• No results found

De afzetstructuur van fokvarkens in 1973

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De afzetstructuur van fokvarkens in 1973"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

D r s . G . C . d e G r a a f t N o . 2 . 9 3

I n g . J . A . W . M . N i k s

DE A F Z E T S T R U C T U U R

V A N F O K V A R K E N S I N 1 9 7 3

M e i 1 9 7 7

Lib

9 """"* s

, 5 AUG. 197/

J H * - OTU0TM6EK . •

La n d b o u w - E c o n o m i s c h I n s t i t u u t

A f d e l i n g S t r u c t u u r o n d e r z o e k

12(^1

(2)

Lijst van verwante publikaties Med. en Ov. 42 Publ. no. 1.9 Med. en Ov. 76 Publ. no. 2.66 Inlichting 155 Inlichting 156 Publ. no. 2.86 Publ. no. 2.92 Vertikale integratie in de veehouderij Oktober 1970 Uitverkocht Afzetstructuur van varkens

in Nederland

Januari 1972 Uitverkocht De varkenshouder en zijn

markt-partner

Februari 1972 Uitverkocht De afzetstructuur van varkens,

varkensvlees en vleeswaren

Februari 1975 Uitverkocht Enkele voorlopige resultaten van

het onderzoek naar de vertikale integratie in de varkenshouderij

Januari 1976 Uitverkocht Enkele voorlopige resultaten van

het onderzoek naar de vertikale integratie in de varkenshouderij m.b.t. de contractproduktie van slachtvarkens

Maart 1976 f 3,-Afzetstructuur van slachtvarkens

âf-boerderij in 1973

December 1976 f 15,-Aan- en verkoopstructuur van

mestbiggen af-boerderij in 1973 f 12,50 April 1977

(3)

I n h o u d

WOORD VOORAF Blz. 5 1. HET ONDERZOEK 7 1.1 Doel en werkwijze 1.2 Nauwkeurigheid ' 2. ONTWIKKELINGEN IN DE VARKENSSECTOR 10 2.1 Inleiding 10 2.2 Nederland en de EEG 10

2.3 Produktie en bestemming van de slachtvarkens 10 2.4 Ontwikkelingen in de slachtvarkenssector 12 2.5 Ontwikkelingen in de varkensfokkerij 12 2.6 Stamboeken en fokkerij groeperingen IA

2.7 Varkensrassen en -kruisingen 16

2.8 Prijzenschema's 18 3. DE STRUCTUUR VAN DE VARKENSFOKKERIJ 19

3.1 Inleiding 19 3.2 Regionale spreiding en concentratie 19

3.3 Grote en kleine varkensfokbedrijven 23

3.4 De mate van specialisatie 23

3.5 Samenvatting 26 A. DE AFZETSTRUCTUUR IN GROTE LIJNEN 27

A.1 Inleiding 27 A.2 Het afzetpatroon 27

A.3 De relaties tussen varkensfokkers en hun

marktpartners 29 A.A Bijzondere structuren: fokken in groter verband 30

A.5 De varkensrassen en -kruisingen 3A

A.6 Samenvatting -" 5. PRODUKTIE EN AFZET VAN FOKBIGGEN 3 6

5.1 Het afzetpatroon 3 6 5.2 De relaties tussen varkensfokkers en hun

marktpartners 3'

5.3 De varkensrassen en -kruisingen A2

5.A Samenvatting A3 6. PRODUKTIE EN AFZET VAN FOKZEUGEN 44

6.1 Het afzetpatroon 44 6.2 De relaties tussen varkensfokkers en hun

marktpartners 46 6.3 De varkensrassen en -kruisingen 48

(4)

INHOUD (vervolg)

Blz.

PRODUKTIE EN AFZET VAN FOKBEREN 50

7.1 Het afzetpatroon 50 7.2 De relaties tussen varkensfokkers en hun

marktpartners 52 7.3 De varkensrassen en -kruisingen 53

7.4 Samenvatting 54 DE VARKENSHOUDERIJ ALS AFNEMER VAN FOKVARKENS 55

8.1 Inleiding 55 8.2 De aankoop van fokvarkens 57

(5)

W o o r d vooraf

Het onderzoek naar de afzet van fokvarkens is een onderdeel van een veelomvattend onderzoek naar de afzetstructuur en de ver-tikale integratie in de varkenshouderij. Doel van het onderzoek is het verschaffen van inzicht in het afzetpatroon van varkens af-boerderij, in de aard van de relaties tussen de varkenshouders en hun marktpartners en ten slotte ook in de betekenis van de con-tractproduktie in de varkenshouderij. Vergelijking van de huidige onderzoekresultaten met die van een vroeger onderzoek (1968), maakt het mogelijk ontwikkelingen waar te nemen. Dit laatste overi-gens alleen voor slachtvarkens en mesterijbiggen; voor fokvarkens werd door ons Instituut niet eerder een soortgelijk onderzoek in-gesteld, zodat we ons voor deze tak van bedrijvigheid moeten be-perken tot een "momentopname" t.w. de produktie en afzet in 1973. Alhoewel de onderzoekresultaten ook voor de individuele varkens-houders van belang zijn, is de informatie uit dit onderzoek toch primair bedoeld voor beleidsinstanties (overheid en belangengroe-peringen) en voor ondernemingen en instellingen die nauw betrokken zijn bij de varkensfokkerij (mengvoederproducenten, vleeswarenin-dustrieën, fokkerij-instellingen e.d.).

Deze publikatie over de afzet van fokvarkens is de derde in een reeks van publikaties over dit onderzoek. Reeds eerder ver-schenen rapporten over de afzetstructuur van slachtvarkens resp. die van mestbiggen. In nog volgende rapporten zal worden ingegaan op de aankoopstructuur van varkensvoer, de contractproduktie en de financiering van de varkenshouderij via contracten.

De gegevens werden verkregen door middel van een enquête bij willekeurig gekozen varkenshouders verspreid over geheel Nederland. De enquête werd in het voorjaar van 1974 uitgevoerd door de

dis-trictbureauhouders van de Stichting tot Uitvoering van Landbouw-maatregelen. Ook de medewerkers van de sectie Marktstructuur van het Landbouw-Economisch Instituut hebben een aantal bedrijven ge-ënquêteerd.

Een woord van dank aan de districtbureauhouders voor de wijze waarop zij deze omvangrijke enquête destijds hebben uitgevoerd,

is hier beslist op zijn plaats.

Deze publikatie is verzorgd door drs. G.C. de Graaff en ing. J.A.W.M. Niks van de afdeling Structuuronderzoek, sectie Markt-structuur. Bij de verwerking van het cijfermateriaal is assisten-tie verleend door enkele medewerkers van deze afdeling en door de afdeling Statistiek.

(6)

1. Het onderzoek

1.1 Doel en werkwijze

In 1974 heeft het Landbouw-Economisch Instituut een onderzoek verricht bij varkenshouders met de bedoeling inzicht te verkrijgen in de aan- en verkoopstructuur van varkens en varkensvoer in 1973. Dit onderzoek beoogde - kort samengevat - antwoord te krijgen op de vragen: Met wie en op welke wijze regelen de varkenshouders de aankoop van de door hen benodigde aantallen dieren en hoeveelheden varkensvoer resp. de verkoop van de door hen geproduceerde varkens. Dit alles tegen de achtergrond van een aantal belangwekkende ont-wikkelingen die zich de laatste jaren in de varkensfokkerij hebben voltrokken. Hierbij denken we aan de voortgaande specialisatie bin-nen de varkenshouderij (mesters, vermeerderaars en fokkers), de groeiende betekenis van de fokkerij groeperingen en daarmee samen-hangend, de sterke toename van de varkenskruisingen die in de plaats komen voor het zuivere ras. Figuur 1.1 geeft een schematisch overzicht van de onderzochte aspecten.

In dit rapport over de afzetstructuur van fokvarkens wordt aandacht besteed aan de aspecten vermeld in figuur 1.1 onder AI a t/m g excl. ë alsmede All a t/m d. De analyse in dit rapport

heeft betrekking op varkensfokbedrijven en fokvarkens d.w.z. de tak van varkenshouderij die zich richt op de ontwikkeling, produk-tie en vermeerdering van de "ouder-generaproduk-tie" van de slachtvarkens. Dit dus met uitsluiting van de produktie en afzet van mesterijbig-gen die als zodanig zijn bestemd voor de vleesproduktie.

Het onderzoek is verricht door middel van een enquête bij 2759 varkenshouders (fokkers, vermeerderaars en mesters), waarbij inbegrepen de volgende groepen bijzondere bedrijven: varkenshoude-rijen van fokkerij groeperingen, van veevoerleveranciers, van vee-handelaren en van vleesgrootvee-handelaren, alsmede selectiemesterijen en proefbedrijven.

De enquête bij varkenshouders is uitgevoerd door de district-bureauhouders van de Stichting tot Uitvoering van Landbouwmaatre-gelen (STULM), terwijl de bijzondere bedrijven zijn geënquêteerd door de medewerkers van de sectie Marktstructuur van het Landbouw-Economisch Instituut.

