• No results found

Stop de rebellenleider, plak een poster. "KONY2012, de Lord's Resistance Army (LRA) en de berichtgeving in de internationale pers (2011-2013): meer dan een hype?"

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Stop de rebellenleider, plak een poster. "KONY2012, de Lord's Resistance Army (LRA) en de berichtgeving in de internationale pers (2011-2013): meer dan een hype?""

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Stop de rebellenleider, plak een poster

“KONY2012”, de Lord’s Resistance Army (LRA) en de berichtgeving

in de internationale pers (2011-2013): meer dan een hype?

Jenne Jan Holtland

10886117

Masteronderzoek Journalistiek & Media

Universiteit van Amsterdam

Begeleider: P.L.M. Vasterman

mei 2016

(2)

Inhoud

1. Inleiding 3 1a. Onderzoeksvraag 4 1b. Joseph Kony, de LRA en Invisible Children 7 2. Theoretisch kader en hypothese 2a. Mediahypes 13 2b. Nieuwswaarden 18 2c. Agendasetting 24 2d. Hypothese 26 3. Methodologie 3a. Onderwerpkeuze 27 3b. Kwalitatieve analyse en hantering codeboek 28 3c. Semigestructureerde diepte-interviews 33 3d. Methodentriangulatie 35 4. Resultaten 4a. Waarneembare trends 37 4b. Aanwezigheid van Kony, LRA in berichtgeving 41 4c. “Kony2012” als mediahype 51 5. De journalisten aan het woord 5a. Verslaggeving voor KONY2012 55 5b. Impact van “Kony2012” 57 6. Conclusie 61 Literatuur 63 Bijlage I: Codeboek Bijlage II: Corpus van artikelen Bijlage III: Ingevulde coderingen Bijlage IV: Semigestructureerde vragenlijst

(3)

1. Inleiding Right now, there are more people on Facebook than there were on the planet 200 years ago. […] The next 27 minutes are an experiment. But in order for it to work, you have to pay attention. Met deze mysterieus klinkende woorden, opgetekend uit de mond van voice-over Jason Russell, het YouTube-filmpje “Kony 2012”. Het filmpje is begin maart geplaatst door de Amerikaanse Amerikaanse ngo Invisible Children, en gaat na een paar dagen viral. De oproep in het dertig minuten durende filmpje is eenvoudig: help mee ’s werelds meest gezochte oorlogsmisdadiger, de Oegandese rebellenleider Joseph Kony, ‘beroemd’ te maken. Pas wanneer zijn naam wereldwijd bekend is, is het idee, zullen de Verenigde Staten ingrijpen en het Oegandese leger van de benodigde middelen voorzien om Kony te arresteren. Russell, een dan 33-jarige activist en choreograaf, heeft Invisible Children mede opgericht in 2003, en is tot dat moment een onbekend figuur in de internationale pers. De ‘Children’ in de naam van de organisatie verwijzen naar de kinderen uit Noord-Oeganda, door Kony en diens rebellenleger Lord’s Resistance Army (LRA) gerekruteerd als kindsoldaten. In het filmpje maakt de kijker kennis met de getraumatiseerde ex-kindsoldaat Jacob die niet naar school kan, en geen toekomst ziet voor zichzelf. Om de boodschap kracht bij te zetten plaatst het filmpje Jacob tegenover Russell’s Amerikaanse kleuterzoon Gavin, die wel in vrijheid opgroeit: ‘Kony abducts kids just like Gavin.’ Kijkers worden in het filmpje aangemoedigd de action kit “KONY2012” te bestellen, en via mond-op-mond reclame, posters, merchandising en clicks Kony tot een beroemdheid te maken. In de nacht van 20 april 2012, is de belofte, zullen alle straten van alle steden wereldwijd beplakt worden met “KONY2012” posters. Hetzelfde jaar nog, 2012, moet dit alles tot Kony’s arrestatie leiden. In zes dagen tijd (5 tot 10 maart 2012) wordt het filmpje volgens de data-analisten van Visible Measures 100 miljoen keer bekeken: een wereldwijd record. Nooit eerder is een

(4)

filmpje in z’n kort tijdsbestek zo vaak bekeken.1 In heel 2012 wordt het door ruim 213 miljoen mensen gekeken.2 1a. Onderzoeksvraag Aan het filmpje ligt een voor journalisten intrigerende premisse ten grondslag: informatie leidt tot actie. De kern van het probleem, zo zegt voice-over Russell, is gebrek aan informatie bij het grote publiek. ‘The problem is: 99 percent of the planet doesn’t know who he (Kony, JJH) is. If they knew, Kony would have been stopped long ago.’ De plausibiliteit van deze stelling daargelaten, roept ze de vraag op naar de rol van de journalistiek. Volgen we de definitie van Brian McNair, dan zouden journalisten onder meer (de wensen, zorgen, vragen van) het grote publiek tegenover beleidsmakers moeten representeren.3 Het succes van de viral “Kony 2012” zou erop kunnen duiden dat een aanzienlijk deel van dat publiek zich opwindt over kindsoldaten in Centraal-Afrika. In die constellatie heeft de journalistiek een rol te vervullen. Het is alleen de vraag of ze zich van die taak gekweten heeft – zowel voor als na maart 2012. Mijn onderzoeksvraag luidt derhalve: In hoeverre heeft de campagne “KONY2012” meer media-aandacht gegenereerd voor Joseph Kony, de LRA en de politieke situatie in Centraal-Afrika? Daarbij beperk ik me tot de periode 2011 tot 2013 – het jaar vóór de campagne, gevolgd door 2012, als de campagne van start gaat, en het jaar na de campagne. 2011 fungeert als nulmeting, 2013 als het jaar waarin de impact duidelijk zou moeten zijn. Bij de beantwoording zal ik ingaan op de achterliggende oorzaken: waarom heeft “KONY2012” (niet) tot een toename van media-aandacht geleid? Wat zijn de overwegingen geweest van de desbetreffende journalisten en/of bureauredacteuren? Meer in het algemeen gaat mijn onderzoek over de vraag in hoeverre verslaggeving in op de verhouding tussen media- en buitenlandverslaggeving: gaat de meeste aandacht een jaar na dato nog altijd naar de viral campagne, of juist naar de achterliggende problematiek van Kony en zijn kindsoldaten zelf? 1 Update: Kony Social Video Campaign Tops 100 Million Views: 2 The Most Viral Video Charity Campaigns of 2012: http://www.visiblemeasures.com/2012/12/04/the-most-viral-video-charity-campaigns-of-2012/ (28 december 2015) 3 B. McNair, “Journalism and Democracy”. In: K. Wahl-Jorgensen en T. Hanitszch (ed.), Handbook of Journalism Studies (2008), p. 239

(5)

Bij dit alles zij aangetekend dat de LRA al jaren transnationaal opereert. Om die reden verwijst de onderzoeksvraag niet naar Noord-Oeganda, waar de LRA ontstaan is en waar het filmpje naar verwijst, maar naar de gehele regio (Noord-Oeganda, de Democratische Republiek Congo, de Centraal-Afrikaanse Republiek en Zuid-Soedan). Wanneer nodig zal ik een onderscheid maken tussen de campagne – geschreven als “KONY2012” – en het virale filmpje “Kony 2012”. Voor journalism studies als onderzoeksveld is deze vraag in mijn ogen zeer relevant. Er wordt veel onderzoek gedaan naar de aard van viral filmpjes en mediahypes en naar de maatschappelijke impact ervan. Waar we minder over weten, is de impact ervan op de journalistiek zelf. Dat er veel aandacht geweest is voor “KONY2012” als viral campagne is één ding, maar in hoeverre beïnvloedt dat nieuwskeuzes op de (middel)lange termijn? Met deze scriptie sluit ik aan bij reeds bestaand onderzoek naar mediahypes, nieuwswaarden en ‘agendasetting’. Voor de beantwoording van mijn onderzoeksvraag zal ik zeven Engelstalige kranten onder de loep nemen: The New York Times, The Washington Post, Wall Street Journal, The Guardian, The Daily Telegraph en The Independent. De eerste drie zijn Amerikaans, de laatste drie Brits. Voor mijn onderzoek is aandacht voor buitenlandnieuws een belangrijk criterium, aangezien de drempel om over Kony of Oeganda te berichten relatief hoog is.4 Bovenstaande media, blijkt uit meerdere onderzoeken, besteden relatief gezien de meeste aandacht aan buitenlands nieuws, zij het dat die focus tanende is.5 Daar staat tegenover dat voornoemde Britse kranten een relatief kleine oplage hebben, veel kleiner 4 Zie J. Galtung en M. H. Ruge, “The Structure of Foreign News”. In: The Journal of Peace Research 2:1 (1965) 5 J. Carroll, Foreign News Coverage: The U.S. Media’s Undervalued Asset (2007). Vgl. R. Profozich, “Foreign News Coverage. How American Journalists Report the World and How They Report Us.” In: Global Media Journal – Polish Edition 1:5 (2009); M. Moore, Shrinking World. The decline of international reporting in the British press (2010)

