• No results found

Interpersoonlijke relaties binnen groepen eerstejaars inserviceleerlingen, een sociometrische studie in het kader van vroegtijdig vertrek uit de inservice opleiding voor verpleegkundigen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Interpersoonlijke relaties binnen groepen eerstejaars inserviceleerlingen, een sociometrische studie in het kader van vroegtijdig vertrek uit de inservice opleiding voor verpleegkundigen"

Copied!
88
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

inserviceleerlingen, een sociometrische studie in het kader

van vroegtijdig vertrek uit de inservice opleiding voor

verpleegkundigen

Citation for published version (APA):

Verhagen, C. (1976). Interpersoonlijke relaties binnen groepen eerstejaars inserviceleerlingen, een

sociometrische studie in het kader van vroegtijdig vertrek uit de inservice opleiding voor verpleegkundigen. (Ziekenhuis research project. Rapport; Vol. 23), (Project Opleiding en werksituatie verplegenden). Technische Hogeschool Eindhoven.

Document status and date: Gepubliceerd: 01/01/1976

Document Version:

Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record

Please check the document version of this publication:

• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differences between the submitted version and the official published version of record. People interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website.

• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.

• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers.

Link to publication

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal.

If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, please follow below link for the End User Agreement:

www.tue.nl/taverne

Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us at:

openaccess@tue.nl

providing details and we will investigate your claim.

(2)

Interpersoonlijke Relaties binnen Groepen Eerstejaars Inservice-leer ling en

Een sociometrische studie in het kader van vroegtijdig vertrek uit de inservice opleiding voor

verpleegkundigen.

Carla Verhagen

ZRP-rapport no. 23 november J 976

(3)

Hoofdstuk 1 Probleemstelling, Theorie en Opzet 1 .0. Inleiding

1.1. Probleemstelling en onderzoeksgroep

1.2. Theorie over kleine groepen en de leerlingverplegenden 2

1.2.0. Inleiding 2

1.2. L Definiering van het begrip "groep" 2

1.2.2. Ontstaan van de groep 3

1.2.3. Het ontwikkelingsproces van de groep 4

1.2.4. Storingen in de ontwikkeling van de groep 6

1.2.5. Dejaargroep en het verloop 7

1.3. Opzet 9

1.3.1. Sociometrische methode 9

1.3.2. Statistische benadering 10

1.3.3. Generalisering van de resultaten II

1.4. Veronderstellingen 11

1.5. Operationalisatie 12

Hoofdstuk 2 Groepsfeer en Verloop 14

2.0. Inleiding 14

2.1. Verloop per ziekenhuis en per groep 14

2.2. Affektieve sfeer en verloop 14

Hoofdstuk 3 Weggegeven keuzen 17

3.0. Inleiding 17

3.1. Aantal weggegeven keuzen 17

3.1.1. Ziekenhuis A 17

3.1.2. Ziekenhuis B 18

3.2. Aard van de weggegeven keuzen 19

3.2.0. Inleiding 19

3.2. l. Ziekenhuis A 19

3.2.2. Ziekenhuis B 20

3.3. Aantal personen die de keuzen weggeven 21

3.3.0. Inleiding 21

3.3.1. Ziekenhuis A 22

(4)

3.5. Verschil tussen de vragen

3.6. Ontwikkeling in de keuzen tijdens het eerste jaar 3.1. Vergelijking tussen twee zit':.>kenhuizen

3.8. Konklusie

Hoofdstuk 4 Ontvangen keuzen 4.0. Inleiding

4.1. Aantal ontvangen keuzen 4.1.1. Ziekenhuis A 4.1.2. Ziekenhuis B

4.2. Aard van de ontvangen keuzen 4.2.0. Inleiding 4.2. 1 • Ziekenhuis A 25 26 28 29 31 31 31 31 32 33 33 33 4.2.2. Ziekenhuis B 34

4.3. Aantal personen die de keuzen ontvangen 35

4.3.0. Inleiding 35

4.3.1. Ziekenhuis A 35

4.3.2. Ziekenhuis B 36

4.4. Konklusie t.a.v. de ontvangen keuzen door dropouts en

blijvers 37

4.5. Vergelijking tussen de vragen m.b.t. ontvangen keuzen 38 4.6. Ontwikkeling in de ontvangen keuzen tijdens het eerste

jaar 39

4.7. Vergelijking tussen twee ziekenhuizen t.a.v. ontvangen

keuzen 39

4.8. Konklusie 42

Hoofdstuk 5 Slotkonklusie t.a.v. Ontvangen en Gegeven keuzen

Hoofdstuk 6 Wie kiest wie?

43

46

6.0. Inleiding 46

6.1. Ziekenhuis A 46

6.1.1. Gesprekspartnerkeuze 1.V.rn. problernen met het

werk 46

(5)

het werk

6.2.2. Keuze van persoonlijke vriend(inn)en 6.3. Ontwikkeling in positieve keuzen bij dropouts 6.4. Samenvatting

Hoofdstuk 7 Leiderschap binnen de jaargroep

52 54 54

57 7.1. Keuze van de gewenste klassevertegenwoordigers 57

7.2. Duidelijkheid omtrent de leiderschapsfiguur 60

7.3. Klassevertegenwoordigerschap en informeel leiderschap 61

7.4. Samenvatting 62

Hoofdstuk 8 Samenvatting en Slotbeschouwing

Bijlage A Sociogrammen op basis van de keuze van per soon-lijke vriend(inn)en

Bijlage B Wederzijdse keuzen Bijlage C Associatiemaat Gamma Literatuuroverzicht

(6)

Inleiding

Or

de Afdeling HedrijfRbmde van de Tec.hnische Hogcschool Eindhoven is in 1972 een onderzoek van start gegaan naar de opleidings- en werksituatie van leerling-verplegenden en de werksituatie van gediplomeerde verpleegkundigen in algemene

ziekenhuizen. Ret onderzoek geschiedt onder leiding van drs. J .A. Verwey en betreft zO\.Jel leerling-verplegenden van de inservice-opleiding als van de dagopleiding (M.B.D.-V.). Doel was o.a. om enig licht te scheppen in het probleem van het,] relatief hoge, vroegtijdige vertrek uit de inservice-opleiding.

Ret nagaan van de relatiestruktuur binnen groepen eerstejaars leerling-verplegenden van twee ziekenhuizen in de provincie Noord-Brabant vormt hiervan een onderdeel.

nit verslag is mede tot stand gekomen dankzij de medewerking van J.A. Verwey M. van Lierop en M. van Baalen 87 inservice-leerlingen

Zij heeft zorg gedragen voor de keuze van de onderzoeksgroep, de sociometrische methode, de formulering en afname van de vragenlijsten.

Zij hebben het typen van dit verslag voor hun rekening genomen.

In hun eerste jaar hebben Z1J tweemaal een vragenl ijst \villen invullen.

In deze rapportage zullen we ons eerst bezig houden met de probleemstelling, theoretisch achtergrond en de opzet van het onderzoek. Vervolgens komen aan de orde de groepssfeer en de weggegeven en ontvangen keuzen op het gebied van de persoonlijke vriendschap en het aanwijzen van gesprekspartners voor

persoon-lijke problemen in verband met het werk. Daarna wordt gekeken of de dropouts in sterkere mate op de andere dropouts gericht zijn bij hun keuzen dan op de blijvers. Tevens wordt nagegaan of een dergelijk verschijnsel ook bij de blijvers optreedt. Als laatste tenslotte wordt aandacht besteed aan het klasse-vertegenwoordigers- en leiderschap binnen de eerstejaars groepen.

(7)

gehele projekt vindt plaats in het kader van het Ziekenhuis Research Project van de Afdeling der Bedrijfskunde.

(8)

Hoofdstuk I Probleemstelling, Theorie en Opzet

1. O. Inleiding

In het kader van een onderzoek naar de opleidings- en werksituatie van leerlingverplegenden was het noodzakelijk om enig inzicht te krijgen in de relatiestruktuur binnen de verschillende groepen Ieerlingen.

Tijdens de opleiding wordt de inserviceleerling, behalve verpleeg-kundige bekwaamheden, ook geleerd welke plaats hij inneemt binnen het ziekenhuissysteem en welke waarden en normen er binnen deze ziekenhuiswereld gelden. Dit wordt ook weI het socialiseringspro-ces genoemd. Wil een socioliseringsprosocialiseringspro-ces optimaal verlopen, dan dienen:

a. de verwachtingen van de inserviceleerlingen bij aartkomst niet te veel te verschillen van de praktijksituatie

b. de opleiders eenduidige ideeen te bezitten omtrent datgene wat ze van de leerlingen verwachten

c. de opleiders aan de leerling duidelijk te maken, welk gedrag ze van hem verwachten, en duidelijk te reageren op het vertoonde gedrag

d. de leerlingen onder elkaar goede ondersteunende relaties te hebben.

Deze laatste voorwaarde wordt in dit verslag nader uitgewerkt en bekeken.