1.2 Nauwkeurigheid

De steekproef is getrokken uit de ca. 60.000 varkenshouderijen die medio 1973 waren geregistreerd t.w. slachtvarkensproducenten ca. 24.900, fokbedrijven (waarbij inbegrepen vermeerderaars!) ca. 22.200 en "combinatiebedrijven" ca. 12.900. Alle bedrijven zijn

(7)

o n § § » w MI M e E n • H 41 U - H V « M < k. « C < M J < a v > « u 41 oi t i a A u gi 3 o as ß a s

1 3

CA « 5 1

>

„ g « > i-l C O I I 1 s g g - J M N I I 4) « H> « 5 J H G - H t , a n > O I I C 41 41 £ Ö 3 «i o a

«

b Ä < f l O M U kl ai - a » u u eu eu C C C * C a > B - H » « I l M 4 c « to M « J 4 ^ > 4 l > S l> O. B 8 - g O H j i 'u M X 4) 5 o 41 k> M M B 3 «0 . * 1k. (J 1« a t * « S c h i t oc < M < I l « l u « O M «| - p . C kl « o 3 41 3 > k i S a ) q J 3 O 0 4 l - p « O k i < a « u - a 4i >u £ S a c w c c a « 41 41 41 l ï s s 1 1 «1 60 e c - H s £ « T . j j ,Jj * jj 2 'S S e ä a ° u U U « . * u v u eu 5 « O 11 0 k c 4i e 4i 4i 3 > S > J J M 41 U M f « I J « ki «U 1- y > 41 > 41 > 41 O U -H 41 -F4 41 >rf J£

«

M M (_> W M M Ä U > c 60 «0 3.3 S tS "c » J l I I 41 0 41 « J3 > M < u H •"• w a

•s

is-i -S« •§ oo n <D o . -S -S -S . -S Î •s i

-i

1s" 2 5 3 &„ ; j ] :„

l

II I

> u • n U U B • - M 41 41 • h. 3 I I D 1 M S 2 3 * <B a . — u c u ai m 4i till | H * » « O L i « —i tu e ki h c c ao 4i •-J 3 «1 O kl c ki M 3 B ta u — D. D0 4) Ek 41 60 J J ^ -rf c u o - a " 3 u * 2 S S k.!eo jt • « | L H kl C < 'S'S ü c j B I O O J T : ; <U.M 00 B i U I L J 3 « I ^ i f f l CU DC i 'S*? ? fi ! D J « « n i - a H - H v i a C m « B " 8 i B a > 41 kl c i j e eu ai H | H > ki *•>. c -S >i£ * -g c | u I 00 g . 3 S > 41 a c - • ** 5 > -s i f •• a i I > 41 O J3 » 1 I 6. « & î ï ' .Si • g k. 43 a 60 ki = e n ai B «i * J n ex 60 - • • ' a -M l î ^ û p « n Î T « n w a . s u ' c ^

H i ï l

s

l S s

k. -H U — J f l « C S 60 3 S B 41 ol -rj a ai «t o eu > - a U 4 J « J * > - H v i « s w 3 « < ; si1» > V U « f* •' -• S H U « B <j 5-S . -s r-3 s-> . * 4) O ,ki «J s->" I l h l i " C £ I l 3 i l • - • a s l I O C - O k i B i n S -O k> 5 « S 4 « 0 0 « I l C £ u '•< -c • H . - i >H B B C S G u t i « * J e ü k i w o - r ' j : -ri ^ S 41 3 : B > : j * « s > > eu T T 1 s s r k. k. T3 M -d ai c il û « u 'H " "* a 'ä ä B 41 S k l B u u « « • • I I Û ki -O kl M A > O > 41 > « O

(8)

t.b.v. de steekproeftrekking gegroepeerd in grootteklassen op grond van de geregistreerde aantallen slachtvarkens en/of zeugen. Daar-uit is een gestratificeerde steekproef getrokken in die zin dat op willekeurige wijze zijn getrokken 1% van de kleine bedrijven, 4,5% van de kleine middenbedrijven, 18,2% van de grote middenbedrijven en 100% van de grote bedrijven. De steekproef die uiteindelijk re-sulteerde omvatte zoals gezegd 2.759 bedrijven waarvan 768 slacht-varkensproducenten, 935 zeugenhouders en 1.056 "combinatiebedrij-ven". De gegevens t.b.v. dit rapport zijn dus in principe verkre-gen uit een enquête bij 1.991 zeuverkre-genhouders.

Rekening houdend met de verschillen in steekproefdichtheid per grootteklasse zijn de enquêteresultaten herleid tot een lande-lijk beeld. Daarbij dient men zich te realiseren dat het werken met een steekproef altijd leidt tot een zekere mate van statisti-sche onnauwkeurigheid als gevolg van toevallige omstandigheden. In bijlage 1 wordt daarop nader ingegaan. Naast toevallige afwij-kingen is het ook denkbaar dat systematische afwijafwij-kingen een sto-rende invloed hebben op de uitkomsten. In dit verband moet erop worden gewezen dat de betrouwbaarheid van de steekproef behalve door de wijze van steekproeftrekken, mede bepaald wordt door de juistheid van het adressenbestand waaruit getrokken wordt. Vrij-wel geen enkel adressenbestand is compleet en actueel zodat ook in het onderhavige onderzoek dit soort onnauwkeurigheden van in-vloed zijn geweest op de resultaten. Verder zij erop gewezen dat ook registratie- en interpretatiefouten oorzaken kunnen zijn van onnauwkeurigheden.

In het licht van deze overwegingen zal het duidelijk zijn dat de in dit rapport vermelde deels al afgeronde resultaten een nauw-keuriger indruk wekken dan in feite het geval is.

(9)

2. Ontwikkelingen in de varkenssector

2.1 Inleiding

Voor een juiste interpretatie van de onderzoekresultaten is het wenselijk deze te plaatsen in het kader van de ontwikkelingen die zich in de varkenssector hebben voorgedaan.

In dit hoofdstuk zal daarom afzonderlijk aandacht worden ge-schonken aan de plaats van de Nederlandse varkenshouderij in EEG-verband, de ontwikkelingen in produktie en bestemming van slacht-varkens én van fokslacht-varkens, de veranderingen in de

bedrijfsstruc-tuur van varkensmes terij en én van varkensfokbedrijven, de beteke-nis van varkensstamboek en fokkerij groeperingen, in samenhang daarmee de betekenis van de onderscheiden varkensrassen en -krui-singen en ten slotte aan het sinds een aantal jaren gebruikte prijzenschema voor fokvarkens.

2.2 Nederland en de EEG

Het Nederlandse aandeel in de totale EEG-varkensvleesproduk-tie (9-landen) bedroeg in 1973 ruim 10%, de consumpEEG-varkensvleesproduk-tie slechts 5%. Nederland behoort met Denemarken, België en Ierland tot de EEG-landen die varkens en varkensvlees exporteren, terwijl het Vere-nigd Koninkrijk, de B.R.-Duitsland, Frankrijk en Italië importeurs zijn.

De Nederlandse export van slachtvarkens, varkensvlees en vleeswaren maakte in 1973 ruim 30% uit van de totale export van alle EEG-landen en had in dat jaar een waarde van ruim 2 miljard. Dat was ongeveer één derde van totale Nederlandse export aan vee-houderij produkten.

2.3 Produktie en bestemming van slachtvarkens Uit tabel 2.1 blijkt dat in de periode 1965-1974 de binnen-landse slachtvarkensproduktie vrijwel zonder onderbreking is toe-genomen en wel met ongeveer 5 miljoen dieren d.w.z. ca. 80%. De

beschikbare hoeveelheid varkensvlees is op ongeveer gelijke wijze toegenomen.

In het bestemmingspatroon hebben zich nogal wat verschuivin-gen voorgedaan. In 1965 werd nog 61% in het binnenland afgezet, terwijl 39% werd geëxporteerd; 10 jaar later was 44% bestemd voor het binnenland en 56% voor de export.

In de periode 1965-1968 was de verdeling van de export over de drie onderscheiden hoofdgroepen van produkten vrijwel constant:

(10)

m H N 00 m 6-s m M i - i 01 01 •T4 u M 3 •a 0 ,-N u c o. ai

^

ci ai Uï «l-t T5 -a C a) o rf o e o ai • c — c •H X m --'

«

>

•a •rH ai x i r H ai ai

>

ai o x i a) M <a X I

,*

• H X ! O (A ai

«

ai S ai 01 X I 4-»

g

Cfl 01 01

!>

c ai C C 0 4-J c • H

^

ai

.se

4-t PLI

•s«

(11)

levende slachtdieren 6% (gemiddeld over deze vier jaren), varkens-vlees en spek 47% en varkens-vleeswaren en -conserven 47%. In 1969 tekende zich een definitieve verandering af die zich tot in 1974 voortzet-te t.w. een svoortzet-terke expansie van de export van levende dieren, de export van varkensvlees en spek groeide aanvankelijk sterk en sta-biliseerde zich in latere jaren, terwijl de export van vleeswaren en -conserven relatief sterk achterbleef.

