• No results found

De impact van boze en angstige gezichten op het werkgeheugen van adolescenten en de link met emotieregulatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De impact van boze en angstige gezichten op het werkgeheugen van adolescenten en de link met emotieregulatie"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE

IMPACT

VAN

BOZE

EN

ANGSTIGE GEZICHTEN OP HET

WERKGEHEUGEN

VAN

ADOLESCENTEN EN DE LINK MET

EMOTIEREGULATIE

Aantal woorden: 14338

Yasmine Sarlet

Studentennummer: 01512297

Promotor: Prof. dr. Sven Mueller

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting psychologie, afstudeerrichting klinische psychologie

(2)

Voorwoord

Om deze masterproef tot stand te brengen, heb ik heel wat steun gekregen. Deze mensen wil ik dan ook even bedanken.

Op de eerste plaats wil ik mijn promotor bedanken, namelijk Prof. Dr. S. Mueller, omdat hij mij de kans gegeven heeft om mij te verdiepen in deze boeiende materie. Hij nam steeds de tijd om deze masterproef grondig door te nemen en van kritische en constructieve feedback te voorzien. Hierdoor kon ik dit proefschrift tot een goed einde brengen.

Daarnaast wil ik mijn begeleidster, Dr. Laura Wante, bedanken voor haar luisterend oor, bemoedigende woorden, haar advies en haar ondersteuning bij de dataverwerking. Een bijzonder woord van dank wil ik geven aan mijn ouders. Ze hebben me de kans gegeven om deze studierichting aan te vatten en te finaliseren. Doorheen mijn opleiding hebben ze me steeds bijgestaan in de gemakkelijke en moeilijkere momenten. Hun steun en vertrouwen waren van een onschatbare waarde.

Bovendien wil ik ook mijn vriend bedanken voor zijn liefdevolle steun, motiverende woorden en afleiding op de nodige momenten. Deze zaken waren voor mij onmisbaar gedurende het schrijven van deze thesis.

Tot slot wil ik uiteraard ook alle participanten en hun ouders bedanken voor hun medewerking aan dit onderzoek.

(3)

Abstract

Inleiding: De adolescentie is een periode met veel voordelen, zowel op fysiek als

cognitief vlak. Toch is er een duidelijke stijging van de morbiditeit en de mortaliteit in deze cruciale periode. Deze kwetsbaarheid komt door het moeilijk kunnen controleren van gedrag en emoties. Dit komt doordat het socio-emotionele systeem sneller

volgroeid is dan de cognitieve controle. Vandaar dat adolescenten anders met verschillende emoties omgaan dan volwassenen. Deze masterproef onderzoekt de impact van negatieve emotionele stimuli op de cognitieve controle, meer specifiek het werkgeheugen, bij gezonde adolescenten. Daarnaast wordt ook de link tussen het werkgeheugen en emotieregulatie onderzocht.

Methode: De steekproef bestaat uit 47 adolescenten tussen de 8 en 15 jaar: 29 meisjes

en 18 jongens. Deze participanten dienden een affectieve variant van de Memory-Guided Saccade Task (MGST) uit te voeren. In deze taak werden ze blootgesteld aan neutrale, boze en angstige gezichten, terwijl ze 2 kleuren (lage working memory load) of 4 kleuren (hoge working memory load) dienden te onthouden. De MGST meet dus het werkgeheugen. Daarnaast werd de emotieregulatie gemeten aan de hand van een vragenlijst, namelijk de FEEL-KJ.

Resultaten: Uit de resultaten blijkt dat de emotionele afleiders geen significante impact

hadden op de taakprestatie, zowel wat betreft de reactietijd, als de accuraatheid. Tot slot wordt ook geen verband gevonden tussen de prestatie op de MGST en emotieregulatie, noch bij adaptieve, noch bij maladaptieve strategieën.

Conclusie: Het feit dat in deze masterproef geen invloed gevonden werd van de

emotionele afleiders, is in overeenstemming met het ‘Triadisch model’. Dit model gaat ervan uit dat adolescenten minder gevoelig zijn voor negatief affectief materiaal. Tegen de verwachtingen in werd geen significante relatie gevonden tussen de prestatie op het werkgeheugen en emotieregulatie. Dit is tegenstrijdig met voorgaand onderzoek. Enkele verklaringen voor deze tegenstrijdigheden worden aangehaald.

(4)

Inhoudstafel 1. Inleiding p. 1 2. Methode p. 15 2.1 Steekproef p. 15 2.2 Meetinstrumenten p. 15 2.3 Procedure p. 20 2.4 Statistische analyse p. 21 3. Resultaten p. 22 3.1 Preliminaire analyses p. 22 3.2 Onderzoeksvragen p. 30 4. Discussie p. 33 4.1 Onderzoeksbevindingen p. 34

4.2 Sterktes, limitaties en suggesties voor verder onderzoek p. 38

4.3 Conclusie p. 39

(5)

1. Inleiding

De adolescentie is een periode met veel voordelen, zowel op fysiek als cognitief vlak, in vergelijking met jongere kinderen en volwassenen. Adolescenten hebben al veel vaardigheden ontwikkeld en lichamelijk zijn ze weerbaarder. Zo reageren adolescenten sneller, zijn ze beter in staat om te redeneren, hebben ze een beter immuunsysteem en zijn ze minder vatbaar voor verkoudheid, letsels en stress (Dahl, 2004). Toch valt het op dat morbiditeit en mortaliteit in deze periode sterk toenemen, ondanks dit niet toe te schrijven valt aan medische condities zoals een hartaanval, kanker… De oorzaak van deze kwetsbaarheid bevindt zich in het moeilijk kunnen controleren van gedrag en emoties. Adolescenten stellen meer risicovol, sensation-seeking en roekeloos gedrag. Zelfmoord, alcohol- en middelenmisbruik, ongevallen, geweldpleging, eetstoornissen, onveilige geslachtsgemeenschap en depressie zijn dan ook vaak voorkomende

problemen bij jongeren (Dahl, 2004).

Om dergelijk specifiek gedrag in de adolescentie te verklaren, werden al diverse ontwikkelingsmodellen gesuggereerd. De meeste modellen gaan uit van het bestaan van twee verschillende systemen met een eigen ontwikkelingstraject. Alvorens dieper in te gaan op de verschillende theorieën over deze trajecten, wordt eerst besproken wat deze twee systemen precies inhouden. Het eerste systeem wordt het socio-emotionele

systeem genoemd en is verantwoordelijk voor beloningsgevoeligheid (Steinberg, 2008). Als gevolg van de ontwikkeling van dit systeem, worden adolescenten dus steeds sensitiever voor beloning, waardoor ze meer geneigd zijn om opwindende, nieuwe en gevaarlijke acties te ondernemen. Over de gevolgen van dergelijke acties kunnen adolescenten nog geen goede cognitieve inschatting maken. Hiervoor is het tweede systeem, namelijk de cognitieve controle, verantwoordelijk (Steinberg, 2008).

Cognitieve controle is het vermogen om de aandacht naar relevante stimuli te richten, doelen te selecteren en te volbrengen en geen aandacht te besteden aan irrelevante stimuli. Om dit te kunnen bewerkstelligen, zijn executieve functies zoals planning, werkgeheugen, flexibiliteit, taakinitiatie, inhibitie... noodzakelijk.

Er zijn drie belangrijke kernelementen die bijdragen tot deze executieve

(6)

het kunnen controleren van aandacht, gedragingen, gedachten en/of emoties om zo een sterke interne predispositie of een extern lokmiddel te weerstaan, om te kunnen doen wat meer gepast of nodig is in de huidige situatie (Logan & Cowan, 1984). Deze vaardigheden zijn dus nodig voor impulscontrole, richten van de aandacht naar relevante zaken en opzettelijk vergeten (Friedman et al., 2008; Miyake, 2000). Het tweede kernelement is shifting. Dit is de capaciteit om te kunnen switchen tussen verschillende concepten of opvattingen. Bovendien stelt cognitieve flexibiliteit de persoon in staat om aan meerdere concepten of opvattingen tegelijkertijd te denken. Dit is noodzakelijk om diverse perspectieven in te nemen en zich aan te passen aan de omgeving. Deze vaardigheid stelt mensen in staat om in wisselende omstandigheden hun gedrag bij te sturen (Friedman et al., 2008; Miyake, 2000). Tot slot is updaten het derde kernelement van cognitieve controle (Miyake, 2000). Updaten gaat over tijdelijk vasthouden, manipuleren en bewerken van informatie in het werkgeheugen (Harvey et al., 2004). Het regelt de informatiestromen in het geheugen en bepaalt wat momenteel relevant is en wat niet. Deze vaardigheid is noodzakelijk bij het lezen van lange zinnen, boodschappen doen, het onthouden van een telefoonnummer, rekensommen

uitvoeren… (Miyake, 2000).

Deze besproken kernelementen zijn elk uniek, maar tonen ook in sterke mate overlapping met elkaar (Friedman et al., 2008; Gotlib & Joormann, 2010). Deze executieve basisfuncties zijn nauw geassocieerd met het werkgeheugen, wat een beperkte capaciteit heeft en waar tijdelijk informatie opgeslagen en gemanipuleerd wordt (Baddeley, 1992). In het huidige onderzoek ligt de focus op de cognitieve controle, meer specifiek het werkgeheugen van adolescenten (8 tot en met 15 jaar), en hoe emotionele stimuli hier een invloed op hebben. Er is in het verleden al veel onderzoek geweest naar de effecten van emoties op inhibitie (Hardin et al., 2009; Hardin, Schroth, Pine & Ernst, 2007; Jazbec, McClure, Hardin, Pine & Ernst, 2005; Wante, Mueller, Demeyer, De Raed & Braet, 2016). Het is echter mogelijk dat emoties een andere invloed hebben op de verschillende kerncomponenten van de cognitieve controle (De Houwer & Tibboel, 2010). Inhibitie is bijvoorbeeld volledig ontwikkeld, wanneer een adolescent de leeftijd van 14 bereikt (Luna, Garver, Urban, Lazar & Sweeney, 2004). Pas vijf jaar later is het werkgeheugen volledig volgroeid (Luna et al., 2004). Onderzoek hieromtrent is een meerwaarde, aangezien de adolescentie een

(7)

kwetsbare periode is zoals hierboven beschreven. Om deze kwetsbaarheid te verklaren werden reeds diverse ontwikkelingsmodellen van het socio-emotionele systeem en de cognitieve controle gesuggereerd.