1.1. ~robleemstelling en onderzoeksgroep

Daar we primair gelnteresseerd zijn naar de redenen van het verloop onder de inserviceleerlingen is de volgende probleemstelling gefor-muleerd:

"1.t\

hoeve-rre

ver"lchilt het .... I"latiepatroon van de dropouts T,innen de groep met dat van de blijvers?"

De onderzoeksgroep bestond uit de leerlingverplegenden,: die in september 1971 hun opleiding begonnen aan 2 ziekenhuizen, n1.

(9)

Groep I Groep II Groep I Groep II 24 leerlingen 23 leerlingen 20 leerlingen 20 leerlingen ZH A (47 leerlingen) ZH B (40 leerlingen)

Deze leerlingen hebben twee maal een sociometrische lijst ingevuld nl. in november 1971 en mei 1972. Bij afname van de laatste lijst was er al een aantal leerlingen vertrokken, nl. 6 leerlingen uit ZH A en 6 leerlingen uit ZH B.

In de probleemstelling wordt gesproken over dropouts en blijvers. Dropouts zijn: al degenen die vertrokken zijn tijdens de opleiding

(duur 3! jaar)

Blijvers zijn: degenen die de opleiding afgemaakt hebben of als zittenblijver in een andere groep meefunktioneren. Tijdens de tweede enquete h~eft in ZH A een leer ling, die gezakt was voor de preklinische periode, de vragenlijst niet beantwoord.

1.2. Theorie over de kleine groepen en de leerlingverplegenden.

J.2.0. Inleiding

In dit hoofdstuk zullen we de kondities voor het onstaan, de ont-wikkeling als ook het uiteenvallen van de prima ire groep bespreken. Bij het bespreken van deze theoretische aspekten zullen we nagaan in hoeverre deze van toepas~ing zijn op de situatie van de leer-lingverplegenden van de inservice-opleiding.

Tenslotte zullen we wat filosoferen over het verschijnsel verloop uit de opleiding en het groepsgebeuren.

1.2.1. Definiering van het begrip "groep"

Van Doorn en Lammers wijzen op het grote aantal verschillende de-finities van het begrip groep. We hebben hier gekozen voor de definitie van Daniels c.s., daar deze vrij veel komponenten van andere definities omvat.

(10)

Een groep is een verzameling individuen die gekarakteriseerd wordt door:

1. het besef van saamhorigheid

2. een als gemeenschappelijk ervaren patroon van waarden, normen en opvattingen (de groepsstruktuur)

3. een struktuur d.w.z. min of meer vast patroon van relaties (persoonlijk of funktioneel)

4. persoonlijke interaktie van de leden (direkt kontakt)

5. en meestal een gemeenschappelijk doel tot het bereiken waarvan de leden intrinsiek of extrinsiek gemotiveerd zijn (dit is eveneens een kultuuraspekt).

1.2.2. Ontstaan van de groep

Wanneer we onze aandacht richten op de voorwaarden van het ontstaan van een groep, is het niet verwonderlijk, dat de verschillende ele-menten uit de definitie terugkeren. Volgens Chinoy kan een groep aIleen ontstaan als:

a. het aantal personen klein is

b. er sprake is van direkt kontakt (face to face relatie) c. er veelvuldige interaktie is

d. er een geestesverwantschap bestaat

e. de groep een funktie vervult voor de leden.

We zien dat zowel de groepskultuur als struktuur door hem niet ge-noemd worden en blijkbaar vallen onder de ontwikkeling van de groep. In hoeverre zijn de gestelde voorwaarden van toepassing op de 1n-serviceleerlingen?

De inserviceleerlingen worden bij aankomst in het ziekenhuis in een groep (klas) geplaatst, waarvan in ons geval de grootste 27 leden

telt. In deze klas brengt de inserviceleerling de preklinische periode door (3 maanden) en vervolgens zien ze elkaar als groep terug tijdens de lesweken. In deze beginperiode, vaak ook daarna. woont de inserviceleerling 1n een flat voor verplegenden. Dit be-tekent dat ze ook buiten de lessituatie elkaar zullen ontmoeten, daar ze min of meer geisoleerd zijn van de buitenwereld (niet-ziekenhuiswereld).

(11)

Bijna alle leerlingen kiez,'n de verpl eging vanul teen gemeensdlap-pelijke motivatie nl. het willen zorgen voor zieke mensen. Het beeld omtrent het verpleegkundige beroep sluit bij de meesten van hen aan bij het bestaande beeld in de maatschappij, gebaseerd op film, roman e.d. De patienten zijn voor hen van elementair belang. De normen omtrent wat een verpleegkundige weI of niet behoort te doen, ontlenen ze aan hun ideeen omtrent de wensen van de patient

(Harper-Simpson). Dit duidt erop, dat bij de beginnende inservice-leerlingen ee.n geestesverwantschap zal bestaan. Dat de jaargroep een funktie vervult voor de inservi~eleerlingen is zeer waarschijn-lijk. Daar ze zich allen in een nieuwe situatie bevinden met een vrij hoge mate van isolement van de niet-ziekenhuiswereld, zal de groep moeten gaan voorzien in een gevoel van veiligheid en onder-steuning.

1.2.3. Het ontwikkelingsproces van de groep

Bennis en Shepart onderscheiden een aantal fasen in het wordings-proces van de groep. Deze fasen hebben betrekking op de twee grootste problemen van de nieuwe groep, nl.:

a. Onzekerheid omtrent de verdeling van de macht (leiderschap). Bepaald moet worden wie de leider is en in welke mate de overige groepsleden afhankelijk zullen zijn, m.a.w. de positie- en rol-verdeling binnen de groep.

b. onzekerheid omtrent de verde ling van de genegenheid (vriendschap). Over de onderlinge afhankelijkheid op het gebied van de

per-soonlijke relaties en de daarmee samenhangende intimiteit zal een konsensus tot stand moeten komen. Het betreft hier het ont-wikkelen van een netwerk van interpersoonlijke relaties, die ook we! de sociometrische struktuur van de groep genoemd wordt. In de eerste fase is de groep gericht op het uitzoeken van het leiderschap (machtsverdeling), vaak zijn er dan in de groep veel kleine subgroepjes te onderscheiden, op basis van vroegere kontakten. Hartman en Gibbard wijzen erop dat de leden zich in dit allereerste stadium maar weinig op hun gemak voelen, onzeker zijn en een gevoel van verlatenheid hebben (eerste subfase).

(12)

Teneinde de onzekerheid en onlustgevoelens te verminderen, gaan de leden personen en aktiviteiten, die als groepsondermijnend worden ervaren, afwijzen. Het gevolg is dat enige groepsleden geisoleerd worden of er duidelijke subgroepen ontstaan op basis van ideeen omtrent wat goed of slecht is voor de groep (tweede subfase).

Langzamerhand echter vervagen deze grenzen binnen de groep en wordt de groep meer een in het bepalen van het leiderschap en de grens-doeleinden.

In de tweede fase wordt de aandacht meer verplaatst naar het vlak van de persoonlijke relaties. Bennis en Shepard onderscheiden dan een drietal subfasen met de volgende kenrnerken:

a. de fase van de grate mate van solidariteit, kameraadschap, saamhorigheid, interaktie en participatie

b. de groep raakt verdeeld op grand van de door de verschillende leden gewenste hoeveelheid kontakten en intimiteit. Er ontstaat min of meer afwijzend gedrag t.o.v. de groep zelf.

c. het aantal relaties verrnindert op grond van bovengenoemde orien-tatie (b). De leden komen tot een duidelijker keuze van per-soonlijke relaties. De sociometrische struktuur wordt duidelijker. We zien dat bij het ontwikkelen van de machts- en sociometrische struktuur de leden van de groep tevens een ~roepskultuur ontwikkelen. Men wordt het eens over datgene wat goed of slecht is vaar de graep, de graepsdaeleinden, als aok de mate van intimiteit in de onderlinge relaties.

Voordat de groep de genoemden fasen doorlopen heeft, is er meestal vrij veel tijd verlopen. Bennis en Shepard konstateerden dat het niet angewoon was wanneer de eerste fase 3

a

4 maanden duurden. Het 1S dan ook aannemelijk dat de inserviceleerlingen op het einde

van de preklinische periade in het begin van de tweede fase verkeren. Revans konstateerde dat de sfeer en relaties binnen de jaargroep op dat tijdstip goed waren. Voor de inserviceleerlingen zou dit

be-tekenen, dat enige leiderschapsfiguren binnen de groep naar varen zijn gekomen, en de leerlingen vrij sterk op elkaar gericht zijn, m.a.w. veel relatiekeuzen en grate saamhorigheid.

(13)

Dit laatste is te meer waarschijnlijk daar de leerlingen zich tij-dens de preklinische periode gezamenlijk instellen op een nieuwe

situatie, nl. het werken op de afdeling. De leden van de groep zullen elkaar minder zien,daar ze verspreid worden over de afde-lingen. In deze fasen zullen de wederzijdse vriendschappen nog niet geheel tot ontplooiing gekomen zijn.

1.2.4. Storingen in de ontwikkeling van de groep

De groep is een dynamisch geheel. Zowel rolverdeling, als oak de sociometrische struktuur en de funktie van de groep vaar de leden kunnen veranderen. Dit betekent, dat de mate waarin de leden ap de groep gericht zijn en deze groep in een bepaalde behoefte bij hen voorziet. kan veranderen.