2.4 Ontwikkelingen in de s lachtvarkenssector

In de periode 1966-1974 is de slachtvarkensstapel bijna ver-dubbeld, terwijl het aantal geregistreerde varkensmesterij en met bijna 32.000 stuks daalde; het aantal gemiddeld per bedrijf aan-wezige slachtvarkens werd ongeveer driemaal zo groot. Het is dan ook niet verwonderlijk dat naar verhouding zowel het aantal grote varkensmes terij en als het aantal op deze bedrijven aanwezige slachtvarkens na 1966 steeds is toegenomen.

Uit tabel 2.2 blijkt dat in 1974 op de grootste bedrijven (7% van alle slachtvarkensproduktiebedrijven) ruim een derdedeel van de totale slachtvarkensstapel aanwezig was. De kleinste be-drijven (69% van alle bebe-drijven) hadden in dat jaar nog niet een kwart van alle slachtvarkens.

Ook regionaal voltrok zich in de beschouwde periode een ver-dergaande concentratie van de slachtvarkensstapel: het aandeel van Noord-Brabant nam toe van 26% in 1966 tot 34% in 1974, ten koste

van het relatieve aandeel van de noordelijke en westelijke provin-cies; het aandeel van Gelderland, Overijssel en Limburg bleef on-geveer gelijk.

2.5 Ontwikkelingen in de varkens fokker ij

Een sterke groei van de slachtvarkensproduktie bracht een overeenkomstige toename van de "zeugenstapel" met zich mee, t.w. van 570.000 dieren in 1966 tot 840.000 dieren in 1974; dit is een toename van ca. 47%. Deze "zeugenstapel" omvat een tweetal catego-rieën van dieren t.w.: 1)

a. de vermeerderingszeugen die de mesterijbiggen produceren be-stemd om via de varkensmes terij te worden grootgebracht tot slachtvarkens (naar schatting ongeveer 90% van het totale aantal zeugen);

b. de fokzeugen die de fokbiggen produceren enerzijds bestemd voor de vervanging (ca. 1/3 per jaar) en de uitbreiding van

1) In de praktijk is dit strakke onderscheid veelal niet te maken; het komt nogal eens voor dat goede biggen uit de vermeerderings-stapel gebruikt worden als fokbiggen in plaats van mesterijbig-gen.

(12)

CU TS U T3 eu - O CU 3 73 O M P . en c 0) A i ni > O O o u 00 01 l u U 73 <U X I 0) 73 < f ß CT\ • H •— c <-> Q) O es u ß • H VO i—I \ û CU O l M — 4J l-l

5.2,

CU X H ß CU

>

• H 73 aj X> 1 4-J XI o «J ! - H 0 ) ß CO > •1-) • H H 73 <U X I 0 ) ß 0) M U CD > O O o X co CT* CM • co o vT) m ~- -d-< f co co CN CM oo r~ vj- — — o co CM ^O CM V f — — O C M en o oo oo < f Cf\ i—1 et) td U 0 H eu en eet ni t—t A ! eu 4-> 4-1 O o M OO M ni n) ß ß n) > ^ efl 0J 3 » ß eu ^ M m > 4-1 X i U ed r-J Cfl O o ~™ 4-1 O 4-1 1 en ß eu .* M n! > 4-1 X ! Ü ni t-t en O o en 1 o o ^— l en ß eu M U ni > 4-1 X i Ü CO • - I en O O m l o o CO i CU eu B G CU ee> ß eu M u m > 4-1 X i Ü n) i - i en O O u - i 1 • M eu Ai X en m CM O — ß ni ß 73 ni 73 M CU (J 73 eu n ß ni • H ed eu 3 r-l N M G ß eu eu e>o > 00 • i - l . H • H X I V4 4-1 73 en eu eu X E r-l l - l O O X ß W M ^ - * ^ N — CM 0 0 A! O CM a ni •o U eu 7 3 M ni ni 3 N ß eu oo 00 • r H X I 4-1 en eu e i - i o ß H ^ s CO ß eu 00 ß • H i - l t—1 eu 4-1 • H eu B 1 en PS o ß 0 u M

(13)

de vermeerderingszeugenstapel en anderzijds bestemd voor de verbetering, de vervanging en de uitbreiding van de fokzeugen-stapel.

In tegenstelling tot de slachtvarkensproduktie die in hoge mate is georiënteerd op het buitenland, is de zeugenhouderij vrij-wel geheel gericht op het binnenland. Hieruit blijkt duidelijk het intermediaire karakter van deze bedrijfstak die zich wat de "echte" fokzeugen betreft in feite bezighoudt met de produktie en afzet van produktiemiddelen.

Het aantal geregistreerde bedrijven met zeugen daalde in de periode 1966-1974 met bijna 27.000 bedrijven, wat gelet op de groeiende zeugenstapel, resulteerde in een toename van het gemid-delde aantal per bedrijf aanwezige zeugen van 9 in 1966 tot 25 in

1974. De relatieve betekenis van grote bedrijven werd in de be-treffende periode dan ook steeds groter; bedrijven met 20 en meer zeugen vertegenwoordigden in 1966 ca. 12% van het totaalaantal be-drijven, en in 1974 ca. 43%; het aandeel van de op die bedrijven aanwezige zeugen nam toe van 43% tot 81%! (zie tabel 2.3).

In de periode 1966 tot 1974 concentreerde ook de zeugenhoude-rij zich steeds meer in Noord-Brabant; het aandeel van Gelderland en Limburg bleef gelijk, dat van Overijssel en de overige provin-cies werd kleiner.

2.6 Stamboeken en fokker ijgroeperingen

De stamboekverenigingen spelen vanouds een belangrijke rol bij de verbetering en de instandhouding van de varkensrassen die in Nederland worden gebruikt. Door middel van een vrij gecompli-ceerd systeem van toetsing van fokdieren aan bepaalde normen, komt men tot een beoordeling op grond waarvan zowel beren als zeugen kunnen worden ingeschreven in het varkensstamboek. Inschrijvingen in het Nederlandse Varkensstamboek biedt zodoende bepaalde waar-borgen met betrekking tot de gebruikseigenschappen en de slacht-kwaliteit van de nakomelingen van deze dieren. Er zijn in Nederland een viertal regionale varkensstamboekverenigingen (Noord, Oost, West en Zuid); de overkoepelende organisatie is het Centraal Bureau voor de Varkensfokkerij in Nederland (C.B.V.).

De stamboekverenigingen beschikken over selectiemesterijen t.w. in Beilen, Lochern, Woubrugge en Someren. In principe kan men fokbiggen inzenden voor twee onderzoekingen ni. de combinatietoets waarbij een toom van vier biggen (2 zeugen en 2 beren) uit één

worp is vereist, én de berenprestatietoets waarbij een toom van twee biggen (2 beren) uit één worp is vereist. Gedurende de mest-periode worden de tomen op een aantal eigenschappen beoordeeld

(zoals groeisnelheid en voederconversie), terwijl van de zeugen ook nog het slachtresultaat wordt beoordeeld (zoals slachtverlies en ham- en karbonadepercentage). De totale waardering mondt uit in een index per toom én een individuele index per beer. Bij de

(14)

ON eu • 3 0) 0 0 N <U Ö ü 01

>

u • a <u e ca

>

M 3 3 4J O 3 O O U 60 M 01 01 • 3 G Ol (X) e 01 - * •r-1 — e o O u 0) H c 01 ^ - \ 60 CM 3 01 N c 01 >• c 01 s~. 6 0 CM 3 01 N Ci Ol

>

• » - ) ^ • l - l — u "0 01 , 0 O O O

oo vO p^

-*

u-i CM

C l C l vO VO O l w c 01

^*\

6 0 CM 3 01 N C 01

>

•i-n • H M T3 01

&

/ • ^ t — • O o o

o r u-i

^~

vO

~~

t — t V Û O o o o oo vl-C l o CM <• — o oo o> (M — o vO — ( N — o m oo — — C l u-l CM CM — -a- CM -3-CM o C l oo CM o -3-cr> O i VD — o H 01 ca ca ca I-t J<i 01 o o l-l 60 u cd cd ei a cd

>

u cd cd ö 01 6 0 3 01 a 01 60 3 01 N a ai 60 3 01 N e 01 6 0 3 01 N O CM O O CM O ITI l-l 01 01

e

ä 01 3 01 6 0 3 01 N O O 01 13 cd •a u 01 a • f i 01 t - i . ü a 01

>

• » - 1 • H VJ •3 01 J3

i - I O X H ^-s

1-1 01 01 S e Ol 6 0 M O l O a cd

>

C 01 6 0 3 ai N ^~\ CM

C 01 6 0 a • H i - l r-l 01 * J • H 01

f

w pq u

o t i pq 15

(15)

natietoets geldt dat tomen met een index van 85 en hoger premie-waardig zijn, terwijl een index van 85 en lager leidt tot afwij-zing. Gestreefd wordt naar een afwijzingspercentage van 33%. Alle zeugen worden geslacht; verder ook de beren van afgewezen tomen en de beren uit premiewaardige tomen met een individuele index van minder dan 85. Ten slotte worden ook de beren geslacht die op exterieur worden afgekeurd. Bij de berenprestatietoets wor-den de beren met een index van minder dan 85 danwei bij afkeuring op exterieur geslacht.

