• No results found

Veterinaire risico's en mogelijkheden voor recreatief medegebruik van een robuuste verbinding tussen de Oostvaardersplassen en het Horsterwold

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Veterinaire risico's en mogelijkheden voor recreatief medegebruik van een robuuste verbinding tussen de Oostvaardersplassen en het Horsterwold"

Copied!
101
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Veterinaire risico’s en mogelijkheden voor recreatief medegebruik van een robuuste verbinding tussen de Oostvaardersplassen en het Horsterwold. G.W.T.A. Groot Bruinderink J.J. Snoep R.J.H.G. Henkens. Alterra-rapport 1554, ISSN 1566-7197.

(2) Veterinaire risico’s en mogelijkheden voor recreatief medegebruik van een robuuste verbinding tussen de Oostvaardersplassen en het Horsterwold.

(3) In opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, BO-02-005-Kwaliteit EHS en koppeling VHR gebieden.. 2. Alterra-rapport 1554.

(4) Veterinaire risico’s en mogelijkheden voor recreatief medegebruik van een robuuste verbinding tussen de Oostvaardersplassen en het Horsterwold. G.W.T.A. Groot Bruinderink1), J. J. Snoep2) R.J.H.G. Henkens1) 1) 2). Alterra WUR, Postbus 47 6700 AA Wageningen Gezondheidsdienst voor dieren (GD), Postbus 9, 7400 AA Deventer. Alterra-rapport 1554 Alterra, Wageningen, 2007.

(5) REFERAAT Groot Bruinderink, G.W.T.A., J. J. Snoep & R.J.H.G. Henkens, 2007. Veterinaire risico’s en mogelijkheden voor recreatief medegebruik van een robuuste verbinding tussen de Oostvaardersplassen en het Horsterwold Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1554. 100 blz.; 3 fig.; 6 tab.; 67 ref. Bij realisatie van de verbinding OostvaardersWold tussen de Oostvaardersplassen en het Horsterwold, ontstaat een aaneengesloten natuurgebied van ca. 11.000 ha, bestande uit de Oostvaardersplassen, het OostvaardersWold en het Horsterwold. De voorlopige indeling van de verbinding OostvaardersWold, zoals gehanteerd door de Provincie Flevoland, bestaat uit vijf, min of meer parallel in de lengterichting verlopende zones (A t/m E) worden ingedeeld. De zones krijgen een verschillende functietoekenning. In de volgorde A-E neemt de ontsluiting voor de recreant af en de natuurfunctie toe (Fig. 1; Bijlage 4). Dit biedt de mogelijkheid om ontmoetingen tussen mensen en hoefdieren te reguleren. De mogelijkheid is reëel dat in dit gebied veel mensen en veel hoefdieren dicht bij elkaar in de buurt zullen kunnen komen. Ook zijn er in de omgeving bedrijven met landbouwhuisdieren. Dit rapport is een analyse van de mogelijke veterinaire risico’s en risico’s i.v.m. veiligheid en natuurkwaliteit. De kans op overdracht van besmettelijke ziektes vanuit de drie populaties wilde hoefdieren richting regulier gehouden landbouwhuisdieren en paarden is sterk afhankelijk van de dierziekte in kwestie. De kans wordt in alle gevallen als gering ingeschat en kan zelfs tot minimale proporties worden teruggebracht wanneer aan een aantal randvoorwardeen wordt voldaan. Door de robuuste verbinding naast edelherten ook open te stellen voor Konikpaarden en Heckrunderen, verandert de situatie op veterinair gebied niet wezenlijk ten opzichte van de van de huidige situatie met de drie populaties wilde hoefdieren in de Oostvaardersplassen.. Maatregelen worden aanbevolen waarmee direct contact tussen de mens en de wilde hoefdieren zoveel mogelijk wordt vermeden. Om het risico van indirect contact via een aërosol door de lucht te verkleinen, wordt een bufferzone aan weerszijden van de verbindingszone en het Horsterwold aanbevolen, waarin zich geen landbouwhuisdieren bevinden. Door deze maatregelen te treffen is de kans op overdracht van dierziekten vanuit wilde populaties naar gehouden landbouwhuisdieren zeer gering. Er wordt voorgesteld om de gehele verbinding OostvaardersWold te vrijwaren van gemotoriseerd verkeer. Edelherten zullen in alle vijf zones kunnen voorkomen. De Heckrunderen en de Konikpaarden slechts in de zones met hoofdfunctie ‘natuur’. Hierbij is gelet op het ecologisch functioneren, de belevingswaarde en maatschappelijk geaccepteerde risico’s. Trefwoorden: Oostvaardersplassen, Horsterwold, diergezondheid, recreatie. ISSN 1566-7197 Dit rapport is digitaal beschikbaar via www.alterra.wur.nl. Een gedrukte versie van dit rapport, evenals van alle andere Alterra-rapporten, kunt u verkrijgen bij Uitgeverij Cereales te Wageningen (0317 46 66 66). Voor informatie over voorwaarden, prijzen en snelste bestelwijze zie www.boomblad.nl/rapportenservice. © 2007 Alterra Postbus 47; 6700 AA Wageningen; Nederland Tel.: (0317) 474700; fax: (0317) 419000; e-mail: info.alterra@wur.nl Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Alterra. Alterra aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.. 4. Alterra-rapport 1554 [Alterra-rapport 1554/september/2007].

(6) Inhoud. Samenvatting. 7. 1. Inleiding. 11. 2. Veterinaire risico’s 2.1 Vraagstelling 2.2 Hoefdiersoorten die binnen de vraagstelling vallen 2.2.1 Populatieontwikkeling en dierdichtheid 2.3 Dierziekten die binnen de vraagstelling een veterinair risico inhouden. 15 15 15 16 17. 3. Dierziektesituatie bij de veehouderij en paarden in Nederland 3.1 Runderen. 3.2 Schapen en geiten 3.3 Paarden. 21 21 22 22. 4. De dierziektesituatie van de wilde hoefdieren in de Oostvaardersplassen. 4.1 Heckrunderen 4.2 Edelherten 4.3 Konikpaarden. 25 26 27 27. 5. Risicoanalyse per dierziekte 5.1 Verspreiding van besmettelijke dierziekten 5.2 Virale aandoeningen 5.2.1 Mond- en klauwzeer (MKZ) 5.2.2 Blue tongue / Blauwtong (BT) 5.2.3 West Nile virus (WNV) 5.2.4 Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis (IBR) 5.2.5 Bovine Virus Diarree (BVD) 5.2.6 Enzoötische Bovine Leucose (EBL) 5.2.7 Rabiës 5.2.8 Boosaardige Catharrale Koorts (BCK) 5.2.9 Equine Herpes Virus (EHV) en Equine influenza 5.3 Prion aandoeningen 5.3.1 Bovine Spongiforme Encephalopathy (BSE); Chronic Wasting Disease (CWD) 5.4 Bacteriële aandoeningen 5.4.1 Paratuberculose 5.4.2 Salmonellose 5.4.3 Leptospirose 5.4.4 Brucella abortus / melitensis 5.4.5 Runder-tuberculose 5.4.6 Miltvuur / Anthrax 5.4.7 Droes 5.4.8 Q-koorts 5.4.9 Cryptosporidium parvum 5.4.10 Botulisme 5.5 Parasitaire aandoeningen. 29 29 30 30 31 32 33 36 36 36 37 37 37 37 38 38 39 39 39 39 40 40 40 41 42 42.

(7) 5.6. 5.7 5.8 5.9. 5.5.1 Leverbot Zoönotische aspecten 5.6.1 Babesiose en Anaplasmose 5.6.2 Ziekte van Lyme (Borreliose) 5.6.3 Overig Kadavers Overzicht risicoanalyse Aanbevelingen ter beperking van veterinaire risico’s 5.9.1 Rasters met bufferzone 5.9.2 Monitoring 5.9.3 Overige aanbevelingen in het kader van preventie. 42 43 43 44 44 44 45 47 47 47 48. 6. Recreatie in het OostvaardersWold 6.1 Vraagstelling 6.2 Huidige recreatie 6.2.1 De Oostvaardersplassen en omliggende terreinen 6.2.2 Huidige beleving en waardering van de Oostvaardersplassen 6.3 Geplande recreatie in het OostvaardersWold 6.3.1 Indicatie toekomstige recreatie-intensiteit 6.3.2 Uitgangspunten recreatief programma OostvaardersWold. 51 51 51 51 52 53 53 54. 7. Gedrag van wilde hoefdieren naar het publiek 7.1 Gedragsverschillen per diersoort 7.2 Kuddegebonden gedragingen 7.3 Gedrag en jaarcyclus 7.4 Gedrag en leeftijd 7.5 Gewenning en sensibilisatie 7.6 Terreinkenmerken. 57 58 58 59 61 61 64. 8. Recreatief medegebruik van het OostvaardersWold 8.1 Invloed op geplande recreatie 8.1.1 Te verwachten knelpunten t.a.v. de zones A t/m E 8.1.2 Recreatie en ecoducten 8.2 Maatregelen t.a.v. zonering, mitigatie en sturing van recreatie 8.2.1 Scheiden van zones voor wilde hoefdieren 8.2.2 Inpasbaarheid van recreatiedoelgroepen OostvaardersWold 8.2.3 Paddichtheid zone A en B. 67 68 68 69 70 70 71 75. 9. Conclusies en aanbevelingen 9.1 Algemeen 9.2 Veterinaire aspecten 9.3 Recreatief medegebruik. 77 77 77 79. Literatuur. 83. Bijlage 1 Staatsbosbeheer Recreatiedoeltypenbenadering voor oostvaardersplassen en omliggende terreinen 87 Bijlage 2 Recreatievoorzieningen in en om de Oostvaardersplassen 89 Bijlage 3 Inrichting recreatiegebied OostvaardersWold (Provincie) 91 Bijlage 4 Inrichting robuuste verbinding OostvaardersWold 97 Bijlage 5 Natuurgebondenheid van recreatiedoelgroepen 99 6. Alterra-rapport 1554.