(6)

dan tabloids als The Sun en de Daily Mail.6 In het voorjaar van 2016 heeft The Independent zelfs het einde van zijn papieren editie aangekondigd.7 In de Verenigde Staten vallen oplage en aandacht voor buitenlands nieuws meer samen. Wall Street Journal en The New York Times, twee kranten die zich internationaal oriënteren, zijn na USA Today de twee grootste qua print-oplage.8 De zes kranten hebben een aparte buitenlandsectie in de papieren krant. In het geval van de Times heeft internationaal zelfs voorrang op nationaal.9 Bij mijn onderzoek kijk ik naar alle gepubliceerde content, zowel op papier als online, mits het om informerende, geschreven verhalen of (live-)blogs gaat, over één van de drie volgende onderwerpen: Joseph Kony, de LRA of de campagne “KONY2012”. Infographics en opinies laat ik buiten beschouwing, evenals boekbesprekingen of andere stukken uit het cultuurkatern. Het gaat me om verslaggeving in de meest feitelijke zin van het woord. Allereerst zal ik middels inhoudsanalyse in kaart brengen hoe de berichtgeving in voornoemde media eruit heeft gezien. Vervolgens schets ik op basis daarvan de cijfermatige trend: is er tussen 2011 en 2013 sprake van een groei in het aantal berichten over Kony en de LRA? Tot slot zal ik door middel van diepte-interviews met de desbetreffende journalisten onderzoeken wat de afwegingen geweest zijn achter de nieuwskeuzes. Mijn resultaten zal ik inbedden in de reeds bestaande theorie over agendasetting, nieuwswaarden en mediahypes. Dat ik voor internationale media kies, en niet bijvoorbeeld voor Nederlandse, heeft met het internationale karakter van de “KONY2012”-campagne te maken. Juist door naar de media te kijken met het grootste bereik, kan ik meten in hoeverre er wereldwijd een trend te signaleren is. 6 “National newspaper ABCs for March 2015: Sun sales decline unaffected by second full month without Page Three”: http://www.pressgazette.co.uk/national-newspaper-abcs-march-2015-sun-sales-decline-unaffected-second-full-month-without-page-three (19 november 2015) 7 “Independent and Independent on Sunday print closures confirmed”: http://www.theguardian.com/media/2016/feb/12/independent-and-independent-on-sunday-closures-confirmed (29 april 2016) 8 “Newspapers: Top 25 U.S. Daily Newspapers with Digital Editions”: http://www.journalism.org/media-indicators/newspapers-top-25-u-s-daily-newspapers-with-digital-editions/ (21 november 2015) 9 Moore, Shrinking World, p. 6

(7)

Bij mijn analyse zal ik een duidelijk onderscheid aanbrengen tussen content over het filmpje en de campagne enerzijds, en over de politieke/sociale situatie anderzijds. Mijn onderzoeksvraag richt zich op de laatstgenoemde vorm van berichtgeving. Immers, dat er (in 2012) veel bericht is over het filmpje “Kony 2012”, moge duidelijk zijn. Aangenomen mag worden dat die aandacht niet zozeer te maken heeft met Kony of de kindsoldaten, maar met het ‘virale’ karakter van het filmpje. Mij gaat het in dit onderzoek om de vraag in hoeverre journalisten dit niveau van de ‘hype’ hebben kunnen – of willen – overstijgen. Overigens zal in de praktijk blijken dat ook mengvormen denkbaar zijn: content die zowel over het filmpje als over de lokale situatie gaat. Een dergelijke uitkomst zal ik in meenemen in mijn wijze van coderen, waarover later meer. 1b. Joseph Kony, de LRA en Invisible Children De geschiedenis van de LRA valt in drie delen uiteen: de periode tot 2006, dan het mislukte vredesproces tussen 2006 en 2008, en tot slot de fase daarna. Het verhaal van Joseph Kony begint in het voorjaar van 1986, als de latere president Yoweri Museveni met zijn guerrillaleger de hoofdstad Kampala inneemt. De inname markeert het einde van de zogeheten Ugandan Bush War (1981-1986), en van de heerschappij van Milton Obote en diens legerleiding. Kony, geboren in augustus 1961 als lid van de Acholi-stam, roept de dorpelingen uit zijn geboorteplaats Odek bijeen.10 Hij zegt bezocht te zijn door de Heilige Geest die hem heeft aangespoord de regering omver te werpen. Het is een mix van katholicisme en lokale Acholi-rituelen die het goed doet bij veel Noord-Oegandezen. Met een schare volgers trekt hij eropuit. Aanvankelijk lift hij mee op de populariteit van de Holy Spirit Movement (HSM), geleid door een vrouw die Alice Auma heet, en die rond 1986 veel steun geniet in Noord-Oeganda. Zij zegt door geesten bezeten te zijn, en voorziet rebellen van ‘zuiverende’ brouwsels. Steun is er ook van de zogeheten Uganda People’s Democratic Army (UPDA), een rebellengroep die al eerder tegen Museveni in opstand is gekomen.11 10 M. Green, The Wizard of the Nile. The Hunt for Africa’s Most Wanted. A bloody conflict, a messianic madman, an army of child soldiers (2009), p. 39 11 L. Cakaj, The Lord’s Resistance Army Today (2010), p. 2-3. In te zien via: http://www.enoughproject.org/files/lra_today.pdf (25 april 2016)

(8)

Dan, rond 1988, krijgen HSM en UPDA nederlagen te verwerken. Onder de Acholi verliest Kony steun, en hij komt met een tekort aan mannen te zitten. De oplossing zoekt hij in de gedwongen rekrutering van kinderen.12 In de decennia daarop werpt Kony zich op als een profeet met messianistische trekjes. Tienduizenden kinderen worden gedwongen zich aan te sluiten. Velen moeten ter initiatie hun ouders vermoorden. Anderen worden tot seksslaven gemaakt. Onder zijn volgelingen verwerft Kony een cultstatus. Hij zegt zijn aanwijzingen direct van God te ontvangen, en streeft met zijn Lord’s Resistance Army (‘Verzetsleger van de Heer’) naar heerschappij in Oeganda, gebaseerd op de Bijbelse tien geboden.13 De rebellen trekken moordend, verkrachtend en plunderend door Centraal-Afrika. Cruciaal is de steun die de LRA krijgt uit de Soedanese hoofdstad Khartoum. De regering in Soedan ziet Kony’s en zijn rebellen als bondgenoten in de strijd met de zuid-Soedanese separatisten, de SPLA. In sleuteljaar 2006 trekt Soedan zijn steun terug, verdrijft Oeganda Kony van zijn grondgebied en gaat Kony akkoord met vredesbesprekingen in de Zuid-Soedanese stad (later hoofdstad) Juba. Een jaar eerder heeft het Internationale Strafhof in Den Haag arrestatiebevelen uitgevaardigd voor Kony en vier van zijn generaals. De besprekingen duren twee jaar, maar klappen wanneer Kony eind 2008 weigert het verdrag te ondertekenen.14 In december 2008 besluit Oeganda, met steun van de Verenigde Staten, de LRA opnieuw militair aan te pakken. LRA-bases rond Garamba in de Democratische Republiek Congo (DRC) worden verwoest, en Kony’s mannen raken verspreid over vier à vijf landen. Een paar jaar eerder, in 2003, heeft Jason Russell met twee medestudenten van de filmacademie voor het eerst een bezoek gebracht aan Oeganda. Ze zijn onder de indruk van wat ze aantreffen, en richten in 2004 de organisatie Invisible Children (IC) op. Het doel: het mondiale bewustzijn over de mensenrechtenschendingen van de LRA 12 Cakaj (2010), p. 3 13 M. Green, The Wizard of the Nile, p. 9 14 Cakaj (2010), p. 4

(9)

vergroten, zodat die schendingen gestopt kunnen worden.15 IC’s doelgroep bestaat hoofdzakelijk uit jonge, blanke Amerikanen, van wie de meerderheid vrouw. Russell, in een verklaring: “I would say 14-15 to 23-24 year-old girls who are white, who have been raised in suburbia, who are Christian, who have enough disposable income to donate or buy stuff: that’s our core”.16 In 2006 brengen Russell en zijn collega’s zo’n 80.000 mensen op de been in talloze Amerikaanse steden.17 Jongeren slapen bij die gelegenheid buiten in parken en op straat, om hun solidariteit te betuigen met Oegandese leeftijdsgenoten. De acties leveren IC naast bekendheid veel geld op. In het boekjaar 2011 haalt de organisatie ruim 9,9 miljoen euro op.18 Nog voor de lancering van “KONY2012” boekt IC al grote successen. Zo neemt het Amerikaanse congres in mei 2010 een wet aan die president Obama verplicht actie te ondernemen inzake de mensenrechtensituatie in Noord-Oeganda – het resultaat van verwoed lobbywerk door IC.19 Anderhalf jaar later, in oktober 2011, stuurt Obama honderd ‘militaire adviseurs’ naar de regio, die het Oegandese leger gaan steunen in de jacht op Kony. Die beslissing valt binnen het corpus – ik kom er later op terug. Al op 20 februari 2012 plaatst IC het filmpje “KONY 2012” op de website Vimeo. Het aantal kijkers is aanvankelijk weinig spectaculair; op 4 maart zijn het er welgeteld acht. Op 5 maart stijgt dat plots naar 58 duizend.20 De organisatie plaatst het filmpje ook op YouTube, waar het een dag nodig heeft om viral te gaan. In de 48 uur tussen 6 en 8 maart wordt het 30 miljoen keer bekeken. Met het viral gaan van “KONY2012” zwelt ook de kritiek aan. Het filmpje zou neokoloniaal van ondertoon zijn: de blanke westerling als de superieure filantroop die 15 Von Engelhardt & Jansz: “Challenging humanitarian communication: An empirical exploration of Kony 2012”. In: The International Communication Gazette 76:6 (2014), p. 466; Finnegan, “Beneath Kony 2012: Americans Aligning with Arms and Aiding Others”, p. 138 16 Geciteerd in Finnegan, p. 146 17 Ibidem, p. 138 18 Finnegan, “Beneath Kony 2012”, p. 138 19 Ibidem, p. 139 20 Ontleend aan bericht in The Guardian, Child abductee featured in Kony 2012 defends film's maker against criticism: http://www.theguardian.com/world/2012/mar/08/jacob-acaye-child-kony-2012 (24 april 2016)