Verder is het mogelijk fokzeugen en -beren door het varkens-stamboek te laten beoordelen op de fokbedrijven; in dit geval wordt gesproken van bedrijfsprestatietoets.

Een belangrijk hulpmiddel voor het stamboekprogramma vormen de K.I. (kunstmatige inseminatie)-Verenigingen waar het berenbe-stand hoofdzakelijk bestaat uit stamboekberen. De K.I.-verenigingen hebben voor vervanging van hun berenbestand het voorkeursrecht voor aankoop van toetsberen uit het selectiemesterijonderzoek. Het bij-zondere van de K.I.-stations voor de varkensfokkerij ligt overi-gens grotendeels besloten in het "intensieve" gebruik van de fok-beren: de ca. 323 K.I.-beren (= ca. lj% van het aantal dekrijpe beren in 1973) namen ca. 8% van het aantal dekkingen voor hun re-kening .

Het overgrote deel van de dekkingen komt m.a.w. voor rekening van de natuurlijk dekkende beren op de individuele zeugenhouderijen Krachtens de Verordening Berenhouderij (1971) mogen alleen dekbe-ren worden gehouden, die zijn voorzien van een herkomstbewijs af-gegeven door een fokkerij-instelling als zodanig aangewezen door de Stichting voor het Fokkerijwezen in de Varkenshouderij. Ten aan-zien van de fokkerij-instellingen zijn te onderscheiden de reeds eerdergenoemde stamboekverenigingen en de zogenaamde fokkerijgroe-peringen. Deze laatsten zijn door de "Stichting" als zodanig aan-gewezen fokbedrijven of groepen van fokbedrijven buiten stamboek-verband in casu Euribrid, Fomeva, Varkensonderzoekcentrum Nieuw-Dalland, Hedelse Varkensfokkerij, Coöperatief Fokbedrijf Herpen, Cofok, Bovar en Seghers Hybrid. Het betreft ondernemingen in eigen-dom en werkend ten behoeve van mengvoederindustrieën en vleeswaren-industrieën. Deze fokkerijgroeperingen onderscheiden zich van de stamboekverenigingen door hun als regel gesloten fokprogramma's (die zijn gericht op de ontwikkeling en produktie van varkenskrui-singen in plaats van de zuivere teelt zoals vanouds nagestreefd door de varkensstamboekverenigingen), welke in tegenstelling tot de varkensstamboeken niet openbaar zijn, terwijl hun fokprodukten in een aantal gevallen niet vrij verkrijgbaar zijn.

2.7 Varkensrassen en -kruisingen

Recente officiële gegevens over de verdeling van de varkens-stapel naar rassen zijn er niet. In het jaar 1969 bestond de totale

(16)

varkensstapel voor 82% uit het Nederlands Landvarken, voor 14% uit Groot-Yorkshire, en voor 4% uit andere rassen en kruisingen.

Tabel 2.4 De verdeling van de varkensstapel naar rassen (1969)

Totaal waarvan: - NL - GY - P - Rest 2) Nederland 100% 81,8 13,6 0,4 4,2

O

Zuid 100% 97,0 1,0 0,2 1,8 Oost 100% 87,0 10,5 0,1 7,4 West 100% 3,5 92,5 0,7 3,3 Noord 100% 98,5 0,5 0,3 0,7 Rest 100% 44,3 52,8 1,5 1,5

1) Voor toelichting op gebieden zij verwezen naar blz.21 2) NL = Nederlands Landvarken

GY = Groot-Yorkshire P = Piétain

Rest = Overige rassen en kruisingen Bron: CBS-meitellingen

Uit tabel 2.4 blijkt verder dat het Nederlands Landvarken relatief zwaar vertegenwoordigd was in de regio's Zuid, Oost en Noord; het Groot-Yorkshire-ras was sterk vertegenwoordigd in het Westen en het Restgebied.

Sinds 1969 zijn echter wel wat veranderingen opgetreden. In de eerste plaats mag worden aangenomen dat het aandeel van het GY-ras is toegenomen; in de tweede plaats zal, in samenhang met het voorgaande, de betekenis van de varkenskruisingen sterk zijn gestegen. Ter toelichting het volgende^

De varkensstamboeken hebben zich traditioneel steeds ingezet voor de zuivere varkensrassen. Rekening houdend met het nog zeer beperkte relatieve aandeel van varkenskruisingen in de zestiger jaren ligt het voor de hand dat de samenstelling van de ingeschre-ven stamboekberen naar ras ongeveer moet overeenstemmen met de samenstelling van de hele varkensstapel. In 1969' was 12,5% van de ingeschreven stamboekberen en 13,6% van de Nederlandse varkenssta-pel van het Groot-Yorkshire-ras. In dat jaar tekent zich echter ook het begin af van een opmerkelijke verandering: in de dan vol-gende jaren neemt het GY-aandeel in het stamboekberenbestand sterk toe tot ca. 69% (!) in 1974. Ter verklaring: de ervaring heeft ge-leerd dat men d.m.v. kruising betere "produkten" verkrijgt. Voor een zeer groot deel betreft het enkelvoudige- of gebruikskruisin-gen van de rassen GY en NL waarbij met name GY-beren worden inge-zet; dit soort kruisingen wordt vooral toegepast op de individuele fok- en vermeerderingsbedrijven.

(17)

Daarnaast ontwikkelden de fokkerij groeperingen op basis van soms gecompliceerde fokprogramma's meervoudige kruisingen die veelal onder eigen merk en onder strenge regie op de "markt" wor-den gebracht. In de loop van het afgelopen decennium groeiwor-den de-ze fokkerij groeperingen uit tot als zodanig door de Stichting voor het Fokkerijwezen in de Varkenshouderij erkende fokkerij-instellin-gen met een belangrijk marktaandeel. In het vervolg van dit

rap-port komen wij hierop terug.

Parallel aan deze verandering (zij het met een zekere ver-traging) ontwikkelden de varkensstamboeken een stamboek-hybride-programma met mogelijkheden voor inschrijving van kruisingsdieren

in het stamboek. Ook hier geldt een strakke regie voor de produk-tie en afzet van de betreffende dieren.

2.8 Prijzenschema's

Eind 1973 introduceerde het Zuid-Nederlandse Varkensstamboek in samenwerking met de daar gevestigde Consulentschappen voor Varkens en Pluimveehouderij, een prijzenschema voor fokvarkens. In later jaren vonden dergelijke schema's ook toepassing in andere delen van het land. In de betreffende schema's worden de prijzen voor fokzeugen (= slachtvarkenmoederdieren) gedifferentieerd naar leeftijd van de dieren en gerelateerd aan de heersende marktprij- . zen van mesterijbiggen. De betreffende schema's geven m.a.w. aan welke prijzen de fokkers ontvangen voor de fokzeugen die zij ver-kopen aan de vermeerderaars.

De invoering van deze stamboekprijzenschema's moet worden ge-zien tegen de achtergrond van een aantal structurele veranderingen in de varkensfokkerij. Het laat zich aanzien dat de fokkerij en de vermeerdering, mede onder invloed van complicaties bij rassen-kruising, in de komende jaren meer en meer zullen worden uitgeoefend op afzonderlijke bedrijven: Dit brengt aan- en verkoop van fokzeu-gen met zich mee. Een vaste relatie tussen fokker en vermeerderaar en een daarop geënt prijzenschema geeft beide partijen betere mo-gelijkheden voor planning en inzicht in kosten en opbrengsten.

(18)

3. De structuur van de varkensfokkerij

3.1 I n l e i d i n g

Dit onderzoek geeft inzicht in de aan- en verkoopstructuur van fokvarkens d.w.z. al die varkens die zijn bestemd voor verder produceren hetzij in de (top-)fokkerij, hetzij in de vermeerde-ringssector. Tot goed begrip van wat in dit en de volgende hoofd-stukken aan de orde komt zijn in figuur 3.1 de onderscheiden pro-duktiesectoren van de varkenshouderij in hun onderlinge samenhang weergegeven op grond van produktiegegevens in 1973. Het gaat in dit schema om een min of meer theoretische benadering van de samen-hangen tussen de verschillende produktiesectoren in de varkenshou-derij. De betreffende cijfers zijn daarom niet geheel vergelijk-baar met de cijfers die elders in het rapport worden vermeld. In dit rapport gaat het om de aan- en verkoop van fokvarkens door de fokkerij (produktiesectoren 3 en 4) én de aankoop van fokvarkens door de vermeerderingssector (produktiesector 2). Het zal, gelet op het voorgaande, duidelijk zijn dat de aan- en verkoop betrek-king heeft zowel op (top-)fokmateriaal als op vermeerderingsmate-riaal. Ons onderzoek geeft m.b.t. dit onderscheid geen nadere in-formatie. Slechts incidenteel kan daarover bij benadering wat meer worden gezegd.