(8) Samenvatting. Er komt een groen-blauwe zone tussen de Oostvaardersplassen en het Horsterwold in de provincie Flevoland (Nota Ruimte 2005; Omgevingsplan provincie Flevoland 2006). Deze zone, het OostvaardersWold genoemd, zal zowel een woon-, recreatieals natuurfunctie krijgen. In het gedeelte met het accent op de natuurfunctie is een robuuste verbinding gepland voor o.a. de hoefdieren uit de Oostvaardersplassen. Op voorhand moet duidelijkheid bestaan over mogelijke veterinaire risico’s die kunnen ontstaan wanneer de Heckrunderen, Konikpaarden en edelherten uit de Oostvaardersplassen van de verbinding gebruik zullen gaan maken. Ook de wijze waarop de aanwezigheid van deze diersoorten kan worden gecombineerd met recreatie dient aandacht te krijgen. Het eerste deel van dit rapport is een analyse van de mogelijke veterinaire risico’s die zouden kunnen ontstaan indien de Oostvaardersplassen via een verbindingszone gekoppeld worden aan het Horsterwold. De wilde hoefdieren uit de Oostvaardersplassen, Konikpaard, Heckrund en Edelhert zullen zeer waarschijnlijk migreren naar de verbindingszone en uiteindelijk naar het Horsterwold. Het areaal waar de wilde hoefdieren zich vrijelijk kunnen bewegen wordt hiermee fors uitgebreid. Dit betekent dat meer landbouwbedrijven c.q. veehouderijbedrijven zullen grenzen aan het gebied waar de wilde hoefdieren lopen. Dit kan extra risico met zich meebrengen voor de omliggende bedrijven maar evengoed voor de wilde hoefdieren zelf. De diergezondheidssituatie van de Heckrunderen in de Oostvaardersplassen is redelijk bekend, dit geldt in mindere mate voor de Konikpaarden en edelherten. Gekeken is in hoeverre de besmettelijke dierziekte IBR die aanwezig is bij de Heckrunderen een veterinair risico vormt voor de reguliere veehouderij. Tevens is ook de dierziektesituatie van de reguliere veehouderij in Flevoland in beeld gebracht en is bekeken welk risico de wilde hoefdieren lopen om besmet te geraken vanuit die hoek. Per (relevante) dierziekte is een risicoafweging gemaakt. Wanneer de robuuste verbinding naast edelherten ook wordt opengesteld voor Konikpaarden en Heckrunderen zal de veterinaire situatie niet anders zijn dan de huidige situatie. Geconcludeerd wordt dat het veterinaire risico zeer beperkt is en tot minimale proporties kan worden teruggedrongen mits aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan. Een belangrijke randvoorwaarde is dat de wilde hoefdieren afgescheiden zijn van de landbouwhuisdieren en dat buiten het raster of natuurlijke barrière, dus aan de buitenkant van het OostvaardersWold, een bufferzone wordt gecreëerd waar geen hoefdieren worden gehouden. Ook de volksgezondheidaspecten in relatie tot zoönosen zijn beoordeeld. Dit in verband met het feit dat recreanten mogelijk gebruik maken van (onderdelen van) de verbindingszone of het Horsterwold. Verder is aandacht besteed aan “emerging. Alterra-rapport 1554. 7.

(9) diseases”, die in bepaalde gevallen (West Nile Virus) een zoönotisch karakter kunnen hebben. In het rapport worden aanbevelingen gedaan om het veterinaire risico te beperken en de monitoring van de gezondheid van de wilde hoefdieren, vooral Konikpaarden en edelherten te verbeteren. Het tweede deel van dit rapport betreft een studie naar de mogelijkheid van recreatief medegebruik van de robuuste verbindingszone. Er bestaan voorlopige plannen bij de provincie Flevoland om het OostvaardersWold in vijf zones (A t/m E) in te delen (Fig. 1; Bijlage 4). In de volgorde A naar E wordt het accent in toenemende mate op natuur gelegd en zullen vormen van recreatie moeten worden beperkt. Voorgesteld wordt dat het gehele OostvaardersWold in principe door edelherten kan worden gebruikt. Omdat rust een van de belangrijkste voorwaarden is voor het voorkomen van edelherten, dient het aantal recreatieve voorzieningen extensief te zijn. Opnieuw geldt dit in het bijzonder voor de zones waarin het accent op natuur is gelegen. Als voorwaarde wordt daarbij uitgegaan van een gemiddelde dichtheid aan paden tot 40 m per hectare. Voor de zones A en B zou dit totaal 28 km pad betreffen, waarbij door middel van zonering hogere en lagere dichtheden aan paden zouden kunnen worden aangehouden. In tegenstelling tot de edelherten wordt aanbevolen om de Heckrunderen en Konikpaarden alleen gebruik te laten maken van de zones C t/m E. Aanbevolen wordt om deze zones vooralsnog zoveel mogelijk te vrijwaren van recreatief medegebruik, omwille van de volgende redenen: • het ecologische functioneren van de zones; • de belevingswaarde van de zones; • de wens om te komen tot maatschappelijk geaccepteerde risico’s. • Ecologisch functioneren De verstoringsafstanden van de wilde hoefdieren zijn met tientallen tot honderden meters relatief hoog en de robuuste verbinding binnen het OostvaardersWold is langgerekt en relatief smal, waardoor intensief recreatief medegebruik mogelijk zal leiden tot relatief lage dichtheden aan wilde hoefdieren. Uit dien hoofde zijn intensieve vormen van recreatie in dit gedeelte dus zeer onwenselijk. • Belevingswaarde Er wordt grote waarde toegekend aan de beleef- en kijknatuur van de Oostvaardersplassen door de huidige ‘gebruikers’. Dit zal naar verwachting voor het OostvaardersWold niet anders zijn. Bovendien wordt door de huidige bezoekers van de Oostvaardersplassen groot belang gehecht aan het observeren van een “recreatievrij” gebied. Deze waarden gaan minder goed samen met recreatief medegebruik, zeker ingeval van vormen van landrecreatie, van de zones C t/m E. De dieren zullen daardoor worden verstoord waardoor er minder te beleven zal zijn. Ook is het blijkbaar ongewenst om andere recreanten te ontmoeten en wil men ‘ongerepte wildernis’ beleven. • Risico’s voor publiek Gezien de mogelijkheid dat de wilde hoefdieren in hoge dichtheden zullen gaan voorkomen en de bezoekdruk waarschijnlijk hoog zal zijn, onder andere a.g.v. een. 8. Alterra-rapport 1554.

(10) verdrievoudiging van het inwonertal in de regio Lelystad-Almere in de nabije toekomst, bestaat er een reële kans op interacties tussen wilde hoefdieren en publiek. Door de zonering is dit goed te reguleren. Hoewel het voor vele recreanten een wens is om zelfstandig en vrij tussen de wilde hoefdieren te wandelen en te fietsen is dit momenteel toch af te raden. Andere vormen van recreatie, als vaarexcursies en begeleide natuurexcursies te voet, zijn wel mogelijk. Heckrunderen staan als tamelijk onbetrouwbaar te boek en bovendien is het niet duidelijk wat de risico’s zijn van de grote kuddes Konikpaarden. De runderen en paarden uit de Oostvaardersplassen zijn bovendien (nog) weinig bekend met recreanten en het is dan ook niet bekend hoe hun gedrag zich zal ontwikkelen en in hoeverre gewenning aan bezoekers op zal gaan treden. Aangezien de gemiddelde recreant niet of nauwelijks bekend is met de gedragskenmerken van wilde hoefdieren is het vooralsnog dan ook onverstandig om recreanten, runderen en grote kuddes paarden in dezelfde gebruiksruimte samen te brengen. In het rapport worden in dit verband suggesties gedaan voor een verantwoorde zonering. • Inpasbare recreatie Aangezien het publiek veelal niet gewend is aan interactie met grote wilde hoefdieren, dient deze interactie goed te worden begeleid. Dit komt ook ten goede aan het maatschappelijk draagvlak voor hoefdieren in een gebied met een recreatieve functie. Gezien de nog bestaande onzekerheden van deze combinatie dient dit niet het karakter te krijgen van een experiment. Het proces tot het verkrijgen van draagvlak zou idealiter in meerdere stappen dienen te verlopen. Bijvoorbeeld in eerste instantie in de vorm van excursies waarbij educatie t.a.v. het omgaan met wilde hoefdieren (vooral de Heckrunderen) een belangrijk element vormt. Deze stappen dienen daarbij gemonitord en geëvalueerd te worden, zodat tot aanvaardbare en gaandeweg ook tot maatschappelijk geaccepteerde risico’s kan worden gekomen. Hier kan een belangrijke functie liggen voor het geplande Natuur Activiteiten Centrum (NAC) nabij de Lage Dwarssluis. Heckrunderen en Konikpaarden dienen, omwille van de hierboven genoemde redenen, uit de zones A en B te worden gehouden. De scheiding tussen de zones B en C kan wellicht worden uitgevoerd door natuurlijk ogende waterpartijen (vergelijkbaar met de scheidingszones tussen het Fluitbos en de Oostvaardersplassen) welke de edelherten wel en de runderen en paarden niet zullen kunnen passeren. Deze waterpartijen bevorderen i.t.t. rasters tevens de diversiteit van het landschap en daarmee de belevingswaarde voor recreatie. Daar waar het OostvaardersWold een snelweg kruist, zal de verbinding voor de hoefdieren worden geëffectueerd door middel van een ecoduct. Ecoducten fungeren als het ware als trechters om wilde hoefdieren en andere diersoorten via een smalle strook over een infrastructurele barrière te geleiden. Recreatief medegebruik van ecoducten in het OostvaardersWold is ongewenst aangezien er een verhoogd risico is op interacties. Ook de ecologische functie van het ecoduct is in het geding gezien de geldende verstoringsafstanden en het feit dat de geur van de mens dag én nacht zal blijven hangen. Vooral voor het Edelhert, waarvoor rust de alles bepalende factor is, zal recreatief medegebruik ten koste gaan van de ecologische functie van het ecoduct. Er wordt dan ook aanbevolen om van recreatief medegebruik van ecoducten. Alterra-rapport 1554. 9.