(10)

de passieve Afrikaan, inferieur en zonder agency, moet komen redden. Zonder westers ingrijpen wordt het nooit wat met de kinderen van Oeganda, vertalen sommigen de boodschap van het filmpje. IC zou bovendien een disproportioneel deel van haar budget uitgeven aan reis- en campagnekosten, hetgeen ten koste zou gaan van de gelden bestemd voor Oeganda. Sommige academici hebben de aangedragen oplossing – steun voor het Oegandese leger middels een Amerikaanse interventie – sterk in twijfel getrokken, onder meer vanwege de slechte reputatie van de Oegandese militairen.21 Een ander punt van kritiek betreft de simplificaties in het filmpje. “The war is much more complex than one man called Joseph Kony”, reageert de Oegandese blogger Rosebell Kagumire. In haar filmpje, daarna veelvuldig geciteerd door westerse media, wijst ze erop dat het filmpje allerlei lokale vredesinitiatieven negeert, en dat Kony, in tegenstelling tot wat in “Kony 2012” wordt gesuggereerd, op dat moment al zes jaar niet meer in Oeganda gesignaleerd is.22 De situatie zou sindsdien sterk verbeterd zijn. Oegandezen, benadrukken anderen, hebben op dat moment andere zaken aan hun hoofd: (slecht) onderwijs, de naoorlogse wederopbouw en de mysterieuze knikkebolziekte die in Noord-Oeganda veel slachtoffers eist.23 De hausse aan kritiek laat zich het best illustreren aan de hand van de blogpost “Ugandans react with anger to Kony video” van Al Jazeera-verslaggever Malcolm Webb. “They are […] trying to mobilize funds using atrocities committed in Northern Uganda”, zegt een van de Oegandezen op camera. Nog tijdens de interviews slaat de stemming om, en worden er stenen naar het scherm gegooid. De vertoning wordt vroegtijdig afgebroken.24 Van IC is dan al bekend dat het sterk leunt op de evangelische beweging in de Verenigde Staten. In een interview uit 2006, aangehaald door maandblad The Atlantic, zegt Russell: 21 A. C. Finnegan, “Beneath Kony 2012: Americans Aligning with Arms and Aiding Others” In: Africa Today 59:3 (2013), p. 152-154; J. Von Engelhardt & J. Jansz: “Challenging humanitarian communication, p. 473 22 My response to KONY2012: https://www.youtube.com/watch?v=KLVY5jBnD-E#t=200 (28 december 2015) 23 T. Nothias, “’It’s struck a chord we have never managed to strike’. Frames, perspectives and remediation strategies in the international news coverage of Kony2012.” In: African Journalism Studies, 34:1 (2013), p. 123 24 Al Jazeera: Ugandans react with anger to Kony video: http://blogs.aljazeera.com/blog/africa/ugandans-react-anger-kony-video (21 december 2015)

(11)

‘I really felt God was saying to me, “Jason, you went on this experience for a reason, and I'm showing this to you because there is a story that I desire for you to tell.”’25 Ook zijn er vragen over Russells mentale toestand. Op 16 maart, nog geen twee weken nadat het filmpje online is geplaatst, duiken er beelden op van Russell waarin hij naakt over een voetpad in San Diego rent. Hij schreeuwt tegen niemand in het bijzonder en hindert het verkeer. Volgens ooggetuigen masturbeert hij in het openbaar en brengt hij schade toe aan meerdere auto’s. Russell wordt overgebracht naar een ziekenhuis. Alle aandacht, aldus collega’s en familie, zou hem emotioneel hebben uitgeput.26 Op 5 april 2012, een maand na het eerste, brengt IC een nieuw filmpje naar buiten onder de titel “KONY 2012: Part II – Beyond Famous”. Daarin wordt niet direct gereageerd op de punten van kritiek, maar wordt de aanpak van IC toegelicht. IC wil via onder meer een early warning radionetwerk lokale gemeenschappen beschermen. Vermoedelijk zijn de makers geschrokken van de harde kritiek. In de woorden van één van hen: ‘Our films are made for high school children. Our films weren’t made to be scrutinized by the Guardian’.27 Wel zet het tweede filmpje een aantal fouten recht: voice-over Russell legt uit dat Kony niet meer actief is in Oeganda, maar wel in naburige landen als de DRC en de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR). De lokale vredesinitiatieven worden genoemd. Hun falen bewijst volgens IC dat westers ingrijpen wel degelijk noodzakelijk is. Anno 2016 is Kony echter nog op vrije voeten. Naar verluidt houdt hij zich op in zuidwest-Soedan, waar hij de bescherming geniet van de Soedanese president Omar al-Bashir. Recente berichten duiden erop dat Kony’s leger is teruggebracht tot 120 man, verspreid over drie Centraal-Afrikaanse landen, zodat van een echte dreiging geen sprake meer is.28 25 Geciteerd in Mission From God: The Upstart Christian Sect Driving Invisible Children and Changing Africa: http://www.theatlantic.com/international/archive/2012/04/mission-from-god-the-upstart-christian-sect-driving-invisible-children-and-changing-africa/255626/ (29 december 2015) 26 Invisible Children Co-Founder Detained: SDPD: http://www.nbcsandiego.com/news/local/jason-russell-san-diego-invisible-children-kony-2012-142970255.html (29 december 2015) 27 Geciteerd in Von Engelhardt & Jansz: “Challenging humanitarian communication”, p. 468 28 L. Cakaj, Tusk Wars. Inside the LRA and the Bloody Business of Ivory (oktober 2015), p. 2. Te raadplegen via http://www.enoughproject.org/files/Tusk_Wars_10262015.pdf

(12)

Still uit de documentaire “Kony 2012”

(13)

2. Theoretisch kader en hypothese Mijn onderzoek sluit aan op drie domeinen uit journalism studies: mediahypes, nieuwswaarden en agendasetting. Niet uit te sluiten valt dat de berichtgeving rond “KONY2012” als een mediahype te categoriseren is, gezien de enorme aandacht die de campagne in korte tijd genereerde, gevolgd door een even zo snelle daling in het aantal berichten in de dagen en weken daarop. Ook sluit dit onderzoek aan op het domein van nieuwswaarden – de vraag welke waarden, intrinsiek aan het nieuws over de campagne of Kony zelf, veel of weinig media-aandacht genereren. Tot slot speelt ook agendasetting een rol, en wel op het ‘intermediale’ vlak – waar nieuwsmedia elkaar aanzetten tot verslaggeving. Om tot een zinnige bespreking te komen, zal ik waar nodig een onderscheid maken tussen twee verschillende ‘nieuwsgebeurtenissen’: het filmpje “Kony 2012” en het viral gaan daarvan. 2a. Mediahypes ‘Een mediahype’, zo definieert Vasterman, ‘is een mediabrede, snel piekende nieuwsgolf die één gebeurtenis als startpunt heeft en die voor het grootste deel het gevolg is van zichzelf versterkende gebeurtenissen bij de nieuwsproductie’.29 Zo’n hype bestaat uit ruwweg twee onderdelen: a) het startpunt, in de literatuur ook wel key event of trigger event genoemd, dat een eerste nieuwsgolf veroorzaakt, en b) de daarop volgende reacties en gebeurtenissen die ogenschijnlijk automatisch onderdeel worden van dit nieuws, maar die de daadwerkelijke problematiek soms ten onrechte uitvergroten.30 Vasterman noemt als voorbeeld de berichtgeving eind jaren negentig in Nederland over ‘zinloos geweld’ – een term die tot dat moment nog niet in zwang was. Door ‘overrapportage’ hebben media daarin een aanjagende rol gespeeld, met als gevolg dat ze – in weerwil van de feiten – een sociaal probleem geconstrueerd hebben.31 Met name bij nieuws dat zich niet eenvoudig laat toetsen aan statistieken of andere objectieve 29 P. Vasterman, Mediahype (2004), p. 31 30 Ibidem, p. 20-22; C. Wien & C. Elmelund-Præstekær, “An Anatomy of Media Hypes. Developing a Model for the Dynamics and Structure of Intense Media Coverage of Single Issues”. In: European Journal of Communication 24:2 (2009), p. 187; H. M. Kepplinger & J. Habermeier, “The Impact of Key Events on the Presentation of Reality”. In: European Journal of Communication 10:3 (1995) 31 Vasterman, Mediahype, p. 129-130

(14)

gegevens (e.g. ongewenste intimiteiten op het werk), treedt dit effect op, aldus Vasterman.32 Ook elementen uit de campagne “KONY2012” zijn in zekere zin “geconstrueerd”. Een complex, moeilijk op te lossen en transnationaal fenomeen dat tot dat moment als een hoofdzakelijk Centraal-Afrikaans probleem wordt bezien, krijgt plots mondiale proporties en wordt als oplosbaar gepresenteerd. Tegelijk volstaat het niet om hypes langs de meetlat van de ‘echte wereld’ te leggen, aldus Vasterman. Een voorbeeld is de berichtgeving over onveiligheid meten aan het daadwerkelijke aantal geweldsdelicten. Nieuws is een sociale constructie, en de aangedragen feiten zijn zelden waardenvrij.33 Wat hypes volgens hem wel kenmerkt, is het zelfversterkende effect van media-aandacht. Kranten doen niet alleen verslag, ze maken het nieuws, zijn er onderdeel van en worden zo tot een ‘vliegwiel’ van een hype.34 Social amplification, heet dit ook wel. Te denken valt aan de berichtgeving over de millennium bug, eind jaren negentig, waar onderzoeksjournalist Nick Davies over heeft geschreven.35 Die bug bleek onzin, en sommige IT-experts hadden dat zien aankomen, maar zij kregen niet langer de ruimte, omdat de media al verder getrokken, onder meer naar het beleidsdomein: wat deed de Britse regering als alle computers crashten, wat zou er met de IT-systemen van het openbaar vervoer gebeuren? Et cetera. Dit aspect sluit aan bij wat de Amerikaanse historicus en essayist Daniel Boorstin in de jaren zestig ‘pseudo-events’ heeft genoemd.36 Journalisten, betoogt hij, doen door de opkomst van de pr-industrie in toenemende verslag van vooraf geplande, niet-spontane gebeurtenissen. De aangekondigde gebeurtenis, op zichzelf staand onbelangrijk, wordt een self-fulfilling prophecy: ze wordt door toedoen van de media alsnog belangrijk.37 Het gevolg is dat er buitenproportioneel veel aandacht is voor ‘kwesties die dat niet waard zijn’.38 Wanneer de resulterende nieuwsitems ook nog eens ongecontroleerd door collega-journalisten worden overgenomen, leidt dit in de woorden van Davies tot ‘Flat 32 Vasterman, Mediahype, p. 17 33 Idem 34 Ibidem, p. 22-31 35 N. Davies, Flat Earth News (2008), p. 9ff 36 D. Boorstin, The Image. A Guide to Pseudo-Events in America (1962) 37 Ibidem, p. 11-12; Vasterman, Mediahype, p. 25