Het eerste model (zie figuur 1A), is het ‘Dual Systems Model’ van Steinberg (Steinberg, 2008). Dit model gaat ervan uit dat het socio-emotionele systeem vanaf de vroege adolescentie groeit, wat samenhangt met de puberteit. Vervolgens neemt het weer af in de vroege volwassenheid. Het traject loopt onafhankelijk van de evolutie van de cognitieve controle. Dit systeem groeit langzamerhand tot in de late adolescentie en bereikt, meerdere jaren na de volledige rijping van het socio-emotionele systeem, een eindpunt (Shulman et al., 2016).

Tegelijkertijd werd een tweede, gelijkaardig model voorgesteld (Casey, Getz, & Galvan, 2008). Dit model wordt het ‘Maturation Imbalance Model’ genoemd (zie figuur 1B). Het gaat uit van een ander ontwikkelingspatroon van het socio-emotionele

systeem. Dit systeem wordt steeds gevoeliger tot in de midden adolescentie. In die periode wordt het socio-emotionele systeem minder actief en stagneert de ontwikkeling ervan. Dit komt door de langzame groei van de cognitieve controle (Shulman et al., 2016).

Een derde theorie (zie figuur 1C) is het ‘Driven Dual Systems’ model (Luna and Wright, 2016). Net zoals in het ‘Dual Systems Model’ gaat dit model ervan uit dat ontwikkeling van het socio-emotionele systeem een omgekeerd U patroon volgt. Het verschil met de vorige modellen is dat de cognitieve controle een plateau bereikt in de midden adolescentie en dus niet verder rijpt tot in de vroege volwassenheid.

Figuur 1: Dual Systems Model (A), Maturational Imbalance Model (B) en Driven Dual Systems Model (C). Overgenomen uit Developmental Cognitive Neuroscience

(8)

(17, p. 105) door E.P Shulman, A.R. Smith, K. Silva, G. Icenogle, N. Duell, J. Chein & L. Steinberg, 2016. Copyright 2016, Elsevier

De ontwikkeling doorheen de adolescentie kan ook bekeken worden vanuit neurobiologisch perspectief. Het ‘Triadisch Model’ (Ernst et al, 2006) brengt de verandering van neurale circuits gedurende deze periode in kaart. Zoals de naam van het model aangeeft, zijn er drie van elkaar te onderscheiden systemen, die werkzaam zijn bij het stellen van doelgericht gedrag. De eerste circuits bevinden zich in de prefrontale cortex en spelen een belangrijke rol bij de cognitieve controle (en dus ook bij het werkgeheugen). Dit regulerend systeem oefent invloed uit op de andere twee systemen, waardoor deze in de volwassenheid in balans komen (Miller, 2000). Bij adolescenten is de prefrontale cortex nog niet voldoende tot maturatie gekomen, wat zorgt voor een onevenwicht tussen de circuits in de ventrale striatum enerzijds en in de amygdala anderzijds (zie figuur 2). De circuits in de ventrale striatum,

voornamelijk in de nucleus accumbens, staan in voor het toenaderingsgedrag en de beloningsgevoeligheid (Wise et al. 1992; Di Chiara, 2002). Deze circuits worden het approach-motivated system genoemd. Dit is overactief tijdens de adolescentie, wat resulteert in een verhoogde gevoeligheid voor positieve stimuli. Het verklaart bijvoorbeeld de verhoogde kwetsbaarheid voor drugmisbruik gedurende deze levensfase. Daarnaast zijn er ook circuits in de amygdala. Deze signaleren of er gevaar is, waardoor een organisme weet of het zich al dan niet moet terugtrekken (Zald, 2003). Dit systeem heet het ‘avoidance-related system’. Tijdens de

adolescentie, wordt activatie in de amygdala onderdrukt, waardoor jongeren minder gevoelig zijn voor negatieve stimuli.

(9)

Figuur 2: Het Triadische model: volwassenheid (links) & adolescentie (rechts) Overgenomen uit Psychological Medicine, (36, p. 301) door M. Ernst, D.S. Pine & M. Hardin, 2006. Copyright 2005, Cambridge University Press

Uit de vele verschillende theorieën kan besloten worden, dat er weinig

eensgezindheid is over hoe de ontwikkeling van adolescenten nu precies verloopt. Er zijn duidelijk nog veel vragen onbeantwoord. Wat alle modellen met elkaar

gemeenschappelijk hebben, is de idee dat de cognitieve controle/prefrontale cortex langzamer ontwikkelt. Dit betekent dat het cognitieve en affectieve systeem in die periode uit balans zijn (Ernst et al, 2006) . Dit onevenwicht zorgt ervoor dat

adolescenten gevoeliger zijn voor affectief materiaal. Doorsnee adolescenten zouden gevoeliger zijn voor positieve emotionele stimuli, maar minder voor negatieve, volgens het ‘Triadisch model’ (Ernst et al, 2006).

Omtrent deze ontwikkelingsmodellen zijn er al heel wat onderzoeken geweest, namelijk naar hoe emotionele stimuli een invloed hebben op de cognitieve controle van adolescenten, in vergelijking met volwassenen (Silverman, Jedd & Luciana, 2015; Cromheeke & Mueller, 2016; Mueller, Cromheeke, Siugzdaite & Boehler, 2017). In deze studies werd het functioneren van het werkgeheugen van volwassenen en adolescenten met elkaar vergeleken, terwijl ze blootgesteld werden aan emotioneel geladen stimuli (boze, blije en neutrale gezichten). Het

werkgeheugen werd gemeten door middel van een n-back task. De deelnemers kregen twee soorten taken, waarbij de gelaatsexpressie al dan niet relevant was. In de studie van Mueller, Cromheeke, Siugzdaite & Boehler (2017) werd ook de

hersenactiviteit vergeleken tussen adolescenten en volwassenen. In beide

leeftijdsgroepen werd een verbetering van het werkgeheugen bij de blije gezichten geconstateerd. Dit faciliterende effect was nog groter in de adolescentengroep. Wanneer de adolescenten de emotioneel irrelevante taak uitvoerden, waren ze meer afgeleid door de blije gezichten, dan door de neutrale gezichten en reageerden ze dus trager. Dit werd niet gevonden bij de volwassenen. Dergelijk resultaat werd

verwacht, aangezien de ontwikkelingsmodellen veronderstellen dat adolescenten veel gevoeliger zijn voor positieve stimuli dan volwassenen. Wanneer adolescenten blije gezichten waarnamen, vertoonden ze meer activatie in de amygdala. Dit is in

(10)

overeenstemming met recente meta-analyses (Silverman, Jedd & Luciana, 2015). Toch is dit resultaat niet consistent met het ‘Triadisch Model’ (Ernst et al, 2006). Deze theorie gaat net uit van een verminderde activatie in de amygdala. Wat wel conform is met dit model, is dat jongeren een verhoogde activatie vertoonden in de nuclues accumbens, tijdens het observeren van blije gezichten. Dit effect was zowel aanwezig bij de relevante als bij de irrelevante taak. Het biedt evidentie voor een overactief approach-motivated system bij adolescenten, waardoor zij gevoeliger zijn voor positieve stimuli (Ernst et al, 2006).

Een ander resultaat van deze studies (Cromheeke & Mueller, 2016; Mueller, Cromheeke, Siugzdaite & Boehler, 2017) was dat er geen tot een gering effect werd gevonden van de boze gezichten en dit zowel in de relevante als in de irrelevante taak. Deze bevinding lag niet binnen de verwachtingen van de onderzoekers,

aangezien de ‘Dual Systems’ modellen (Somerville & Casey, 2010; Steinberg, 2008, Luna et al., 2004) ervan uitgaan dat adolescenten net gevoeliger zouden zijn voor emotioneel geladen stimuli. Wat in de lijn ligt met het ‘Triadisch Model’ is dat bij volwassenen de BOLD-signalen in de prefrontale cortex meer toenamen bij een lage working memory load (Ernst, 2014). Dit was niet het geval bij een hoge working memory load. Dit komt omdat er in de lage working memory load, nog meer cognitieve resources aanwezig zijn om emotionele stimuli te verwerken (Pessoa, Padmala, Morland, 2005). Dit mechanisme ontbreekt bij adolescenten.