De ene groep blijkt korter te bestaan dan de andere. Het uiteen-vallen van de groep kan zo\vel door interne als ook door ext erne faktoren gebeuren. De leider heeft mede tot funktie om de

onder-Hnge solidariteit te handhaven en interne moeilijkheden ap te lossen. Het ligt voor de hand gezien het emotionele karakter waar-door deze moeilijkheden vaak gekenmerkt worden, dat de leider of iemand anders daarin weleens niet slaagt. Dit betekent dan het einde van de groep als totaliteit. Daarnaast zijn het echter vaak storende invloeden van buitenaf die de groep uiteen doen vallen. B.v.: 1. het vertrek van de leider of een aantal andere voor de

groep belangrijke personen

2. het wegvallen van de funktie van de groep voor de leden door veranderende omstandigheden bij deze leden (b.v. verkrijgen van nieuwe vrienden)

3. het in sterke mate wegvallen van de interaktie mogelijk-heden b.v. door arbeidsomstandigmogelijk-heden.

Voor het in stand houden en verder ontwikkelen van de groep lijken de kondities voor de inservice leerlingen wat minder gunstig te worden. Het werken op de afdeling kan desintegrerend werken, even-als het verlaten van de flat voar verpleegkundigen door sommige leden.

(14)

Over de betekenis van de jaargroep tijdens de rest van de opleiding wordt verschillend gedacht:·

- Melcherts (1969) vond dat de jaargroep belangrijker werd naar mate de opl eiding vorderd!'. Cerneenschappelijke ervaringen en

lotsgebondenheid zouden dt' band met de groep versterken. Bijna de helft van de leerlingen wilden aak het liefst met jaargenaten werken. Hij anderzocht 7 verschillende jaargroepen op een

tijd-stip (119 leerlingen).

MacGuire, die een longitudinaal onderzoek deed, kwam niet tot een soortgelijke konklusie. De jaargroep bleek weI een groep te z1Jn waarvan men zich duidelijk lid voelde. Door de arbeidsom-standigheden (b.v. dienstraoster) bij het werken op de afdeling begon ook de desintegratie van de groep.

1.2.5. De Jaargroep en het verlaop

In het kader van de sociali~ering is de jaargroep van grote bete-kenis.

Socialisering betekent Ithet bekend en vertrouwd raken met de ver-schillende posities en de daarbij behorende gedragingen, waarden en opvattingen van de verschillende leden van de organisatie". Het uiteindelijke doel van de socialisering is dat de leer ling de kultuur en struktuur van de organisatie als iets vanzelfsprekends gaat ervaren. Dit socialiseringsproces loopt echter lang niet altijd even soepel en kan grote spanningen en frustraties bij de

leerling oproepen. De leden van de jaargroep zitten allen in de-zelfde positie. Voor het welslagen van de socialisering is het van groot belang dat de leerling bij hen ondersteuning en opvang vindt, wanneer hij de opleiding niet meer ziet zitten. Zowel bij het kunnen aanvaarden als bij het ,,,,i lIen veranderen van de situatie

is de steun van de jaargroep nodig. We hebben gezien, dat de grootte van de groep van invloed was op het ontwikkelingsproces

van de groep. Kuepers vond dat kleinere groepen minder

(15)

In het licht van de theoril' betekent dit dat de kleinere groepen de verschillende fasen blijkbaar met meer sukses doorlopen hebben en als groep wat voor de leden betekenden. De grotere groepen

hebben daarentegen meer kans om in een del' fasen te blijven steken, waardoor de geboden opvang geringer is.

Het bovenstaande duidt erop dat de dropouts ~n sterkere mate de steun van de jaargroep missen dan de blijvers. Mogelijk voelen zij zich minder thuis in de groep. hetzij doordat ze zich weinig aan-getrokken voelen tot de groepsleden of omdat de groep henzelf

minder aksepteert. Bendall wijst op het mogelijk infektieuze effekt van verloop m.a.w. het vertrek van een per soon wordt gevolgd door het vertrek van zijn vrienden. Dit treedt waarschijnlijk vooral op wanneer deze vrienden geen aansluiting meer vinden bij de rest van de groep, \Vaarop de meeste kans bestaat in de fase waarin de leden bezig zijn hun eigen persoonlijke re1aties nauwkeuriger af te bakenen of dit a1 vo1tooid hebben. (de sociometrische struktuur ligt dan in grote 1ijnen vast).

Opvang en ondersteuning kunnen we bekijken vanuit verschillende opzichten o.a.:

I. persoonlijke vriendschap

2. relaties, gebaseerd op het kunnen bespreken van persoonlijke moei1ijkheden in verband met het werk.

In dit laatste geval er waarschijnlijk minder sprake van een infektueuze invloed. Het aantal personen waartoe men zich kan wenden in verband met het werk is gevoelsmatig denk ik, groter dan het aantal personen die in aanmerking komen voor een vriendschap. In het licht van de vaak genoemde vertrekreden tide te zware studie" zullen de blijvers de meest aangewezen personen zijn voor het be-spreken van problemen in verband met het werk.

Tenslotte de keuze van de leiderschapsfiguur, nl. de klassever-tegenwoordiger. Wordt hij aangewezen op basis van vriendschapsge-voelens of wegens geschiktheid als gesprekspartner in verband met het werk?

(16)

Te verwachten is weI dat de meest populaire figuren, minder snel de groep zul1en verlaten dan de minder favorieten.

1.3. Opzet

1.3.1. Sociometrische methode

Gekozen voor sociometrische vragenlijsten omdat hiermee sympa-thieen en antipasympa-thieen binnende groep het duideIijkste naar voren komen. De techniek bestaat hieruit, dat de groepsieden gevraagd wordt hun voor- en/of afkeuren over andere groepsleden uit te

spreken aan de hand van een aantal kriteria, die de onderzoeker heeft opgesteld. Moreno steide 6 regels op voor afname van de test: 1. de groep moet duidelijk omschreven zijn w.b. grootte

2. het aantal keuzen van andere leden is onbeperkt

3. het kiezen of verwerpen van andere leden moet gebeuren op basis van een specifiek kriteria

4. de meningenvan de respondenten moeten in de prive-sfeer ge-vraagd worden

5. elk groepsiid moet de vraag begrijpen

6. de resultaten dienen om de groep te herstruktureren. (dit is o. i. geen voorwaarde voor afname van de test, maar een funktie ervan)

Voor onze onderzoeksgroep geldt dat de resultaten weI schriftelijk, maar niet in de prive-sfeer verkregen zijn. De respondenten hadden

echter geen kontakt onderling tijdens het invullen van de Iijst. Duidelijk is echter weI dat de betrouwbaarheid van de resultaten hieronder waarschijnlijk geleden heeft. Temeer daar de groepsieden zoals we veronderstelden sterk op elkaar waren aangewezen binnen de ziekenhuisorganisatie. De inserviceleerlingen bleken zich af-wijzender La.v. het invullen van deze lijsten op te stallen dan de leerlingen van de dagopleiding voor verplegenden (M.B.O.V.). We verwachten dat de leerlingen vooral het uitspreken van antipa-thieen moeilijker hebben gevonden. Een tweede uitzondering op de regels van Moreno is, dat we de resultaten niet gebruikt hebben om de groep op basis van sympathieen en antipathieen in de praktijk te reorganiseren.

(17)

Ons doel is een inzicht te verkrijgen in de relaties binnen de groepen in het kader van het verloop.

Een nadeel van de gekozen opzet is dat het ongelimiteerd aantal keuzen de situatie kan vertekenen b.v. doordat in de ene groep enige leden bijna aIle groepsleden kiezen en deze figuren in een andere groep niet voorkomen. Doordat de groepssamenstel-ling op een toevallige wijze tot stand is gekomen, nemen we aan dat persoonlijke eigenschappen, dus ook deze figuren, gelijkma-tig over de groepen verdeeld zijn.

Een tweede nadeel van de gekozen methode ~s, dat aIle keuzen als gelijkwaardig behandeld worden. Het behoeft geen nadere uitleg dat de ene relatiekeuze belangrijker is dan de andere.

1.3.2. Statistische benadering

Het onderzoek draagt een verkennend karakter. De geformuleerde ver-onderstellingen zijn de vermoedens die de onderzoeker heeft omtrent de resultaten. Het op papier zetten hiervan, dient om hetrisiko van een verkeerde interpretatie van de resultaten te voorkomen. De leerlingen worden door de ziekenhuisorganisatie in een klas ge-plaatst, d.w.z. dat de klassen vrij willekeurig tot stand gekomen zijn en niet op basis van persoonlijke voorkeur van de leden. De beide ziekenhuizen als ook de onderzoeksgroepen zijn door ons echter bewust gekozen, nl. mede op basis van de bereikbaarheid. Daar het aannamebeleid van de beide ziekenhuizen verschilt, verhoogt dit de kans op systematische verschillen in de kenmerken van de leerlingen van de beide ziekcnhuizen. Het bovenstaande maakt duide-lijk dat het hier niet gaat om een toetsend maar een een verkennend onderzoek. Gekozen dan ook voor de beschrijvende statistiek. We

2 hebben gebruik gemaakt van de Gamma en de V •

De gamma geeft aan in hoeverre het voorkomen van een bepaalde variabele gepaard gaat met het optreden of juist afnemen van een andere variabele. Gamma varieert van -1 tot +1.