(15)

Earth News’ – pr-verhalen of speculaties die tot nieuws worden verheven.39 Waar Vasterman het aspect van overdrijving nadrukkelijk als onderdeel van hypes noemt, zien andere onderzoekers daar weinig in.40 Zo spreken Boydstun, Hardy en Walgrave van ‘media storms’ in plaats van hypes, omdat het woord ‘hype’ met de beschuldigende vinger naar de media zou wijzen. Terwijl, zo menen deze auteurs, een hype wel degelijk ingegeven kan zijn door ‘echte’ gebeurtenissen. Hun definitie is daarom louter empirisch ingegeven: een ‘mediastorm’ als een piek in nieuws die aan de criteria van grootte, explosiviteit, duur en multimedialiteit.41 Van die drie criteria zou duur het belangrijkst zijn: ‘The most distinctive feature of a media storm is that, after an initial explosion of attention, the high level of attention is extended for a longer period of time’.42 Hoewel toegegeven arbitrair, leggen de auteurs de grens bij zeven dagen. Pas wanneer één op de vijf verhalen zeven dagen lang over het desbetreffende onderwerp gaat, is sprake van een ‘mediastorm’. Vasterman en Wien en Elmelund-Præstekær gaan daarentegen uit van drie à vier weken.43 Een voor dit onderzoek problematisch punt betreft de nadruk op een stijging in aandacht (i.e. artikelen of items in één publicatie) als kenmerk van een hype of storm. Boydstun et al. hanteren een stijging van minimaal 150 procent als uitgangspunt. De campagne “KONY2012” betrof echter een volledig nieuw thema, zodat van een stijging überhaupt geen sprake kan zijn. In dit verband is de door Vasterman geïntroduceerde indeling in ‘extensiverende’ en ‘intensiverende’ mediahypes nuttig. Waar het eerstgenoemde type een bestaand (onderdeel van een) sociaal probleem onder een 38 Vasterman, Mediahype, p. 15 39 Davies, p. 9-41 40 C. Wien & C. Elmelund-Præstekær, “An Anatomy of Media Hypes”; A. E. Boydstun et al., “Two Faces of Media Attention: Media Storm Versus Non-Storm Coverage”. In: Political Communication 31:4 (2014) 41 Boydstun et al., “Two Faces of Media Attention”, p. 511-512 42 Ibidem, p. 512 43 P. Vasterman, “Media-Hype. Self-reinforcing News Waves, Journalistic Standards and the Construction of Social Problems.” In: European Journal of Communication 20:4 (2005), p. 524; Wien & Elmelund-Præstekær, “An Anatomy of Media Hypes”, p. 189

(16)

nieuwe, bredere noemer brengt, zoomt het tweede type juist in op alle aspecten van een nieuw fenomeen of crisis.44 Mocht de campagne “KONY2012” te bestempelen zijn als een mediahype (waarover later meer), dan gaat het dus om een intensiverende hype. Belangrijk bij iedere storm of hype is als gezegd het key event cq. trigger event. Kepplinger en Habermeier definiëren een dergelijk event als ‘spectacular reports about more or less unusual occurrences’.45 Het spectaculaire element kan bijvoorbeeld het aantal stukken zijn dat over de betreffende gebeurtenis verschijnt. Een key event, aldus de auteurs, dwingt de aandacht af van luisteraars, journalisten, belangengroepen en beleidsmakers. Er ontstaat behoefte aan achtergrondinformatie.46 Voorwaarde is wel dat het om een zogeheten genuine event gaat, te weten een gebeurtenis die zich afspeelt in de reeds genoemde ‘echte wereld’. Een voorbeeld is een natuurramp. Media-gedreven gebeurtenissen zoals persconferenties vallen hierbuiten, en worden door Kepplinger en Habermeier staged of mediated events genoemd.47 Het concept staged event gaat terug op Boorstins ‘pseudo-event’. Bij dit onderzoek moet de aandacht specifiek uitgaan naar het viral gaan van het filmpje. Het filmpje zelf noch de kindsoldaten komen in aanmerking voor de status van key event. Zonder de ‘viraliteit’ was “Kony 2012” bij grote media immers niet opgevallen – er wordt dagelijks duizenden uren aan videomateriaal online geüpload, zonder dat die enige aandacht opleveren. “Kony 2012” had de gevolgen van een klassieke key event: een piek in aandacht, reacties van belangengroepen en beleidsmaker. Toch valt het in de definitie van Kepplinger en Habermeier daarbuiten, omdat de ‘gebeurtenis’ zich online afspeelt, in plaats van in de ‘echte wereld’, en omdat ze minutieus voorbereid is. Het nieuws van de viraliteit was echter niet gepland, en is daarom niet te categoriseren als een staged event. Daarbij speelt ook dat het onderscheid tussen ‘echt’ en online tegenwoordig nauwelijks nog te 44 Vasterman, Mediahype, p. 37-38 45 Kepplinger & Habermeier, “The Impact of Key Events on the Presentation of Reality”, p. 373 46 Ibidem, p. 374 47 Idem

(17)

maken is. Vasterman heeft erop gewezen dat nagenoeg iedere gebeurtenis heden ten dage wel op enigerlei wijze door (online) media beïnvloed is.48 Maar op basis van welke criteria wordt nieuws een key event? Wien en Elmelund- Præstekær noemen een viertal elementen die betrekking hebben op nieuwswaarden. Allereerst moet de gebeurtenis – bij hen een trigger event genoemd – zo nieuwswaardig zijn dat het andere verhalen uit de nieuwsagenda verdrukt. Het al dan niet sensationele karakter kan daarbij een rol spelen.49 Ten tweede moet het trigger event bruikbaar zijn voor het publieke debat. Er moet, met andere woorden, bereidheid bij het publiek bestaan om over het onderwerp in debat te gaan. Een derde criterium is het multi-interpretabele karakter van de gebeurtenis: het nieuws moet op verschillende manieren te framen zijn. Tot slot noemen de auteurs het van belang dat de gebeurtenis een complex probleem weet te vatten in één beeld, door gebruik te maken van reeds bestaande stereotypen.50 Lopen we deze vier punten af voor de viral “Kony 2012”, dan valt op dat ze nagenoeg allemaal opgeld doen. Er is sprake van sensationeel nieuws – een filmpje met tien miljoen views in zes dagen tijd. Ook leent het nieuws zich voor publiek debat, zoals te zien is geweest aan de heftige reacties (‘neokoloniaal’). Het derde punt – de meerdere wijzen van framing – ligt ingewikkelder: de gebeurtenis van de viral is niet multi-interpretabel, de uitleg in zekere zin wel. Want wat zegt het dat het filmpje zo vaak bekeken is? Dat het draagvlak voor de arrestatie van Kony groeit, of dat IC vooral een gelikt filmpje heeft afgeleverd? Het vierde criterium, tot slot, behoeft nauwelijks uitleg: “Kony 2012” is voor media zeer aantrekkelijk als illustratie bij een complex probleem. Rest de vraag naar de verklaring: waarom ontstaan mediahypes of –stormen? Naast de nieuwswaarden van het key event zijn er nog enkele verklaringen denkbaar. Boydstun et al. betogen dat er twee mechanismen in werking treden wanneer een redactie overgaat tot ‘storm modus’: de nieuwsdrempel (‘gatekeeping thresholds’) wordt verlaagd en andere media worden geïmiteerd. Daarbij speelt ook tijd een rol: de druk om snel te 48 Vasterman, Mediahype, p. 34 49 Wien & Elmelund-Præstekær, “An Anatomy of Media Hypes”, p. 187-194 50 Ibidem, p. 195

(18)

publiceren is toegenomen met de komst van online journalistiek, waardoor er minder tijd is om zelf gebeurtenissen buiten de deur te checken.51 En die ontwikkeling zet zich voort. In de woorden van Vasterman: ‘Als de economische basis van de journalistieke media verder afbrokkelt, groeit de ontvankelijkheid voor blockbusters en mediahype’.52 Een ander fenomeen dat zich voordoet, is dat individuele journalisten elkaar goed kennen, hetgeen kan leiden tot volgzaamheid. De onderzoekers Matusitz en Breen spreken van “pack journalism”. Andere gevolgen zijn verlies van onafhankelijkheid en/of geloofwaardigheid.53 Journalisten bellen als gevolg van deze “group think” bijvoorbeeld minder snel een expert, luisteren selectief en hebben minder aandacht voor relevante informatie.54 2b. Nieuwswaarden Dan het tweede perspectief. Op basis van welke waarden, intrinsiek aan een event als “Kony 2012”, besluiten journalisten of een buitenlandse ontwikkeling nieuws is? In hun beroemd geworden artikel komen Johan Galtung en Mari Ruge tot twaalf nieuwswaarden, waaronder frequency, relevance en unexpectability. Kent de gebeurtenis dezelfde (korte) tijdsduur als de periode tot het verschijnen van de volgende krant? En is de gebeurtenis te koppelen aan één of meerdere personen met wie de lezer zich kan identificeren?55 Minstens zo interessant als de criteria zelf zijn de aanbevelingen waar de auteurs mee afsluiten. Kijk meer naar ontwikkelingen op de lange termijn, zeggen ze, in plaats van alleen naar sensationele gebeurtenissen, en heb aandacht voor complexiteit.56 Drie nieuwswaarden uit de selectie van Galtung en Ruge lijken het meest van toepassing op de berichtgeving rond het filmpje “Kony 2012”: personification, consonance en 51 P. Vasterman, “Mediahype: de turbo van de nieuwsvoorziening”. In: J. Bardoel en H. Wijfjes (red.), Journalistieke cultuur in Nederland (2015), p. 197; Vgl. Davies, Flat Earth News, p. 38-39 52 Vasterman (2015), p. 198 53 J. Matusitz & G.M. Breen, “An Examination of Pack Journalism as a Form of Groupthink: A Theoretical and Qualitative Analysis”. In: Journal of Human Behavior in the Social Environment 22:7 (2012), p. 902 54 Ibidem, p. 899 55 Galtung & Ruge, “The Structure of Foreign News”, p. 68-69 56 Ibidem, p. 84-85