(11) voorlopig af te zien, mede vanwege het feit dat het later noodgedwongen weer terugdraaien van recreatief medegebruik op de nodige weerstand zal stuiten. In een latere fase, wanneerer sprake is van volledige acceptatie van de ecoducten door de hoefdieren, kan een heroverweging plaatsvinden. Per zone A t/m E zijn er verschillende mogelijkheden t.a.v. de inpasbaarheid van de verschillende recreatiedoelgroepen. Zone A kan wel worden beschouwd als de zone waar recreatie het meest intensief kan worden ingepast. Deze zone grenst aan de toekomstige woonwijken van Almere en zal daarmee als stadsuitloopgebied gaan fungeren, vergelijkbaar met de functie die het huidige Fluitbos vervult. Per zone is in het rapport gedetailleerd de inpasbaarheid van de vele mogelijke recreatiedoelgroepen weergegeven. Opvallend hierin is dat de beperkingen t.a.v. van landrecreatie in de zones C t/m E in veel mindere mate gelden voor vormen van waterrecreatie, zoals kanoën. Waterrecreatie begeeft zich namelijk niet fysiek tussen de runderen en paarden, gaat over vaste routes waarvan niet zal kunnen worden afgeweken en zal ook relatief weinig verstorende invloed hebben vanwege mitigatie door rietkragen. Voorts valt op dat in de zones A en B, als proef het paardrijden buiten vaste routes zou moeten kunnen worden toegestaan. Paardrijden is namelijk relatief weinig verstoringsgevoelig voor fauna, terwijl betreding van bodems en vegetatie waarschijnlijk niet opweegt tegen betreding door edelherten. In aanvulling daarop zou ook het struinen door wandelaars in zone A en B op proef kunnen worden toegestaan. Het mag duidelijk zijn dat handhaving door eigenaar/beheerder van de verbodsbepalingen t.a.v. het recreatieve medegebruik belangrijk is.. Leeswijzer. In Hoofdstuk 1 wordt stilgestaan bij beleidsmatige aspecten van robuuste verbindingen, in het bijzonder het OostvaardersWold. Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van de dierziekten die in dit rapport worden behandeld. Hoofdstuk 3 en 4 geven achtereenvolgens de dierziektesituatie voor Nederland en voor de Oostvaardersplassen. In Hoofdstuk 5 worden deze dierziekten uitvoerig behandeld en worden aanbevelingen gedaan om het veterinaire risico van de verbinding te beperken. Hoofdstuk 6 gaat in op de huidige en geplande vormen van recreatie in het gebied. In Hoofdstuk 7 worden een aantal karakteristieken van de hoefdieren gepresenteerd die in dit verband van belang zijn. In Hoofdstuk 8 wordt op basis van het voorafgaande een voorstel voor het toekomstig recreatief gebruik gedaan. Hoofdstuk 9 bevat de belangrijkste conclusies van dit rapport.. 10. Alterra-rapport 1554.

(12) 1. Inleiding. Een peiler onder het nationale natuurbeleid is de totstandkoming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De onderlinge samenhang van gebieden binnen de EHS tot een ecologisch netwerk, wordt vergroot door de realisatie van robuuste verbindingen. De robuuste verbindingen dienen dan ook de bescherming van de biodiversiteit. Enkele van deze robuuste verbindingen hebben als ambitieniveau dat ze zullen functioneren voor het Edelhert. Hun inrichting en situering dient daar rekening mee te houden. Tussen de Oostvaardersplassen en het Horsterwold in Zuidelijk Flevoland wordt een verbinding ontwikkeld met een breedte van bijna 2000 meter: het OostvaardersWold. Onderdeel hiervan is een robuuste verbinding met het ambitieniveau Edelhert over een afstand van ca. 10 km en een breedte van ca. 1 km (Adelaarswegtracé, Fig. 1; Groot Bruinderink & Van der Grift, 2006). Het ministerie van Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit (LNV) heeft aangegeven dat als ambitieniveau voor deze robuuste verbinding geldt het type “B1+”. Belangrijke doelen van dit type verbinding zijn (Broekmeyer & Steingröver, 2001; LNV, 2003): (1) Uitbreiding van het leefgebied van het edelhert; (2) Behoud van biodiversiteit op nationale schaal. Soorten die gevoelig zijn voor de barrièrewerking van infrastructuur en tevens doelsoort zijn voor de robuuste verbinding zijn naast het Edelhert o.a.: Bever, Otter, Boommarter, Das, Waterspitsmuis, Noordse woelmuis, Ringslang, Rugstreeppad, Poelkikker en Kamsalamander. En in dit bijzondere geval geldt als additionele doelstelling (ICMO, 2006): (3) De zone dient tevens als uitloopgebied voor de Heckrunderen en Konikpaarden van de Oostvaardersplassen. In het rapport “Robuuste verbindingen en wilde hoefdieren” (Groot Bruinderink et al., 2007) is door de auteurs als uitgangspunt gehanteerd dat de robuuste verbindingen niet begrensd zullen worden door een raster. Het handboek Robuuste Verbindingen (Broekmeyer en Steingrover, 2001) geeft daarbij aan dat de robuuste verbinding een breedte dient te hebben van ca. 1000 meter. In de huidige plannen met betrekking tot het OostvaardersWold (Fig. 1) krijgt de gehele zone globaal voor 1/3 deel een natuurfunctie, 1/3 een recreatiefunctie en 1/3 deel een combinatie van functies. Het OostvaardersWold dient bij voorkeur voor 85% opengesteld te zijn voor (extensief) recreatief gebruik. Nieuw aan te leggen infrastructuur dient direct te worden voorzien van voldoende faunapassages (Provincie Flevoland 2006). De ecologische functies van de robuuste verbinding zullen leidinggevend zijn voor de inrichting ervan. Voor mitigatie van bestaande. Alterra-rapport 1554. 11.

(13) infrastructurele barrières is een advies uitgebracht (Groot Bruinderink & Van der Grift, 2006). Een internationale commissie van deskundigen (ICMO, 2006) heeft aanbevolen de robuuste verbinding zo snel mogelijk te realiseren en open te stellen voor de hoefdieren uit de Oostvaardersplassen, namelijk Edelhert, Heckrund en Konikpaard (aanbeveling 4.3 ICMO-advies). Ten behoeve van het leesgemak scharen we in het navolgende de Konikpaarden, edelherten en Heckrunderen onder het begrip ‘wilde hoefdieren’. Daarnaast is er in dit rapport sprake van, op bedrijven gehouden, landbouwhuisdieren. De minister heeft het advies van ICMO ten aanzien van de robuuste verbinding overgenomen en heeft de Kamer toegezegd dat voor openstelling eerst goed in kaart wordt gebracht wat de veterinaire risico's zijn bij openstelling van de verbindingszone voor edelherten, Konikpaarden en Heckrunderen. Daarvoor moet o.a. onderzoek worden gedaan naar de mogelijke effecten van deze uitbreiding van het leefgebied van de wilde hoefdieren en het daaraan gekoppelde veterinaire risico voor de reguliere veehouderij enerzijds en de gezondheid van de populaties wilde hoefdieren anderzijds. In dit rapport wordt daar nader op ingegaan. Daarnaast wordt een plan gepresenteerd voor de toekomstige recreatie in de verbinding, rekening houdend met de aanwezigheid van de verschillende hoefdiersoorten.. Figuur 1A. Het zogenaamde Adelaarswegtracé van het OostvaardersWold (Bron: Provincie Flevoland).. 12. Alterra-rapport 1554.

(14) Zone. A. B. C. D. E. Figuur 1B. Tentatieve inrichting van het OostvaardersWold en indicatie van de zones A t/m E (Bron: Provincie Flevoland in: Groot Bruinderink & van der Grift, 2006).. Alterra-rapport 1554. 13.

(15)

(16) 2. Veterinaire risico’s. 2.1. Vraagstelling. Het risico op verspreiding van dierziekten tussen wilde- en gehouden (hoef)dieren is een wederzijds risico. Beide ‘routes’ zullen dan ook aandacht krijgen. Ook dienen de volksgezondheidsaspecten, specifiek gericht op zoönosen, in kaart gebracht te worden indien recreanten toegelaten worden tot de verbindingszone of aangrenzend gebied. Deze risicoanalyse wijkt op een aantal punten af van een eerder verschenen rapportage over robuuste verbindingen en diergezondheid (Groot Bruinderink et al., 2007): • Dit rapport handelt specifiek over de verbinding Oostvaardersplassen – Horsterwold (OostvaardersWold); • Er is in dit rapport naast de migratie van edelherten ook sprake van migratie van Konikpaarden en Heckrunderen; • Er is geen sprake van migratie van wilde zwijnen omdat deze dieren niet in de vrije natuur in Flevoland voorkomen; • Voor Konikpaarden en Heckrunderen geldt dat het OostvaardersWold een uitloopgebied zal zijn om meer beschutting aan de dieren te bieden. Het is niet de bedoeling dat de verbinding naar de Veluwe gaat functioneren voor Heckrunderen en Konikpaarden. De volgende onderzoeksvragen zijn aan de orde: • Welke veterinaire risico's brengt openstelling van de robuuste verbindingszone voor Edelhert, Heckrund en Konikpaard uit de Oostvaardersplassen met zich mee richting de reguliere veehouderij en andersom voor de wilde hoefdieren? • Welke aanvullende maatregelen kunnen worden genomen om zo nodig veterinaire risico's te verkleinen? • Welke extra volksgezondheidsrisico’s, met de nadruk op zoönotische aspecten, zijn te verwachten bij de ingebruikname van de verbinding en het Horsterwold door recreanten?. 2.2. Hoefdiersoorten die binnen de vraagstelling vallen. De veterinaire risico’s van de verdere verspreiding van de hoefdiersoorten die op dit moment in de Oostvaardersplassen voorkomen (Edelhert, Heckrund en Konikpaard) worden in deze studie nader belicht. Ree, Damhert en een aantal overige soorten vallen buiten dit perspectief. Ree Reeën komen frequent voor in Flevoland. Aangezien de reeën zich op dit moment ook al vrijelijk kunnen verplaatsen in Flevoland en de Oostvaardersplassen in en uit. Alterra-rapport 1554. 15.

(17) kunnen gaan (reeënpoortjes), zullen de veterinaire risico’s die deze diersoort met zich mee zou kunnen brengen niet wezenlijk veranderen door realisatie van het OostvaardersWold. Het veterinaire risico van migratie van reeën is daarom niet beoordeeld in deze studie. Afgezien van de huidige reeënpopulatie, waarvan een deel zich in het Horsterwold bevindt, zullen de (migrerende) wilde hoefdieren in de Oostvaardersplassen niet in contact komen met andere populaties wilde hoefdieren. Tenzij men besluit de kleine populatie damherten die zich in het Horsterwold bevindt te laten samenvloeien in de verbindingszone met de bestaande wilde hoefdierpopulatie uit de Oostvaardersplassen. Damhert In het Horsterwold bevindt zich momenteel (2007) een groep damherten van naar schatting 20 stuks. Over de diergezondheid van deze damherten is niets bekend. Zo lang dat het geval is, is het vanuit veterinair technisch gezichtspunt onwenselijk om de damherten te laten mengen met de andere populaties wilde hoefdieren. In dat geval zou het uitgangspunt moeten zijn dat deze populatie damherten ruim (minimaal 1 jaar) voor het openstellen van de verbindingszone verwijderd is. Deze termijn is van belang i.v.m. specifieke pathogenen met een lange overlevingsduur buiten het dier (o.a. Salmonella, Mycobacterium paratuberculose). In geval van een bestaande infectie van de damherten met dit soort kiemen zouden de feces (of de restanten daarvan) nog besmettelijk kunnen zijn. Indien uit onderzoek zou blijken dat de populatie damherten geen noemenswaardige ziektekiemen met zich meedraagt, ontstaan andere opties. Vanwege de potentieel hoge groeisnelheid van de populatie damherten is het zaak deze opties op korte termijn de revue te laten passeren. Overig De bijdrage aan veterinaire risico’s van andere, al vrijelijk migrerende diersoorten (konijnen, hazen, vossen, trekvogels, etc.) verandert niet wezenlijk door de openstelling van de verbindingszone en valt buiten de vraagstelling van dit project.. 2.2.1. Populatieontwikkeling en dierdichtheid. De beheerstrategie t.a.v de Oostvaardersplassen is wordt wel ‘nagenoeg natuurlijk’ genoemd (zie tekstkader). Nagenoeg natuurlijk beheer De hoofddoelstelling van het nationale natuurbeleid, verwoord in het Natuurbeleidsplan (Ministerie van LNV 1990), is de duurzame instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden. Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur EHS wordt gezien als het belangrijkste middel om die doelstelling te verwezenlijken. Daarbij worden behalve enkele natuurdoeltypen tevens beheerstrategieën onderscheiden, die de verschillende mate van natuurlijkheid aangeven die mogelijk is binnen de EHS. Voorbeelden zijn de onderscheiden strategieën onder Hoofdgroep 1 en 2.. 16. Alterra-rapport 1554.