G

=

0 geen samenhang

G

=

+ I maximale positieve samenhang, d.w.z. als X optreedt, treedt Y ook op

(18)

G = -1 maximale negatieve samenhang, d.w.z. als X optreedt, ver-dwijnt Y

De waarden tussen +\ en +1 geven de mate aan waarin deze tendensen optreden. Voor verdere uitwerking van G (nl. berekening van de basis ps + pd) zie Bijlage C.

2

De V geeft aan in hoeverre de gevonden res,ultatan afwijken van de resultaten, die op nasls van toevalsberekening verkregen zouden zijl~ .•

v

2

=

0 statistische onafhanketijkheid (geen afwijking)

v

2 = statistische afhankelijkheid (maximale afwijking). Percenteren: we hebben gebruik gemaakt van percentages am enige vergeIijking tussen dropouts en blijvers mogelijk te maken. Door-dat de groepen niet groot zijn, suggereren de percentages ver-schillen die wat groter zijn, dan ze in werkelijkheid voorkomen!

1.3.3. Generalisering van de resultaten

De resultaten zijn aIleen maar van toepassing op de onderzochte groepen. Nagegaan zal moeten worden of in andere ziekenhuizen de-zeIfde konklusies getrokken kunnen worden. Dit is te meer van belang in het licht van de kleine aantallen. De representativiteit van de beide systeemgroepen t.a.v. de leerlingverplegenden die in de periode 1967-1971 de beide ziekenhuizen bezochten vindt u ~n de rapportage over werk en opleidingssituatie van leerlingver-plegenden (Verhagen, 1976). Hierin worden ook de achtergrondsken-merken zoals leeftijd, vooropleiding e.d. van de onderzoeksgroep bekeken.

1.4. Veronderstellingen

I. Dropouts zuIIen minder positieve en meer negatieve stemmen weggeven dan de blijvers.

2. Dropouts zullen minder positieve en meer negatievekeuzenont-vangen dan de blijvers.

3. Tijdens de tweede meting zullen minder stemmen worden weggegeven, zowel positieve als negatieve, dan tijdens de eerste meting.

(19)

4. Ret aantal wederzijdse positieve keuzen zal zijn toegenomen tijdens het eerste jaar.

5. Bij het aanwijzen van een gespreksgenoot voor problemen in verband met het werk, zullende dropouts bij het uitdelen van de keuzen even sterk op de blijvers gericht zijn als de blijvers zeif.

6. De blijvers zuIIen zowel door blijvers als door dropouts minder afgewezen worden als gesprekspartner voor problemen in verhand met het werk, dan de dropouts.

7. Vooral in het begin van het jaar, zullen de dropouts meer posi-tieve keuzen richten op andere dropouts dan op blijvers, bij het bepalen van hun persoonlijke vriend(inn)en.

8. Dropouts zullen hun afwijzingen van groepsleden als persoonlijke vriend(in) meer konsentreren op de blijvers dan op de dropouts. 9. De blijvers geven meer positieve en minder negatieve keuzen aan

de blijvers dan aan de dropouts bij het bepalen van hun per-soonlijke vriend(inn)en.

10. Op het einde van het jaar zullen de dropouts meer positieve stemmen aan de blijvers geven dan in het begin van het jaar. 11. Personen d gekozen worden als leiders c.q.

klassevertegenwoor-digers zullen de groep minder veriaten dan de niet zo favoriete groepsleden.

12. In groepen met een minder prettige sfeer zal het vertrek groter zijn dan in groepen met een prettiger sfeer. (affektieve sfeer index).

1.5. Operationalisatie

Aan de leerlingen zijn de volgende vragen gesteld:

I. Ais u persoonlijke moeilijkheden in verband met uw werk zou hebben, met wie van uw jaargenoten zou u daar het liefst over willen praten?

2. Als u persoonlijke moeilijkheden in verband met uw werk zou hebben, met wie van uw jaargenoten zou u daar het minst graag over praten?

(20)

3. Wie van uw jaargenoten zou u het liefst tot uw persoonlijke (vriend(en)/vriendin(nen) willen rekenen?

4. Wie van uw jaargenoten zou u het minst graat tot uw persoon-lijke vriend(en)/vriendin(nen) willen rekenen?

5. Wie van uw jaargenoten zou u het meest geschikt achten om als vertegenwoordiger(ster) of leider(ster) van uw jaar op te treden?

Bij vraag 1 tIm 4 konden de leerlingen zoveel groepsleden aan-kruisen als ze maar wilden, terwijl in vraag 5 slechts een per soon aangewezen mocht worden

(21)

Hoofdstuk 2 Groepssfeer en Verlooe

2.0. Inleiding

2. 1.

Het verloop per groep en per ziekenhuis zal in dit hoofdstuk nader bekeken worden. Tevens zullen we nagaan of de groepssfeer beter is in de groepen met een lager verloop (veronderstelling 12).

Verloop per ziekenhuis en Eer groep

Het verloop tijdens de opleiding bleek in ZH B groter te zijn dan in ZH A. In het overzicht kunnen we zien, dat binnen de zieken-huizen het verloop gelijk over de groepen verdeeld is.

Overzicht: verloop per ziekenhuis en per groee

Ziekenhuis A Ziekenhuis B

Blijvers Dropouts totaal Blijvers Dropouts Totaal

Groep I 15 9 24 8 12 20

Groep I I 14 9 23 9 1 I 20

Totaal 29 18 47 17 23 40

% 62% 38% 100% 43% 57% 100%

2.2. Affektieve sfeer en verloop

Veronderstelling 12. In groepen met een minder prettige sfeer zal het vertrek groter zijn dan in groepen met een prettige sfeer.

Massarik c.s. beschouwt als een index voor affektieve sfeer het totaal aantal positieve keuzen binnen de groep, gedeeld door het totaal aantal positieve en negatieve keuzen.

(22)

Overzicht 2: affektieve sf,~erindex, berekend op basis van de keuzen van persoonlijke vrienden en 0E die van de keuze van een

gespreks-partner voor problenen in het werk, bekeken per ziekenhuis en.per groep.

Eerste lij st Tweede lij st

I

ZH A ZH B ZH A ZH B

VR

i

keuze persoonlijke vriendeTI

Groep I .83 .61 .74 .59 Groep I I .65 .65 .77 .72 VR

!

keuze gesprekspartners voor problemen Groep I .63 .48 75 62 Groep I I 53 .51 72. .71

Er zijn maar we1n1g aanwijzingen dat de affektieve sfeer binnen de groep met verloop samenhangt. De beide groepen in ZH B hebben op het einde van de preklinische periode dezelfde sfeerindex als 1n Groep II in ZH A. Opvallend is de goede sfeer in Groep I van ZH A. Bij het kiezen van vriend(inn)en werd in deze groep op het einde van de preklinische peri ode zoveel positieve keuzen weggegeven dat het maken van een zinvol sociogram niet mogelijk was (~=4, bij-lage A). In de andere groepen was weI subgroepvorming te onder-scheiden.

Op het einde van het eerste jaar 1S de groepssfeer 1n Groep I van ZH A niet opvallend meer, en wat minder dan in het begin. In het oog springt nu de wat siechtere sfeer op het gebied van de

per-soonlijke vriendschap in Groep II in ZH B in vergelijking met de andere groepen. Deze sfeer in de beide overige groepen is verbe-terd tijdens het eerste jaar. De sfeer in aIle groepen blijkt tijdens het eerste jaar zonniger te worden op het vlak van het gericht zijn op elkaar als het de problemen in verband met het werk betreft.

(23)

Gezien de sociogrammen lijkt het waarschijnlijkdat subgroepvorming maar weinig of niet met verloop zal samenhangen. In bet begin van het jaar vertonen de beide groepen in ZH B in dit opzicht hetzelfde patroon als de groep II in ZH A, terwijl op het einde van het eerste jaar ook het verschil met groep I wegvalt (bijlage A).

(24)

Hoofdstuk 3 Weggegeven keuzen.

Veronderstelling 1: Dropouts zullen minder posit ieve en meer nega-tieve stemmen weggeven dan de blijvers.

3.0. Inleiding

Voor de beide ziekenhuizen zullen we apart nagaan in hoeverre onze veronderstelling ondersteund wordt. Om een duidelijk beeld te krijgen van de mate waarin de leden van de jaargroep op elkaar ge-richt zijn, zullen we de ziekenhuizen onderling vergelijken. Tevens zullen we bekijken of de onderlinge relaties inderdaad meer uit-kristalliseren.

3.0. Aantal weggegeven keuzen

3.1.1. Ziekenhuis A

Overzicht 3: Gemiddeld aantal weggegeven positieve en negatieve keuzen in ziekenhuis A, in het begin en einde van het eergte jaar.