(19)

reference to something negative. Immers, het filmpje zoomt in op twee personen: Kony enerzijds, het onschuldige zoontje Gavin anderzijds. Ook de verteller, Jason Russell, krijgt een duidelijk gezicht. Daarnaast sluit de boodschap – zie hoe afschuwelijk de situatie is waarin deze Oegandese kinderen zich bevinden – vermoedelijk aan bij hetgeen de meeste kijkers al (denken te) weten over Oeganda. De auteurs schrijven over dit element van consonance: ‘A person predicts that something will happen and this creates a mental matrix for easy reception and regestration of the event if it does finally take place’.57 De gecommuniceerde gebeurtenissen – in de delen die betrekking hebben op Kony en Oeganda, niet op Invisible Children of de campagne – zijn bovendien zonder uitzondering negatief. Kijken we niet naar de content van het filmpje, maar naar het viral gaan – de key event –, dan zijn er weer andere nieuwswaarden van kracht, te weten: threshold en unexpectedness. Daarbij verwijst threshold naar de omvang van de gebeurtenis: een filmpje met miljoenen kijkers in zo’n korte tijd kan niet genegeerd worden. Unexpectedness is eveneens van toepassing. Miljoenen views voor de nieuwste Justin Bieber is geen nieuws; hetzelfde (of een hoger) aantal voor een dertig minuten durend filmpje over een Oegandese rebellenleider wel.58 Een derde element dat in mindere mate van toepassing is, betreft relevance, maar dan niet in culturele zin, zoals door Galtung en Ruge uitgelegd, maar in termen van wat wel shareability wordt genoemd: de mate waarin nieuws aantrekkelijk is om op sociale platformen te delen. [Hier iets over clicktivism] Vervolgens neemt de relevantie van een viral filmpje toe, naarmate lezers het vaker in hun timeline voorbij zien komen.59 Op de achterliggende problematiek van kindsoldaten zijn daarentegen nauwelijks of geen nieuwswaarden van toepassing. Een conflict zonder westerse (dat wil zeggen: statelijke) betrokkenheid dat zich jarenlang voortsleept, dat complex is en gelaagd en dat zich moeilijk in één beeld laat vangen, zal het nieuws zelden of niet halen. Aan 57 Galtung & Ruge, “The Structure of Foreign News”, p. 67 58 Ibidem, p. 66-67 59 Ibidem, p. 67. Zie voor deze nieuwe opvatting van journalistiek bijvoorbeeld: Van der Haak et al., “The Future of Journalism: Networked Journalism”. In: International Journal of Communication 6 (2012), p. 2926

(20)

waarden als frequency, unexpectedness, relevance, threshold en reference to elite nations wordt niet voldaan. Alleen het criterium reference to something negative houdt stand, maar dat blijkt op zichzelf staand onvoldoende. De door Galtung en Ruge geformuleerde nieuwswaarden, stammend uit 1965, blijken na die tijd nauwelijks veranderd te zijn.60 Ze zijn op te vatten als breed gedeeld en derhalve ‘klassiek’. Wel blijken er kleine verschillen te bestaan tussen wat (Zweedse) journalisten zeggen belangrijk te vinden, en wat ze daadwerkelijk doen. Vier elementen blijken in de praktijk belangrijker dan gedacht: of er een goed persbericht voorhanden is, en of een gebeurtenis het goed doet bij de hoofdredactie, goedkoop is om te verslaan, of over beroemdheden gaat. Het verschil tussen norm en werkelijkheid blijkt, opvallend, het grootst bij het criterium ‘de gebeurtenis doet de kennis van lezers toenemen’.61 Journalisten vinden dit een belangrijk criterium, maar passen het relatief weinig toe. In het model van Westerståhl en Johansson primeren drie ‘basic’ waarden: importantie, nabijheid en drama, aangevuld met toegang tot nieuws uit het land in kwestie.62 Daarbij definiëren ze importantie als een verzameling ‘nationale karakteristieken’. Die karakteristieken kunnen vastgesteld worden aan de hand van indicatoren als bevolkingsaantal, Bruto Nationaal Product en militaire uitgaven, en geven zo een beeld van de plek in de internationale rangorde. In de door Galtung en Ruge gemaakte onderverdeling in ‘elite-landen’ en ‘elite-personen’ zien ze weinig.63 Waar landen als Luxemburg of IJsland op het punt van importantie waarschijnlijk laag scoren, op het tweede punt van geografische nabijheid zal dat anders zijn. Wel voegen de onderzoekers (in 1994) eraan toe dat moderne communicatietechnieken deze nieuwswaarde op termijn teniet zouden moeten doen.64 De derde waarde, drama, heeft volgens 60 J. Strömbäck et al., “Determinants of News Content”. In Journalism Studies 13:5-6 (2012) 61 Ibidem, p. 723-725 62 J. Westerståhl & F. Johansson, “Foreign News: News Values and Ideologies”. In: European Journal of Communication 9 (1994), p. 73 63 Idem 64 Ibidem, p. 74

(21)

Westerståhl en Johansson hoofdzakelijk te maken met de mate van negativiteit. Andere onderzoekers relateren ‘drama’ aan de vraag of er conflicterende visies zijn.65 Onderzoekster Ida Schultz komt op basis van etnografisch onderzoek bij een Deens televisieprogramma tot vijf andere nieuwswaarden: actualiteit cq. timing (“timeliness”), relevantie, identificatie, conflict en sensatie. Bij ‘identificatie’, dat ze ruwweg hetzelfde definieert als Galtung en Ruge’s ‘personificatie’, noemt Schultz het voorbeeld van de tsunami van eind 2004. Omdat er veel Europeanen in de getroffen Aziatische landen vakantie vierden, kon de kijker zich met de ramp identificeren. ‘Sensatie’, tot slot, verwijst in de ogen van Schultz naar het ongewone, het spectaculaire of het buitengewone.66 Dat laatste lijkt vooral opgeld te doen bij “Kony 2012”: de viraliteit gecombineerd met het onverwachte onderwerp maken het filmpje tot een sensatie. Ook Westerståhl en Johansson noemen identificatie als een waarde die kan meespelen, maar zij scharen die onder het kopje ‘ideologie’. Ideologische identificatie maakt bijvoorbeeld dat één dode Israëlische soldaat evenveel soortelijk gewicht krijgt als honderden dode Irakese soldaten.67 Het zijn dit soort onuitgesproken aannames die Schultz beziet in de termen van socioloog Pierre Bourdieu: het “veld” van de journalistiek werkt met een onuitgesproken professionele “habitus” die verslaggevers zich via socialisatie eigen maken.68 Een interessante tegenreactie komt van Sigurd Allern, die, conform een deel van de conclusies van Strömbäck, Karlsson en Hopmann (2012), betoogt dat nieuwsvoorkeuren niet alleen journalistiek-ideologisch van aard zijn, maar ook commercieel: “News is literally for sale”.69 Hij voegt vier commerciële ‘nieuwscriteria’ toe aan het klassieke lijstje van Galtung en Ruge, waarvan met name de eerste voor buitenlandverslaggeving belangrijk is: hoe meer middelen een verhaal kost, hoe kleiner de kans dat er een 65 D. O’Neill & T. Harcup, “News Values and Selectivity”. In: K. Wahl-Jorgensen en T. Hanitszch (ed.), Handbook of Journalism Studies (2008), p. 165 66 I. Schultz, “The Journalistic Gut Feeling”. In: Journalism Practice 1:2 (2007), p. 197-198 67 Westerståhl & Johansson, “Foreign News: News Values and Ideologies”, p. 65 68 Schultz, “The Journalistic Gut Feeling” p. 192-193 69 S. Allern, “Journalistic and Commercial News Values”. In: Nordicom Review 1-2 (2002) p. 142