(18) Hoofdgroep 1 ‘nagenoeg-natuurlijk’: de strategie is gericht op het ongestoord laten verlopen van grootschalige landschapsvormende processen ten behoeve van een natuurlijke differentiatie op landschapsniveau. Hoofdgroep 2 ‘begeleid-natuurlijk’: hier is het doel het beïnvloeden van grootschalige landschapsvormende processen, ter verhoging van de differentiatie op landschapsniveau. In het rapport Ecosystemen in Nederland (Ministerie van LNV 1995) worden de natuurdoeltypen gebruikt om aan te geven welke acties worden uitgevoerd om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te realiseren. Het hierin uiteengezette beleid is gericht op het creëren van meer ruimte voor natuurlijkheid en betreft vooral de natuurdoeltypen uit de Hoofdgroepen 1 en 2. In gebieden met de beheersstrategie ‘nagenoeg-natuurlijk’ zijn de grazers wilde dieren wanneer wordt voldaan aan de criteria van de ‘Leidraad grote grazers’. De uitspraak in hoger beroep betreffende bijvoeren in de Oostvaardersplassen bevestigt dat Heckrunderen en Konikpaarden wilde dieren zijn. Aanvankelijk zal na de openstelling van de verbindingszone de populatiedichtheid van de wilde hoefdieren in de verbindingszone en het Horsterwold nog gering zijn. De gevolgde beheerstrategie in de Oostvaardersplassen (tekstkader) heeft geleid tot hoge dichtheden van wilde hoefdieren. Indien dit beleid ook gaat gelden voor de verbinding en voor het Horsterwold, moet op termijn ook hier rekening worden gehouden met hoge dichtheden. Met toenemende dierdichtheid neemt ook de kans op bepaalde dierziekten (parasieten) en op het endemisch worden van bepaalde dierziekten (o.a. IBR) toe (Gortázar et al., 2006). In welke mate dit een bon van zorg kan zijn, wordt hieronder behandeld.. 2.3. Dierziekten die binnen de vraagstelling een veterinair risico inhouden. Een afbakening van relevante dierziekten is noodzakelijk. Het is bijvoorbeeld niet realistisch allerlei exotische dierziekten in deze studie te betrekken. Er zal wel rekening gehouden moeten worden met ziekten die vastgesteld zijn in de populaties wilde hoefdieren in de Oostvaardersplassen en ook met dierziekten die min of meer endemisch zijn in de Nederlandse veehouderij en onder de paarden. Vanwege het “natte” karakter van de Oostvaardersplassen en het mogelijk natte karakter van de verbindingszone, wordt aandacht besteed aan leverbotinfecties en aan botulisme. Besmettelijke dierziekten onder de wilde hoefdieren ontstaan niet spontaan, evenmin als in de reguliere veehouderij. De introductie van een niet eerder aanwezige besmettelijke ziekte in een populatie geschiedt door het binnenslepen, op enigerlei wijze, van het ziek makende agens van buiten af uit een ziek- of gestorven dier. De populaties wilde hoefdieren in de Oostvaardersplassen zijn gesloten populaties, dat wil zeggen dat er geen dieren van buitenaf aan toegevoegd worden. In deze studie wordt uitgegaan van de populaties wilde hoefdieren die zich op dit moment in de Oostvaardersplassen bevinden: reeën, edelherten, Heckrunderen en Konikpaarden.. Alterra-rapport 1554. 17.

(19) Zoals eerder gezegd is het risico op verspreiding van dierziekten tussen wilde en gehouden dieren een wederzijds risico. Enerzijds bestaat het veterinaire risico uit de mogelijke spreiding van aanwezige ziektekiemen in de populatie wilde hoefdieren naar de reguliere veehouderij en paarden. Anderzijds bestaat het gevaar dat ziekten vanuit de reguliere vee- of hobbydierhouderij geïntroduceerd worden in de natuurgebieden. Uitbraken van diverse besmettelijke ziekten kunnen (in beide gevallen) grote economische en maatschappelijk gevolgen hebben. In eerste plaats valt daarbij te denken aan Mond en Klauwzeer (MKZ). Aan deze ziekte zal daarom ook aandacht besteed worden. Andere ziekten kunnen op termijn belangrijker worden als een totale eradicatie (uitroeiing) van een ziekte in Nederland dichterbij komt en een officiële vrije EU status binnen bereik ligt. Een voorbeeld hiervan is IBR. De volgende criteria zijn gehanteerd bij de selectie van de dierziekten: • het belang voor de agrarische sector; • het belang voor natuurbeheerders; • het algemeen maatschappelijk belang. Aangezien de Nederlandse agrarische sector sterk export gericht is, zijn vooral alle voormalig lijst A ziekten alsook een aantal voormalig lijst B ziekten (OIE, 1998) van belang. Beheerders van bos en natuurgebieden zijn vooral geïnteresseerd in ziekten die het voortbestaan van de populaties wilde hoefdieren in het betreffende gebied in gevaar zouden kunnen brengen of een natuurlijke populatieontwikkeling in de weg kunnen staan. Dit probleem kan veroorzaakt worden door de ziekte zelf, maar ook door maatregelen die opgelegd worden door de overheid (stamping out). Bij criteria voor het algemeen maatschappelijk belang kan gedacht worden aan aspecten van de volksgezondheid. Het aanwezig zijn van zoönosen (ziekte die op de mens kan overslaan) en het risico voor recreanten, beheerders of voor de bevolking in nabij gelegen woonkernen kan in dat licht gezien worden. Tabel 1 geeft een overzicht van de dierziekten die in dit rapport worden behandeld.. 18. Alterra-rapport 1554.

(20) Tabel 1. Dierziekten die in dit rapport aan de orde zijn (in alfabetische volgorde), betreffend agens en gevoelige hoefdiersoorten in de verbindingszone. Dierziekte agens Gevoelige wilde hoefdiersoort aanwezig in de verbindingszone Blauwtong (BT) virus rund, edelhert, ree Botulisme (Clostridium botulinum) bacterie rund, edelhert, paard, ree Boosaardige catarrale koorts (BCK) virus rund, edelhert, ree Bovine tuberculose/runder-tuberculose bacterie rund, edelhert Bovine virus diarree (BVD) virus rund, edelhert, ree Brucellose (Br. abortus. Br. melitensis) bacterie rund, edelhert, ree BSE en Chronic wasting disease (CWD) prion rund, edelhert Droes (Streptococcus equi) bacterie paard Enzoötische Bovine Leucose (EBL) virus rund Equine Herpes Virus (EHV) virus paard Equine Influenza (EI) virus paard Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis (IBR) virus rund, edelhert, ree Leptospirose bacterie rund, edelhert, ree Leverbot parasiet rund, edelhert, ree Miltvuur / Anthrax (Bac. anthracis) bacterie rund, edelhert, paard, ree Mond en Klauwzeer (MKZ) virus rund, edelhert, ree Paratuberculose (Mycobaterium avium subspecies bacterie rund, edelhert, ree paratuberculosis MAP) Q-koorts (Coxiella burnetii) bacterie rund, (paard? edelhert?, ree?) Rabiës virus rund, edelhert, paard, ree Salmonellose bacterie rund, paard, edelhert, ree West Nile Virus (WNV) virus paard. Alterra-rapport 1554. 19.

(21)

(22) 3. Dierziektesituatie bij de veehouderij en paarden in Nederland. 3.1. Runderen.. MKZ, runder-tuberculose, leucose en brucellose: de Nederlandse (rund)veestapel is officieel vrij van deze ziekten. In 2004 en 2005 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de prevalentie op bedrijfsniveau van meerdere besmettelijke dierziekten bij rundvee (GD Rapportage specifieke monitoring 2004, GD Rapportage specifieke monitoring 2005-2006). In dit onderzoek is Nederland opgedeeld in 4 regio’s. Friesland, Groningen, Drenthe en Flevoland vormen samen de regio Noord. In augustus 2006 is voor het eerst Blue tongue vastgesteld in de Nederlandse veehouderij. In 2007 is dit opnieuw het geval. De besmettingen doen zich voor bij schapen en runderen, aanvankelijk voornamelijk in Zuid- en Oost Nederland. BVD: Uit het onderzoek, waarbij indirect is gekeken naar de aanwezigheid van BVD virus dragers, komt naar voren dat in de regio Noord op ca. 28% van de melkveebedrijven een recente BVD virus circulatie heeft plaatsgevonden. IBR: Ongeveer 28 % van de melkveebedrijven in Nederland is officieel IBR virus vrij. Van de melkveebedrijven met een niet IBR vrije status in regio Noord blijkt dat op ca. 29 % (2004) en ca. 32 % (2005) van de melkveebedrijven minstens 10% van de lacterende koeien besmet is met IBR (BHV1) virus. Leptospirose: De melkveebedrijven zullen vrijwel allemaal officieel leptospirose vrij zijn, mede omdat dit als voorwaarde wordt gesteld door de zuivelverwerkende bedrijven. Ook een groot deel van de niet melkleverende bedrijven is officieel leptospirose vrij. Op 12 % (2004) respectievelijk ca. 7 % (2005) van de niet melkleverende bedrijven die niet officieel leptospirose vrij zijn in Nederland blijkt dat 25 % van de dieren afweerstoffen heeft tegen Leptospira hardjo. Salmonellose: Op ca. 8% van de melkveebedrijven blijkt dat 10% of meer van de lacterende koeien afweerstoffen heeft als gevolg van een doorgemaakt Salmonella infectie. (GD Rapportage specifieke monitoring, 2005-2006). Paratuberculose: Op ca. 30% van de melkveebedrijven in Nederland komt paratuberculose voor. Op de meeste bedrijven is sprake van een schijnbare lage prevalentie. Ongeveer 2,5 % van de runderen heeft aantoonbaar afweerstoffen in het bloed (GD Praktijkmap Herkauwers, 2007). Q-koorts: Uit een prevalentie onderzoek in 2006 blijkt dat ongeveer 40 % van de Nederlandse melkveebedrijven in contact is geweest met de bacterie Eenderde van. Alterra-rapport 1554. 21.