In de huidige studie worden nogmaals boze gezichten aangeboden. Hierdoor kan nagegaan worden of de afwezigheid van dit effect kan gerepliceerd worden. Er wordt specifiek voor boze gezichten gekozen, omdat deze gezichten zouden leiden tot angst voor sociale afkeuring. Sociale afkeuring speelt een belangrijke rol in de adolescentie (Gotlib, Krasnoperova & Joormann, 2004). Het is mogelijk dat het effect van negatieve emotionele stimuli op het werkgeheugen verschilt naargelang welke emotie aangeboden wordt. Vandaar dat in de huidige studie participanten ook aan angstige gezichten worden blootgesteld. Angstige gezichten kunnen gezien worden als extern bedreigende stimuli (Mueller et al., 2015). In deze studie wordt het effect van deze negatieve emotionele stimuli op het werkgeheugen nagegaan. De prestatie van het werkgeheugen wordt gemeten door middel van een

(11)

reageren spontaan op stimuli, zonder dat dit bewust verloopt (Karatekin, 2007). Ze vertellen iets over gedachten en gevoelens. Dit kan onderzocht worden door oogbewegingen te registeren aan de hand van een eye-tracking taak. In deze masterproef meten we saccades. Dit zijn grotere oogbewegingen die van het ene fixatiepunt naar het andere gaan, om een visuele prikkel op het netvlies te brengen (Karatekin, 2007). De saccades worden, in deze studie, geregistreerd door middel van een memory guided saccade taak (MGST). Bij deze soort taak moet de participant zijn blik fixeren op een centraal punt, terwijl maximaal vier gekleurde rechthoeken perifeer aangeboden worden, gedurende een kort interval. De deelnemer moet de positie van de kleuren zo goed mogelijk onthouden. Hierbij is het visuele werkgeheugen actief. Na de aanbieding van deze rechthoeken verschijnt één van de vier kleuren op het fixatiepunt. Vervolgens moet de participant een oogbeweging maken. Deze saccade loopt van het fixatiepunt naar de plaats waar de deelnemer veronderstelt dat hij/zij de gekleurde rechthoek waarnam (Rommelse, Van der Stigchel & Sergeant, 2008). Eye-tracking studies zijn een vernieuwende techniek die zorgen voor een precieze registratie van de oogbewegingen (Armstrong en Olatunji, 2012). Hierdoor worden manuele responsen overbodig (Mueller et al., 2015). Dergelijke taken stellen onderzoekers goed in staat om de prestatie van het werkgeheugen te bestuderen (Karatekin, 2007). Oogbewegingsonderzoek is een betrouwbare onderzoeksmethode, die zowel geschikt is voor studies bij een gezonde als klinische populatie (Armstrong en Olatunji, 2012).

Om de interactie tussen emotionele stimuli en het werkgeheugen te onderzoeken, kan een emotionele memory-guided saccade taak gebruikt worden (Mueller et al., 2015). Bij deze taken worden er emotionele stimuli als afleiding gebruikt. Vaak gaat het dan om gelaatsuitdrukkingen. Dergelijke affectieve varianten werden reeds in onderzoek gebruikt bij adolescenten. Zo werden in de studie van Wante, Braet, Mueller (2018) dysforische en gezonde adolescenten blootgesteld aan blije, boze en neutrale gezichten. Uit de resultaten bleek dat gezonde adolescenten slechter presteerden op de werkgeheugentaak bij boze gezichten, wanneer er een hoge cognitieve load was, tegenover een lage load. Een hoge working memory load houdt in dat de participant 4 kleuren moet onthouden, in plaats van twee. Dergelijk effect werd niet gevonden bij de dysforische adolescenten. De gezonde adolescenten

(12)

hadden een hogere accuraatheid op de taak dan de adolescenten met dysforie, wanneer ze blootgesteld werden aan de blije gezichten.

Ook in het onderzoek van Mueller et al. (2015) werd de emotionele variant van de MGST gebruikt. Hierbij werden gezonde adolescenten en adolescenten met een angststoornis blootgesteld aan neutrale en angstige gezichten. Gezonde

adolescenten bleken een langere reactietijd te vertonen, maar dit enkel in de low-load. Deze bevinding was in overeenstemming met de ‘Limited Resources Theory’ van Bishop (2008). Deze theorie gaat ervan uit dat in een hoge working memory load, minder cognitieve resources over zijn, waardoor de emotionele stimuli niet kunnen verwerkt worden en minder effect hebben op de taakprestatie. Daartegenover staat de ‘Attentional Control Theory’, waaruit blijkt dat cognitieve controle vooral beïnvloed wordt door de emotionele stimuli, wanneer de taak cognitief veel inspanning eist. Zo wordt verondersteld dat er in high load conditie, minder cognitieve resources overblijven om de emotionele stimuli net af te remmen (Eysenck, 2007). Volgens deze theorie zou angst vooral een invloed hebben op de reactietijd (efficiëntie) van de taak en minder op de accuraatheid (effectiviteit). Net zoals in de studies hierboven besproken, wordt ook in de huidige studie gebruikt gemaakt van een lage (2 kleuren) en een hoge working memory load (4 kleuren). Op basis van de theorie van Bishop (2008) wordt verwacht dat de emotie vooral zal interfereren met de lage load, terwijl op basis van de theorie van Eysenck (2007) dit net verwacht wordt in de hoge working memory load.

Het effect van emotionele stimuli op een werkgeheugentaak, hangt bovendien af van de relevantie van die stimuli om de opdracht tot een goed einde te brengen. Het werkgeheugen functioneert minder goed, wanneer personen blootgesteld worden aan emotionele stimuli, die niet relevant zijn voor de taak (Vuilleumier, 2005). Terwijl Lindstörm & Bohlin (2011) aantoonden dat zowel negatieve als positieve emoties ook een faciliterende invloed kunnen hebben, indien ze taakrelevant zijn. In de huidige studie zijn de emotionele gezichten die aangeboden worden, niet relevant om de taak tot een goed einde te brengen. Dus wordt verondersteld dat de emotionele stimuli de prestatie op het werkgeheugen negatief zullen beïnvloeden.

Niet alleen de relevantie van een bepaalde soort stimulus kan een invloed hebben op het werkgeheugen, ook de stemming waarin de persoon zich bevindt. Zo

(13)

zorgt een negatieve gemoedstoestand voor een minder goed functioneren van het werkgeheugen (Cheng & Holyoak, 1985; Spies, Hesse & Hummitzsch, 1996). Dit blijkt uit het onderzoek van Gray, Braver & Raichle (2002). Een positieve, negatieve of neutrale emotionele stemming werd geïnduceerd bij de participanten door middel van een video. Vervolgens moesten de deelnemers twee keer een 3-back

werkgeheugentaak afleggen. De eerste keer met verbale stimuli en de tweede keer met visuele stimuli, namelijk gezichten. Bij de taak met de verbale stimuli bleek dat de dorsolaterale prefrontale cortex actiever was, indien de deelnemers in een

negatieve gemoedstoestand verkeerden. Bij de taak met de gelaatsuitdrukkingen namen de BOLD-signalen toe in een positieve stemming, in vergelijking met een negatieve. Uit deze studie blijkt dat de gemoedstoestand dus een grote impact heeft op het functioneren van het werkgeheugen.

Bij een stemmingsstoornis is sprake van een langdurige neerslachtige gemoedstoestand. Levens en Gotlib (2010) onderzochten dan ook het verschil in werkgeheugen tussen depressieve en niet-depressieve volwassenen. Uit de resultaten bleek dat depressieve volwassenen meer tijd nodig hadden om zich van droevige gezichten weg te richten, dan de controle groep. De gezonde volwassenen hadden een grotere reactietijd bij blije gezichten dan de depressieve volwassenen.

Een studie van Wante, Mueller, Cromheeke & Braet (2018) vergeleek depressieve en niet-depressieve adolescenten (10 tot 18 jaar). Gezonde adolescenten vertoonden eveneens een negatief effect bij het waarnemen van blije gezichten bij de niet-emotioneel relevante taak. Bij de emotioneel relevante taak daarentegen, werd wel een snellere reactietijd geconstateerd bij het verwerken van deze gelaatsuitdrukkingen. Dit effect was niet aanwezig bij de depressieve adolescenten. Bij hen was er geen invloed van de boze gezichten op het werkgeheugen, in tegenstelling tot de

verwachtingen. Opnieuw zal, in de huidige studie, nagegaan worden of de afwezigheid van het effect van boze gezichten op het werkgeheugen met een oogbewegingstaak kan gerepliceerd worden. Daarnaast wordt onderzocht wat het effect is van andere negatieve emotionele stimuli, namelijk angstige gezichten.

Uit een studie van Ladouceur et al. (2005) bleek er echter wel een invloed te zijn van negatieve stimuli op het werkgeheugen bij jongeren met psychopathologie. Hierbij werden jongeren onderverdeeld in vier groepen op basis van hun diagnose.

(14)

De vier condities waren: ‘Angststoornissen’, ‘Depressie’, ‘Comorbiditeit van angst en depressie’ en een gezonde controlegroep. Uit de resultaten bleek dat de gezonde conditie meer tijd nodig had om de positieve stimuli te verwerken. Dit is in

overeenstemming met de resultaten uit de studies die reeds besproken werden. In tegenstelling tot die studies werd in het onderzoek van Ladouceur et al. (2005) wel een significant hogere reactietijd vastgesteld bij kinderen met een psychiatrische stoornis, wanneer zij negatieve stimuli waarnamen.

Bij psychopathologie is er meer sprake van een maladaptieve bias. Er is een vermoeden dat de manier waarop het werkgeheugen met de emotionele stimuli

interageert, een invloed heeft op de emotieregulatie. Wat op zijn beurt weer bijdraagt tot het risico op psychopathologie, zoals depressie (Schmeichel & Tang, 2015; Joormann & Gotlib, 2010; Lonigan & Vasey, 2009). Heel wat cognitieve processen zijn betrokken bij het reguleren van emoties (Ochsner & Gross, 2005). Zo blijkt dat een gebrekkig functioneren van het werkgeheugen een negatieve invloed heeft op emotieregulatie (De Raedt & Koster, 2010). Pe, Raes, Kuppens (2013) toonden aan dat het updaten van het werkgeheugen een belangrijke modererende factor is bij emotieregulatie.

Ook in het huidige onderzoek wordt de samenhang tussen cognitieve controle en emotieregulatie bestudeerd. Alvorens in te gaan op dit verband, is het belangrijk om verder uit te diepen wat emotieregulatie precies inhoudt.