(22)

journalistieke productie uit rolt.70 Die kosten kunnen met een reeks aan zaken te maken hebben, waaronder met logistiek: hoe slechter de (communicatie-)infrastructuur lokaal is, hoe groter de hobbel een verslaggever te sturen.71 Vermoedelijk heeft dit element een rol gespeeld in de berichtgeving over Kony: een verslaggever naar Oeganda sturen kost veel geld, terwijl een verhaal over het op de redactie te bekijken filmpje “Kony 2012” gratis is. In berichtgeving over niet-Westerse landen in het algemeen is, tot slot, nog een andere overweging van belang die van doen heeft met stereotypering. Zoals Sudan D. Moeller schrijft in de inleiding van haar studie Compassion Fatigue. How the Media sell Disease, Famine, War and Death (1999): “If images of starving babies worked in the past to capture attention for a complex crisis of war, refugees and famine, then starving babies will headline the next difficult crisis”.72 Het westerse publiek is zozeer gewend geraakt aan beelden van oorlog, hongersnood en epidemieën, dat de droge feiten niet volstaan in de berichtgeving. Het gevolg, schrijft Moeller, is dat journalisten een beroep doen op krachtige, aansprekende beelden die associaties oproepen met eerdere crises.73 De rommelige lokale context wordt uit het beeld gesneden, terwijl goed en kwaad geaccentueerd worden.74 Daaruit volgt dat regio’s of crises die zich moeilijk in een dergelijke mal laten gieten, minder aantrekkelijk zijn. Binnen de context van een humanitaire crisis, burgeroorlog of – in het geval van Kony’s LRA – jarenlange ontwrichting kunnen nieuwswaarden, met andere woorden, van soortelijk gewicht veranderen. Een gebeurtenis (moord, verkrachting, hongersnood) kan op het eerste gezicht voldoen aan alle criteria van Galtung en Ruge, en toch het nieuws niet halen, omdat het beeld niet overkomt. Haavisto en Maasilta spreken in dat verband van de ‘domesticatie’ van overzees leed.75 Culturele producten zoals boeken of 70 Allern, “Journalistic and Commercial News Values”, p. 145 71 D.A. van Belle, “New York Times and Network TV News coverage of foreign disasters: the Significance of the Insignificant Variables”. In” Journalism & Mass Communication Quarterly 77:1 (2000) p. 52 72 S.D. Moeller, Compassion Fatigue: How the Media sell Disease, Famine, War and Death (1999), p. 2 73 Ibidem, p. 47 74 Westerståhl & Johansson, “Foreign News”, p. 76 75 C. Haavisto & M. Maasilta, “Towards a journalism of hope? Compassion and locality in European mediations of distant suffering”. In: Critical Arts 29:3 (2015), p. 335

(23)

documentaires die over crises in Afrika gaan, bereiken volgens hen een groot publiek op drie manieren: 1) de verteller is ofwel een Europeaan, ofwel iemand uit de gegoede klasse in het desbetreffende (Afrikaanse) land; 2) universele thema’s zoals consumentisme of moederschap worden benadrukt; 3) de relevantie, sociaal of politiek, wordt expliciet benoemd.76 De nieuwswaarden ‘identificatie’ (‘personalisatie’ bij Galtung en Ruge) en ‘relevantie’ – via universele thema’s, wanneer de eigen belangen niet in het geding zijn – krijgen, kortom, zeer veel soortelijk gewicht wanneer het gaat om crises in Afrika of elders in de voormalige Derde Wereld. In het geval van “Kony 2012” valt op dat zowel punt 1 als 3 sterk van toepassing is. Waar een dergelijke habitus in de buitenlandjournalistiek toe leidt, wordt duidelijk wanneer we naar de cijfers kijken. Moeller haalt een onderzoek aan van Pew (1995), dat voor de Amerikaanse buitenlandverslaggeving tot de volgende conclusies kwam: 1) 40 procent van internationaal nieuws draait in de kern om conflict of de voorwaarden daarvoor; 2) buitenlands nieuws moet dramatischer en gewelddadiger zijn om op te boksen tegen nationaal nieuws; 3) een derde van al het buitenlandnieuws gaat over de rol van de Verenigde Staten in de wereld, in plaats van over die wereld zelf; 4) Afrika, Zuid-Azië, Australië en de eilanden in de Pacific zijn ondervertegenwoordigd, evenals de thema’s landbouw, demografie en onderwijs.77 Met name het derde en vierde punt zijn in dit verband interessant: Oeganda’s president Museveni is een erkende bondgenoot van de Verenigde Staten, in het filmpje spelen jonge Amerikanen nadrukkelijk een rol, en de makers roepen op tot een Amerikaanse militaire interventie in Oeganda. Waren die elementen afwezig geweest, dan viel te bezien of het filmpje net zoveel aandacht had getrokken. In dat geval was Oeganda wellicht een blind spot op de kaart geweest, waar de gangbare nieuwswaarden niet voldoende waren geweest om de aandacht te trekken van journalisten – er had meer aan de hand geweest moeten zijn. Onderzoekers Guy Golan analyseerde 1300 nieuwsuitzendingen op de Amerikaanse tv, en ontdekte dat twintig landen gezamenlijk 76 Haavisto & Maasilta, “Towards a journalism of hope?”, p. 336 77 Moeller, Compassion Fatigue, p. 18

(24)

goed waren voor 80 procent van al het buitenlandse nieuws.78 In 1990 schreef de Chicago Tribune over een bezoek van een aantal mensen uit de voormalige Derde Wereld aan de krantenredactie. Een Afrikaan stond op en vroeg columnist James J. Kilpatrick: ‘Why is that American journalists don’t care about my country?’ Waar hij vandaan kwam, vroeg Kilpatrick. Oeganda, antwoorde de man. Daarop antwoordde de columnist: ‘Why the hell should I care about Uganda?’79 Samenvattend kan gesteld worden dat nieuwswaarden zeer wel van toepassing zijn op “Kony 2012”. Waar het filmpje voldoet aan klassieke waarden als personification en reference to something negative, voldoet de viraliteit aan de criteria threshold en unexpectedness. Dat de problematiek rond kindsoldaten als minder nieuwswaardig zal worden beoordeeld, is geen reden geweest niet over het filmpje te berichten. Ook kan geconstateerd worden dat het filmpje een veilige keuze is voor media, omdat het conform Haavisto en Maasilta’s analyse sterk ‘domesticerend’ te werk gaat: de verteller is een Amerikaan en de relevantie voor het grote publiek wordt nadrukkelijk geëxpliciteerd. 2c. Agendasetting Dan het derde en laatste perspectief: de imiterende invloed van media op elkaars berichtgeving, beter bekend als ‘intermediale’ agendasetting. Voor dat proces van agendasetting zijn meerdere verklaringen, zo schrijven Vliegenthart en Walgrave.80 Journalisten verkeren allereerst in een omgeving die hen nauwelijks blootstelt aan hun publiek, zodat ze hun prioriteiten ontlenen aan andere media. Ten tweede is imitatie een manier om journalistieke normen te behouden: samen bepalen media wat nieuws is. Een derde oorzaak betreft de onderlinge competitie: men wil elkaar overtroeven in de strijd om de aandacht van de lezer cq. kijker.81 78 G. Golan, “Inter-Media Agenda Setting and Global News Coverage”. In: Journalism Studies 7:2 (2006), p. 323-333 79 Moeller, Compassion Fatigue, p. 22 80 R. Vliegenthart & S. Walgrave, “The Contingency of Intermedia Agenda Setting: A Longitudinal Study in Belgium”. In: Journalism & Mass Communication Quarterly 85:4 (2009), p. 860-861 81 Ibidem, p. 861

(25)

Een aantal kanttekeningen is van belang: er is alleen sprake van intermediale agendasetting als de imitatie zich in korte opeenvolging voltrekt, dus met maximaal twee of drie dagen ertussen. Ook het effect van taalbarrières is van belang: journalisten kijken met name naar media in hetzelfde taalgebied. In de praktijk blijkt het effect van printmedia – in een Amerikaanse context van met name de New York Times – op tv groter dan vice versa.82 Het tv-nieuws van vandaag (in dit geval uit de Verenigde Staten en België) beïnvloedt het tv-nieuws van morgen, laten Vliegenthart en Walgrave zien. Het effect van de New York Times, zo toont het onderzoek van Guy Golan, op de buitenlandverslaggeving van grote Amerikaanse tv-stations als ABC, CBS en NBC, is significant.83 Hoe meer de New York Times over een bepaald land bericht, hoe meer tv-stations dat gaan doen. Dat één publicatie een dermate grote invloed heeft op andere nieuwsorganisaties, is zorgwekkend, concludeert de auteur.84 Veel onderzoek is er gedaan naar de invloed van media op publieke opinievorming. Moeilijker is de vraag te beantwoorden wie of wat de nieuwsagenda van printmedia beïnvloedt. Volgens Vliegenthart en Walgrave hebben kranten een relatief kleine invloed op elkaars nieuwsagenda. Lee, Lancendorfer en Lee (2005) hebben als enige onderzoek gedaan naar de effecten van online discussies op printmedia. Zij keken naar effecten tijdens verkiezingen in Zuid-Korea, en ontdekten dat online discussies op onderwerpsniveau (niveau 1 van agendasetting) sterk bepaald worden door wat printmedia doen. Andersom worden printjournalisten ogenschijnlijk beïnvloed door online discussies, wanneer het gaat om de inhoudelijke bespreking (niveau 2 van agendasetting) van die onderwerpen.85 Wel maken de auteurs daarbij een kanttekening: het hoeft niet zo te zijn dat printjournalisten zelf kennis maken met de opinievorming 82 Vliegenthart & Walgrave, “The Contingency of Intermedia Agenda Setting”, p. 861-862; T.P. Boyle, “Intermedia Agenda Setting in the 1996 Presidential Election”. In: Journalism & Mass Communication Quarterly 78:1 (2001), p. 29 83 Golan, “Inter-Media Agenda Setting and Global News Coverage” p. 328 84 Ibidem, p. 330-331 85 B. Lee et al., “Agenda-setting and the internet: The intermedia influence of internet bulletin boards on newspaper coverage of the 2000 general election in South Korea”. In: Asian Journal of Communication 15:1 (2009), p. 68