(23) de runderen heeft afweerstoffen tegen Q-koorts en op ca. 35 % van de melkveebedrijven is de seroprevalentie onder volwassen dieren 30 procent of hoger (Rapportage Monitoring Dierziekten Rundvee, eerste kwartaal 2006).. Cryptosporidium parvum: Deze protozoaire parasiet komt algemeen voor op rundvee bedrijven in Nederland. Circa 20 % van de (symptoomloze) runderen scheidt oöcysten (eitjes) uit in de faeces, met name tijdens afkalven. Cryptosporidiose is een veel voorkomende oorzaak van (ernstige) diarree bij jonge kalveren. De parasiet kan ook in de faeces worden aangetroffen bij jonge gezonde kalveren maar dan in kleinere aantallen. De infectie route is door orale opname.. Giardia: komt ook wel bij runderen voor maar bij de mens wordt het probleem veroorzaakt door een ander bij het rund niet voorkomend type. Dit wordt daarom niet behandeld.. 3.2. Schapen en geiten. Brucella: Nederland is officieel Brucella melitensis vrij. Caseous Lymhadenitis (CL) veroorzaakt door Corynebacterium pseudotubeculosis komt zeer sporadisch voor bij schapen, maar frequenter op geitenbedrijven. Op (melk)geitenbedrijven zijn sinds 2005 een aantal uitbraken (2 in 2005, 6 in 2006 en 7 in 2007) van Q-koorts gediagnosticeerd. Deze uitbraken waren gekenmerkt door het optreden van abortus. De uitbraken deden zich met name voor in het Zuiden van het land. Salmonellose komt sporadisch voor. Leverbot infecties worden bij schapen zeer frequent vastgesteld. Paratuberculose: op veel (melk)geitenbedrijven is paratuberculose een probleem. Op 17 augustus 2006 zijn de eerste Blauwtong/Bluetongue gevallen (bij schapen) vastgesteld in Nederland. Sinds die datum zijn in 2006 173 besmette rundvee-, 250 schapen- en 34 gemengde rundvee en schapenbedrijven vastgesteld. In totaal zijn in NW Europa 2055 besmette bedrijven geconstateerd. Het hoogtepunt van de infectie lag in oktober. Het meest noordelijke besmette bedrijf lag op de Veluwe (Barneveld) In 2007 (situatie 2-8) zijn tot nu toe 29 besmette bedrijven vastgesteld. Het eerste besmette bedrijf werd dit jaar op 27 juli vastgesteld. De conclusie kan zijn dat in ieder geval het BT virus de (zachte) winter van 2006/2007 overleeft heeft. Dit kan een aanwijzing zijn dat BT mogelijk endemisch gaat worden in Nederland.. 3.3. Paarden. Equine Herpes Virus. Bij paarden komen twee belangrijke types van Equine Herpes Virus voor, type EHV 1 en type EHV 4. Type EHV 4 is wijd verspreid onder. 22. Alterra-rapport 1554.

(24) de paardenpopulatie in Nederland. Type EHV 1 wordt incidenteel vastgesteld in Nederland. Equine influenza komt frequent voor onder de Nederlandse paarden. Er vinden vaccinaties plaats voor paarden die aan wedstrijden meedoen. Droes wordt incidenteel nog vastgesteld bij vooral jonge paarden.. Alterra-rapport 1554. 23.

(25)

(26) 4. De dierziektesituatie van de wilde hoefdieren in de Oostvaardersplassen.. Een overzicht en een beknopte samenvatting van de dierziektesituatie in de Oostvaardersplassen staan in tabel 2. Later in dit hoofdstuk wordt daar in detail op ingegaan. Tabel 2. De dierziektesituatie in de Oostvaardersplassen. Dierziekte (alfabetisch) Situatie in Oostvaardersplassen Blauwtong (BT) Klinisch niet vastgesteld, serologisch (in beperkt aantal bloedmonsters van runderen) niet vastgesteld Boosaardige catarrale koorts (BCK) Niet klinisch of pathologisch vastgesteld Botulisme (Clostridium botulinum) Bij watervogels vastgesteld. Niet bij paard, rund of Edelhert. Bovine tuberculose(Mycobacterium bovis) Niet pathologisch vastgesteld; wordt systematisch onderzocht bij Edelhert en rund Bovine virus diarree (BVD) Systematische screening (serologie en virusdetectie). Niet vastgesteld bij rund of Edelhert. Brucellose (Br. abortus. Br. melitensis) Systematische screening (serologie en kweek). Niet vastgesteld bij rund of Edelhert. BSE en Chronic wasting disease (CWD) Systematische screening van destructie materiaal (rund) en sectiemateriaal. Niet vastgesteld Cryptosporidiose (Cryptosporidium parvum) Niet klinisch of pathologisch vastgesteld, ook niet specifiek naar gezocht Droes (Streptococcus equi) Klinisch niet vastgesteld. Enzoötische Bovine Leucose (EBL) Systematische screening (sectie en serologie). Niet vastgesteld bij rund. Equine Herpes Virus (EHV) Niet onderzocht, geen klinische verschijnselen Equine Influenza (EI) Niet onderzocht, geen klinische verschijnselen Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis (IBR) Merendeel Heckrunderen (vooral oudere dieren) heeft infectie doorgemaakt en is dus latent geïnfecteerd met BHV1 virus. Leptospirose Systematische screening (serologie). Niet vastgesteld bij rund. Leverbot en longworm Frequent vastgesteld bij rund bij sectie en serologisch, bij Edelhert geen verschijnselen bij secties, wel enkele maal serologisch vastgesteld. Miltvuur / Anthrax (Bac. anthracis) Niet vastgesteld bij sectie, geen klinische aanwijzingen voor aanwezigheid Mond en Klauwzeer (MKZ) Niet vastgesteld bij sectie, geen klinische aanwijzingen voor aanwezigheid. Paratuberculose (Mycobaterium avium Wordt sporadisch vastgesteld (kweek) bij rund en Edelhert, subspecies paratuberculosis MAP) geen klinische verschijnselen waargenomen. Q-koorts (Coxiella burnetii) Niet specifiek serologisch onderzocht, bij secties geen aanwijzingen voor aangetroffen. Rabiës Geen klinische aanwijzingen voor aanwezigheid. Salmonellose Systematische screening (kweek en serologie). Niet vastgesteld bij rund, Edelhert of paard. West Nile Virus (WNV) Niet vastgesteld in sectiemateriaal (hersenen) van beperkt aantal paarden.. Alterra-rapport 1554. 25.

(27) 4.1. Heckrunderen. Vrijwel vanaf het begin van de introductie van de Heckrunderen heeft een monitoring van de diergezondheid plaatsgevonden. In 1997 werd de monitoring van de diergezondheid sterk geïntensiveerd. Jaarlijks worden ca. 20 Heckrunderen ter sectie aangeboden bij GD (Gezondheidsdienst voor Dieren). Het merendeel hiervan is geschoten, soms wordt een “vers“ natuurlijk gestorven kadaver ingeleverd. In dat geval wordt achterhaald wat de doodsoorzaak is. Analyse van de gegevens laat zien dat de dierziektesituatie van besmettelijke dierziekten niet wezenlijk verschillend is van het gemiddelde beeld van de reguliere rundveehouderij. Klinische problemen of uitval ten gevolge besmettelijke dierziekten in de Oostvaardersplassen lijken zich niet, of niet waarneembaar, voor te doen. Er zijn nooit aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van MKZ, tuberculose, brucellose, leucose, salmonellose en leptospirose. Aan de hand van deze jarenlang verzamelde gegevens kan met grote waarschijnlijkheid geconcludeerd worden dat deze aandoeningen afwezig zijn in de Oostvaardersplassen. Na het optreden van BSE in Nederland zijn ook de hersenen van ter sectie aangeboden runderen en runderen bestemd voor de destructie boven de leeftijd van 24 maanden onderzocht op BSE. Hierbij zijn geen BSE positieve runderen vastgesteld. Aangenomen mag worden dat BVD virus onder de populatie Heckrunderen niet of in zeer geringe mate voorkomt. Er zijn slechts in 2 van de 175 onderzochte bloedmonsters BVD afweerstoffen aangetroffen, wat verklaard kan worden met vals positieve reacties in de test. In geen enkel geval is BVD virus aangetoond. Ca 90 % van de runderen heeft IBR afweerstoffen in het bloed en heeft dus een infectie met BHV1 (Bovine Herpesvirus 1) doorgemaakt. Klinisch worden in het veld of bij ter sectie aangeboden runderen geen karakteristieke IBR verschijnselen waargenomen. Vanaf het najaar 2006 tot augustus 2007 is door de GD gemonitord op BT afweerstoffen bij 21 Heckrunderen uit de Oostvaardersplassen en niets aangetroffen. Er zijn geen herten onderzocht op BT. De paratuberculose bacterie is vastgesteld bij onderzoek (kweek) van sectiemateriaal. Ook worden met enige regelmaat afweerstoffen tegen deze ziekteverwekker vastgesteld in bloedmonsters. Bij sectie werden echter geen voor paratuberculose specifieke macroscopische bevindingen aangetroffen. Ook zijn er in het veld geen typische klinische verschijnselen van deze ziekte waargenomen of als zodanig herkend. Infecties met Leverbot en longworm worden bij secties regelmatig vastgesteld.. 26. Alterra-rapport 1554.