Woede, angst, verdriet, vreugde, walging en verbazing zijn volgens Ekman (1992) de zes basisemoties. Emoties zijn processen die uitgelokt worden door een externe of interne gebeurtenis. Ze geven aan de persoon in kwestie een teken dat er iets relevants plaatsgrijpt. Deze signalen worden door de persoon opgemerkt en

geëvalueerd, met de bedoeling om hierop te reageren. Iedereen heeft zijn eigen manier om deze emotionele responstendensen te reguleren (Frijda, 1986). Gross beschreef in 1998 emotieregulatie als volgt: “Emotieregulatie verwijst naar de pogingen van het individu om invloed uit te oefenen op welke emoties ze voelen, wanneer ze deze voelen en hoe de emoties worden ervaren en uitgedrukt. Deze pogingen kunnen automatisch of gecontroleerd zijn, kunnen bewust of onbewust zijn en kunnen zowel tot een verhoging als een verlaging van negatieve of positieve emoties leiden.” De manier waarop emotieregulatie plaatsvindt, is van cruciaal belang voor het welbevinden van het individu. Er is sprake van een adaptieve strategie wanneer de emotieregulatiestrategie

(15)

zorgt voor een herstel van het emotioneel evenwicht en dus functioneel is (Aldao, Nolen-Hoeksema en Schweizer 2010). Aldao, Nolen-Hoeksema en Schweizer

onderscheiden drie adaptieve strategieën, namelijk accepteren, probleemoplossing en herevaluatie. Accepteren houdt in dat het individu zich neerlegt bij wat er gebeurd is en er het beste van maakt. Probleemoplossing is nagaan wat een mogelijk oplossing is voor het probleem en dit effectief uitvoeren. Tenslotte betekent herevaluatie dat het probleem geminimaliseerd wordt, zodat het niet meer zo erg of zo belangrijk is. Deze drie

adaptieve strategieën tonen een milde tot sterke negatieve correlatie met verschillende psychopathologieën. Naast adaptieve strategieën zijn er ook maladaptieve strategieën. Dit zijn disfunctionele emotieregulatiestrategieën, aangezien ze er niet in slagen om de negatieve emoties te verminderen, wat op termijn tot psychopathologie kan leiden. Ook onder de maladaptieve strategieën hebben Aldao, Nolen-Hoeksema en Schweizer een onderscheid gemaakt tussen drie soorten: vermijden, suppressie en rumineren.

Vermijding betekent dat een individu de confrontatie met negatieve gedachten en gevoelens uit de weg gaat (Hayes, Strosahl, & Wilson, 1999; Hayes & Wilson, 1994). Supressie of onderdrukken houdt in dat de persoon in kwestie de emoties die hij/zij ervaart onderdrukt, bijvoorbeeld door ontkenning. Tot slot betekent rumineren dat er herhaaldelijk en op passieve wijze gefocust wordt op het probleem en de negatieve gedachten, zonder hierbij tot een oplossing te komen. Deze drie strategieën hebben een sterke correlatie met verschillende psychische stoornissen. Zowel de adaptieve als de maladaptieve strategieën worden in de huidige studie in kaart gebracht, om na te gaan of er een samenhang is met het werkgeheugen van gezonde adolescenten.

De link tussen emotieregulatie en cognitieve controle/executieve functies werd al eerder onderzocht (Gray et al., 2004). Deze onderzoeken richtten zich voornamelijk op volwassenen. Onderzoek bij adolescenten is eerder schaars. Vandaar wordt er eerst stilgestaan bij de bevindingen bij volwassenen. Hieruit bleek dat volwassenen met tekorten in cognitieve controle meer gebruikt maakten van maladaptieve

emotieregulatiestrategieën, zoals rumineren (Joormann & Gotlib, 2008). Cognitieve controle speelt een belangrijke rol in het bepalen van welke informatie relevant is om in het werkgeheugen actief te houden en welke informatie niet. Wanneer er tekorten zijn in de cognitieve controle, heeft een individu meer moeite om de aandacht weg te richten van negatieve irrelevante informatie, wat bijdraagt tot ruminatie (Koster et al., 2011).

(16)

Daarnaast blijkt er ook een negatief verband te zijn tussen beperkingen in cognitieve controle en het gebruik van de adaptieve emotieregulatiestrategie ‘Cognitieve

herwaardering’. Hoe meer beperkingen in cognitieve controle, hoe minder de strategie cognitieve herwaardering wordt toegepast (Joormann & Gotlib, 2010). Onderzoeken tussen linken met andere adaptieve strategieën zijn schaars.

Wante, Mezulis, Van Beveren & Braet (2016) onderzochten het verband tussen tekorten in executieve functies en depressieve klachten en of dit verband gemedieerd werd door emotieregulatiestrategieën bij adolescenten. In de lijn met de studie van volwassenen, vertoonden adolescenten met tekorten in cognitieve controle, frequenter gebruik van maladaptieve strategieën en mindere frequent gebruik van adaptieve. Tot slot bleek het verband tussen executieve functies en depressieve klachten gedeeltelijk gemedieerd door emotieregulatie. Zoals reeds vermeld, wordt er ook in de huidige studie nagegaan of er een verband is tussen emotieregulatie en de cognitieve controle, meer specifiek de prestatie van het werkgeheugen. Er wordt verondersteld dat een gebrekkig functioneren van het werkgeheugen gepaard zal gaan met frequenter gebruik van maladaptieve strategieën en minder frequent gebruik van adaptieve. In de werkgeheugentaak worden participanten blootgesteld aan verschillende emotionele stimuli (neutraal, boos en angstig). Zo kan worden nagegaan of het verband tussen werkgeheugen en

emotieregulatie consistent is bij blootstelling aan verschillende gelaatsuitdrukkingen.

De adolescentie is dus een periode met veel voordelen, zowel op fysiek als cognitief vlak. Toch is er een duidelijke stijging van de morbiditeit en de mortaliteit in deze cruciale periode. Deze kwetsbaarheid komt door het moeilijk kunnen controleren van gedrag en emoties. Dit komt doordat het socio-emotionele systeem sneller

volgroeid is dan de cognitieve controle. Vandaar dat adolescenten anders met

verschillende emoties omgaan dan volwassenen. Toch is onderzoek omtrent de impact van emotionele stimuli op de cognitieve controle bij gezonde adolescenten schaars. Daarnaast is ook het omgekeerde verband mogelijk, namelijk dat de cognitieve controle een invloed heeft op hoe er met emoties wordt omgegaan. Dit is eveneens bij

adolescenten nauwelijks onderzocht. Vandaar dat dit onderzoek zich richt op gezonde adolescenten van 8 tot en met 15 jaar. De participanten dienen een Emotional Memory-Guided Saccade Task (MGST) uit te voeren, waarbij ze kleuren moeten onthouden.

(17)

Deze taak meet de cognitieve controle, meer specifiek het werkgeheugen. Tijdens het uitvoeren van deze taak worden adolescenten blootgesteld aan emotionele stimuli (angstige, boze en neutrale gezichten). De verscheidene gelaatuitdrukkingen zijn niet relevant om de taak accuraat uit te voeren.

Een eerste onderzoeksvraag is of de verschillende emotionele stimuli een invloed hebben op de prestatie van het werkgeheugen, wat betreft de reactiesnelheid en de accuraatheid. Op basis van de ontwikkelingstheorieën (Ernst et al., 2006; Somerville & Casey, 2010; Steinberg, 2008) kan verwacht worden dat adolescenten overgevoelig zullen reageren op affectief materiaal. Hieruit kan dus verondersteld worden dat de reactietijd kleiner zal zijn en de accuraatheid groter bij de neutrale gezichten dan bij de boze of angstige gezichten. Toch bleek reeds uit een onderzoek van Cromheeke & Mueller (2016) dat er geen effect was van de boze gezichten op het werkgeheugen van adolescenten. Daarnaast wordt verwacht dat er, net als in het onderzoek van Mueller et al. (2015) een effect zal worden gevonden van angstige gezichten op de taakprestatie. Er wordt ook een interactie-effect verwacht tussen de verschillende emoties en de load conditie. Volgens de ‘Limited Resources Theory’ (Bishop, 2008) zou er in een hoge working memory load, minder cognitieve resources over zijn, waardoor de emotionele stimuli niet kunnen verwerkt worden. Bijgevolg zouden de affectieve stimuli minder effect hebben op de taakprestatie. Op basis van deze theorie wordt vooral een interactie-effect verwacht in de lage load conditie. Dit in tegenstelling tot de ‘Attentional Control Theory’(Eysenck, 2007), waaruit blijkt dat cognitieve controle vooral beïnvloed wordt door de emotionele stimuli, wanneer de taak cognitief veel inspanning eist. Zo wordt verondersteld dat er in high load conditie, minder cognitieve resources overblijven om de emotionele stimuli net af te remmen. Op basis hiervan wordt verwacht dat het interactie-effect in de hoge load conditie groter zal zijn. Volgens deze theorie zouden de stimuli vooral een invloed hebben op de reactietijd (efficiëntie) van de taak en minder op de accuraatheid (effectiviteit).

Daarnaast wordt ook de emotieregulatie van de jongere gemeten doormiddel van de vragenlijst ‘FEEL-KJ’. Deze vragenlijst meet adaptieve en maladaptieve

emotieregulatiestrategieën en maakt binnen deze schalen nog een onderscheid tussen verschillende soorten. De tweede onderzoeksvraag gaat dan ook na of er een samenhang bestaat tussen de prestatie van het werkgeheugen en het gebruik van

(18)

emotieregulatiestrategieën. Op basis van de studie van Wante et al. (2016) blijkt dat tekorten in de cognitieve controle samenhangen met een frequenter gebruik van maladaptieve strategieën en minder frequent gebruik van adaptieve. Hieruit volgt de hypothese dat ook in dit onderzoek een zwakkere prestatie van het werkgeheugen zal samengaan met het vaker toepassen van maladaptieve strategieën en minder van adaptieve. Wat betreft de specifieke emotieregulatiestrategieën wordt verondersteld dat er een samenhang zal gevonden worden tussen een zwakkere prestatie van het

werkgeheugen en ruminatie. Deze hypothese baseert zich op het onderzoek van Koster et al. (2011). Op basis van het onderzoek van Joormann & Gotlib (2010)wordt

veronderstelt dat een goede prestatie van het werkgeheugen zal samengaan met frequent gebruik van de strategie ‘Cognitieve herwaardering’. Indien er een samenhang

gevonden wordt tussen de prestatie van het werkgeheugen en de emotieregulatie, zal worden nagegaan of deze samenhang consistent is over de 3 verschillende emotionele stimuli (neutraal, boos, angstig) heen. Er wordt verwacht dat een zwakkere taakprestatie en meer gebruik van maladaptieve strategieën vooral zullen geobserveerd worden, wanneer de jongere aan boze gezichten wordt blootgesteld, in tegenstelling tot neutrale gezichten (Burklund et al., 2007; Somerville, 2013).