Het onderscheid in produktiesectoren zoals weergegeven in fi-guur 3.1 loopt geenszins parallel met de betreffende produktiebe-drijven. Weliswaar treft men "zuivere" fokbedrijven en "zuivere" vermeerderingsbedrijven aan, maar op het merendeel van de bedrij-ven worden de verschillende produktierichtingen toch in combinatie uitgeoefend. Het is de bedoeling van dit hoofdstuk wat meer in-zicht te geven in de structuur van de varkensfokkerij waarbij niet alleen aandacht voor de verschillende (combinaties van) produktie-richtingen, maar ook voor het aspect van grote en kleine fokbedrij-ven, de mate van specialisatie op de varkenshouderij, andere bij-zondere kenmerken van de bedrijven en de regionale spreiding.

Uit de onderzoekingsresultaten komt naar voren dat in 1973 ongeveer 388.100 fokvarkens beschikbaar kwamen; daarbij waren 21.199 landbouwbedrijven betrokken met een gemiddelde afzet van

18 dieren. De afzet bestond voor 77% uit fokbiggen, 17% uit fok-zeugen (incl. opfokfok-zeugen) en 6% uit fokberen. Dieren tot een leef-tijd van 9 weken werden aangemerkt als fokbiggen waarbij inbegrepen de uit eigen bedrijf afkomstige dieren bestemd voor de vervanging en eventuele uitbreiding van de eigen fokvarkensstapel t.w. circa 206.600 dieren dat is iets meer dan de helft van het totaalaantal. 3.2 De regionale spreiding en concentratie

Provincies en groepen van provincies zullen als regio worden beschouwd. In volgorde van belangrijkheid kunnen de volgende pro-duktiegebieden worden onderscheiden.

(19)

(A e Ol

*

M 10

>

4 J J = y <a W i n C 0 ) V 4J 0 0 OD 0 0 a i * H £ A 0 1 a i a i o o - a s h a i a i N a i m g s a> —4 > n e a i 1 ûO M 3 o ai [ h N C a i S 4 J 5 C S 1 t a C a i 0 a i u o u a i a> a i 3 -a o u (Xi o o o 0 0 o m d i

*

•ö T 3 0 a a i X I M o o £ 01 x t • H C O O h 01 o o 0) M o o 4J 01 • • CO —1 o c o 01 T J - » > o s u M -- c RU O w eg _ 01 w

ti

01 0 c _*S « 41 I J > M W q a i ti > a i x i 01 U > H M x ; 4J n n u j d a i « (0 3 > r - i - d c 4-i » o ai x : h H U c a. 3 « <g a i I - H > a i N co i - l a i ta • • H « > 4J O •

1

Ui CU

"

u + a l X 1 r c a> 0 0 0 0 J 3 h 01 4-1 co 01 a o o o d o> m d i O l v O o l m —1 X o o o 0 0 t£> d U + Q X «<c 03 CJ C 01 0 0 0 0 X I ca

>

• H 3 O O O o 0 0 o 0 0 c - H u 01 -o M 01 01 6 01 > c 0 1 c w | ti X 01 - r 6 0 " 0 0 r ••-I a X I *• •r-> Cl • H 1 h 1 a i *-» I n «

%>

4 ti * r a *. > • * 01 »i • H C 4-1 1 3 • o O M CU ( M i S J 3 c 0 ) 0 0 3 0> N CA 0 0 e - c l u a> t ) M a i o>

B

01

>

o o o 0 0 r-*-%o 1 U"> o : o i o tt « o 0 0 1 — o • B 0 0 • H T J ; § » ai X I j 4 h J o ( o £ 01 4 ' H 4 J2 Cd l u l 1-J S 0 01 n 01 • O o o m ( N CO CM u - > l c M 1 — X O O O 0 0 r -\ o c 01 0 0 0 cd

>

u a>

>

CO M i-H I J M m - i a i

<

r C a i I J a i • H o o o o - T olco O | * 0 —1 X U " » | f M l— X O O O 0 0 r*« \o c cd

>

01 • r J 4-1

,*

3 • O 0 I J a. c a i a i T3 0 0 'S a 01 X I u o o £ m cd 3 C * 0 0 O l v o -1 X -12 1 0 ) e ai ai 4-1 M 3 • O 0 I J 0 . / - V

_*

U 3 m I J n j - o *«-> a> • r * m * J u /eu ai CM 01 CO CO 0 0 P . 3 U V O N 3 0 ) 0 0 01 c — • H M U 01 O • Ö O M > 01 0 ) 4-> Ê-3 a i > * J ti <B 0) > a> e . . o l a oo ai oo 4-1 - H a xi 3 O . a ) 0 ) - O S'a cd «

s>

• H M 3 C M —' m O o o o

i k 01 c 41 0 0 3 Ol N CO 0 0 C M Ol •a M a i S! g 01

>

3 g1 M ' H ai oo M a M cd o > 01 JL- > M G O ai o 0 0 > 0 0 •M a i x i - H JA 4J £•3 T ) 0 O cd u > P . co 0 ) -r-l • r i c» 4J cd • 3 " •g h U* en 1"* ail • 1^ •o •a c a i oo 3 a i N

.*

O •4J O o \D m i o o o d

-*

m •a 0 0 • H T ) O c ai X t U O o

>

0 ) • H J 3 O o o o

**

u ci a> 0 0 0 0 x> M 01 4-1 0 ) s 0 ) . Ü a i C Ci

s

u-> r » X O o \D <T m co C V

>

a i 4-> C a i u V u 3 T J O U a Ci ai 0 0 3 a i N 01 N a i a c a i i j a i -a o o \ 0 m CM 1 ï m l o i 1-X O o

«

^*

u-i S a i 0 0 3 a i N M o I M a w 0 0 c n

>

i j a i

>

a i 4J C0 U « I a l * - Ï I M

^

f a 01 M V • o o o m m

-*

B o l o o l m —1 M m | e M 1— X O o •x>

m

ti

a

>

V •iH 4 J J i 3 *a o h a. c

«

01 »o 0 0 • r t »o Ö ci a i X I M O O £ m cd

>

M 01 •o U *a cd g U a i • H X ! ( 0 •r-l

.*

2 •O W • H 4-1 a i a i CO o o m »n A 14-1 I m wJ -1^ 0 0 0 0 C 01 c o o a i 3 0 0 a» s N a i J i N O J i • H 0 UH ^ C ••-> cd o • H > r*. W O ai oo Ma •*> M - H 0 oo • t u c 0 , « o o 5 o 4-1 ( J m a i • > m v-' -* h m a o at o -a 0 0 > 0 0 0 0 - H • r l 11 - a X i - H o J i * J C O U S « - i 3 X > • O SP * cd h o > D . O ai - H U • H co ai w ta -M Mm x: 3 o * 4 -a-e ai id T3 > ' H Ci «0 ' H •H 01 M M 4J M ai ^ oo •o 3 id ti TJ 0 o ai I J * a co CL, tu o. • H C O w ai M -o ai p - H -w • a ai 4J O X Kl H O C p . W -i-l 1 M X I : v B w o o CO ti U ai o u C -I = ai -H ai 4-1 cd H B « <d ai g 4J C J£ ai ai 0 > e ai G M u ai o o •o o w 2 u OO-r-»^ e - H 3 ti ai o « ^ h ^î ^! CL 01 3 K )J ai T3 O * ti 4J 01 ai -^ * *H ai p u -M oo j= 2 co c a H - H a> M o 4J x> »y • o m m C -H H 00 ' H ai ai u „, x: oo ai «; •r-, 00 C 'H -^ c o « t-i -i-i ui ai ï C o. 4J s -r-i w u X N ai -rl U > N en ti M ai ai «i af x i oo - H > - c Î2 o ti -H * ai - o x i ai 4-1 3 „ •o - H o g . _ 3 Xî O ti x i m „ > « 3 « -H x: 2P u ai o ^ c "* •* , - i ai 4-1 ti •rl h ^ « » ai s . * j a t a ai p j i o H ai o H ai H m p. co

(20)

De zuidelijke produktieregio die de provincies Noord-Brabant en Limburg omvat; de hier gevestigde landbouwbedrijven nemen ca. 43% van de in totaal geregistreerde afzet voor hun reke-ning. Binnen dit gebied valt het accent op het oostelijk deel van de provincie Noord-Brabant t.w. de Oostelijke Kempen en het Peelgebied alsmede het daarop aansluitende noordweste-lijke deel van de provincie Limburg.

Het oostelijke produktiegebied dat de provincies Gelderland en Overijssel omvat. Dit gebied levert ca. 3 7 % van de lande-lijke afzet. Binnen deze regio concentreert zich de voort-brenging heel sterk in het oosten van de provincie Gelderland t.w. de Achterhoek en het Oude IJsselgebied en in mindere mate in het Land van Maas en Waal.

Op de derde plaats volgt het westelijke produktiegebied met ca. 13% van de totaalafzet. Het accent ligt hier op het oostelijke deel van Zuid-Holland en het aansluitende noord-westelijke deel van Utrecht.