Keuzen Eerste lijst Tweede lijst

VR Blijvers Dropouts Totaal Blijvers Dropouts Totaal

Positief 1,96 1,78 1,89 3,07 3,08 3,07 Negatief 1,34 1,55 1,42 .82 1,76 1 ,10 VR Positief 3,76 2,89 3,42 2,68 2 2,47 Negatief 1 ,1O 1,22 I , 15 2,46 1,58 .80 Aantal n ~ 29 18 47 28 12 40

~VR ~: zie vraag 1 en 2 onder operationalisatie (hoofdstuk 1.5.); idem VR ~.

(25)

Inderdaad kiezen dropouts gemiddeld wat minder persoonlijke vriend-(inn)en dan de blijvers (VR

i).

Deze tendens zien we ook in zeer lichte mate bij de keuze van gespreksgenoten voor problemen in verband met het werk in het begin van het jaar (VR ~). Negatieve keuze worden door de dropouts vooral op het einde van het eerste leerjaar gemiddeld meer uitgedeeld dan door blijvers. De verschil-len tussen dropouts en blijvers zijn niet zo groot (gemiddeld minder dan I keuze).

De veronderstelling dat de dropouts minder op de groep gericht zijn dan blijvers wordt in ZH A enigszins ondersteunq, vooral aan het einde van het eerste jaar.

3.1.2. Ziekenhuis B

Overzicht 4: Gemiddeld aantal positieve en negatieve stemmen, weg-gegeven door dropouts en blijvers van ZH B tijdens het eerste

leer-jaar. Keuzen VR ~ Positief Negatief VR ~ Positief Negatief n

=

Eerste lij st Blijvers Dropouts 1,88 1,30 1,82 1,39 2,53 2,56 2,56 I ,13 17 23 Totaal 1,55 1,57 2,55 1,50 40 Tweede l i j st

Blijvers Dropouts Totaal

1,53 ) ,82 1,68

.94 .76 .85

2,35 1,70 2,03

1,23 .94 1,09

17 17 34

In ziekenhuis B is de situatie onduidelijker. WeI kiezen de drop-outs gemiddeld wat minder gesprekspartners voor problemen in band met het werk in het begin van het eerste jaar, maar dit ver-schil verdwijnt. Persoonlijke vrienden worden door de dropouts in earste instantie gemiddeld evenveel en later weer wat minder ge-kozen dan door de blijvers.

(26)

Het feit dat ze minder jaargenoten afwijzen op beide vragen i~ in duidelijke tegenspraak met de veronderstelling. Bovenstaande wijst ap een even of zelfS meer openstaan voar de jaargraep bij de dropouts dan bij de blijvers. De versehillen zijn oak in dit

ziekenhuis maar klein.

3.2. Aard van de weggegeven keuzen

3.2.0. Inleiding

De aard van de weggegeven keuzen kan eveneens een aanwijzing Z1Jn voor het meer of minder op de groep gerieht zijn. Ais de blijvers meer openstaan voor de jaargenoten zal hun totaal van positieve

en negatieve keuzen meer overwegend positief van aard zijn dan bij de dropouts.

3.2.1. Ziekenhui A

Overzieht 5: De aard der weggegeven keuzen van blijvers en drop-outs tijdens het eerste jaar: VR

!

(gesprekspartner).

VR ~

+

+

Totaal

Eerste lij st Tweede lijst

Blijvers Dropouts Totaal Blijvers Dropouts Totaal

16 7 23 17 3 20 8 8 16 9 8 17 5 3 8 2 1 3 29 18 47 28 12 40 G = .21 pS + pd:E= .30 G = .54 l?S + pd*- :=

.36

+ = overwegend positief

+ = evenveel positieve als negatieve keuzen of geen keuzen overwegend negatief

(27)

Overzicht 6: Aard der weggegeven keuzen door dropouts en blijvers tijdens het eerste jaar: VR

i

(persoonlijke vriendschap).

Eerste lij st Tweede lijst

Blijvers Dropouts Totaal Blijvers Dropouts Totaal

+ 20 15 35 17· 3 20

+ 3 2 5 II 8 19

6 I 7 I I

Totaal 29 18 47 28 12 40

G

=

.66

ps + pd

=

.25

Op het einde van het eerste jaar geven de blijvers wat meer over-wegend positieve keuzen weg dan de dropouts. De laatsteh vertonen de neiging am evenveel positieve als negatieve keuzen uit de delen of om geen keuzen te maken. Deze resultaten sluiten aan bij de konklusie dat de dropouts wat minder openstaan voor de andere groepsleden.

3.2.2. Ziekenhuis B

Overzicht 7: De aard der weggegeven keuzen door dropouts en blijvers tijdens het eerste jaar: VR

!

Eerste lij st Tweede lij st

Blijvers Dropouts Totaal Blijvers Dropouts Totaal

+ 6 5 I I 8 10 18

+ 7 I I 18 6 6 12

4 7 I I 3 I 4

Totaal 17 23 40 17 17 34

(28)

Overzicht 8: De aard der weggegeven keuzen door dropouts en blij-vers tijdens het eerste jaar: VR

1

Eerste lij st Tweede lijst

VR Blijvers Dropouts Totaal Blijvers Dropouts Totaal

+ 7 ) 5 22 10 9 ]9

+ 4 6 10 3 6 9

6 2 8 4 2 6

Totaal 17 23 40 17 17 34

G

=.49

ps + pd ::: .31 G == .01 ps + pd = .30

Ook hier weer blijkt de houding van de dropouts niet afwijzender te zijn t.a.v. de groep in vergelijking IDet de blijvers. In het begin van het eerste jaar is hun keuze van persoonlijke vrienden zelfs positiever getint dan die van de blijvers. Tijdens het eerste jaar gaan de blijvers zich in dit opzicht blijkbaar wat opener opstellen. Mogelijk zijn juist die dropouts verdwenen, die hen onsympathiek waren.

3.3. Aantal personen die de keuzen weggeven

3.3.0. Inleiding

Om het voorafgaande beter te kunnen interpreteren is het van be-lang om te achterhalen of

1) Relatief minder dropouts positieve stemmen weggeven ~n verge-lijking IDet de blijvers.

2) Relatief IDeer dropouts negatieve stemmen weggeven. 3) Relatief IDeer dropouts geen stemmen weggeven.

(29)

3.3.1. Ziekenhuis A

Overzicht 9: Het aantal dropouts en blijvers die positieve en nega-tieve of geen keuzenweggeven tijdens het eerste jaar.

Keuzen Eerste Iijst Tweede l i j at

Blijvers Dropouts Blijvers Dropouts

VR

!

Positief 24 (83%) 16 (89%) 23 (82%) 9 (75%) Negatief 21 (72%) . 13 (72%) 13 (46%) 7 (58%) VR

i

Positief 27 (93%) 18 (100%) 20 (71 %) 7 (58%) Negatief 18 (62%) I I (61 %) 9 (32%) 6 (50%) Geen keuzen VR 1 4 ( 14%) 2 (11 %) 4 ( 14%) 3 (25%) 2 VR l 0 0 8 (29%) 4 (33%) 4 n

=

29 18 28 12

In eerste instantie kiezen bijna aIle dropouts en blijvers een of meer persoonlijke vriend(inn)en en gesprekspartners. Op het einde van het eerste jaar wordt dit wat minder; we zien dan ook dat on-geveer een kwart van de Ieerlingen niet meer geinteresseerd is in het aan of afwijzen van een persoonlijke vriend(in). Bij de drop-outs zien we het duideIijkst de verminderde interesse in de keuze van een persoonlijke vriend uit de jaargroep tijdens het eerste

jaar. Zijn naar hun gevoel de meest-sympathieke Ieden vertrokken of kiezen ze ~n het begin groepsieden als vriend(in), die hun ge-voelens niet benatwoorden? Hier zullen we op terugkomen in hoofd-stuk 6.

Gezien de geringe procentuele verschillen tussen dropouts en

bIijvers. blijven de konklusies omtrent de gemiddeld gegeven keuzen gehandhaafd.

(30)

3.3.2. Ziekenhuis B

Overzicht 10: Het aantal dropouts en blijvers die positieve en negatieve of geen keuzen weggeven tijdens het eerste jaar.

Eerste l i j st Tweede lij st

Keuzen

Blijvers Dropouts Blijvers Dropouts

VR Positief 14 (82%) t 9 (83%) 13 (76%) 12 (71 %) Negatief 12 (70%) 16 (79%) 9 (53%) 6 (35%) VR Positief 16 (94%) 20 (87%) 14 (82%) 10 (59%) Negatief 14 (82%) 13 (56%) 9 (53%) 7 (41%) Geen keuzen VR ! 2 (12%) 4 (17%) 4 (23%) 4 (23%) 2 VR

i

3 (13%) 2 (12%) 5 (29%) n

=

17 23 17 17

De verschillen tussen blijvers en dropouts zijn zeer gering. Bijna iedereen kiest een gesprek8genoot als ook een persoonlijke vriend op het einde van de preklinische periode. De daling in het aantal aktieve kiezers 18 gering. WeI valt ook nu weer op, dat relatief minder dropouts 1n een keuze van een persoonlijke vriend(in) uit de

jaargroep geinteresseerd raken tijdens het eerste jaar. Van de 17 dropouts tonen er vijf noch in positieve, noch in negatieve zin enige belangstelling in vergelijking met 2 van de 17 blijvers. We hebben gekonstateerd, dat op het einde van het jaar de dropouts gemiddeld wat minder afwijzingen gaven dan de blijvers. Het wat geringere aantal dropouts ,die een afwijzing geven, zijn hiervan de oorzaak. Deze verklaring geldt ook t.a.v. het kleinere gemiddelde aan positieve keuzen van persoonlij"-:e '.T~ten(i,en aan het einde ~ .. !!.!!

het jaar, maar blijkt niet op te :~aan voor de resultaten aan het begin van het jaar.