Tot slot zal in de studie gecontroleerd worden voor depressieve en angstige symptomen, algemene psychopathologie en intelligentie.

(19)

2. Methode

2.1 Steekproef

Aan het onderzoek namen 47 adolescenten deel. Er werden 18 van deze participanten door de onderzoeker gerekruteerd. De data van de overige deelnemers is afkomstig van voorgaand onderzoek. Alle deelnemers werden op dezelfde manier geselecteerd. Ze werden gerekruteerd uit de gezonde populatie en moesten dus niet voldoen aan de criteria van een bepaalde stoornis. De leeftijd van deze kinderen varieert van 8 tot en met 15 jaar. Het onderzoek trachtte om evenveel jongens als meisjes in de steekproef op te nemen. In totaal namen 29 meisjes en 18 jongens aan het onderzoek deel.

De deelnemers werden gerekruteerd via scholen en de kenniskring van de

onderzoeker. Alvorens het onderzoek doorging, kregen de participanten en de ouders de nodige uitleg en vulden ze een informed consent in. Hierin staat onder andere dat de verwerking van de gegevens vertrouwelijk en anoniem zal verlopen. De deelnemers kregen een code toegewezen, waardoor hun namen in het verdere onderzoek niet meer gebruikt werden. In de informed consent wordt ook benadrukt dat deelname volledig vrijwillig is.

2.2 Meetinstrumenten

Werkgeheugentaak:

De invloed van emoties op het werkgeheugen van de jongere werd gemeten met een Saccadic Working Memory Task (SWMT) (Mueller et al., 2015). Om de taak aantrekkelijker te maken, werd deze geïntroduceerd als een ‘spionnenspel’, waarbij de jongere moet observeren en onthouden. Na de introductie werd eerst een baselinereeks afgenomen zoals te zien is in figuur 3. Dit bestaat uit 30 trails. Hierbij moet de

adolescent de blik fixeren op een centraal punt. Het centrale punt is aanvankelijk een wit kruisje van 2 mm op 2 mm op een zwarte achtergrond. Dit wordt gedurende 500 ms aangeboden. Het kruisje verandert dan in een wit bolletje, zodat de aandacht van de jongere getrokken wordt en hij/zij zich kan voorbereiden op de komende trail.

(20)

Vervolgens worden er gedurende 1200 ms rechthoeken in vier verschillende kleuren (cyaan, bruin, groen en magenta) aangeboden in het perifere gezichtsveld. De grootte van deze rechthoeken is 7,2 mm op 6,2 mm. In de low load trail worden slechts 2 rechthoeken aangeboden ofwel linksboven en rechtsonder, ofwel rechtsboven en linksonder. In de high load trail wordt er in alle vier de hoeken een rechthoek

gepresenteerd. Vervolgens verdwijnen de vierhoeken. De adolescent moet zijn blik nog steeds fixeren op het centrale punt. Dit punt verandert gedurende 300 ms in één van de vier kleuren. Daarna moet de jongere zijn blik richten naar de hoek waar voordien de vierhoek met hetzelfde kleur stond, om vervolgens zijn blik terug te richten naar het centrale punt tot de volgende trail. De adolescent krijgt hier 1500 ms de tijd voor.

Na de baseline, worden 3 emotionele reeksen aangeboden. Hierbij bevatten de vierhoeken afbeeldingen van emotionele gezichten. Er zijn 3 verschillende

gelaatsuitdrukkingen, namelijk neutraal, boos en angstig. In het totaal staan op deze afbeeldingen 16 figuranten, waaronder 8 mannen en 8 vrouwen. De afbeeldingen werden geselecteerd uit NIMSTIM dataset (http://www.macbrain.org/resources.htm). In totaal zijn er 176 trails bestaande uit 74 high load trails, 74 low load trails en 28 catch trails. Om de adolescent te blijven motiveren om naar het centrale punt te kijken,

worden er catch trails afgenomen. Hierbij verandert de witte cirkel onmiddellijk in een kleur, zodat de jongeren zeker moeten blijven kijken naar het centrale punt om de kleur waar te nemen.

Er werd gebruikt gemaakt van de Tobii TX300 Eye Tracker om de

oogbewegingen te registreren (Tobii Technology, Stockholm, Zweden). De eye tracker registreerde slechts de oogbewegingen wanneer deze 50 ms of langer duurden en dit vanaf 30°/s. De verhouding van het aantal juiste responsen op het aantal trails wordt omgezet naar een percentage voor de accuraatheid. Daarnaast wordt de reactietijd gemeten. Deze loopt vanaf de kleurverandering van de cirkel tot wanneer de adolescent zijn saccades naar één van de hoeken initieert.

Na deze afname, werd aan het kind gevraagd om een formulier in te vullen over deze taak, namelijk ‘Debriefing formulier Werkgeheugen saccade taak (kleur-taak)’. Hierin werden diverse zaken bevraagd: de moeilijkheidsgraad, de herkenning van de kleuren, het tempo, de gevoelens na de taak, of er een specifieke strategie gebruikt werd…

(21)

Figuur 3: Baseline conditie (A), testfase (B) en catchtrials (C). Aangepast overgenomen uit Depression and anxiety. (32(4), p. 292) door S. C.Mueller, T. Shechner, D. Rosen, E. E. Nelson, D.S. Pine & M. Ernst, 2015. Copyright 2015, Wiley Periodicals

Emotieregulatie:

Met FEEL-KJ werden zowel adaptieve als maladaptieve

emotieregulatiestrategieën van de jongere in kaart gebracht. Deze (mal)adaptieve strategieën worden nog eens onderverdeeld in specifieke strategieën. De schaal ‘Adaptieve strategieën’ wordt onderverdeeld in: probleemgericht handelen, afleiding, positieve stemming oproepen, accepteren, vergeten, cognitieve probleemoplossing, herevaluatie. De schaal ‘Maladaptieve strategieën’ bevat: opgeven, agressie, terugtrekken, zelfdevaluatie en rumineren. Er wordt ook een onderscheid gemaakt tussen de verschillende gevoelens van de participant, namelijk wanneer hij/zij zich angstig, verdrietig of kwaad voelt. Het gaat over een zelfrapportagevragenlijst van 90 items. De jongere kan antwoorden aan de hand van een vijfpuntenschaal, gaande van nooit tot bijna altijd. De FEEL-KJ blijkt over een goede psychometrische kwaliteit te beschikken, wat betreft de betrouwbaarheid en validiteit (Cracco, Van Durme & Braet, 2015; Grob & Smolenski, 2005). Dit blijkt uit de COTAN-beoordeling. Op vlak van

(22)

consistentie. Cronbach’s alfa varieert tussen .79 tot .95 (Braet, Cracco, Theuwis, Grob & Smolenski, 2013). Dit wijst op een voldoende tot zeer goede betrouwbaarheid.

Daarnaast worden de strategieën ‘Afleiding zoeken’ en ‘Ruminatie’ nog specifiek gevraagd met een andere vragenlijst, namelijk de Child Respons Style Scale (CRSS). Deze vragenlijst bevat 20 items, 10 items bevragen ‘Rumineren’, de andere 10 items bevragen ‘Afleiding zoeken’. Cronbach’s alfa varieert van twijfelachtig tot goed, namelijk .612 voor de schaal ‘Rumineren’ en .883 voor de schaal ‘Afleiding zoeken’.

Algemene psychopathologie:

Aan één van de ouders werd gevraagd om de Nederlandstalige Child Behavior Checklist (CBCL, Achenbach & Rescorla, 2001; Nederlandse vertaling Verhulst & van den Ende, 2001) in te vullen. Dit is een screeningsvragenlijst die beoogt de

vaardigheden en algemene psychopathologie bij kinderen in kaart te brengen. De CBCL moet door (één van de) ouders worden ingevuld. Er zijn twee verschillende versies van de CBCL: één voor kinderen van 1,5 tot en met 5 jaar en één voor kinderen van 6 tot en met 18 jaar. In het huidige onderzoek wordt uiteraard de tweede versie gebruikt. De vragenlijst bevat twee onderdelen. Het eerste deel peilt naar de sociale competentie van de jongere. Er worden dan ook vragen gesteld over hobby’s, school, vrienden... Het tweede deel peilt naar eventuele emotionele en gedragsproblemen bij de jongere

gedurende de laatste 6 maanden. Dit deel bestaat uit 113 items, die op een driepuntenschaal dienen gescoord te worden (helemaal niet, een beetje/soms, duidelijk/vaak). De scores op deze items kunnen onderverdeeld worden in 3 categorieën: internaliserende, externaliserende en overige problemen. De

internaliserende problemen bestaan uit de schalen: ‘Teruggetrokken/Depressief’, ‘Lichamelijke klachten’ , ‘Angstig/Depressief’ en ‘Sociale Problemen’. De

externaliserende problemen bevat de schalen: ‘Denkproblemen’, ‘Aandachtsproblemen’ , ‘Normafwijkend gedrag’ en ‘Agressief gedrag’. Alle scores worden opgeteld en vormen de totaalscore. Volgens de COTAN-beoordeling zijn de normen en

betrouwbaarheid onvoldoende. Toch is er in deze studie sprake van een zeer goede interne consistentie, aangezien Cronbach’s alfa =.921. De begrips- en criteriumvaliditeit zijn voldoende.