(28) 4.2. Edelherten. Er zijn sinds 1999 in totaal 21 edelherten of edelhertkalfjes ter sectie bij GD aangevoerd. Deze erg kleine, niet representatieve steekproef maakt het niet mogelijk om uitspraken te doen over de dierziektestatus van de populatie edelherten. In geen van de dieren zijn aanwijzingen gevonden voor tuberculose, brucellose, salmonellose, leptospirose of BVD. Indien mogelijk wordt postmortaal nog bloed van deze dieren afgenomen en onderzocht. In 3 van 19 bloedmonsters zijn afweerstoffen t.o.v. BHV1 virus (IBR) aangetoond. Er kan echter geen onderscheid gemaakt worden in de toegepaste testen tussen afweerstoffen tengevolge een infectie met BHV1 of een infectie met het specifieke herpesvirus van edelherten (HVC1). Bij vier dieren is de paratuberculose bacterie gekweekt uit sectiemateriaal. In het hersenmateriaal van ter sectie aangeboden edelherten zijn nooit aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van Chronic Wasting Disease (CWD). CWD behoort evenals BSE tot de Transmissible Spongiform Encephalopathiën (TSE). CWD komt specifiek bij edelherten en hert-achtigen voor en is een bekende aandoening in Noord Amerika. Leverbot afweerstoffen zijn in enkele bloedmonsters vastgesteld. Tweemaal zijn bij sectie longwormen aangetroffen.. 4.3. Konikpaarden. Twaalf Konikpaarden of veulens zijn sinds 1996 ter sectie aan GD aangeboden. Ook hier geldt dat de interpretatie van de uitkomsten van het onderzoek als afspiegeling van de populatie zeer beperkt is, vanwege de erg kleine en niet representatieve steekproef. Bovendien wordt er bij Konikpaarden die ter sectie worden aangevoerd maar een beperkt aantal laboratoriumtesten uitgevoerd. Onderzoek (kweek) op Salmonella bacteriën was steeds negatief. Er zijn geen hersenontstekingen vastgesteld die zouden kunnen wijzen op een infectie met West Nile Virus (WNV) of Equine Herpes Virus (EHV). Verschijnselen van Equine Influenza (EI) of ontstekingen ten gevolge van Droes zijn evenmin waargenomen bij ter sectie aangeboden dieren. In het veld zijn ook geen klinische verschijnselen waargenomen die zouden kunnen wijzen op een besmettelijke ziekte.. Alterra-rapport 1554. 27.

(29)

(30) 5. Risicoanalyse per dierziekte. 5.1. Verspreiding van besmettelijke dierziekten. Verspreiding of transmissie van besmettelijke ziekteverwekkers (virus, bacterie) kan via direct of indirect contact plaatsvinden. Bij een direct contact wordt uitgegaan van het aanraken (o.a. neus- of seksueel contact) of op zeer korte afstand van elkaar verwijderd zijn, waarbij overdracht plaatsvindt van infectieus materiaal (slijm, snot, uitvloeiing, aanhoesten, etc.). Voor veel besmettelijke dierziekten is direct contact verreweg de meest belangrijke transmissieroute. Dit directe contact kan ook plaatsvinden over een afscheidingsdraad of door een enkelvoudige afrastering waarbij toch neus/neus contact kan plaatsvinden. Bij indirect contact vindt de verspreiding van infectieus materiaal plaats via een medium of een (dierlijke)vector. Een aërosol met infectieus materiaal kan via de lucht/wind verspreid worden. Over korte afstanden (meters) is dit een reële mogelijkheid, over grotere afstanden (honderd meter) wordt deze vorm van verspreiding al veel minder waarschijnlijk en kan e.e.a alleen onder voor het infectieuze agens zeer gunstige omstandigheden (Casal et al., 1997; Donaldson et al., 2001). Bekend is de ook verspreiding via gecontamineerd water in poelen of in waterlopen. Via uitwerpselen, uitvloeiingen etc. kan grond of potentieel voer (gras) besmet raken. Stekende insecten (muggen, knutten etc.) en teken kunnen infecties overbrengen. Ook de mens kan als mechanische vector optreden en ziektekiemen verspreiden. De kans op direct contact tussen de (migrerende) wilde hoefdieren en landbouwhuisdieren is gerelateerd aan de mogelijkheid of de wilde hoefdieren de verbinding kunnen verlaten. In dat geval kunnen de wilde hoefdieren potentieel in direct contact komen met dieren uit de gedomesticeerde veehouderij (runderen, schapen, geiten, paarden). Dit contact is mede afhankelijk van de afstand van de reguliere veehouderijbedrijven tot de verbindingszone en van de wijze waarop de landbouwhuisdieren worden gehouden (op stal of in de weide). Prion aandoeningen Tot voor kort werden deze zeer kleine deeltjes gerekend tot de virussen, maar vermeerdering in vitro wil niet lukken. De verwekker lijkt alleen uit eiwit te bestaan. Tegenwoordig worden deze ziekteverwekkende eiwitten aangeduid als prionen. De proteinase–resistente prioneiwitten zijn zeer resistent tegen verhitting en de meeste desinfectantia. Achtereenvolgens worden in dit hoofdstuk onderscheiden virale aandoeningen, prion aandoeningen, bacteriële en parasitaire infecties. In § 5.6 wordt stilgestaan bij enkele zoönosen welke niet in Tabel 2 zijn opgenomen.. Alterra-rapport 1554. 29.

(31) 5.2. Virale aandoeningen. 5.2.1. Mond- en klauwzeer (MKZ). Het MKZ virus veroorzaakt een zeer infectieuze aandoening bij evenhoevigen; vooral runderen, varkens, schapen en geiten zijn gevoelig, maar ook in het wild levende evenhoevigen zoals reeën, edelherten en wilde zwijnen. De reguliere veehouderij in geheel Europa is als regel MKZ vrij. In het onderzochte (sectie)materiaal vanuit de Oostvaardersplassen van rund en Edelhert zijn nooit aanwijzingen gevonden voor een infectie met MKZ. De kans dat het MKZ virus wordt “binnen gesleept” in de reguliere veehouderij lijkt aannemelijker dan dat in de natuurgebieden in Flevoland een eerste haard ontstaat. Immers de (internationale) contacten van de reguliere veehouderij met mogelijke risicogebieden zijn veel intensiever en uitgebreider (Gallagher et al., 2002; De Vos et al., 2005b). Het lijkt daarom gerechtvaardigd om te stellen dat bij een MKZ besmetting in de OVP, de verbindingszone of het Horsterwold de besmetting vanuit de reguliere veehouderij afkomstig zal zijn. Mocht zich onverhoopt een MKZ infectie voordoen in deze gebieden, dan worden gepaste maatregelen getroffen conform het MKZ draaiboek. Dat houdt in dat er door middel van passende maatregelen zoveel mogelijk rust wordt gecreëerd in het terrein. De kans dat de edelhert- of reeënpopulatie als reservoir voor het MKZ virus zal fungeren is gering. Na de laatste MKZ epidemie in 2001 heeft een monitoring plaatsgevonden onder reeën. Daarbij zijn geen besmette dieren gevonden (Elbers et al., 2003). In 2001- 02 zijn in de grensstreek van Duitsland met Nederland eveneens reeën (223 in totaal) onderzocht op antilichamen tegen MKZ. Ook hier zijn geen positieve dieren gevonden (Mouchantat et al., 2005). Ook na de uitgebreide MKZ epidemie in Engeland van 2001 zijn geen besmette reeën of edelherten aangetroffen (Elbers et al., 2003; Thomson et al., 2003; Moutou, 2005). Dit duidt erop dat besmettingen in wilde hoefdieren niet persisteren als de landbouwhuisdierensector vrij is van MKZ (Groot Bruinderink et al. 2007). Overdracht van MKZ virus vanuit de wilde hoefdieren naar de sector is in Europa in de laatste zes decennia niet meer voorgekomen (Elbers et al., 2003). Direct contact is de belangrijkste transmissieroute voor MKZ. Verspreiding via de lucht is een veel minder belangrijke weg. Bovendien speelt dit probleem vrijwel uitsluitend indien zeer grote hoeveelheden virus in de lucht worden uitgestoten. In zeer incidentele gevallen is het voorgekomen dat luchtverspreiding over veel grotere afstand heeft plaatsgevonden bij MKZ, in uitzonderlijke gevallen zelfs tientallen kilometers (Casal et al., 1997; Donaldson et al., 2001). Dit kan alleen onder voor het virus gunstige omstandigheden (koele temperaturen, hoge relatieve luchtvochtigheid). Varkens (dus ook wilde zwijnen) stoten in vergelijking tot runderen zeer grote hoeveelheden MKZ virus uit in de lucht in geval van een besmetting. De uitstoot van virus van herkauwers is beduidend minder bij een uitbraak.. 30. Alterra-rapport 1554.

(32) In het MKZ beleidsdraaiboek 2005 van LNV, handelend over de maatregelen die genomen worden in geval van een uitbraak, worden alle MKZ gevoelige dieren van bedrijven in een straal van 1 kilometer rondom de besmettingshaard geruimd. Hierbij gaat men er kennelijk vanuit dat dit een relatief veilige afstand is om virusverspreiding via de lucht te voorkomen. Bouma et al. (2004) toonden aan onder experimentele omstandigheden dat een kalf besmet met MKZ virus geen andere individueel gehuisveste kalveren in een gemeenschappelijke ruimte met een onderlinge afstand van 1 meter bleek te infecteren. De inschatting is dat luchtverspreiding een verwaarloosbare bijdrage zal leveren aan de kans dat het virus zich vanuit de populatie wilde hoefdieren naar de sector verspreidt (Groot Bruinderink et al. 2007). Het is van belang dat bij de uitbreiding van het areaal van de wilde hoefdieren uit de Oostvaardersplassen vermeden moet worden dat wederzijds contact tussen de regulier gehouden evenhoevigen en de “wilde” populatie evenhoevigen tot stand kan komen. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden door rasters te plaatsen en een bufferzone van 500 meter in te stellen aan weerszijde van het raster of een andere fysieke belemmering om de wilde hoefdieren “ingerasterd” te houden. Voor de duidelijkheid: bedoeld wordt een een bufferzone van 500 meter rondom het hele gebied (OVP/ verbindingszone, Horsterwold), hetgeen wil zeggen 500 meter vanaf de buitenrand van het terrein waar de wilde hoefdieren nog kunnen komen. Edelherten mogen niet in de bufferzone komen. Noodzakelijk is dat er in de bufferzone geen gehouden evenhoevigen aanwezig zijn of daar in terecht kunnen komen. Via het verslepen van mest of ander materiaal van de wilde hoefdieren aan schoeisel en/of autobanden van recreanten of beheerders zou de mens de ziekte kunnen overbrengen naar een gevoelige populatie. De verwachting is dat dit voor de verspreiding van MKZ naar of van natuurgebieden een ondergeschikte rol zal spelen (Groot Bruinderink et al. 2007). Bovendien lijkt gebruikelijk, zoals toegepast bij de laatste MKZ uitbraak, dat de beheerders van natuurterreinen ogenblikkelijk de gebieden met wilde hoefdieren zullen afsluiten voor het publiek indien ergens in Nederland MKZ uitbreekt.. 5.2.2 Blue tongue / Blauwtong (BT) In augustus 2006 is voor het eerst Blue tongue vastgesteld in de Nederlandse veehouderij. In 2007 is dit opnieuw het geval. De besmettingen doen zich voor bij schapen en runderen, voornamelijk in Zuid- en Oost Nederland. De transmissie van het virus vindt niet rechtstreeks plaats maar via bloedzuigende insecten, in dit geval knutten (Cullicoïdes spp.). Deze knutten prefereren een biotoop met (stilstaand) water al of niet in combinatie met faeces resten. Het moerassige. Alterra-rapport 1554. 31.