De noordelijke provincies Friesland, Groningen en Drenthe vormen regio Noord met ca. 5% van de afzet. Van duidelijke concentraties binnen deze regio is eigenlijk geen sprake. Dat laatste geldt eveneens voor de twee resterende provincies Noord-Holland en Zeeland die nauwelijks van enige betekenis

zijn: slechts ca. 2% van de totale afzet.

Voor een meer gedetailleerd overzicht zij verwezen naar tabel 3.1 en figuur 3.2.

Tabel 3.1 Regionale verdeling van varkensfokbedrijven te fokvarkens Nederland waarvan in de regio' Zuid - Noord-Brabant - Limburg Oost - Overijssel - Gelderland West - Utrecht - Zuid-Holland Noord Groningen - Friesland - Drenthe Rest - Noord-Holland - Zeeland s: Aantal bedrijven

21.

,199

% 32 46 11 8 3 22 10 19 27 4 7 2 1 5 2 1 Afgezette fokvarkens

388. .100

% 46 36 11 5 2 34 12 11 25 5 6 2 1 2 1 1 en afgezet-Gem. < if zet per bedrijf

18

26 14 23 12 10 28 22 11 16 23 23 14 28 9 9 14

N.B. De Noordoostpolder en Oostelijk Flevoland zijn gerekend tot de provincie Overijssel.

(21)

Figuur 3.2 Spreiding en concentratie van het aantal afgezette fokdieren (incl.eigenbedrijf) in de onderscheiden provincies en DBH-gebieden.

# per 1000 afgezette fokdieren (inclusief eigenbedrijf) DBH-gebieden zijn ambtsgebieden van de districtsbureau-houders van de Stichting tot Uitvoering van Landbouw-maatregelen.

(22)

3.3 Grote en kleine varkens fokbedrij ven

Het aantal fokvarkens (fokbiggen, fokzeugen en fokberen) dat in het jaar 1973 op de betreffende bedrijven beschikbaar kwam voor verkoop naar andere bedrijven is als criterium gebruikt voor de indeling van de betrokken varkensfokbedrijven naar omzetklassen.

Uit tabel 3.2 valt af te leiden dat 42% van de fokvarkens wordt geproduceerd op bedrijven die hun fokproduktie uitsluitend richten op de vervanging en eventuele uitbreiding van de eigen stapel fokvarkens en/of vermeerderingsvarkens. Het gaat hierbij om 16.607 bedrijven (dat is 78% van het totaalaantal bedrijven) met een gemiddelde produktie van slechts 10 fokvarkens per jaar.

Tabel 3.2 Fokbedrijven ingedeeld naar jaarafzet van fokvarkens

Totaal

waarvan bedrijven zonder verkopen - met afzet van:

1 - 50 d: 50 - 200 d: 200 - 600 d: 600 - 1.200 d: 1.200 - 2.400 d: 2.400 dieren en Leren Leren Leren Leren Leren meer Aantal bedrij iven 21.199

%

78 16

4

2

«

,

O

2) 3) Afgezette fokvarkens 388.100

%

42 10 19 18

4

1

6

Gem. per 1

2

5

afzet bedrijf 18 10 11 78 270 723 .100 .525 1) 22 bedrijven. 2) 2 bedrijven. 3) 4 bedrijven.

Verder blijkt dat de resterende 4.592 bedrijven met een ver-koop aan andere bedrijven van minstens 1 fokvarken, qua aantal sterk geconcentreerd zijn in de kleinste afzetklasse. De gemiddel-de afzet van gemiddel-de genoemgemiddel-de 4.592 verkopengemiddel-de bedrijven bedraagt (in-clusief bestemming in eigen bedrijf) ca. 48 dieren op jaarbasis.

Een klein aantal van 28 grote tot zeer grote bedrijven heeft een aandeel van 11% van de totale afzet; tot deze groep behoort ook het merendeel van de fokkerij groeperingen. We komen daar later nog op terug.

3.4 De mate van specialisatie

De varkenshouderijen kunnen op twee manieren worden ingedeeld naar de mate van specialisatie, nl. naar de relatieve betekenis

(23)

van de varkenshouderij(fokkerij»vermeerdering en mesterij) binnen de totale bedrijfsvoering 1) (= specialisatiegraad) en naar de mate van specialisatie binnen de varkenshouderij (= soort varkens-houderij) .

Uit tabel 3.3 blijkt dat iets minder dan 90% van de varkens-fokbedrijven een gemengd karakter heeft (varkenshouderij in zijn geheel maximaal 75% van de totale bedrijfsomvang). Bijna 12% van de bedrijven is sterk gespecialiseerd (meer dan 75% varkenshoude-rij). Uit de tabel kan verder worden geconcludeerd dat de gemid-delde afzet per bedrijf groter is, naarmate de specialisatie gro-ter is.

Tabel 3.3 Fokbedrijven ingedeeld naar specialisatiegraad

Aantal Afgezette Gem. afzet bedrijven fokvarkens per bedrijf Totaal

waarvan bedrijven met: tot 25% varkenshouderij - 25 - 50% varkenshouderij - 50 - 75% varkenshouderij 75% varkenshouderij e.m. 1.199

%

44 34 11 12 388.100

%

14 34 24 28 18

6

18 38 44

Tabel 3.4 met gegevens over de mate van specialisatie binnen de varkenshouderij (= soort varkenshouderij) behoeft wat nadere toelichting. Bij de typering van de bedrijven is erop gelet of uit één of meer van die produktiesectoren dieren aan anderen werden verkocht; afhankelijk daarvan werden de bedrijven getypeerd als zuivere fokker, fokker-vermeerderaar, fokker-vermeerderaar-mester, fokker-mester, vermeerderaar of vermeerderaar-mester. Dit betekent b.v. dat bedrijven die de produktie aan fokdieren geheel bestemmen voor vervanging en eventueel uitbreiding van de vermeerderingssta-pel en alle daarmede geproduceerde mesterijbiggen verkopen aan an-dere bedrijven, zijn getypeerd als vermeerderaars.

De betekenis van de zuivere fokkers d.w.z. de bedrijven die uitsluitend fokdieren verkopen is zeer beperkt. Dat ligt ook in de lijn van de verwachting aangezien het fokken een zeer speciale be-zigheid is waarbij bijna altijd wel dieren beschikbaar komen die niet voor de fokkerij of vermeerdering geschikt zijn.

1) Op basis van standaardbedrij fseenheid (sbe). Een standaard-bedrijf seenheid is een eenheid waarin de omvang van een agra-risch bedrijf en van de afzonderlijke produktierichtinggn binnen een bedrijf wordt gemeten. Een sbe komt overeen met een bepaald bedrag aan toegerekende factorkosten in een basis-periode bij een doelmatige bedrijfsvoering en onder normale omstandigheden.

(24)

Tabel 3.4 Varkensfokbedrijven.ingedeeld naar soort varkenshouderij Totaal waarvan: zuivere fokker - fokker-vermeerderaar fokker-vermeerderaar-mes ter - fokker-mester - vermeerderaar - vermeerderaar-mester Aantal bedrijven 21.199

%

3

14

4

1

54 24 Afgezette fokvarkens 388.100

%

3

38 16

1

30 12 Gem. per , afzet bedrijf 18 22 49 68 25 10

9

Ca. 54% van de fokvarkens is afkomstig van bedrijven waar naast de afzet van fokvarkens ook die van mesterijbiggen en/of slachtvarkens een rol speelt; deze groep omvat 19% van de bedrij-ven. Vermeldenswaard is nog dat de gemiddelde afzet van fokdieren bij deze bedrijven groter is dan die bij zuivere fokkers én die bij vermeerderaars en vermeerderaar-mesters; laatstgenoemde be-drijven (ruim driekwart van het totaal) houden de geproduceerde fokvarkens geheel in eigen bedrijf. Er zij op gewezen dat de ver-meerderaars én de vermeerderaar-mesters een deel van de benodigde vermeerderingsdieren aankopen bij andere bedrijven. We komen hier-op later nog terug.

Uit tabel 3.5 blijkt de verdeling van de varkensfokkerij over zuiver agrarische bedrijven (bedrijven waarop "het boer zijn" van de ondernemer hoofdactiviteit is), bedrijven in eigendom van agra-rische industriële- en handelsondernemingen, agraagra-rische bedrijven met een zeer specifiek karakter (zoals selectiemesterijen, proef-bedrijven, bedrijven van fokkerij groeperingen) en "overige bedrij-ven" (waar de varkenshouder slechts een zeer beperkt deel van zijn

inkomen verdient).

Tabel 3.5 Varkensfokkerijen verdeeld naar karakter van het be-drijf

Totaal waarvan:

zuiver agrarische bedr. - bedrijven van handel

en industrie - agrarische bedr. met

specifiek karakter "overige bedrijven" Aantal bedrijven 21.199

%

89

1

.

10 Afgezette fokvarkens 388.100

%

87

1

6

5

Gem. per . afzet bedrijf 18 18 29 , 244

9

25

(25)

Bijna 90% van de varkensfokkerij vindt plaats op zuiver agra-rische bedrijven; deze grote groep van bedrijven bepaalt het ge-middelde beeld in de varkensfokkerij. De kleine groep bedrijven met specifiek karakter heeft een zeer grote gemiddelde afzet.