(23)

Depressieve symptomen:

Bij de jongere werd de Nederlandstalige versie van de Children´s Depression Inventory (CDI, Kovacs, 1992; Nederlandse vertaling: Timbremont & Braet, 2002) afgenomen. De CDI peilt naar affectieve, cognitieve en gedragsmatige symptomen van depressie bij jongeren tussen de 7 en 17 jaar. De zelfrapportagevragenlijst bevat 27 items. De jongere moet aanduiden welke stelling voor hun het meest van toepassing was gedurende de afgelopen twee weken, aan de hand van een driepuntenschaal.

Antwoordmogelijkheden zijn bijvoorbeeld: ‘Ik ben soms verdrietig.’, ‘Ik ben vaak verdrietig.’ en ‘Ik ben altijd verdrietig.’ Deze mogelijkheden variëren dus in ernst. Volgens de COTAN-beoordeling is er een goede testconstructie en zijn de kwaliteit van het materiaal en de handleiding goed. De test is onvoldoende genormeerd volgens COTAN, maar beschikt over een goede betrouwbaarheid. In deze studie bedraagt Cronbach’s alfa .953. Er is dus sprake van een zeer goede interne consistentie. De begripsvaliditeit en de criteriumvaliditeit zijn onvoldoende.

Angstige symptomen:

Daarnaast wordt de zelfbeoordelingsvragenlijst voor kinderen (ZBV-K) afgenomen (STAI–TC; Bakker, van Wieringen,van der Ploeg, & Spielberger, 2004; Spielberger, 1973). Deze vragenlijst bevat 20 vragen, die peilen naar de intensiteit en frequentie van angstsymptomen. De jongeren kunnen antwoorden op een

driepuntsantwoordschaal, namelijk ‘bijna nooit’, ‘soms’ en ‘vaak’. Volgens de

COTAN-beoordeling is er sprake van een goede testconstructie. De kwaliteit van de test en de handleiding is voldoende tot goed. De test is onvoldoende genormeerd. De

betrouwbaarheid en begripsvaliditeit zijn voldoende. In de huidige studie is de interne consistentie goed, Cronbach’s alfa = .783. De criteriumvaliditeit is onvoldoende.

Intelligentie:

De twee subtesten ‘Blokpatronen’ en ‘Woordkennis’ van de Nederlandstalige Wechsler Intelligence Scale for Children III (WISC-III; Kort et al., 2002) worden afgenomen. Deze subtesten blijken betrouwbaar en valide te zijn (Sattler, 1992; Strauss, Sherman, Spreen, & Spreen, 2006), volgens de COTAN-beoordeling.

(24)

2.3 Procedure

Een deel van de participanten wordt gerekruteerd via de kennissenkring van de onderzoeker. Verder wordt er een sneeuwbalmethode toegepast. Aan elke respondent uit de kennissenkring wordt gevraagd of hij/zij nog potentiële deelnemers kent. Wanneer een mogelijke kandidaat interesse toont in het onderzoek, wordt deze telefonisch of via e-mail gecontacteerd. Vervolgens wordt zowel aan de ouders als aan de jongere een informatiebrief bezorgd. Daarnaast worden ook kandidaten gerekruteerd via

basisscholen en scholen secundair onderwijs, die in de buurt liggen van de faculteit ‘Psychologie en Pedagogische wetenschappen’ van de Universiteit Gent. Deze scholen worden zowel telefonisch als via e-mail gecontacteerd met de vraag of de onderzoeker in verschillende klassen uitleg mag geven over het onderzoek. Vervolgens wordt aan de mogelijke deelnemers een informatiebrief gegeven met betrekking tot het onderzoek. Geïnteresseerden kunnen dan met de onderzoeker contact opnemen. Wanneer de

participanten hun deelname bevestigen, wordt een afspraak ingepland. Zowel de jongere als één van de ouders, worden op de faculteit uitgenodigd voor de afname. Alvorens de afname van start gaat, geeft de onderzoeker uitleg over hoe deze zal verlopen.

Vervolgens dienden zowel de ouder als de jongere een informed consent invullen. Na het invullen van de informed consent wordt aan de ouder gevraagd om een ouderbundel in te vullen met 3 verschillende vragenlijsten. De eerste vragenlijst peilt naar de personalia van de ouders. De tweede vragenlijst is de Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF). De laatste vragenlijst is de Child Behavior Checklist (CBCL). Terwijl de ouder deze vragenlijsten invult, wordt de eye tracking task afgenomen bij de jongere. Na deze afname, wordt aan het kind gevraagd om een document in te vullen over deze taak. Vervolgens worden twee subtesten van de Wechsler Intelligence Scale for Children-III (WISC-III-NL) afgenomen, namelijk ‘Blokpatronen’ en ‘Woordenschat’.

Daarna wordt aan het kind gevraagd om een bundel vragenlijsten in te vullen. Deze bundel bestaat uit een vragenlijst omtrent de personalia van het kind, de

Children´s Depression Inventory (CDI), de zelfbeoordelingsvragenlijst voor kinderen en Pubertal Development Scale (PDS). Tot slot wordt aan de jongere gevraagd om de FEEL-KJ online in te vullen.

(25)

Na de afnames krijgen zowel de ouders als het kind een eerste debriefing van het onderzoek doormiddel van een brief. Ze worden bedankt voor hun deelname en krijgen dan ook per deelnemend gezin een cinematicket of 10 euro. De participant wordt gevraagd om een ontvangstbewijs in te vullen.

2.4 Statistische analyse

Om de data te analyseren werd gebruik gemaakt van het programma ‘IBM SPSS Statistics’ (Statistical Package for the Social Sciences) versie 26. Om vooreerst de data te exploreren werd een preliminaire analyse uitgevoerd, om zo verbanden tussen verschillende variabelen te achterhalen. De variabelen die hiervoor gebruikt werden, zijn: leeftijd, de mediaan van de reactietijd op de MGST (baseline, low load, high load, globaal en de verschillende gezichten, zie tabel 1), de mediaan van de accuraatheid op de MGST (baseline, low load, high load, globaal en de verschillende gezichten, zie tabel 2), de scores op de adaptieve en maladaptieve strategieën van de FEEL-KJ, de score op de subschaal ‘Rumineren’ van de CRSS, de totaalscore van de CBCL als een maat voor algemene psychopathologie, de totaalscore van de CDI als een maat voor depressie, de totaalscore van de ZBV-K als een maat voor angst en tot slot ook de intelligentie. Voor deze laatste variabele werd de som genomen van de twee subtesten van de WISC-III. Bij al deze variabelen werd een Pearson correlatie analyse uitgevoerd. Op basis van de correlaties die gevonden werden in deze exploratieve stap, werd beslist om enkel de variabelen ‘Leeftijd’ en ‘Reactietijd in de baseline’ op te nemen in de analyse van de reactietijd van de MGST. Bij de analyses omtrent de accuraatheid worden de variabelen ‘Leeftijd’, ‘Accuraatheid in de baseline’, ‘Totaalscore op de CBCL’ en ‘Intelligentie’ gebruikt als controlevariabele.

Voor de analyses van de prestatie van het werkgeheugen wordt een

onderverdeling gemaakt tussen de reactietijd en de accuraatheid. De reactietijd is de duur tussen het moment dat de stip in een bepaald kleur verandert en de initiatie van de oogbeweging naar één van de vier hoeken, uitgedrukt in milliseconden. Tijdens de analyses werd steeds de mediaan van de reactietijden gebruikt om zo te controleren voor een scheve verdeling en de invloed van outliers. De accuraatheid is het aantal correcte responsen uitgedrukt in een percentage. Zowel de reactietijd als de accuraatheid van het

(26)

werkgeheugen, worden apart geanalyseerd.

In de huidige studie wordt onderzocht of load een invloed had op de prestatie van het werkgeheugen. Daarnaast wordt nagegaan of de verschillende emoties een invloed hebben op de reactiesnelheid of de accuraatheid. Om beide onderzoeksvragen na te gaan, werd gebruik gemaakt van een 2 x 3 Repeated Measures ANOVA, waarbij de load (high of low) en de emoties (neutraal, boos of angstig) de within-subject variabelen zijn. Wat betreft de analyses omtrent de reactietijd werden de leeftijd en de reactiesnelheid op de baseline meegenomen als covariaten in de analyse, aangezien er voor deze variabelen gecontroleerd wordt. Bij de analyses omtrent de accuraatheid zijn leeftijd, de accuraatheid op de baseline, de totaalscore op de CBCL en intelligentie, de controlevariabelen, zo blijkt uit de preliminaire analyses. Daarnaast werden de

totaalscore op adaptieve strategieën (FEEL-KJ), de totaalscore op maladaptieve

strategieën (FEEL-KJ) en specifiek ruminatie (CRSS) aan deze covariaten toegevoegd, om zo het verband tussen de werkgeheugenprestatie en emotieregulatie te onderzoeken.