(33) gebied van de Oostvaardersplassen lijkt daarmee een ideale leefomgeving voor de knut. Indien in de verbindingszone ook waterpartijen (plas-dras gebied) worden gecreëerd zal het ideale biotoop voor de knut worden uitgebreid. Edelhert en Ree zijn gevoelig voor deze infectie (OIE, 2005). Runderen worden gezien als het reservoir van het virus. In de beperkte hoeveelheid bloedmonsters (16 stuks) van Heckrunderen die tot nu toe (in 2007) zijn onderzocht zijn geen aanwijzingen gevonden voor een BT infectie. Bloedmonsters van de edelhertpopulatie zijn (nog) niet onderzocht op BT afweerstoffen. Er vindt in 2007/2008 een onderzoek plaats naar afweerstoffen t.o.v. BT in bloed afkomstig van de reeënpopulatie in de provincie Limburg. Dit zal inzicht moeten geven in hoeverre “hertachtigen” van belang zijn bij de overdracht van deze ziekte. Wel zijn in Duitsland in 2006 meerdere malen afweerstoffen, wijzend op een doorgemaakte infectie, bij “wild” vastgesteld. Een besmetting van de Heckrunderen- en/of de edelhertpopulatie wordt mogelijk indien met BT virus besmette knutten (vanuit een besmet gebied) in de Oostvaardersplassen en of de verbindingszone terecht komen. De actieradius van de vliegende knut is beperkt (maximaal 2 kilometer) echter met wind kunnen knutten over grote afstanden (honderd kilometer) meegevoerd worden. Omdat de Heckrunderen altijd ‘buiten’ zijn, is wellicht de kans groter dat deze dieren in contact komen met besmette knutten in vergelijking tot de runderen in de reguliere veehouderij die in veel gevallen voor een deel (’s nachts) worden binnengehouden. Onduidelijk is nog of deze ziekte endemisch wordt in Nederland. Onderzoek in de komende jaren zal hierover duidelijkheid moeten verschaffen. Mocht de ziekte endemisch worden in Nederland en mogelijk ook de populaties Heckrunderen en edelherten besmet raken, dan is het reëel om te stellen dat van daaruit verdere verspreiding kan plaatsvinden naar de reguliere veehouderij. Een extra probleem ontstaat in dat geval omdat diverse maatregelen (vliegenbehandelingen, opstallen, bloedtappen en vaccinaties) eigenlijk niet uitvoerbaar zijn. Het inrichten en openstellen van de verbindingszone op zichzelf zal niet tot veel extra risico voor de introductie van BT met zich meebrengen. Het biotoop van de knut wordt wat groter en op termijn zal de populatie runderen en edelherten ook toenemen, waardoor het aantal permanent in het veld levende gevoelige dieren toeneemt.. 5.2.3 West Nile virus (WNV) Oorspronkelijk kwam WNV alleen in Afrika voor maar waarschijnlijk door transmissie via vogels wordt het virus steeds vaker in gematigde klimaatzones. 32. Alterra-rapport 1554.

(34) aangetroffen. Ook in USA komt de infectie frequent voor bij vogels, paarden en mensen. West Nile virus is endemisch in gebieden rond de Middellandse zee. WNV is nog niet vastgesteld in Nederland. Vogels vormen een belangrijk reservoir voor het virus. De infectie wordt overgebracht door muggen (Culex spp.). Paarden zijn gevoelig voor WNV, er kan zich een hersenontsteking ontwikkelen. Daarnaast is WNV een zoönose. De Oostvaardersplassen is een ideaal biotoop voor muggen, (trek)vogels komen uitgebreid voor en paarden zijn aanwezig. Uitbreiding van het leefgebied van de Konikpaarden (en vogels) en een geschikte biotoop voor muggen zal relatief gezien niet veel extra risico met zich meebrengen ten opzichte van de huidige situatie.. 5.2.4 Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis (IBR) Een hoog percentage van de Heckrunderen in de Oostvaardersplassen heeft een IBR infectie doorgemaakt. Het blijft gissen op welke wijze de populatie Heckrunderen met IBR virus (BHV1) besmet is geraakt. Voor 1986 zijn een vijftal bloedmonsters onderzocht, waarbij geen afweerstoffen t.o.v. IBR zijn vastgesteld. Bekend is dat IBR afweerstoffen ook bij de Heckrunderen op de Slikken van Flakkee zijn vastgesteld. Daar werden in 1993 in 100% van de 30 onderzochte bloedmonsters IBR afweerstoffen aangetoond. In 1987 en in 1989 zijn runderen vanuit de Slikken van Flakkee aangevoerd in de OVP. Een andere hypothese is de introductie van BHV1 via ingeschaarde runderen. Tot 1995 hebben in de weideperiode nog altijd ingeschaarde runderen (zoogkoeien) van reguliere veehouders gelopen in bepaalde percelen van de OVP. Tussen de Heckrunderen en de ingeschaarde runderen was slechts een betrekkelijk kleine bufferzone (enkele honderden meters) en bovendien passeerbaar (een enkele elektrische stroomdraad) voor edelherten. Over en weer zijn incidenteel runderen uitgebroken en met elkaar in contact geweest. Het is dus evenzeer goed mogelijk dat het BHV1 geïntroduceerd is door de ingeschaarde runderen. De prevalentie van Heckrunderen met afweerstoffen tegen BHV1 zal vermoedelijk niet wijzigen in geval de verbindingszone en het Horsterwold in gebruik worden genomen. Het is bekend dat IBR virus altijd latent aanwezig blijft bij een geïnfecteerd dier. In stress situaties kan het virus weer worden uitgescheiden en niet eerder geïnfecteerde dieren besmetten. Verspreiding van BHV1 virus vindt voornamelijk plaats via direct contact (neus-neus contact). Het blijkt dat 33% van de Heckrunderen in de Oostvaardersplassen jonger dan 2 jaar geen IBR heeft doorgemaakt in tegenstelling tot slechts ca. 6 % van de Heckrunderen ouder dan 2 jaar. De conclusie kan zijn dat BHV1 min of meer permanent circuleert binnen de populatie en er vermoedelijk meerdere relatief “kleine uitbraakjes” zijn van IBR onder de jonge dieren. Als een ziekte langere tijd aanwezig is, zal een deel van de populatie immuun zijn en de prevalentie van infectieuze dieren afnemen maar de prevalentie van latent geïnfecteerde dieren blijft hoog.. Alterra-rapport 1554. 33.

(35) Op basis van een simulatie model heeft Mollema et. al. (2006) specifiek voor de Oostvaardersplassen uitgerekend dat de gemiddelde leeftijd waarop de runderen in de Oostvaardersplassen worden geïnfecteerd met BHV1 virus op 1.7 jaar ligt. In hetzelfde model berekende Mollema et al. (2006) dat er gemiddeld 2,7 BHV1 uitbraken per jaar zijn in de Oostvaardersplassen en dat de gemiddelde grootte van een uitbraak 15,8 dieren zal zijn. De tijd tussen twee uitbraken is berekend op 0,4 jaar gemiddeld. In het praktijkonderzoek van Holzhauer, 2003 (pers. med.; niet gepubliceerd) werd het risico berekend voor een regulier rundveebedrijf om besmet te geraken met BHV1 virus indien op een nabijgelegen bedrijf een acute IBR uitbraak had plaatsgevonden. Deze acute uitbraken op een tot dan toe IBR vrij bedrijf resulteren in de uistoot van zeer veel BHV1 virus in enkele dagen/weken tijd. De kans dat een ander rundveebedrijf binnen een straal van 1 kilometer van het “uitbraak bedrijf” ook een IBR infectie doormaakt is berekend op 5%. De vraag of de infectie op buurtbedrijven altijd tot stand is gekomen via een aerogene transmissie is niet beantwoord bij dit onderzoek. Ook andere contacten zijn in dit soort situaties niet uit te sluiten. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van Holzhauer, 2003 en de aanname dat er 2,7 IBR uitbraken per jaar optreden in de Oostvaardersplassen, berekende Mollema et al. (2005) dat een ander rundveebedrijf binnen een straal van 1 km van een IBR uitbraak in de Oostvaardersplassen een kans van 13 % per jaar heeft om besmet te geraken met BHV1 virus. Dit zou betekenen dat één keer per acht jaar een bedrijf binnen een straal van 1 km van de infectiehaard in de Oostvaardersplassen (of de verbindingszone) met BHV1 virus besmet raakt. Of anders gezegd: van elke acht bedrijven binnen een straal van 1 km van de Oostvaardersplassen of de verbindingszone wordt er één elk jaar besmet. Als kanttekening moet duidelijk worden gesteld dat bij de Heckrunderen sprake is van “kleine uitbraakjes” van een beperkt aantal dieren. De hoeveelheid virus die uitgestoten wordt in de lucht zal dus relatief gering zijn en andere contacten, zoals die er zijn in de reguliere veehouderij, zijn bij “IBR uitbraakjes” in de Oostvaardersplassen en verbindingszone niet van toepassing. In experimentele omstandigheden bleek aerogene transmissie mogelijk, maar alleen over betrekkelijk kleine afstanden (tiental meters; Mars, 2000; Van Essen & Van Leeuwen, 1997) Bij edelherten zijn ook IBR afweerstoffen aangetoond. De kans is echter groot dat dit afweerstoffen zijn naar aanleiding van een infectie met het specifieke herpesvirus van edelherten (HVC1). In de toegepaste bloedtesten is dit onderscheid niet te maken. Transmissie experimenten met BHV1 in edelherten laten zien dat het virus niet of nauwelijks spreidt binnen een edelhertenpopulatie. Geen van de contactdieren raakte besmet (Mollema et al., 2005). Nettleton et al. (1988) en Kokles (1977) nemen aan dat herpesvirussen in wilde edelhertenpopulaties geen risico vormen voor de. 34. Alterra-rapport 1554.