3.5 Samenvatting

Gemiddeld per bedrijf werden slechts 18 fokvarkens per jaar afgezet. De produktie van fokvarkens wordt in het algemeen uitge-oefend naast andere produktierichtingen in de varkenshouderij

(voornamelijk de vermeerdering) en/of andere takken van agrarische bedrijvigheid. Meer dan driekwart van de bedrijven verkoopt zijn fokvarkens niet maar gebruikt de dieren voor vervanging en even-tuele uitbreiding van de eigen vermeerderingsstapel. Van de 21.199 bedrijven die zich bezighouden met de produktie van fokvarkens richt 78% zich geheel op zelfvoorziening; de gemiddelde produktie van die groep bedraagt 10 dieren per bedrijf per jaar. Tot de

grotere bedrijven behoren o.a. de zogenaamde fokkerij groeperingen die duidelijk afwijken van het gemiddelde beeld in de varkensfok-kerij . Evenals de produktie van slachtvarkens en de vermeerderings-stapel, is de varkensfokkerij in het zuiden, het oosten en in min-dere mate in het westen geconcentreerd.

(26)

4. De afzetstructuur in grote lijnen

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uitgegaan van de totale afzet van de 388.100 fokdieren t.w. 300.600 fokbiggen (tot een leeftijd van ca. 9 weken), 69.300 fokzeugen (volwassen dieren en opfokzeugen) en 18.300 fokberen. Allereerst wordt een inzicht gegeven in het afzetpatroon waarbij aandacht voor de onderscheiden categorieën van afnemers. Daarna gaan we in op de relaties die er bestaan tus-sen de agrarische bedrijven enerzijds en de afnemers anderzijds, terwijl we ten slotte zullen stilstaan bij de betekenis van de verschillende rassen en kruisingen.

4.2 Het afzetpatroon

In het afzetpatroon (figuur 4.1) geven de percentages de ver-deling van de afzet over categorieën van afnemers weer; dat zijn, gerekend vanaf de fokkers, de eerste personen en bedrijven die de fokvarkens voor eigen rekening en risico kopen.

In 1973 werd ca. 54% van de beschikbaar komende fokvarkens binnen het eigen bedrijf gehouden ter vervanging en uitbreiding van de stapel fokvarkens. Vier vijfde hiervan betrof

bedrijfsin-terne "leveranties" op vermeerderingsbedrijven d.w.z. bedrijven die zich toeleggen op de produktie van mesterijbiggen voor verkoop of voor verdere produktie op hetzelfde bedrijf tot slachtvarkens. Het gaat hier om de activiteiten van 16.607 bedrijven met een ge-middelde produktie van ca. 10 fokvarkens per bedrijf. Het reste-rende vijfde deel betreft bedrijfsinterne "leveranties" op bedrij-ven die zijn te typeren als fokbedrijbedrij-ven ebedrij-ventueel in combinatie met vermeerdering en/of mesterij. Deze groep omvat 2.111 bedrijven waarbij moet worden aangetekend dat de hier bedoelde bedrijven een deel van de afzet verkopen aan andere bedrijven.

Uit het voorgaande kan worden afgeleid, dat 46% van de totale afzet wordt verkocht. Het gaat hier om een groep van 4.592 bedrij-ven met een gemiddelde van 48 verkochte fokvarkens per bedrijf.

De belangrijkste groep van kopers vormen de landbouwbedrijven in casu fokkers en vermeerderaars; zij kopen 26% van het totaal aantal beschikbare fokvarkens. Ca. { van deze transacties komen tot stand door een tussenpersoon (stamboekverenigingen, varkens-handelaren, veeafzetverenigingen en veevoerleveranciers). Zie ook tabel 4.1.

De varkenshandelaren nemen 7% van de fokdieren af; ook als we rekening houden met commissietransacties (1 ä 2%) dan nog mag geconcludeerd worden dat de handel slechts in geringe mate is

(27)

Figuur 4.1 Het afzetpatroon van fokvarkens in 1973. VARKENSFOKBEDRIJVEN EN VERMEERDERINGSBEDRIJVEN

— 3 Z

D

D

n

5 M 26%

7% Fokkerij

groeperingen Vleeswaren-fabrieken

4% 6%

Veevoer-leveranciers Overige

2%

VARKENSFOKBEDRIJVEN in totaal 21.199 bedrijven waarbij inbegrepen proefbedrijven selectiemes-terijen, fokkerijgroeperingen, bedrijven in eigendom van handel en industrie en andere bijzon-dere bedrijven.

Toelichting: In het stroomdiagram is uitgegaan van het totaalaantal verkochte fokbiggen, fok-zeugen en fokberen t.w. 388.100 dieren. De onderbroken staaf geeft de bedrijfs-interne levering aan; de pijlen de transacties tussen individuele bedrijven be-horende tot de aangegeven categorieën. De arceringen betreffen commissietransac-ties bij stamboekverenigingen (geheel) en bij veehandelaren (ten dele).

De eerder vermelde 388.100 dieren geven geen juiste indruk van het aantal fokzeu-gen en fokberen dat ter vervanging en uitbreiding van de fok- en vermeerderings-stapel is ingezet. De selectiedruk leidt ertoe dat de werkelijk ingezette fokdie-ren beduidend lager zullen zijn dan de verkochte aantallen. Om nog een andere reden leidt sommering van de aantallen der afzonderlijke categorieën van dieren tot een onjuist beeld nl. in die gevallen dat b.v. wordt geleverd aan opfokbe-drijven en aan selectiemesterijen; men zou kunnen zeggen dat hierdoor dubbeltel-lingen ontstaan.

De figuur kan de suggestie wekken dat veehandel, fokkerij groeperingen, vleeswaren-fabrieken e.d. in het afzetpatroon en in het aankooppatroon van gelijke betekenis zijn. Als gevolg van onderlinge transacties hoeft dat niet het geval te zijn. Daarom zijn in het bovenste deel van de figuur geen percentages vermeld.

(28)

trokken bij de afzet van fokvarkens «n veel minder dan b.v. bij de afzet van slachtvarkens (incl. commissie ca. 50%!) en mesterijbig-gen (ca. 1/3).

De fokkerij groeperingen (o.a. als afnemers van dieren gepro-duceerd door de sub-fokkers) nemen 4% af, de vleeswarenfabrieken

(incl. coöperatieve veeafzetverenigingen) 6%, de veevoerleveran-ciers 1%, en de "overige afnemers" (selectiemesterijen, proefbe-drijven, buitenlandse afnemers, etc.) ten slotte 2%.

Tabel 4.1 Transacties direct en via tussenpersoon naar categorie van afnemers (in % van het totaal)

Via tussenpersonen Totaal Directe _ _ ^ ^ _ _ ^ ^ _ _ _ ^ _ ^ _ _ ^ _ _ ^ _ aantal leve- commis- stam- vlees-

vee-dieren ringen s ionairs boek

waren-fabr. voer-lev. Totale afzet waarvan naar: - kopende onder-nemingen 388.100 92,0 1,5 180.506 82,7 3,2 0,5 12,9 0,7 0,5

4.3 De relaties tussen varkensfokkers en hun m a r k t -partners

De relaties tussen varkensfokkers en hun marktpartners vormen een belangrijke component van de afzetstructuur. Het gaat hierbij vooral om de duurzaamheid van deze relaties waaruit een indruk wordt gekregen van de stabiliteit van het afzetpatroon. Belangrij-ke door ons onderzochte elementen zijn daarbij: het aantal, de duur en de aard van de relaties. Het spreekt vanzelf dat de duur-zaamheid van een bepaalde relatie afhankelijk is niet alleen van het gedragspatroon van de verkopers (in casu de varkensfokkers) maar evenzeer van de afnemers.

Het aantal relaties is berekend met behulp van het aantal afnemers en/of tussenpersonen waarmee gedurende de periode van één jaar (= 1973) zaken werd gedaan. Zo is er in de gevallen waar-in alle fokvarkens waar-in 1973 werden verkocht aan dezelfde afnemer, sprake van één relatie. Ook als alle fokvarkens via dezelfde tus-senpersoon aan steeds dezelfde afnemer worden verkocht, is sprake van één relatie. Als de dieren via dezelfde tussenpersoon aan twee verschillende afnemers worden verkocht, is er sprake van twee re-laties. Als uit de verkregen gegevens niet was op te maken om hoe-veel afnemers het ging is het aantal relaties vastgesteld op "on-bepaald". De algemene conclusie is dat de verdeling van de betrok-ken fokkerijen naar aantal relaties sterk beïnvloed wordt door het overwegende aspect van de zelfvoorziening. Als gevolg hiervan is op een zeer groot deel van de bedrijven het aantal relaties beperkt

(29)

tot één. Verder blijkt dat de bedrijven met meerdere relaties ge-middeld in 1973 meer dieren verkochten dan de bedrijven met één relatie. Voor meer gedetailleerde informatie zij verwezen naar de afzonderlijke hoofdstukken over fokbiggen, over fokzeugen en over fokberen.