(31)

3.4. Konklusie t.a.v. gegeven keuzen voor dropouts en bIijvers

De verschillen tussen blijvers en dropouts zijn niet groot. Ze bedragen gemiddeld minder dan een keuze. Dit geldt voor zowel de positieve als de negatieve keuzen. Een afwijzende houding t.a.v. de groep kan dan ook niet als een belangrijke oorzaak voor

ver-trek beschouwd worden. We zullen nog nagaan, of de dropouts

zo-danig op elkaar gericht zijn, ,dat ze na vertrek van enige vrienden weI in een isolement terecht komen.

- In ZH A wijzen de dropouts gemiddeld minder jaargenoten als ge-prefereerde persoonlijke vriend(inn)en aan. Deze tendens zien we ook enigszins bij de keuze van gespreksgenoten. Daarnaast wijzen ze, vooral op het einde van het jaar, wat meer jaargenoten af dan de blijvers. Dit komt dan ook tot uiting in het karakter van de gegeven keuzen, die wat minder overwegend posit van aard 1S dan bij de bIijvers. Het aantal dropouts dat een persoonlijke vriend(in) kiest neemt sterker af in de loop van het jaar dan bij

de blijvers.

Kortom: De dropouts in ZH A vertonen de neiging zich wat afwij-zender t.a.v. de jaargenoten op te stellen dan de blij-vers, vooral aan het einde van het eerste jaar.

In het begin van het jaar stellen de dropouts zich niet geisoleerd op t.a.v. de groepsgenote~maar vinden ze weI wat meer jaargenoten onsympathiek. Mogelijk is dat enige dropouts de band met jaarge-noten wat meer verliezen, doordat ze:

of niet beantwoord worden in hun vriendschappelijk gevoelens t.a.v. enige groepsgenoten

of hun vriend(inn)en tijdens het jaar door vertrek verliezen of zo teleurgesteld worden in hun verwachtingen t.a.v. het

ver-pleegkundig beroe~ dat ze hun kontakten zo veel mogelijk buiten de ziekenhuissfeer zoeken.

- In ZH B handelen de dropouts niet overeenkomstig de veronderstel-ling. Ze staan even open of zelfs opener voor de groepsgenoten dan de blijvers, vooral in het begin van het jaar.

(32)

Dit komt tot Hiting in het wat geringer aantal afwijzingen en lwt gemiddeid grotere aantal keuzen van persoonlijke vrienden. WeI zien we ook hier de ontwikkeling dat het aantal dropouts, dat een of meer persoonlijke vrienden kiest sterker afneemt tijdens het eerste jaar dan bij de blijvers. De behoefte om zelfstandig op kamers te zitten in plaats van op de flat voor verplegenden bleek bij de dropouts in dit ziekenhuis duideIijk groter te zijn dan bij de blijvers. Ze wilden liever wat meer uit de sfeer van het ziekenhuis zijn. Het lijkt erop, dat de groep in eerste in-stan tie wat minder aan hun behoefte aan vriendschap tegemoet komt. Dit zullen we nader bekijken bij de ontvangen keuzen.

3.5. Verschil tussen de vragen

Op het einde van de preklinische periode kiezen de Ieeriingen van beide ziekenhuizen gemiddeld meer persoonlijke vriend(inn)en dan gespreksgenoten voor problemen in verband met het werk. Dit is niet zo vreemd, daar de meeste leerlingen voor het eerst op eigen benen staan en zich moeten redden in een nieuwe situatie. Het opbouwen van een vriendenkring is dan een eerste vereiste. Daar ze slechts als een eerste orientatie op de afdeling een kijkje nemen, zal het

tot een bewuste keuze van gesprekspartners nag niet gekomen zijn. Op het einde van het jaar kent men elkaar beter en zullen de vriendsehapsbanden een duidelijke vorm aannemen. Tevens zal men zich bewuster bezig houden met de keuze van gesprekspartners. Mede door het rouleren en het daardoor wisselend met jaargenoten samen-werken als ook door de identieke werksituatie, zal dekeuze van het aantal jaargenoten als mogelijke gesprekspartners voor problemen toenemen en groter zijn dan het gekozen aantal vrienden. Dit zien we dan ook in ZH A. In ZH B eehter komt bij de blijvers het omge-keerde beeld naar voren. Mogelijke verklaring hiervoor is dat de leerlingen in ZH B in veel sterker mate op elkaar aangewezen zijn door het wonen in de flat voor verplegenden, terwijl in ZH A hijna de helft van de leerlingen a1 zelfstandig op kamers zit op het einde van het eerste jaar.

(33)

Ook in de negatieve keuze kamt naar voren, dat leerlingen in ZH A zich wat meer bezighouden met het al dan niet kiezen van groeps-leden als gesprekspartner, terwijl in ZH B de groepsgroeps-leden meer aan de hand van het kriterium (on)gewenste persoonlijke vriend be-keken worden.

3.6. Ontwikkeling in de keuzen tijdens het eerste jaar

Veronderstelling 3: Tijdens de tweede meting zullen er minder stemmen worden weggegeven, zowel positieve als negatieve, in ver-gelijking met de eerste meting.

Figuur 1: Grafische weergaven van de tendens in het gemiddeld aantal positieve en negatieve keuzen tijdens het eerste jaar.

Negatieve keuzen Positieve keuzen

Gesprekspartner

Aan- Gesprekspartner Vriend(in) Vriend (in) .

~A

tal 3 3 3 keuze

---2 1)O.A 2

~

-

~

'00.0.. ' -

-~

1

""

::a

~A

l

,

1:1. t. 2.

l,

Tijdstip --+ t1 = einde preklinische periode t2 = einde van het eerste jaar.

--.,.::8

Wat betreft het gemiddeld aantal afwijzingen komt deze tendens vrij duidelijk naar voren in beide ziekenhuizen. Een uitzondering zijn de dropouts in ZH A, die zoals we gezien hebben zich meer afwijzend opstellen La.v. de groep. Bij de keuze van mogelijke persoonlijke vriend(inn)en zien we overeenkomstig de verwachtingen, dat gemid-deld minder jaargenoten daarvoor op het einde van het jaar in aan-merking komen.

(34)

Dat deze tendens niet naar voren komt bij de keuze van gespreksge-noten voor problemen in verband met het werk is in feite niet zo verrassend. De keuze van jaargenoten wordt in dit opzicht pas relevant tijdens de stages, d~s na de preklinische periode.

Een uitzondering zijn de blijvers in ZH B,die wat minder gespreks-genotenaanwijzen op het einde van het eerste jaar.

Veronderstelling 4: Het aantal positieve wederzijds keuzen zal toegenomen zijn tijdens het eerste jaar.

Overzicht I I: Het aantal wedetzijdse keuzen, uitgedrukt in percen-tages van het aantal mogelijke. wederzijdse keuzen aan het begin en einde van het eerste jaar.

Wederzijdse

Positieve keuzen , Negatieve keuzen

Keuzen van: ZH A ZH B ZH A ZH B t] t2 ; t] t2 tl t2 tJ t2 GesprekBpartner 1,4% : 2% J ,5% 2% 0,2% 0, 1% 0,8% 0,2% Persoanlijke 3 % 2% 3 % 3% 0,6% 0 % 0,8% 0,5% vriend (in) Maximum aantal wederzijdse keuzen !n (n-I) 1081 780 780 561 1081 780 780 561

De veranderstelde antwikkeling kamt enigszins naar varen bij de keuze van gesprekspartners voor problemen. We zagen ook dat de

be-langstelling daarvoor toenam tijdens het eerste jaar. Wanneer we dan oak kijken naar het relatieve aantal wederzijdse keuzen in het licht van het totaal aantal g~geven keuzen, valt de gesignaleerde toename weg (tabel I, Bijlage B).

Het aantal wederzijdse keuzen in ve.rband met persoonlijke vriend-schap blijkt niet toe te nemen en zelfs in ZH A te verminderen.

(35)

Mogelijk zijn er enige dropoutsverdwenen, die nogal wat vriend-schappen binnen de groep hadden?

Wederzijdse antipathieen komen in be ide ziekenhuizen minder voor, hetgeen past in de ontwikkeling (afname) van de negatieve keuzen. De afname hiervan kan wijzen op:

I) het beter leren kennen ven elkaar waardoor bepaalde vooroordelen verdwijnen b.v. door het moeten samenwerken met een

(onsympa-thiek} jaargenoot op de afdeling.