(36) rundveehouderij. Het vermoeden is dat edelherten nauwelijks een rol spelen als reservoir voor het IBR virus. Direct contact tussen edelherten en gedomesticeerde runderen zou mogelijk zijn indien de edelherten niet ingerasterd zouden zijn. Ca. 30 % van de melkveebedrijven zijn officieel IBR vrij. Deze bedrijven lopen het risico (opnieuw) besmet te worden. Het blijkt dat 1-2 % van de IBR gecertificeerde bedrijven op jaarbasis de “IBR-vrij” status verliest door een (her) introductie van BHV1. De gevolgen van een (her)introductie van BHV1, indien vooraf geen beschermende vaccinatie heeft plaatsgevonden, kunnen ernstig zijn maar verlopen ook vaak subklinisch. In veel gevallen blijft onbekend hoe het virus het bedrijf binnen gekomen is. Niet vergeten dient te worden dat op ca. 30 % van de niet IBR gecertificeerde rundveebedrijven minimaal 10 % van de runderen besmet is met BHV1virus en deze runderen potentiële virusverspreiders kunnen zijn. De bijdrage die de met IBR besmette Heckrunderen zouden kunnen leveren aan de landelijke of regionale besmettingsdruk lijkt erg beperkt op basis van de modelberekeningen (Mollema et al., 2005), het onderzoek in de praktijk (Holzhauer, 2003) en het experimentele onderzoek (Mars, 2000). Het risico dat het IBR virus vanuit de Heckrunderen populatie zich verspreidt naar de naast bijgelegen veehouderijen is theoretisch niet geheel uit te sluiten, maar is waarschijnlijk zeer klein mits een ruime bufferzone wordt ingesteld en er geen Heckrunderen kunnen uitzwermen en in contact kunnen komen met regulier gehouden runderen. Door het openstellen van de verbindingszone en de toegang tot het Horsterwold verandert de situatie niet wezenlijk t.o.v. de huidige situatie met besmette Heckrunderen in de OVP. Alleen de oppervlakte waar de IBR geïnfecteerde Heckrunderen lopen neemt toe en het is te verwachten dat op termijn het absolute aantal met BHV1 besmette runderen ook zal toenemen. IBR vrije bedrijven en bedrijven die bezig zijn om deze status te verkrijgen en zijn gelegen in de nabijheid van de verbindingszone of het Horsterwold of de Oostvaardersplassen, zouden kunnen overwegen om IBR vaccinaties toe te passen als extra specifieke bescherming. Een aandachtspunt vormt de problematiek die ontstaat, als landelijk besloten wordt om Nederland officieel volgens EU regels IBR vrij te maken en er bevinden zich nog met BHV1 geïnfecteerde (niet gehouden) runderen in een natuurgebied in Nederland. Relevant is derhalve de vraag in hoeverre de Heckrundern in dat geval worden beschouwd als wilde hoefdieren.. Alterra-rapport 1554. 35.

(37) Er is een voorstel gedaan aan de beheerder van de Oostvaardersplassen, het Staatsbosbeheer, om een IBR vrije populatie Heckrunderen te creëren (in een compartiment of elders), om te voorkomen dat indien de huidige IBR besmette populatie zou moeten verdwijnen er onvoldoende genetisch materiaal aanwezig blijft. Dit punt staat echter los van het in gebruik nemen van de verbindingszone of het Horsterwold. Staatsbosbeheer zou kunnen overwegen om elders een gescheiden IBR vrije kudde Heckrunderen te creëren, met fokmateriaal afkomstig uit de huidige kudde. In geval van mogelijk verplichte afvoer van IBR besmette runderen gaat dan het genetisch potentieel van deze kudde niet verloren.. 5.2.5 Bovine Virus Diarree (BVD) Met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat zowel de Heckrunderen als de edelherten in de Oostvaardersplassen vrij zijn van deze ziekte. Er is geen reden om aan te nemen dat dit anders zal worden na het maken van de verbindingszone. Op een groot aandeel van de rundveebedrijven in Nederland circuleert nog BVD virus. De kans is dus groter dat de Heckrunderenpopulatie besmet wordt vanuit de reguliere veehouderij dan andersom. In dat geval zal de populatie besmet zijn en de ziekte zich verder verspreiden, zoals op vele reguliere veehouderij bedrijven. Slechts in bijzondere gevallen /situaties zullen (veel) dieren sterven. 5.2.6 Enzoötische Bovine Leucose (EBL) Een infectie specifiek van runderen. De ziekte wordt voornamelijk overgebracht via bloedcontact of via virus overdracht in de baarmoeder naar de vrucht. Ook is overdracht mogelijk via de melk van een besmet moederdier. Nederland is officieel vrij van deze ziekte. De infectie wordt gemonitord en is niet aangetoond bij de Heckrunderen. Een verbindingszone betekent geen extra veterinair risico voor deze ziekte t.o.v. de huidige situatie.. 5.2.7 Rabiës Rabiës komt al jaren niet meer voor in Nederland. Rabiës zou in Nederland geïntroduceerd kunnen worden via besmette vossen. In het verleden kwamen met rabiës besmette vossen voornamelijk vanuit Duitsland of België. In dat geval is te verwachten dat de eerste rabiës meldingen zich voordoen in de grensstreek. Een ander risico van introductie van rabiës vormt het illegaal importeren van honden /katten naar Nederland uit gebieden waar rabiës nog inheems is. Vermeden moet worden dat loslopende honden (zwerfhonden) in het gebied van de wilde hoefdieren kunnen komen.. 36. Alterra-rapport 1554.

(38) De in gebruik name van de verbindingszone vormt geen extra risico. Mocht rabiës wel in de vossenpopulatie in de OVP, verbindingszone of Horsterwold geïntroduceerd worden, dan is de kans groot dat meerdere van de wilde hoefdieren gebeten en besmet zullen raken en zullen sterven. Zoals de vossen op dit moment de natuurgebieden vrijelijk in en uit kunnen gaan, zo zouden rabide vossen zich ook kunnen verspreiden over de regio.. 5.2.8 Boosaardige Catharrale Koorts (BCK) Een virusziekte van rund en edelhert. Er zijn tot op heden geen aanwijzingen gevonden dat de ziekte voorkomt bij de edelherten of runderen in de OVP. In de reguliere veehouderij treedt de ziekte sporadisch op en dan vrijwel uitsluitend op bedrijven waar schapen en runderen met elkaar (direct of indirect) in contact kunnen komen. Het schaap is namelijk de symptoomloze drager van het virus. Bij het aflammeren komen grote hoeveelheden virus vrij. De ziekte bij runderen en edelherten verloopt meestal dodelijk. Aangezien er geen BCK infecties zijn vastgesteld in de OVP, brengt uitbreiding van het gebied met een verbindingszone geen extra risico met zich mee.. 5.2.9 Equine Herpes Virus (EHV) en Equine influenza Er is niets bekend van de situatie van de Konikpaarden wat betreft EHV en Equine influenza omdat geen specifiek (serologisch) onderzoek op deze ziekten heeft plaatsgevonden bij de ter sectie aangeboden paarden. Bij regulier gehouden paarden komen beide infecties regelmatig voor. Het is belangrijk dat vermeden wordt dat Konikpaarden in aanraking kunnen komen (vooral direct contact) met regulier gehouden paarden om insleep of versleep van deze ziekte te voorkomen. Ruiterpaden door het gebied waar de Konikpaarden lopen zijn ondermeer hierom ongewenst.. 5.3. Prion aandoeningen. 5.3.1. Bovine Spongiforme Encephalopathy (BSE); Chronic Wasting Disease (CWD). Voor geen van deze ziektes zijn aanwijzingen aangetroffen in het sectie materiaal van rund of Edelhert uit de Oostvaardersplassen. BSE komt nog sporadisch voor in Nederland (2 gevallen in 2006). Het lijkt hoogst onwaarschijnlijk dat vanuit de Oostvaardersplassen of verbindingszone deze ziekte zal verspreiden. CWD is een aandoening die zich voordoet onder de hertenpopulatie in Noord Amerika. De. Alterra-rapport 1554. 37.

(39) aandoening is nooit vast gesteld in Europa. Een verbindingszone betekent geen extra veterinair risico voor deze ziekten.. 5.4. Bacteriële aandoeningen. 5.4.1. Paratuberculose. Bij de Heckrunderen en de edelherten in de Oostvaardersplassen is paratuberculose vastgesteld door middel van kweek. De prevalentie lijkt in beide populaties op een laag niveau te liggen, dit zal ook gelden voor de migrerende Heckrunderen en edelherten. Het is niet te verwachten dat de prevalentie van geïnfecteerde dieren in de groeiende populatie hoger zal worden dan de huidige prevalentie in de OVP. Deze prevalentie is immers tot stand gekomen onder omstandigheden met zeer hoge dierdichtheden en dus een grote kans om geïnfecteerd te raken. Waarschijnlijker is een (tijdelijke) afname van de prevalentie door het ruimere areaal dat de dieren ter beschikking krijgen. Immers de kans op (orale) opname van de bacterie vanuit de met faeces besmette omgeving wordt minder. Het risico dat veehouderijen in Flevoland vanuit deze betrekkelijk gering geïnfecteerde populatie Heckrunderen en edelherten besmet raken lijkt erg klein. Slechts jonge kalveren en jonge edelherten zijn gevoelig om besmet te raken met een paratbc infectie. Nieuwe infecties ontstaan voornamelijk door contact van jonge dieren (kalveren) met faeces van (oudere) besmette dieren die de bacterie uitscheiden met de faeces. De kans dat in de praktijk kalveren op reguliere rundveebedrijven de bacterie oppikken vanuit een besmet Heckrund /Edelhert lijkt vrijwel uitgesloten. De meeste kalveren op melkveehouderijen worden, zeker de eerste drie maanden, en vaak het gehele eerste levensjaar, binnen gehouden. Als er bovendien nog begrenzingen (raster of een andere fysieke barrière) worden gesteld aan het verspreidingsgebied van de edelherten en Heckrunderen zal het risico vrijwel tot nul reduceren. Op basis van de prevalentie van paratuberculose in de veehouderij (runderen en geiten) en de onderlinge (directe of indirect) contacten lijkt het risico voor paratbc vrije bedrijven om een besmetting op te lopen vanuit de reguliere veehouderij waarschijnlijk groter. In Nederland is de paratbc bacterie incidenteel aangetroffen bij reeën. Er zijn echter weinig gegevens beschikbaar om de rol van in het wild levende dieren in de epidemiologie te kunnen aangeven. In vergelijking tot de overdracht tussen gedomesticeerde herkauwers is de bijdrage van wilde herkauwers niet van betekenis (GD Praktijkmap Herkauwers, 2007).. 38. Alterra-rapport 1554.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The positive curvature of the magnetic field lines, coupled with the assumed tangential emission of the primary γ-rays, means that a produced γ-ray will undergo pair production

Sy is aanvanklik positief oor haar vader se vriendin maar hulle verhouding word later negatief en dan wil sy net by haar moeder woon.. Aanvanklik sê sy van haar stiefmoeder: "Ek

 Binnen het TKI Nieuwe Chemische Innovaties (NCI) van de Topsector Chemie zijn in het programma Technology Area Biomass, gericht op onderzoek naar de omzetting van biomassa

1 At a conference, in April 1991, shortly after the unbanning of the African National Congress (ANC), the ANC Women’s League (ANCWL) decided on the need of a women’s

Engineers, academics in higher education institutions and employees in the insurance industry reported higher levels of organisational support than correctional

Since learners in secondary schools use smartphones outside of school, banning them at school means the school system resists evolving along with technology whereas this could

Figure 7.1: Histogram illustrating the total number of each snail species collected, the number of specimens infected and uninfected for the year 1999 from the Okavango Delta,