de figuur moet gezien worden als een globaal gemiddelde van de bedrij fsty-pen. Voor de afzonderlijke produkten wijken deze verhoudingen uiteraard van elkaar af.

Opgemerkt kan worden dat het absolute niveau van factorkosten en factoropbrengsten per produkt als tijdreeks gezien weinig waar-de heeft. In verband met het huidige inflatietempo zijn waar-dergelijke cijfers sterk aan veroudering onderhevig. In de berekening van 1968 was bijvoorbeeld de waarde van 1 sbe gesteld op ƒ 200,-.

1) LEI-Mededelingen No. 155 "Standaardbedrijfseenheden 1975", waarin tevens opgenomen de sbe per produkt op tuinbouwbedrijven.

(9)

Schematische verdeling opbrengsten- en kostenbestanddelen Be-berekening bruto-opbrengsten arbeids-kosten werktuigen loonwerk pacht rente vee, gewassen veevoeder, zaaizaad meststoffen overige kosten netto-over bewerkings kosten bewerkings-opbrengsten ) Sbe-berekening bruto-opbrengsten arbeids-kosten netto-pacht rente inventaris afschrijving, onderhoud veevoeder, zaaizaad meststoffen overige kosten netto-overschot I factorkosten (belonings-aanspraken) non-factor-kosten (toegeleverde grondstoffen en diensten)

I

factor-opbrengsten 11

(10)

Hiervan uitgaande is de waarde van 1 sbe in 1975 door prijsstij-ging en na aftrek van produktiviteitsverbetering gestegen tot ca. ƒ 400,-.

De schaal voor de sbe van 1975 is zodanig gekozen dat voor Nederland als geheel het totaalaantal sbe ongeveer gelijk is aan dat van 1968. Hetzelfde geldt voor de be. Verschuivingen in de normen kunnen dus alleen optreden als gevolg Van geconstateerde verschillen in de ontwikkeling tussen de verschillende sectoren en tussen de verschillende produkten onderling.

Op basis van de CBS-landbouwtelling 1975 zijn de verhoudingen in sbe gemiddeld per sector als volgt gewijzigd:

Verdeling produktie in % 45

9

3

15 28 Sbe in sbe ; 1975 % van ! 1968 100 96 80 92 103 Rundveehouderij Varkenshoude r ij Pluimveehouderij Akkerbouw

Tuinbouw (incl. akkerbouwmatige groenten)

Totaal Nederland (gewogen gem.) 100 99

In tabel 4.1 zijn opgenomen de be en de sbe per produkt in de

verschillende veehouderijsectoren. Tabel 4.2 heeft betrekking op de produkten van akkerbouwbedrijven. Ter vergelijking met de nor-men van 1975 zijn tevens de oude nornor-men vermeld.

De verschillen in de verhoudingen tussen be en sbe per een-heid produkt houden verband met de verschillen in bewerkingshoefte en factorinput. Bij de grondgebonden produktie is de be-werkingsbehoefte groter en de kapitaalbehoefte kleiner dan bij de

intensieve veehouderij. Dit komt tot uitdrukking in het aantal be per sbe dat gemiddeld voor de akkerbouwgewassen ongeveer 27, voor de rundveehouderij 23 en voor de intensieve veehouderij 19 be-draagt .

In 1975/76 zijn de nieuwe sbe op de LEI-bedrijven in gebruik genomen. Voor de be zal dit 1976/77 worden omdat deze normen op een later tijdstip gereed zijn gekomen.

(11)

Tabel 4.1 Be en sbe per dier per jaar op veehouderijbedrijven

Melkkoeien

Stieren ouder dan 1 jaar Jongvee

Mestkalveren

Mestvee, meststieren

Paarden (excl. werkpaarden) Schapen

Mestvarkens

Opfokzeugen en -beren Fokzeugen en -beren Leghennen 5 mnd. e.o.

Opfok kuikens/jonge hennen Slachtkuikens

Slachtkuikenouderdieren Slachtkuikenouderdieren jonger dan 6 maanden

Eenden voor de leg Eenden voor de slacht Kalkoenen voor de slacht Kalkoenen voor de broed Kalkoenen voor de broed jonger dan 7 maanden Overig pluimvee Nertsen

Konijnen voedsters Konijnen voor de slacht Grasland per ha

Graslandexploitatie per ha (hooi, kuil e.d.)

Werk voor derden per ƒ 100,-Boerenkaas per 100 kg Bewerkings-eenheden 1567 55 45 12 8 20 12 6 3 3 16 0,4 -0,1 . • 0,4 . # 1,0 • • 4,0 3,5 • -25 11 5

O

O

O

1)

O

2) 1975

o.

0.

o.

o,

0; 0;

o.