2) De groep als geheel begint aan betekenis te verliezen w.b. het ondersteunende karakter op het persoonlijke vlak b.v. door het opbouwen van kontakten naar buiten of het vertrek van enige in dit opzicht essentiele leerlingen.

3.7. Vergelijking tussen twee ziekenhuizen

- Zowel aan het begin als het einde van het eerste jaar wijzen de leerlingverplegenden in ZH A gemiddeld meer jaargenoten aan als gewenste gesprekspartner of als persoonlijke vriend(in) dan hun kollega's in ZH B. Deze konklusie geldt voor zowel blijvers als dropouts in vergelijking met dezelfde groepen in ZH B. Ook de affektieve sfeerindex wees 1n deze richting, daar deze relatief hoog was in een groep in ZH A in het begin van het jaar en vrij laag 1n een groep in ZH B aan het einde van het jaar. Deze grotere openheid was echter geen verklaring voor verloop.

- In beide ziekenhuizen worden gemiddeld meer positieve dan nega-tieve keuzen gedaan. Daar bijna aIle leerlingen, vooral in het begin, een jaargenoot kiezen ala persoonlijke vriend en/of ge-spreksgenoot voor problemen in verband met het werk, kunnen we in beide ziekenhuizen spreken van een open opstelling t.a.v. de groep. Het relatieve aantal leerlingen die een negatieve keuze uitbrengt, neemt tijdens het jaar (wat) af.

- In de beide ziekenhuizen blijken relatief wat minder dropouts op het einde van het jaar een persoonlijke vriend(in) te kiezen binnen de jaargroep. hetgeen ook tot uiting komt in het geringere aantal keuzen.

(36)

Globaal is er weinigvedchil in het gemiddeld aantal negatieve keuzen per ziekenhuis. Maar de blijvers in ZH B delen konsekwent gemiddeld meer negatieve;;keuzen uit, dan de blijvers in ZH A,

':;

terwijl we bij de dropouts van de beide ziekenhuizen het

omge-~

keerde zien. Dit laatste~komt sterker naar voren op het einde

I

van het eerste jaar. We konkludeerden reeds, dat de dropouts in ZH A zich wat afwijzender en de dropouts in ZH B zich wat opener

.,\

opstelden t. a. v. de groe~ dan de blijvers in hetzelfde ziekenhuis. - In beide ziekenhuized siinaleerden we de tendens dat de leerling

minder keuzen uitdeelt. Vitzondering hierop vormt het toenemend aantal gekozen groepsled~n als gesprekspartner. Dit duidt erop, dat de vriendschapsrelaties binnen de groep gevormd zijn, ter-wijl de vorming van de m~est aantrekkelijke kontakten voor het bespreken van problemen in verband met het werk nog in volle

gang is. Het is zeer wel:denkbaar dat de laatste funktie gedurende

~

de opleiding aan betekenis wint, terwijl het opvangend karakter""

Hi het zuiver persoonlij~e (vriendschappelijke) vlak afneeint:

Niet van toepassing ~s d:;t op de blijvers in ZH B, die meerper"- " C

f

soonlijke vrienden,als g~sprekspartners kiezen op het einde

van

Ii

het eerste jaar.

3.8. Konklusie

In beide ziekenhuizen staan de leerlingen open voor de groep, hoe-wel ditin ZH B wat .minder is dan in ZH A. Tijdens het eerste jaar neemt het<;:tantal keuzen af~" Het lijkt er op dat de relaties !:i..rider-daad wat duidelijker gestalte gekregen hebben. Alleen het gemiddeld grater aantal leerlingen d~e als gespreksgenoot gekozen worden op het einde van het jaar

vo~t

hierop een uitzondering. Dit treedt het duidelijkst op in ZH

Aj"

De dropouts en blijvers to en slechts kleine verschillen in hun op-stelling La.v. de groep. 'e dropouts in ZH A blijken vooral op het einde van het jaar waqah7ij zender t. a. v. de groepsgenoten te staan dan de blijvers,

de hand lijkt te zijn.

terwijl in ZH B eerder het omgekeerde aan

~

i

.

,

f

t

!

~

,

I

(37)

Opvallend is dat in beide ziekenhuizen het aantal dropouts die iemand als persoonlijke vriend(in) aanwijst, sterker afneemt tij-dens het eerste jaar dan bij de blijvers. Tevens kiest deze kleinere groep dropouts in ZH A gemiddeld ook nog minder jaarge-noten als persoonlijke vriend(in) dan de blijvers.

Voelen de dropouts zich minder thuis in de groep op het einde van het jaar

of

zijn hun vriend(inn)en al vertrokken? In het begin van het jaar stellen aileen enige dropouts (3) in ZH B zich geisoleerd op bij de keuze van persoonlijke vriend(inn)en, terwijl dit op het einde van het jaar voor wat meer blijvers dan dropouts geldt in beide ziekenhuizen.

(38)

Hoofdstuk 4 Ontvange.n keuzen

Veronderste lling 2: Dropouts zullen minder posi tieve en meer nega-tieve keuzen ontvangen dan de blijvers.

4.0. Inleiding

Ook nu zullen we per ziekenhuis bekijken in hoeverre onze veronder-stelling door de resultaten ondersteund wordt. Tevens zullen we na-gaan of de vragen onderling nog verschillen opleveren m.b.t. de dropouts en blijvers. Vervolgens zullen we aandacht besteden aan de ontwikkeling in de ontvangen keuzen van de beide groepen tijdens het jaar en zullen we de ziekenhuizen onderling vergelijken.

4.1. Aantal ontvangen keuzen

4.1.1. Ziekenhuis A

Overzicht 13: Gemiddeld aantal ontvangen positieve en negatieve keuzen door dropouts en blijvers tijdens het eerste jaar.

Keuzen: VR 1 _..L Posit Negatief VR Positief Negatief n

=

Eerste l i j st Blijvers Dropouts ... 1,90 1 ,88 I ,30 1 ,61 3,38 3,5 1 ,27 0,94 29 18 Tweede lij st

Totaal Blijvers Dropouts Totaal

1 ,89 3,03 3,1.6 3,07

1,42 I , 14 1, 00 1 • I

a

3,42 2,39 2,67 2,47

I 15 0,86 0,67 0,80

47 28 12 40

De dropouts ontvangen gemiddeld evenveel of ietwat mee.r positieve keuzen en wat minder negatieve dan de blijvers. Dit zowel in het begin als ook aan het einde van het eerste leerjaar. De verschillen tussen dropouts en blijvers zijn gering.

(39)

De dropouts worden alleen in het begin van het jaar wat meer afge-wezen als gesprekspartner voor problemen in verband met het werk. Dit is waarschijnlijk te wijten aan het aantal dropouts dat a1 vroeg tijdens het eerste jaar de opleiding vaarwel zeiden omdat de verpleegkundige opleiding te zwaar wasCn.l.

4

van de 6 dropouts die de tweede lijst niet invulden).

We kunnen konkluderen dat de groep in zijn keuzen open staat voor de dropouts en er niet op gericht is hen in een isolement te plaatsen.

4.1.2. Ziekenhuis B

Overzicht 13: Gemiddeld ontvangen positieve en negatieve keuzen door dropouts en blijvers tijdens het eerste jaar.

Keuzen: VR Positief Netatief VR Positief Negatief n = Eerste lij st Blijvers Dropouts 1,29 I ,74 0,94 2,04 3 2,22 1,06 1 ,83 17 23 Totaal 1 .55 I ,57 2,55 1 ,50 40 Tweede lijst

Blijvers Dropouts Totaal

2,05 I ,29 1,68

0,59 I , I 2 0,85

2,41 1 ,65 2,03

0,76 1,41 1,09

17 17 34

Dropouts in ZH B ontvangeu, zoals veronderstelda gemiddeld wat minder

positieve en wat meer negatieve keuzen tijdens het eerste jaar dan de blijvers. De verschillen zijn echter niet groat. Uitzondering hierop vormen het groter aantal positieve keuzen, die de dropouts ontvangen aan het begin van het jaar als gesprekspartner voor pro-blemen in verband met het werk, in vergelijking met de blijvers. Dit is verklaarbaar daar voor 4 van de 6 dropouts die de tweede

(40)

lijst niet meer invulden, de zwaarte van de verpleegkundige oplei-ding niet de reden voor bet vertrek vormden.

In ZH B stelt de groep zelf zicb wat afwijzender op t.a.v. de dropouts, overeenkomstig de veronderstelling.

4.2. Aard van de ontvangen keuzen

4.2.0. Inleid

De aard van de ontvangen keuzen teen aanwijzing over de mate van akseptatie binnen de groep. Als de groep afwijzender zou staan t.a.v. dropouts, dan zullen deze oak een totaal aan keuzen ont-vangen dat minder overwegend positief van aard is, dan de blijvers.

4.2.1. Ziekenhuis A

Overzicbt 14: De aard van de ontvangen keuzen door de dropouts en blijvers tijdens het eerste jaar: VR

!.