Bij elke transactie is tijdens de enquête ook gevraagd naar de tijdsduur gedurende welke men al ononderbroken zaken deed met de genoemde afnemer. Als niet-onderbroken relaties zijn beschouwd al die gevallen dat elk jaar minstens éénmaal aan de genoemde af-nemers werd afgezet. De relaties zijn wat hun duur betreft als volgt gegroepeerd: korter dan 1 jaar, van 1 - 5 jaar en 5 jaar en langer. Een algemene zij het voorzichtige conclusie is dat ca. {

van de afzet naar afnemers gaat met wie nog geen jaar een relatie bestaat. Dit betreft grotendeels transacties met andere landbouw-bedrijven (fokkers en vermeerderaars) die in veel gevallen van korter duur zijn dan 1 jaar en dus nogal wisselend zijn.

De relaties tussen de fokkers en hun marktpartners zijn naar hun aard als volgt te onderscheiden, t.w. loonfokkerij, contrac-tuele afzet en ongebonden afzet (= vrije relaties). De loonfokke-rij is van geen betekenis; wel belangloonfokke-rijk is de contractueel ge-bonden relatie. Hoewel slechts een klein aantal bedrijven (krap 200 op een totaal van 21.199!) aan dergelijke relaties is gebonden, ligt de gemiddelde contractueel gebonden afzet per bedrijf echter ver boven de gemiddelde "vrije" afzet. Dit betekent concreet dat een niet onbelangrijk deel van de totale afzet contractueel gebon-den is: voor fokbiggen ligt dat op bijna 10%, voor fokberen op ca.

18% en voor fokzeugen op ca. 23%. Voor details verwijzen we ook hier weer naar de betreffende hoofdstukken over de afzonderlijke categorieën van varkens.

4.4 Bijzondere structuren: fokken in groter verband Tot goed begrip van de onderzoekingsresultaten lijkt het nut-tig wat nader in te gaan op een aantal organisatorische verbanden waarbinnen fokbedrijven functioneren. Tevens zal worden aangegeven hoe de daaruit voortvloeiende transacties m.b.t. fokdieren in onze resultaten zijn verwerkt en tot uitdrukking komen. Achtereenvol-gens wordt aandacht besteed aan het functioneren van de selectie-mesterijen, de stamboekverenigingen en de fokkergroeperingen.

De selectiemesterij en in Nederland krijgen (zoals aangegeven op blz. 14 inzendingen van fokbiggen voor een tweetal onderzoekin-gen nl. de combinatietoets en berenprestatietoets. De goed bevon-den beren leveren de selectiemesterijen terug aan de fokbedrijven, in 1973 waren dit er bij benadering 1.850. Het betreft hier con-tractuele leveringen. Bij ons onderzoek zijn we er vanuit gegaan dat tegenover deze "goedgekeurde" fokberen een levering van ge-lijke omvang stond van fokbiggen aan selectiemesterijen. Hieruit volgt dat tegenover de afzet van slachtvarkens bij

(30)

rijen (ca. 4.800 zeugen en niet-geselecteerde beren), een levering stond van in totaal evenzoveel mesterijbiggen 1) door fokkers aan selectiemesterij en. Wellicht ten overvloede wijzen wij er nog op dat de selectiemes terij en bij de afzet zijn beschouwd als fokbe-drijven maar als afnemers uitdrukkelijk zijn getypeerd als afzon-derlijke groep.

De stamboekverenigingen zijn niet als afnemers doch wel als bemiddelende instanties betrokken bij de afzet van fokmateriaal. Uit het onderzoek is gebleken dat de stamboeken bemiddeling verle-nen bij ca. 13% van de verkochte fokvarkens. Het merendeel van de bemiddelingsactiviteiten speelt zich af tussen individuele fokkers en vermeerderaars waarbij veelal een vaste relatie ontstaat tussen vermeerderaars en een bepaalde fokker. Dit alles in het kader van het zogenaamde "stamboekvervangingssysteem" dat werd opgezet met het oog op de voortgaande specialisatie van fokken en vermeerderen op afzonderlijke bedrijven. Nu de zelfvoorziening minder belang-rijk lijkt te worden, is de regelmatige voorziening met goed ver-meerderingsmateriaal voor de vermeerderingsbedrijven een eerste vereiste. Het "stamboekvervangingssysteem" tracht daarin te voor-zien. Het stamboek bemiddelt verder tussen individuele fokkers

enerzijds en coöperatieve veeafzetverenigingen, veevoederindustrie-en veevoederindustrie-en slachterijveevoederindustrie-en anderzijds. De bemiddeling richt zich hierbij

ten dele op de vermeerderingsbedrijven die zijn aangesloten bij integraties die hetzij zelfstandig hetzij voor bepaalde indus-triële- en handelsondernemingen werken. Laatstgenoemde ondernemin-gen die voor de aankoop van vervangingsmateriaal de bemiddeling inroepen van de stamboekverenigingen, laten de vermeerderingsbe-drijven vaak de keuze tussen stamboekmateriaal en dieren afkomstig uit het eigen fokprogramma (merkdieren).

Het zal duidelijk zijn dat deze georganiseerde wijze van aan-en verkoop van fokmateriaal eaan-en betere onderlinge afstemming van produktiecapaciteit mogelijk maakt. De dieren die door bemiddeling van het stamboek worden afgezet, worden grotendeels afgerekend op basis van het reeds eerdergenoemde prijzenschema voor fokvarkens.

Er zijn in Nederland (begin 1977) een achttal fokkerij groepe-ringen. In figuur 4.2 blz. 32 is een schematisch overzicht gegeven van de betreffende groeperingen (zonder Seghers Hybrid) met daar-bij een globaal inzicht in hun organisatiestructuren. Deze fokkerijgroeperingen zijn de buiten stamboekverband werkende fokkerij -instellingen die als zodanig zijn aangewezen door de Stichting voor het Fokkerijwezen voor de Varkenshouderij. Om voor aanwijzing in aanmerking te komen moet aan bepaalde voorwaarden worden vol-daan. Dat wil zeggen: men moet de doelstelling van de Stichting onderschrijven t.w. bevordering van de kwaliteit van de varkens

1) Goed beschouwd betreft het hier natuurlijk fokbiggen; in ons onderzoek zijn ze evenwel verwerkt als mesterijbiggen.

(31)

Figuur 4.2 Globale organisatiestructuur van de fokkerij groeperingen Naam v.d. fokkerij -groepering COFOK HERPEN NIEUW-DALLAND FOMEVA EURIBRID BOVAR HVF In eigend naam Landbouwbelang Cebeco-Handelsraad Coveco Cehavê Vee- en Vlees-centrale NCB Unilever Vleesgroep Nederland Homburg Hendrix Boekos Unifarm (= dierprod. div. van Meneba) om van : soort bedrijf mengvoeder-industrie mengvoeder-industrie coöperatieve veeafzet-vereniging mengvoeder-industrie coöperatieve veeafzet-vereniging vlees- en vleeswaren-producent vlees- en vleeswaren-producent mengvoeder-industrie en vlees- en vleeswaren-producent vlees- en vleeswaren-producent mengvoeder-industrie en vlees- en vleeswaren producent Kruisings-merk (x) of ras (r) Cofok (x) Groot-Yorkshire (r) Vemo (x) Fomeva (x) Hypor (x) Bovar (x) HVF (x) Type-ring 1) aa ac ad ba c da db aa ac ad bc c da de aa ac ad ba c da db aa ac ad ba c da db ab ac ad bb c da de aa ad ba c da de aa ac ad bb c da de 1) Zie toelichting blz. 33

Bron: Jaarverslag 1975 van de Stichting voor het Fokkerijwezen in de Varkens-houderij en verspreide publikaties.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De schuur is afgebroken en in het bestemmingsplan voor Nieuw-Namen, vastgesteld in 2007 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om op de plaats van de oude schuur twee woningen

In grafiek 1 wordt de relatie weergegeven tussen de afzet en de totale kosten voor 2009.. In grafiek 2 wordt de relatie weergegeven tussen de verkoopprijs en de omzet

De fase waarin een bedrijf zich bevindt tijdens haar internationalisering, heeft invloed op de informatiebehoefte van een MKB bedrijf: in elke fase heeft een bedrijf

Je komt vast en zeker gemakkelijk te weten hoe de maanden tegenwoordig heten.. Deze maand is vernoemd naar de Romeinse

This study was undertaken to evaluate genotype x environment interaction (gxe) and yield stability of eight bambara groundnut genotypes in three locations at two

Daarna wordt eerst aan de hand van de faling van Spinnerij Vandereecken verteld hoe een minder spectaculair ogende bedrijfssluiting dan SABENA verloopt, wat de gevolgen zijn voor

Niet alle aangesloten bedrijfstakken willen zich voegen naar de criteria die door de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) aan het. ‘gezond-logo’

In onderstaande figuur, ook afkomstig van het CBS, zie je de opbrengst in ton per hectare voor ieder jaar vanaf 1992 tot en met 2011 weergegeven, zowel voor appels als peren..