3. Resultaten

3.1 Preliminaire analyses

De resultaten van de Pearson correlatie analyse, wat betreft de reactiesnelheden, zijn terug te vinden in tabel 1. Daarnaast zijn de resultaten van de accuraatheid terug te vinden in tabel 2. In tabel 1 is te zien dat er significante negatieve correlaties werden gevonden tussen leeftijd en snelheid op de MGST. Dit werd gevonden bij de reactietijd op de baseline, r= -.406, p < .01, de globale reactietijd, r= -.360, p < .05, de reactietijd bij de lage load, r= -.421, p < .01, en de reactietijd bij de 3 soorten emotionele

gezichten: neutraal, r= -.299, p < .05, boos, r= -.452, p < .01, en angstig, r= -.361, p < .05. Er werd een significante positieve correlatie gevonden tussen de reactietijd op de baseline en de globale reactietijd op de MGST, r= .319, p < .05. Er was ook een significante positieve correlatie tussen de reactietijd op de baseline en de reactietijd in de low load, r= .365, p < .05. Tevens werd er een positieve correlatie gevonden tussen de reactietijd op de baseline zowel bij de reactietijd bij de boze gezichten, r= .312, p < .05, als bij de reactietijd bij de angstige gezichten, r= .358, p < .05. Er werden geen

(27)

significante correlaties gevonden tussen de reactietijd op de MGST enerzijds en de andere variabelen anderzijds (adaptieve en maladaptieve strategieën, ruminatie, algemene psychopathologie, depressie, angst en intelligentie), alle p’s > .05.

Wat betreft de accuraatheid werden er significante positieve correlaties gevonden tussen leeftijd en de accuraatheid in de hoge load, r= .385, p < .01, en de accuraatheid bij de neutrale, r= .349, p < .05, en angstige gezichten, r= .326, p < .05. Daarnaast werden ook significante positieve verbanden gevonden tussen de

accuraatheid op de baseline en de globale accuraatheid op de MGST, r= .770, p < .01. Er was ook een significante positieve correlatie tussen de accuraatheid op de baseline bij zowel de lage, r= .728, p < .01, als de hoge load, r= .648, p < .01. Tevens werd een significante positieve relatie gevonden tussen de accuraatheid in de baseline en de accuraatheid bij alle soorten gezichten: neutraal, r= .712, p < .01, boos, r= .735, p < .01 en angstig, r= .704, p < .01.

Er werden significante negatieve correlaties gevonden tussen de totaalscore op de CBCL en de globale accuraatheid, r= -.295, p < .05. Bovendien werd er ook een significante negatieve relatie gevonden tussen de totaalscore op de CBCL en de accuraatheid in de hoge load, r= -.364, p < .05. Ook tussen de totaalscore op de CBCL en de accuraatheid bij de neutrale gezichten werd een significante negatieve associatie gevonden, r= -.405, p < .01. Daarnaast werd een positief verband gevonden tussen enerzijds intelligentie en anderzijds de globale accuraatheid, r= .404, p < .01. Tot slot werden ook positieve significante verbanden gevonden tussen intelligentie en de accuraatheid in de hoge load, r= .417, p < .01, en de accuraatheid bij alle soorten gezichten: de neutrale, r= .384, p < .05, de boze, r= .389, p < .01, en de angstige gezichten, r= .400, p < .01. Overigens werd er geen associatie gevonden tussen de accuraatheid op de MGST en overige variabelen (adaptieve en maladaptieve strategieën, ruminatie, depressie en angst), alle p’s > .05.

Tijdens de preliminaire analyses werd ook een overzicht opgesteld van de gemiddelde reactietijden en gemiddelde accuraatheden in de MGST taak voor de verschillende condities. Deze informatie is terug te vinden in tabel 3 en 4.

(28)

Tabel 1: Pearson correlaties tussen leeftijd, reactietijd (baseline, globaal, lage en hoge load, neutrale, boze en angstige gezichten), totaalscore adaptieve emotieregulatie, totaalscore maladaptieve emotieregulatie, totaalscore CBCL, totaalscore CDI, totaalscore ZVB-K en intelligentie. VARIABELEN 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 1. Leeftijd - 2. Reactietijd baseline -,406** - 3. Reactietijd globaal -,360* ,319* - 4. Reactietijd lage load -,421** ,365* ,940** - 5. Reactietijd hoge load -0,278 0,244 ,875** ,690** - 6. Reactietijd neutraal -,299* 0,209 ,927** ,852** ,843** - 7. Reactietijd boos -,452** ,312* ,913** ,888** ,785** ,843** - 8. Reactietijd angstig -,361* ,358* ,855** ,830** ,718** ,637** ,739** - 9. Totaal adaptief -0,072 0,101 0,042 0,046 0,002 0,118 0,046 -0,025 - 10. Totaal maladaptief 0,035 0,142 0,010 -0,016 0,064 0,033 0,025 -0,003 -,454** - 11. Totaal rumineren 0,054 0,149 -0,162 -0,137 -0,162 -0,053 -0,135 -0,222 0,002 ,475** - 12. Totaal CBCL -0,117 0,190 0,177 0,248 0,073 0,100 0,134 0,235 -,289* 0,226 0,060 - 13. Totaal CDI -0,040 -0,010 0,020 0,028 0,020 -0,027 0,023 0,070 -,465** ,464** 0,265 ,401** - 14. Totaal ZVB-K 0,049 -0,104 -0,085 -0,027 -0,103 -0,104 -0,068 -0,042 -,399** ,361* ,393** ,672** ,369* - 15. Intelligentie -0,001 0,175 -0,035 -0,008 -0,104 -0,083 -0,001 -0,019 0,023 -0,002 0,238 -0,147 -0,156 -0,067 - Noot: *p < .05, **p < .01

(29)

Tabel 2: Pearson correlaties tussen leeftijd, accuraatheid (baseline, globaal, lage en hoge load, neutrale, boze en angstige gezichten), totaalscore adaptieve emotieregulatie, totaalscore maladaptieve emotieregulatie, totaalscore CBCL, totaalscore CDI, totaalscore ZVB-K en intelligentie. VARIABELEN 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 1. Leeftijd - 2. Accuraatheid baseline 0,172 - 3. Accuraatheid globaal ,312* ,770** - 4. Accuraatheid lage load 0,211 ,728** ,902** - 5. Accuraatheid hoge load ,385** ,648** ,900** ,630** - 6. Accuraatheid neutraal ,349* ,712** ,939** ,799** ,899** - 7. Accuraatheid boos 0,215 ,735** ,950** ,904** ,801** ,842** - 8. Accuraatheid angstig ,326* ,704** ,955** ,865** ,862** ,843** ,864** - 9. Totaal adaptief -0,072 0,197 0,090 0,008 0,137 0,079 0,019 0,140 - 10. Totaal maladaptief 0,035 -0,090 -0,092 -0,165 0,014 -0,074 -0,114 -0,078 -,454** - 11. Totaal rumineren 0,054 0,008 -0,012 -0,147 0,127 -0,032 -0,014 0,030 0,002 ,475** - 12. Totaal CBCL -0,117 -0,261 -,295* -0,175 -,364* -,405** -0,171 -0,272 -,289* 0,226 0,060 - 13. Totaal CDI -0,040 -0,023 -0,201 -0,194 -0,164 -0,180 -0,175 -0,220 -,465** ,464** 0,265 ,401** - 14. Totaal ZBV-K 0,049 -0,024 -0,221 -0,146 -0,273 -0,187 -0,148 -0,287 -,399** ,361* ,393** ,369* ,672** - 15. Intelligentie -0,001 0,253 ,404** 0,295 ,417** ,384* ,389** ,400** 0,023 -0,002 0,238 -0,156 -0,147 -0,067 - Noot: *p < .05, **p < .01

(30)

Tabel 3: Overzicht van de gemiddeldes van de reactietijd in de MGST taak voor de verschillende condities

N GEMIDDELDE

STANDAARD-DEVIATIE MINIMUM MAXIMUM

Reactietijd baseline 40 596,385 151,090 399,34 1184,36

Reactietijd globaal 47 653,213 104,578 448,58 938,94

Reactietijd lage load 47 604,461 103,037 440,69 858,63

Reactietijd hoge load 47 718,520 127,486 457,54 1069,00 Reactietijd neutraal 47 661,539 124,309 442,60 1041,00 Reactietijd boos 47 654,765 109,311 442,14 949,11 Reactietijd angstig 47 641,393 96,364 460,49 893,08

Reactietijd lage load neutraal

47 602,022 109,372 443,28 869,00

Reactietijd lage load boos

47 613,220 113,624 423,36 884,88

Reactietijd lage load angstig 47 595,239 107,849 447,28 864,35 Reactietijd hoge load neutraal 47 737,111 161,350 441,23 1222,08 Reactietijd hoge load boos 46 712,157 134,558 462,64 1087,06 Reactietijd hoge load angstig 47 698,958 124,173 311,00 949,05

Tabel 4: Overzicht van de gemiddeldes van de accuraatheid in de MGST taak voor de verschillende condities

N GEMIDDELDE

STANDAARD-DEVIATIE MINIMUM MAXIMUM

Accuraatheid baseline 40 0,897 0,090 0,667 1,000 Accuraatheid globaal 47 0,838 0,123 0,410 0,977 Accuraatheid lage load 47 0,916 0,125 0,370 1,000 Accuraatheid hoge load 47 0,756 0,141 0,433 0,986 Accuraatheid neutraal 47 0,832 0,129 0,435 1,000 Accuraatheid boos 47 0,830 0,143 0,333 0,982 Accuraatheid angstig 47 0,849 0,121 0,412 1,000 Accuraatheid lage load neutraal 47 0,911 0,135 0,300 1,000 Accuraatheid lage load boos 47 0,922 0,136 0,375 1,000 Accuraatheid lage load angstig 47 0,917 0,125 0,400 1,000 Accuraatheid hoge load neutraal 47 0,756 0,164 0,364 1,000 Accuraatheid hoge load boos 47 0,748 0,156 0,333 1,000 Accuraatheid hoge load angstig 47 0,781 0,154 0,375 1,000

(31)

3.2 Onderzoeksvragen:

Onderzoeksvraag 1A: Hebben de emotionele stimuli een invloed op de reactiesnelheid van de werkgeheugentaak?