(26)

online. Eerder wordt aangenomen dat het internet evenals massamedia bepaalde journalistieke normen genereert, die op hun beurt een homogeniserend effect hebben.86 2d. Hypothese Te verwachten valt dat er vanaf maart 2012 een barrage aan berichten verschijnt over de campagne en het filmpje van “KONY2012”. Een deel van de kranten zal er vermoedelijk voor hebben gekozen zijn Afrika-correspondent naar Noord-Oeganda te sturen, waar Kony oorspronkelijk vandaan komt en waar de campagne op focust. De aandacht voor Kony en de LRA, zo is mijn hypothese, piekt al snel daarna – ruwweg eind maart, begin april, om daarna in hoog tempo terug te zakken naar het oude niveau. Daarmee, zo verwacht ik, zal dit onderzoek aantonen dat de aandacht voor “KONY2012” kenmerken van een mediahype of -storm’ vertoont. In zijn algemeenheid kunnen we verwachten dat de berichtgeving in de Amerikaanse kranten – The New York Times, The Washington Post, Wall Street Journal – frequenter is dan in de Britse kranten, omdat de Verenigde Staten in oktober 2011 ‘adviseurs’ naar de regio sturen. Daarmee zal het onderwerp voor genoemde kranten een grotere prioriteit hebben dan voor hun Britse collega’s. Vermoedelijk, tot slot, zullen de betreffende verslaggevers in hun interviews benadrukken dat Kony bij het verschijnen van het filmpje niet langer zo gevaarlijk was als, zeg, drie à vier jaar daarvoor. Ook zullen ze, verwacht ik, onderstrepen dat de drempel voor een reportage over Kony hoog is: financieel, omdat er grote afstanden overbrugd moeten worden, maar ook journalistiek, omdat de kindsoldatenproblematiek vrij laag op de mondiale cq. westerse nieuwsagenda staat. 86 Lee et al., “Agenda-setting and the internet”, p. 68

(27)

3. Methodologie Om mijn onderzoeksvraag – In hoeverre heeft de campagne “KONY2012” meer media- aandacht gegenereerd voor Joseph Kony, de LRA en de politieke situatie in Centraal-Afrika? – te beantwoorden, zal ik twee methoden toepassen: een kwalitatieve inhoudsanalyse, gevolgd door diepte-interviews ter verklaring van de gevonden resultaten. Die verklaring is van groot belang, want het is niet gezegd dat een stijging of daling in aandacht toe te schrijven is aan de nabijheid in tijd van “KONY2012”. Er kunnen ook andere journalistieke keuzes een rol hebben gespeeld. Te denken valt aan praktische overwegingen zoals tijd, geld, maar ook aan intrinsieke nieuwswaardigheid. 3a. Onderwerpkeuze Voor ik dieper in ga op mijn methode wil ik eerst de keuze van dit onderwerp verantwoorden. Er zijn jaarlijks veel hypes in de nationale en internationale pers – van de Mexicaanse griep (2009) tot de vluchtelingencrisis (2015) of het getouwtrek rond Mauro (2011). Dus waarom inzoomen op “KONY2012”? Een eerste reden is dat er simpelweg nog geen communicatiewetenschappelijk onderzoek naar gedaan is. Er zijn onderzoekers die zich over de campagne en/of het filmpje gebogen hebben, maar over het algemeen hanteren zij een politicologisch discours, of een discours dat focust op de beeldvorming rond Afrika. Ten tweede, en belangrijker, is “KONY2012” interessant vanwege haar gelaagdheid. Er is als gezegd de laag van het filmpje zelf dat sterk stereotyperend van karakter is. Dan is er de laag van de viraliteit – het feit dat het en masse bekeken is. En er is de feitelijke situatie ter plekke in Noord-Oeganda die, zo is gebleken, radicaal afwijkt van de in het filmpje voorgestelde situatie. Het is een gelaagdheid – het krachtige beeld versus de werkelijkheid op een continent ver weg – die bij hypes vaker aanwezig is, en die eufemistisch uitgedrukt nogal eens voor ruis zorgt in de verslaggeving. Niet voor niets constateert Vasterman dat hypes niet zelden gekenmerkt worden door ‘feitelijk onjuiste berichtgeving’.87 Bij “KONY2012” is die gelaagdheid extra geprononceerd. Tussen de aanstichter van de hype, een gelikte viral, en het achterliggende thema van de hype, de kindsoldaten van Kony, zit een duidelijke spanning. Wat dit onderzoek beoogt, is onderzoeken in hoeverre nieuwsmedia erin geslaagd zijn beide ‘lagen’ van het nieuws 87 Vasterman, “Mediahype: de turbo van de nieuwsvoorziening”, p. 184

(28)

met elkaar te combineren. Met die focus op de gelaagdheid wil dit onderzoek iets nieuws toevoegen aan het reeds bestaande corpus over mediahypes en mediastormen. 3b. Kwalitatieve inhoudsanalyse en hantering codeboek De inhoudsanalyse dient een eenvoudig doel: nagaan hoe journalisten berichten over Kony, de LRA en de problematiek van kindsoldaten vóór (dus in 2011 en aanvang 2012) en na (leeuwendeel 2012 en 2013) “KONY2012”. Met een inhoudsanalyse zoom je als onderzoeker in op alinea, zins- en woordniveau. Verwijzen journalisten naar de ontstaansgeschiedenis van de LRA? Noemen ze één land – Oeganda – als operationeel gebied, of meerdere landen? Hoeveel woorden besteden ze aan de lokale problematiek, afgezet tegen de woorden voor het filmpje? Dergelijke vragen zal ik verwerken tot afgebakende variabelen, samen ook wel een ‘codeboek’ genoemd. De intrinsieke complexiteit van kwalitatieve inhoudsanalyses, zoals onder meer Van Staa en Evers onderkennen, ligt besloten in het cyclische karakter ervan: de analyse van reeds bestaande data stuurt daaropvolgende dataverzameling, zodat de onderzoeker als een pendule van data naar concepten springt, en weer terug. Bottom-up en top-down wisselen elkaar continu af. Dit vereist een bepaalde flexibiliteit die op gespannen voet staat met de eis van controleerbaarheid en repliceerbaarheid van onderzoek.88 Daarbij wordt wel gesproken van twee typen inhoudsanalyses: conceptueel en relationeel, waarbij het eerste type kijkt naar het bestaan en/of voorkomen van concepten, terwijl het tweede kijkt naar de relaties tussen concepten.89 Ik kies in dit geval voor de conceptuele variant. Wat mijn corpus betreft heb ik al opgemerkt dat ik me beperk tot feitelijke berichtgeving, in de vorm van reportages, nieuwsberichten of blogs. Alleen stukken die “KONY2012”, Joseph Kony, de LRA, of door de LRA gerekruteerde kindsoldaten centraal stellen, ofwel de militaire/politieke/maatschappelijke reactie op deze zaken, worden geselecteerd. Een nieuwsbericht over de Oegandese politiek waarin Kony in alinea acht kort genoemd wordt, valt daarmee buiten de selectie. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor 88 A. van Staa & J. Evers., “‘Thick analysis’: strategie om de kwaliteit van kwalitatievedata-analyse te verhogen”. In: KWALON 43:15:1 (2010), p. 8 89 W. Koetsenruijter & T. van Hout, Methoden voor journalism studies (2014), p. 167

(29)

nieuwsberichten (april 2012) over een Brit die in de Centraal-Afrikaanse Republiek gevangen werd genomen, nadat hij lijken had aangetroffen langs de kant van de weg – vermoedelijk omgebracht door de LRA. Het nieuws gaat hier slechts in indirecte zin over de LRA, en daarom laat ik het buiten beschouwing. Al te opiniërende blogs, zoals het door The Guardian overgenomen blog Joseph Kony – the adventure show (6-11-2013) zijn buiten het corpus gehouden. Uit praktische overwegingen heb ik me beperkt tot de berichten die online beschikbaar zijn. Op de websites van genoemde kranten is de zoekterm Kony ingevoerd, ervan uitgaande dat ook berichten over de LRA of Invisible Children minimaal de naam van de rebellenleider noemen. Het voordeel van deze aanpak is dat nieuws- en live-blogs meegenomen kunnen worden, het nadeel dat sommige artikelen in mijn selectie ontbreken, omdat ze alleen in de papieren editie gestaan hebben.90 Het resultaat is een corpus (te vinden in Bijlage III) van in totaal 157 artikelen, variërend van zeventien uit The Independent en zestien uit The New York Times tot niet minder dan 49 uit The Guardian. De andere titels zitten, zoals te zien is in tabel 1, daartussenin: The Washington Post (19), Wall Street Journal (20) en The Daily Telegraph (31). Voor die verschillen zijn op het eerste gezicht twee verklaringen te geven. Enerzijds valt op dat bij The Daily Telegraph maar liefst 21 van de 31 stukken niet door een auteur ondertekend zijn. Soms staat een persbureau als AP of AFP vermeld, soms ook niets. Het is dus vermoedelijk niet zo dat de redacteuren van de Telegraph uitzonderlijk veel over het thema geschreven hebben, integendeel. De krant heeft ervoor gekozen relatief veel materiaal van persbureaus als nieuws door te plaatsen. Het grote verschil, anderzijds, tussen The Guardian en de overige titels heeft – te oordelen naar de output – een andere verklaring: de op het eerste gezicht uitzonderlijke productie van de online-redactie. Zo zijn er vier (!) live-blogs, meerdere lijstjes en een terugblik op oudejaarsdag 2012. Ook zijn zes stukken van The Guardian direct afkomstig van persbureaus, en heeft de krant zelfs een artikel (Gu46) van concurrent The 90 The Guardian is hier een voorbeeld van. Volgens de helpdesk staat ‘de meerderheid’ van de stukken online, maar zijn sommige artikelen vanwege copyright mogelijk niet gedigitaliseerd.