Eerste l i j st Tweede lij st

Blijvers Dropouts Totaal Blijvers Dropouts Totaal

+ 16 12 28 22 8 30

+ 5 2 8 1 2 3

8 4 12 5 2 7

Totaal 29 18 47 28 12 40

G

=

.19 PEl + pd ;:; .26

Overzicht 15: Aard van ontvangen keuzen door dropouts en blijvers tijdens het eerste jaar: VR ~.

Eerste Iij st Tweede lij st

Blijvers Dropouts Totaal Blijvers Dropouts Totaal

+ 21 16 37 21 10 31

+ 3 1 4 5 1 6

5 1 6 2 I 3

(41)

De meeste leerlingen ontvangen zo weI aan het begin als aan het einde van het eerste jaar overwegend positieve keuzen. Dit geldt zowel voor de blijvers als voor de dropouts. Ook deze resultaten wijzen op een open houding van de groep t.a.v. de dropouts.

4.2.2. Ziekenhuis B

Overzicht 16: De aard van ontvangen keuzen door dropouts en blij-vers tijdens het eerste jaar

op

VR ~.

Eerste lij st Tweede lij st

VR 1

_ _ 2 Blijvers Dropouts Totaal Blijvers Dropouts Totaal

+ 7 8 15 J 2 8 20

+ 6 3 9 2 5 7

4 12 16 3 4 7

Totaal 17 23 40 17 17 34

G

=

.32 (ps + pd

= .•

34} G

=

.36 (ps + pd

=

.30)

Overzicht 17: De aard van ontvangen keuzen door dropouts en blij-vers tijdens het eerste jaar op VR ~.

VR :! _ _ 4 + + Totaal Eerste lijst Bl vers Dropouts 12 1 1 2 3 3 9 17 23 G .43 ps + pd = Totaal 23 5 ) 2 40 .28 Tweede lij st

Blijvers Dropouts Totaal

11 10 21

4 2 6

2 5 7

17 17 34

(42)

De tendens dat dropouts minder overwegend positieve keuze ontvangen, 1S zeer licht aanwezig bij de keuze van gespreksgenoten voor pro-blemen tijdens het werk. In het begin van het jaar komen de dropouts er ook bij de keuzen van persoonlijke vrienden wat minder goed af. Ook deze resultaten passen in de gedachtengang dat de groep in ZH B zich wat minder openstelt voor de dropouts.

4.3. Aantal personen die de keuze ontvangen

4.3.0. Inleiding

Het is bij het beoordelen van het voorafgaande van belang of de gehele of slechts een kleine groep dropouts de positieve of nega-tieve keuzen ontvangen. Bovendien moeten we weten of de blijvers 1n dezelfde mate in een eventueel isolement geplaatst worden als de dropouts. Bekeken zal worden hoeveel groepsleden geen keuzen ontvangen.

4.3. I. Ziekenhuis A

Overzicht 18: Het aantal dropouts en blijvers, die positieve, nega-tieve of geen keuzen ontvangen tijdens het eerste jaar.

Eerste lij st Tweede lij st

Keuzen: Blijvers Dropouts Blijvers Dropouts

VR ~ positief 23 (79%) 14 (77%) 27 (96%) I I (92%) negatief 14 (48%) I I (61%) 17 (71%) 6 (50%) VR ~ _ _ 4 positief 29 (100%) 17 (94%) 27 (96%) II (92%) negatief 12 (41%) 6 (33%) 17 (61%) 4 (33%) Geen keuzen VR ~ I I 0 1 VR 3 0 0 0 1 ;; n

=

29 18 28 12

(43)

Dropouts worden in ZH A even vaak al" blijvers gekozen voor het hc-van problemen in verband met werk en als persoonlijke vriend. Bijna iedereen wordt wel gekozen in positieve zin. AIleen voor het bespreken van problemen in verband met het werk nt niet ereen in aanmerking te komen in het begin van het jaar. Het is niet zo vreemd dat de z,..rakkere leerlingen hier buiten va.l-len. Dat s meer dropouts in dit opzicht afge,llezen worden, ].8

logisch 1n het licht van de vertrekredenen van de eerste vertrek-kers en verklaart tevens het hogere gemiddelde aan

keuzen.

Het is dat aan het einde van het eerste jaar relatief

wat meer blijvers worden afgewezen dan in het begin. Bij de drop-outs komt deze tendens niet naar voren. De vraag is nu of de ge-konstateerde wat afwijzender houding van de dropouts op het einde van het eerste jaar zich vooral richt op de blijvers.

Kortom: De groep richt zich op bijna all~ dropouts en blijvers de keuze van een persoonlijke vriend(in) of gespreksgenoot. De dropouts worden relatief wat meer afgewezen als gesprekspartner in het

jaar.

en minde, als persoonlijke vriend aan het eind van het

4.3.2. Ziekenhuis B

Overzicht 19: Aantal itieve en

keuzen ontvangen tijdens het eerste Jaar. Eerste l i j st Tweede Ii j 5 Keuzen: t VR positief Geen keuz VR VR n = en Bl 14 9 17 10 2 0 17 vers Dropouts (82%) 18 (78%) (52%) 18 (78%) (100%) 21 (91%) (59%) 18 (78%) 0 0 ') .<.3 Blijvers

---13 (76%) 6 (35%) 13 (76%) 9 (53%) 1 2 17 Dropouts ]0 (59%) 8 (47%) 13 (76%) 10 (59%) > 3

o

17

(44)

In vergelijking m~t dv blijv~rH word~n relatief pen weinig minder dropouts als gespreksgenoot aangewezen op het einde van het jaar. Dit vormt echter geen verklaring voor het geringere gemiddeld aan positieve keuzen dat ze in dit opzicht verwierven. Daar de dropouts in het begin van het jaar gemiddeid meer als gespreksgenoot aange-wezen werden, is de groep bIijkbaar tijdens het werken op de afde-ling in de verwachtingen La.v. enige dropouts teleurgesteld. In het begin van het jaar worden relatief wat meer dropouts afgewezen, hetgeen de reden vormt voor het hogere gemiddelde afwijzingen in vergelijking met de blijvers. De verschiIIen zijn maar klein, maar weI is duideIijk dat de wat ongunstigere beoordeling van de drop-outs niet een specifieke kleine groep betreft.

4.4. Konklusie t.a.v. ontvangen keuzen door dropouts en blijvers De verschillen tussen dropouts en blijvers zijn niet groot nl. gemiddeld nog niet ~en ontvangen keuze. Het geen aansluiting vinden bij de groep omdat je niet geaksepteerd wordt, hangt niet zo direkt met vertrek samen.

- In ZH A staat de groep duidelijk open voor dropouts. AIleen aan het begin van het jaar komen ze gemiddeld wat minder in aan-merking voor gespreksgenoot in vergelijking met de blijvers. Op het einde van het jaar echter worden ze relatief gezien wat minder afgewezen als persoonlijke vriend. Slechts een blijver en een dropout worden geheel genegeerd.

- In ZH B vinden we weI enige ondersteuning van onze veronder-stelling. De groep stelt zich wat afwijzender op t.a.v. de drop-outs dan t.a.v. de blijvers. Dit komt tot uiting in het gemiddeld hogere aantal afwijzingen, het lagere aantal voorkeursstemmen als ook het karakter van de keuzen. De negatieve keuzen komen bij relatief wat meer dropouts terecht dan blijvers, ze treffen dan ook niet een specifieke kleine groep dropouts. Opmerkelijk is dat dropouts in het begin van het jaar gemiddeld meer als een mogelijke kandidaat voor het bespreken van problemen in verband met het werk beschomvd werden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Archebacteriën zijn onder andere aan te treffen in geisers met zeer heet water in het Yellowstone Park en in het extreem zoute water van de Dode Zee?. 2p 26 † - Door welke

De manager bedrijven gaat ervan uit dat de goodwill bij liquidatie geen waarde heeft voor de bank.. Dit laatste resultaat heeft een incidenteel karakter en voor de toekomst kan

(Doorheen het opgroeien, passend bij de leeftijd, concreet, persoonlijk, open, help om andere info over seks en relaties te begrijpen, &amp; bespreek. problemen

IMCD Group – “In 2017 wordt een onafhankelijke Internal Audit positie gecreëerd omdat IMCD’s internationale netwerk uitgebreid is waardoor een onafhankelijke rapportagelijn naar

In de eerste drie maanden van dit jaar werden in België 445 aangiften gedaan van euthanasie.. ‘Een opvallend cijfer’, zegt professor Wim Distelmans (VUB), voorzitter van de

Meer autonomie voor leerkrachten kan helpen bij het beter organiseren van lesgebonden en voornamelijk niet-lesgebonden werkdruk zoals administratieve taken.. Het is mogelijk

Alleen in positie drie – Ogden (1986) noemt deze in plaats van de depressieve ook wel de historische positie – kan een ander als werkelijk ‘anders’ worden waarge- nomen,

extraversie, mildheid en/of emotionele stabiliteit en dus minder constructief te werk gaan binnen conflicten, kunnen sterke interpersoonlijke bekwaamheden deze relatie tegoed