Uit de resultaten van de 2 x 3 Repeated Measures ANOVA met load (high of low) en emotie (neutraal, boos of angstig) als within-subjectvariabelen, blijkt dat er geen significant interactie-effect is tussen load en emotie, F(2,66) = 1.887, p = .16 en ŋ² = .054. Daarnaast is er geen hoofdeffect van load op de reactiesnelheid, F(1,33) = .399, p = .532 en ŋ² = .012. Ook werd er geen significant effect van emotie op de

reactiesnelheid waargenomen, F(2,66) = .62, p = .541 en ŋ² = .018. Uit de resultaten blijkt dus dat de verschillende emotionele stimuli geen invloed hebben op de

reactiesnelheid van de werkgeheugentaak (zie figuur 4).

Figuur 4: Interactie tussen emotie en load (x-as) op de berekende gemiddelde

reactietijd (y-as). De lijnen stellen de verschillende emoties voor. Op de x-as staat de conditie weergegeven, met respectievelijk low en high load

Onderzoeksvraag 1B: Hebben de emotionele stimuli een invloed op de accuraatheid van de werkgeheugentaak?

Er werd geen interactie-effect gevonden tussen load en emotie, F(1.486,43.089) 0 100 200 300 400 500 600 700 800

Lage load Hoge load

R ea cti eti jd en

(32)

= .13, p = .816 en ŋ² = .004. Daarnaast werd geen significant hoofdeffect gevonden van load, F(1,29) = 1.204, p = .282 en ŋ² = .040. Er werd ook geen hoofdeffect gevonden van emotie op de accuraatheid , F(2,58) = .539, p = .586, ŋ² = .018. Uit de resultaten blijkt dus dat de verschillende emotionele stimuli geen invloed hebben op de

accuraatheid van de werkgeheugentaak (zie figuur 5).

Wat betreft de controlevariabelen werd enkel een significante interactie gevonden tussen de totaalscore op de CBCL en de within-subjectvariabele ‘Emotie’, F(2,58)= 3.762, p= .029 en ŋ² = .115. Uit de preliminaire analyse blijkt dat dit verband negatief is.

Figuur 5: Interactie tussen emotie en load (x-as) op de berekende gemiddelde accuraatheid, uitgedrukt in percentages (y-as). De lijnen stellen de verschillende emoties voor. Op de x-as staat de conditie weergegeven, met respectievelijk low en high load

Onderzoeksvraag 2A: Is er een samenhang tussen de prestatie van het werkgeheugen, wat betreft de reactiesnelheid, en het gebruik van emotieregulatiestrategieën?

Uit de resultaten van de 2 x 3 Repeated Measures ANOVA voor de reactietijden van de MGST blijkt dat er geen verband is tussen de reactietijd op de taak en de

adaptieve en maladaptieve emotieregulatie. De relatie tussen de within-subject variabele 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Lage load Hoge load

A cc ur aa th ei d

(33)

‘Load’ en de adapatieve emotieregulatiestrategie is dus niet significant, F(1,33) = .003, p = .957 en ŋ² < .001. Ook tussen ‘Load’ en maladaptieve strategieën werd geen significante associatie gevonden, F(1,33) = .148, p = .703 en ŋ² = .004. Ook specifiek met de maladaptieve strategie ‘Rumineren’ werd geen significante relatie gevonden, F(1,33)= .006, p = .938 en ŋ² < .001.

Bovendien werd met de binnen-subject variabele ‘Emotie’ en adaptieve

strategieën enerzijds, F(2,66)= .263, p = .770 en ŋ² = .008, en maladaptieve strategieën, F(2,66) = .059 , p= .943 en ŋ² = .002, anderzijds, geen significant verband gevonden. Ook tussen emotie en de specifieke emotierelatiestrategie ‘Rumineren’ werd geen significante relatie gevonden, F(2,66) = .277, p = .759 en ŋ² = .008. Er wordt dus geen samenhang gevonden tussen de reactiesnelheid op de werkgeheugentaak en

emotieregulatie, zowel wat betreft de adaptieve en maladaptieve strategieën, als de specifieke strategie ‘Rumineren’.

Er is een significant interactie-effect tussen de controlevariabele ‘Leeftijd’ en de binnensubject variabelen ‘Load’ en ‘Emotion’, F(2,66)= 3.426, p = .038 en ŋ² = .094. Er werd geen verband gevonden tussen de reactietijd op de baseline en de

binnensubjectvariabelen, alle p’s >.05.

Onderzoeksvraag 2B: Is er een samenhang tussen de prestatie van het werkgeheugen, wat betreft de accuraatheid, en het gebruik van emotieregulatiestrategieën?

Er werd geen enkele significante relatie gevonden tussen de accuraatheid op de MGST en emotieregulatie, zowel adaptieve als maladaptieve, alle p’s > .05.

De relatie tussen de within-subject variabele ‘Load’ en de adapatieve

emotieregulatiestrategie is dus niet significant, F(1,29) = 2.416, p = .131 en ŋ² = .077. Tussen ‘Load’ en maladaptieve strategieën werd een marginaal significante associatie gevonden, F(1,29) = 3.070, p = .09 en ŋ² = .096. Specifiek met de maladaptieve

strategie ‘Rumineren’ werd geen significante relatie gevonden, F(1,29)= .005, p = .944 en ŋ² < .001.

Bovendien werd met de binnen-subject variabele ‘Emotie’ en adaptieve strategieën enerzijds, F(2,58)= .188, p = .829 en ŋ² = .006, en maladaptieve strategieën, F(2,58) = .376 , p= .688 en ŋ² = .013, anderzijds geen significant verband gevonden. Ook tussen emotie en de specifieke emotierelatiestrategie ‘Rumineren’ werd geen significante

(34)

relatie gevonden, F(2,58) = .653, p = .524 en ŋ² = .022. Er wordt dus geen samenhang gevonden tussen de accuraatheid op de werkgeheugentaak en emotieregulatie, zowel wat betreft de adaptieve en maladaptieve strategieën, als de specifieke strategie ‘Rumineren’.

Wat betreft de controlevariabelen werd enkel een significante interactie gevonden tussen de totaalscore op de CBCL en de within-subjectvariabele ‘Emotie’, F(2,58)= 3.762, p= .029 en ŋ² = .115.

4. Discussie

De huidige studie richtte zich op de interactie tussen emotie en cognitieve

controle, meer specifiek het werkgeheugen. Dit werd gemeten bij doorsnee adolescenten van 8 tot en met 15 jaar met behulp van een emotionele variant van de Memory Guided Saccade Taak (MGST). Daarnaast werd onderzocht hoe dit gelinkt kon worden met emotieregulatie.

De eerste onderzoeksvraag ging na of verschillende emotionele stimuli (neutrale, boze en angstige gezichten) een invloed hadden op de reactiesnelheid en de

accuraatheid van de MGST. Op basis van de duale ontwikkelingstheorieën (Ernst et al., 2006; Somerville & Casey, 2010; Steinberg, 2008) werd verwacht dat adolescenten overgevoelig zouden reageren op affectief materiaal. Hieruit kan dus verondersteld worden dat de reactietijd kleiner zal zijn en de accuraatheid groter bij de neutrale

gezichten dan bij de boze of angstige gezichten. Toch bleek reeds uit een onderzoek van Cromheeke & Mueller (2016) dat er geen effect was van de boze gezichten op het werkgeheugen van adolescenten. Wat betreft de angstige gezichten werd verondersteld dat de adolescenten een langere reactietijd zouden vertonen, maar dit enkel in de low-load. Dit is conform aan het onderzoek van Mueller et al. (2015).

In een tweede onderzoeksvraag werd gekeken naar de relatie tussen de prestatie op het werkgeheugen en emotieregulatie. Er werd verwacht dat een zwakkere prestatie op het werkgeheugen (een langere reactietijd en een verminderde accuraatheid) gepaard zou gaan met frequenter gebruik van maladaptieve strategieën (vooral ruminatie) en minder frequent gebruik van adaptieve strategieën (vooral cognitieve herwaardering). Er werd ook onderzocht of deze samenhang consistent was over de 3 verschillende

Afbeelding

Figuur 1: Dual Systems Model (A), Maturational Imbalance Model (B) en Driven  Dual Systems Model (C)
Figuur 3: Baseline conditie (A), testfase (B) en catchtrials (C). Aangepast overgenomen  uit Depression and anxiety
Tabel 1: Pearson correlaties tussen leeftijd, reactietijd (baseline, globaal, lage en hoge load, neutrale, boze en angstige gezichten),  totaalscore adaptieve emotieregulatie, totaalscore maladaptieve emotieregulatie, totaalscore CBCL, totaalscore CDI, tot
Tabel 2: Pearson correlaties tussen leeftijd, accuraatheid (baseline, globaal, lage en hoge load, neutrale, boze en angstige gezichten),  totaalscore adaptieve emotieregulatie, totaalscore maladaptieve emotieregulatie, totaalscore CBCL, totaalscore CDI, to
+4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wij moeten Hem verwachten, omdat Hij het bevolen heeft: (Psalm 27:14) &#34;Wacht op de Heere, zijt sterk, en Hij zal uw hart versterken; ja wacht op de Heere.&#34; Al wat Hij

Met plezier denk ik ook terug aan het gat van drie jaar tussen de Basisvorming en de Tweede Fase tussen ‘96 en ‘99, waardoor op de meeste scholen leerlingen wel al veel con-

(A) Plasma bile acid levels show a significant daily rhythm during time-restricted HFHS (filled squares) or HF (open squares) diet during the light (L) or dark (D) phase, similar

Correlations between Asian emerging markets and the Dutch equity market created a situation similar to that of the US, except for the first sample period, which showed a

How do hierarchical algorithms compare to flat classification algorithms with respect to the legal domain in terms of performance and what kinds of features enhance this performance..

[r]

Note: To cite this publication please use the final published version

48 Maar als die slechte slaaf in zijn hart zou zeggen: Mijn heer blijft nog lang weg, 49 en zou beginnen zijn medeslaven te slaan en te eten en te drinken met de dronkaards, 50