(30)

Washington Post overgenomen. Ter vergelijking: bij de New York Times zitten er nauwelijks blogposts of persbureau-artikel bij. Overigens is het opmerkelijk te noemen dat juist twee Britse kranten de lijst aanvoeren – een klein deel van de hypothese blijkt daarmee al gelogenstraft. Immers, het zijn niet de Britten, maar de Amerikanen die al in oktober 2011 troepen naar de regio sturen, om Kony en zijn leger te helpen uitschakelen. De verwachting dat het daarom de Amerikaanse pers is die het meest over Kony bericht, komt niet uit. Dat Oeganda een voormalig protectoraat is van het Britse rijk, een relatie die in sommige gevallen tot meer media-aandacht leidt, heeft hier vermoedelijk niets mee van doen. Buiten het ‘piekjaar’ 2012 berichten The Guardian en andere Britse kranten namelijk niet frequenter over Oeganda of de LRA dan hun overzeese concurrenten. Eerder lijken redactionele overwegingen de doorslag te hebben gegeven: wel of geen live-blog, wel of geen nieuwsberichten van persbureaus. Medium Aantal berichten, Kony-gerelateerd (2011-2013) The Guardian (Gu) 49 The Daily Telegraph (DT) 31 Wall Street Journal (WSJ) 20 The Washington Post (WP) 19 The Independent (In) 17 The New York Times (NYT) 16 Totaal: 152 Tabel 1: corpus uitgesplitst naar krant (plus afkorting) Het codeboek is tot stand gekomen op basis van hetgeen in de sociaalwetenschappelijke grounded theory bekend staat als ‘open’, dan wel exploratieve codering: een globale lezing van het corpus waaruit een aantal voor de hand liggende variabelen gedestilleerd

(31)

zijn.91 De artikelen zijn vervolgens ‘axiaal’ (langs specifieke assen) gecodeerd aan de hand van drie sets vragen. De bedoeling van axiaal coderen is, zoals Koetsenruijter en Van Hout opmerken, het aanbrengen van een ordening in de variabelen: welke springen eruit? Zo’n ordening kan vervolgens fungeren als basis voor verdere interpretatie en kwantificering.92 De eerste set vragen (A) uit het codeboek betreft algemene kenmerken: wat is de kop boven het artikel (A1), op welke datum is het verschenen (A2) en in welke krant is het verschenen (A4: New York Times = 1, The Washington Post = 2, etc.)? Vervolgens wordt het bericht gerubriceerd onder genres (A5: nieuwsbericht = 1, reportage = 2, etc.), en krijgt het een volgnummer (A4), zodat er daarna gemakkelijker naar verwezen kan worden. Dat volgnummer is opgebouwd uit de ‘initialen’ van de krant, gevolgd door het betreffende cijfer uit de chronologie van de desbetreffende krant: het eerste verhaal van 2011 krijgt 1, het tweede 2, enzovoort. Het achtste verhaal uit het Guardian-corpus krijgt derhalve de code Gu8, het twaalfde uit het Wall Street Journal-corpus WSJ12 (zie voor de afkortingen tabel 1). Onder A6 en A7 gaat het om de plaatsing in de tijd: is het verhaal uit 2011, ’12 of ’13 (A6) en – ter precisering – van voor of na (A7) het uitkomen van het filmpje “Kony 2012” in maart 2012? Daarmee wordt duidelijk in hoeverre het uitkomen van het filmpje – in de tijd, niet noodzakelijkerwijs causaal – een cesuur vormt in de berichtgeving. Zijn er significante verschillen tussen vóór en na? Onder B gaat het om de redactionele en/of journalistieke keuzes. Gaat het om (B1) wat voor het gemak ‘redactionele content’ genoemd mag worden? De vraag wordt beantwoord met ‘Ja’ in het geval er een of meerdere auteurs bij staan van de desbetreffende krant. Dit om berichten overgenomen van persbureaus eruit te filteren. Onder B2 gaat het om de portee van het bericht: waar ligt de focus, zoals die tot uitdrukking komt in de kop, de lead en de eerste twee alinea’s? De mogelijke antwoorden variëren van het filmpje/de campagne “KONY2012” (1) tot Joseph Kony (5) en ‘Geen van bovenstaande’ (8). Met ‘nationale/internationale autoriteiten’ (7) worden 91 Koetsenruijter & Van Hout, Methoden voor journalism studies, p. 185; A. van Staa & J. Evers., “‘Thick analysis’: strategie om de kwaliteit van kwalitatievedata-analyse te verhogen”. In: KWALON 43:15:1 (2010), p. 8-9. Het codeboek is toegevoegd in Bijlage I, de ingevulde coderingen in II. 92 Ibidem, p. 185-186

(32)

berichten bedoeld die een reactie van de Verenigde Naties of de Oegandese regering centraal stellen. Onder B3: is de auteur ter plaatse geweest in Oeganda cq. Centraal-Afrika? Deze vraag is voor dit onderzoek van groot belang, omdat hij raakt aan de eerder door mij geformuleerde tweedeling tussen content over het filmpje – westers georiënteerd met overwegend westerse bronnen – en content over de situatie ter plekke – Afrikaans georiënteerd met overwegend Afrikaanse bronnen. Deels overlapt B3 met A3, zij het dat een reportage ook gemaakt kan zijn in Engeland of de Verenigde Staten, bijvoorbeeld om reacties op het filmpje te peilen. B4 stelt de vraag naar de lengte van het bericht, waarbij een bericht korter dan 300 woorden gecodeerd wordt als 1, 300 tot 600 als 2, enzovoort. Lengte wordt daarbij beschouwd als een belangrijke indicator voor aandacht: een kort bericht geeft weinig gewicht aan het nieuws, een live-blog van drieduizend woorden juist veel. Onder B5 volgt de vraag of er lokale betrokkenen aan het woord komen. Daarmee wordt bijvoorbeeld bedoeld: slachtoffers van de LRA, hun nabestaanden, dorpsbewoners, et cetera. In veel gevallen zal het om Oegandezen gaan, maar het kunnen ook bewoners van de Centraal-Afrikaanse Republiek zijn. Tot slot de C-vragen die zin voor zin ingaan op het bericht zelf. In feite vormen C1 tot en met C9 één vraag: hoeveel zinnen worden aan een bepaald thema gewijd? C1 stelt die vraag met betrekking tot het filmpje cq. de campagne, C9 met betrekking tot de nationale/internationale autoriteiten (Oegandese regering, Afrikaanse Unie, Internationaal Strafhof, etc.). Het gaat bij C9 nadrukkelijk om het Afrikaanse of multilaterale niveau van bestuur, niet om Amerikaanse (militaire) inmenging. Laatstgenoemde wordt namelijk apart gecodeerd onder C8. De optie van geen enkele zin is gecodeerd als 1, één tot vijf zinnen als 2, zes tot tien als 3, enzovoort. Overlapping is mogelijk: sommige zinnen bevatten meerdere thema’s. Het aantal zinnen zegt iets over het gewicht dat een bepaald onderwerp krijgt toegekend. Op die manier ontstaat er een hiërarchie die ten dele antwoord geeft op de onderzoeksvraag: in hoeverre krijgen Kony, de LRA of de kindsoldaten meer aandacht (lees: zinnen) na het uitkomen van het filmpje?

(33)

Nemen we bijvoorbeeld de volgende passage uit NYT12 (30 april 2012), met tussen haakjes de zinnen genummerd: About a week ago, Mr. Kony's fighters struck a village in Central African Republic and made off with the very material he needs to sustain his movement -- several abducted children [1]. Kony has often said that all he needs to regenerate is 10 men [2]. This past week, Betty Bigombe, a Ugandan minister, revealed that she had nearly worked out a deal in 2006 for Mr. Kony, who is wanted by the International Criminal Court for crimes against humanity, to be exiled to Libya -- Col. Muammar el-Qaddafi had agreed to take him [3]. But in the end, Ms. Bigombe said, Mr. Kony backed away, saying he did not trust Arabs [4]. De eerste zin zal hier gecodeerd worden als betrekking hebbend op zowel de LRA (C5) als de kindsoldatenproblematiek (C6). Zin 2 heeft betrekking op Kony (C4), terwijl 3 en 4 allebei gaan over Afrikaanse autoriteiten (C9), niet-Afrikaanse autoriteiten – namelijk het ICC – én over Kony (C4). Die coderingen worden vervolgens geturfd: hoe vaak verwijst de tekst naar Kony, hoe vaak naar het filmpje? Tot slot wordt het aantal verwijzingen naar Afrika-gerelateerde thema’s (de LRA, kindsoldaten, Afrikaanse autoriteiten) gedeeld door het totaal aantal verwijzingen, met als resultaat een soort Afrika-coëfficiënt. 3c. Semigestructureerde vragenlijst Om de resultaten van het coderen van een zinnige onderbouwing te voorzien, is het naar mijn idee noodzakelijk om de relevante auteurs middels diepte-interviews aan het woord te laten. Zij kunnen hun keuzes toelichten, en specifiek ingaan op de vraag of “KONY2012” iets veranderd heeft in hun verslaggeving, en zo ja wat. Daarbij dient zich onmiddellijk een aantal praktische problemen aan. Allereerst zijn de berichten drie tot vijf jaar geleden geschreven, en het is de vraag hoeveel de auteurs zich nog van hun overwegingen destijds herinneren. Om dit enigszins te ondervangen, krijgen de auteurs van tevoren ‘hun’ deel van het corpus toegestuurd. Ze kunnen dan teruglezen wat ze destijds geschreven hebben. Het tweede nadeel is de fysieke afstand. De verslaggevers en redacteuren in kwestie wonen veelal in de Verenigde Staten, Engeland of Centraal-Afrika, en zijn voor dit

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo kunnen aansprekende politici met een migratieachtergrond op verkiesbare (aanbod) of invloedrijke posities (doorstroom) zorgen voor meer politieke participatie onder kiezers met

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

2) Enkele grondwetsbepalingen staan delegatie niet toe; dan is dus experimenteren bij lager voorschrift niet toegestaan. 3) Is delegatie in concreto mogelijk, dan is, als niet aan

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Van oudsher bestaan er vormen van do-it-your- self governance die diensten aanbieden waarin de overheid niet voorziet, en die vanwege bezui- ni gingen of niet geslaagde

Het landelijk programma Geweld hoort nergens thuis 2018-2021 biedt nieuwe kansen om te komen tot een verbeterde aanpak vanuit het besef dat de aanpak van geweld in relaties

De dichter Paul Haimon droeg Oote onder veel hilariteit voor, begeleid door een jazzbandje, en was waarschijnlijk zo onder de indruk van zijn eigen succes dat hij het

Klaas beaamt dit en gaat even later door op het thema ‘liefde’, wat een brug blijkt naar vertellen over zijn relatie met zijn vrouw en, via het benoemen van de impact van