0: 1.

o.

o.

3. 3. 0, 46 23 13 9 12 15 6 3 3 25 ,28 ,13 ,07 ,50 ,18 ,50 ,18 ,15 ,00 ,35 ,35 ,5 ,5 ,35 22 26 9 6 Standaardbedrij fs-eenheden 1968 2,5 1,25 0,7 0,4 0,8 0,7 0,25 0,16 0,16 1,6 0,02 2) -0,004 0,03 . 0,02 0,004 0,025 0,06 0,01 • 0,2 0,175 • 1,0 — 0,19 0,2 1975 2,5 1,25 0,7 0,4 0,7 0,7 0,3 0,18 0,18

M

0,013 0,006 0,0035 0,03 0,01 0,03 0,01 0,008 0,07 0,02 0,02 0,2 0,2 0,02 1,0 — 0,19 0,2 1) 2) Incl. Incl. grasland, opfok. 14

(12)

Tabel 4.2 Be en sbe per ha gewas op akkerbouwbedrijven

Marktbare gewassen per ha: granen

cons, aardappelen (klei) cons, aardappelen (zand) pootaardappelen (klei) pootaardappelen (veen, zand) fabrieksaardappelen

vroege aardappelen suikerbieten bruine, witte bonen erwten, capucijners conservenpeulvruchten vlas bietenzaad koolzaad graszaad overige zaderijen zaaiuien zilveruitjes korrelmais

aardappelen te velde verkocht vlas te velde verkocht

zaaiuien te velde verkocht zaaiklaar verhuurd land deelbouw op eigen land Voedergewassen per ha: voederbieten

snijmais

snijmais te velde verkocht koolrapen, wortelen klaver, lucerne

ov. knol- en wortelgewassen ov. groenvoedergewassen Vervoederde nagewassen per ha: raaigrassen e.d.

stoppelknollen e.d. bladkool, snij rogge e.d. Diversen per ha:

asperges

vroege rode, gele, groene kool poot- en plantuien boomgaard landbouwbedrijven Bewerking eenheden 1967 90 230 230 275 275 145 350 190 125 115 85 90 230 105 135 105 250 350 90 125 60 . 40 110 190 70 , 190 70 , 70 . , • . . . • s-1975 70 155 145 190 180 120 230 150 110 105 65 105 220 85 95 85 155 155 80 125 55 100 35 90 125 85 60 160 55 130 60 55 110 80 600 400 280 150

O

2) 2) 2) 2) S tandaardbedrij fs-eenheden 1967 3,0 7,5 5,5 9,0 9,0 5,5 9,0 6,5 4,5 4,5 3,0 3,5 9,0 4,5 4,5 4,5 14,0 9,0 3,0 5,0 3,5 # 1,5 2,5 6,5 4,0 , 8,0 2,5 4,5 2,5 . # • 15,0 12,0 22,0 4,0 1975 2,5 7,5 6,0 12,0 9,0 4,5 9,0 6,5 3,5 3,5 2,0 3,5 9,0 3,0 3,0 3,0 7,0 6,0 2,5 5,5 2,5 5,0 1,5 2,5 4,5 3,5 2,5 7,0 1,5 4,5 2,5 1,5 4,0 2,0 20,0 17,0 14,0 4,5

1) Incl. stropersen en opslaan 85 be. 2) directe aflevering

inschuren en bewaren 45 be extra sorteren 50 be extra.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Although par- simony and species tree analyses found support for the monophyly of Fejervarya as currently understood, partitioned Bayesian inference and unpartitioned

Kerntaak 2 Draagt zorg voor de uitvoering van het werk in natuur en leefomgeving 2.5 werkproces: Zorgt voor informatie naar en ontwikkeling van medewerkers. Omschrijving De

De Sobane-strategie en het geheel van de methodes werden ontwikkeld door de Unité Hygiène et Physiologie de Travail van professor J.Malchaire van de Université catholique de

De technische verpleegkundige verstrekkingen en de toevertrouwde geneeskundige handelingen worden door de verpleegkundige uitgevoerd aan de hand van

De tekenaar werkvoorbereider stelt materialen en middelen voor die nodig zijn om het product te installeren, zodat hierover besluitvorming kan plaatsvinden. Plannen en organiseren

The second and third part of the volume re- flect more directly the main aim of the book to offer a new perspective on trav- el cultures, with thought-provoking articles themed

In verband met het bovenstaande werd een oriënterend onderzoek verricht (38) met het antibioticum Pimaricine, dat ons ter beschikking werd gesteld door de Koninklijke

Three scales were submitted to 744 undergraduate college students: Perceived Faculty Incivility Scale [PFIS], personal belief in a just world scale, and teachers' justice scale..