• No results found

De mentale kaart van de Republiek. Identiteit en lokaliteit in romans en reisgidsen, 1670-1730

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De mentale kaart van de Republiek. Identiteit en lokaliteit in romans en reisgidsen, 1670-1730"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De mentale kaart van de Republiek

Identiteit en lokaliteit in romans en reisgidsen, 1670-1730

Student: Ferrie Weeda

Emailadres: [email protected] Studentnummer: 0170275

Begeleider: Prof. dr. Lia van Gemert Universiteit van Amsterdam

MA-scriptie Nederlandse Taal en Cultuur, deelgebied Historische Nederlandse Letterkunde

(2)

Inhoudsopgave

3 Inleiding

11 1. Identiteitsvorming: theoretisch en analytisch kader

27 2. De Leidsche straat-schender en D'openhertige juffrouw: thema's en context

37 3. Nadere kennismaking met Reis-boek door de Vereenigde Nederlandsche Provincien 58 4. Impliciete boodschappen over lokaliteit en identiteit

73 5. Expliciete uitspraken over identiteit en gedetailleerdheid van beschrijvingen 89 Conclusie

93 Gedrukte bronnen en literatuur

(3)

Afbeelding 1a en 1b: de plaatsen van handeling en afgelegde routes van de hoofdpersonen in De Leidsche Straat-schender en D'Openhertige Juffrouw, respectievelijk Jodocus (donkerblauwe cirkels) en Cornelia (rode

cirkels). (Zie voor afzonderlijke routes afbeelding 2 op pagina 5.) Mechelen en Brussel vallen net buiten de kaart. Blauwe lijnen zijn routes afgelegd per trekschuit, beurtvaart of gehuurd schip; roze lijnen zijn afgelegd per wagen en paarse lijnen met onbekend transportmiddel. De onderliggende kaart, Belgium foederatum emendatius

auctum et novissimé, werd vervaardigd door de Amsterdamse cartograaf Justus Danckerts, en maakte deel uit

van een atlas die rond 1696 werd gepubliceerd door Cornelis Danckerts, drukker op de Nieuwendijk te Amsterdam.1

1 H.A.M. van der Heijden en D.I. Blonk, De kaart van de Republiek der VII Provinciën 1615-1797. Alphen aan

(4)

Alle (bewerkingen van) afbeeldingen, zoals afbeelding 1a en 1b, zijn eigen werk, tenzij anders vermeld. Illustratie titelblad is detail van afbeelding 1a

(5)

Inleiding

'Toen ik nu aldus in 't donker omtrent twee straaten ver gewandeld had, vroeg ik aan een Ratelwagt, of hy my t'huis wilde brengen; [...] Deese, sonder eens te vragen, waar ik aldus alleen sonder eenig manspersoon van daan quam, 't geen in een wel gestelde Republijk, om alle ongeregeldheden te vermyden, wel behoorde te geschieden, voegde sig terstond aan myn sijde'2

Een prostituee loopt door Amsterdam, in het holst van de nacht. Een klant heeft haar zojuist de schrik van haar leven bezorgd. De prostituee had zich al 'een weynigje tegen gesteld',3 want

deze heer wilde slechts incognito, in het donker, van haar diensten gebruik maken. De ƒ25,- die de heer bood, kon zij echter moeilijk afslaan. Haar echtgenoot zou voor acht dagen in Groningen zijn. Deze periode wilde zij haar oude broodwinning hervatten om 'een spaar penninckje over te garen', zodat zij haar man kon verlaten en 'Amsterdam voor een tydt langh met een andere plaats te verwisselen'.4 Dus ze was 's avonds laat naar een 'burgerlijk

Hoer-huis'5 aan de Bloemstraat gegaan. Daar had zij in een duistere kamer gewacht op de anonieme

klant, die haar 'blindelinghs de muts wat zou komen verstellen'.6 Vervolgens hadden zij

'elkander dicht in de veren gezeten'7, en nadat de heer in slaap was gevallen kwam de

vreselijke ontdekking: de anonieme klant was haar eigen echtgenoot! Hij had willen verifiëren of zijn vrees klopte, dat zij haar oude beroep had hervat.

Cornelia, de prostituee, is de hoofdpersoon van de in 16808 anoniem verschenen

pseudo-autobiografische roman D'Openhertige Juffrouw, of d’ontdekte geveinsdheid. Haar geboortestad Amsterdam is het marktterrein voor haar 'negotie in vleesch'9. Zoals alle

2 Anoniem, D’openhertige juffrouw, of d’ontdekte geveinsdheid. Leiden: Francois Vrouwaard [= Timotheus ten

Hoorn?], 1680. [Gebruikte editie: D'Openhertige Juffrouw, of d’ontdekte geveinsdheid. Editie: Joost Kloek, Inger Leemans, Wijnand Mijnhardt. Zoeterwoude: Uitgeverij Astraea, 1998. (Duivelshoekreeks 10.), p. 137. (Hierna: Openhertige juffrouw.)]

3 Openhertige Juffrouw, p. 135. 4 Idem, p. 132.

5 Ibidem. 6 Idem, p. 135. 7 Idem, p. 136.

8 De oudst bekende editie verscheen onder het drukkerpseudoniem Francois Vrouwaard met jaartal 1679. Er is

reden aan te nemen dat achter dit pseudoniem de Amsterdamse drukker en 'pulpuitgever' Timotheus ten Hoorn schuil gaat. Openhertige juffrouw, pp. 11, 22, 25-27.

9 Idem, p. 114. Cornelia beschouwt zich als koopvrouw, met haar lichaam als product. Ze spreekt meermaals

over haar 'handel'. Daarnaast beschrijft ze bijvoorbeeld haar meewerkende dienstbodes als mede-ondernemers, zoals haar 'Dienstmaagd' Sara: 'Daar en boven had ik haar de helft der profyten laten trecken, welke wy uit het

(6)

zeventiende-eeuwse kooplieden weet Cornelia slim gebruik te maken van de perfecte infrastructuur van de Republiek. Haar man - ook handelaar - is een weekje naar Groningen om 'om eenige rekeningen te vereffenen',10 intussen weet de Openhertige Juffrouw haar

klanten met de trekschuit te vinden in Utrecht of Haarlem. De lezer volgt de prostituee door een herkenbaar Nederlands landschap en langs vele concreet benoemde straten, pleinen en grachten. Samen met de lezer hecht de Juffrouw bewust of onbewust betekenis aan plekken en mensen die de revue passeren. Locaties als de Bloemstraat en figuren als de ratelwacht zijn kenmerkend voor de gemeenschap waartoe Cornelia en de lezer behoren, en daardoor bepalend voor een gemeenschappelijke identiteit.11 Bovendien worden in de roman ook

uitspraken gedaan over de identiteit van de Republiek als geheel - zoals blijkt uit de uitspraak over de 'wel gestelde Republijk' uit het openingscitaat (p. 3). De ironische ondertoon van dit statement is een boodschap over een nog jonge samenleving, zoekend naar een eigen

identiteit.12

In 1679, een jaar vóór de publicatie van D'Openhertige Juffrouw verschijnt een roman die veel gelijkenissen vertoont met het levensverhaal van Cornelia. In dit boek, De Leidsche Straat-schender,13 blikt de hoofdfiguur Jodocus terug op zijn studentenleven. De twee romans

vertonen frappante overeenkomsten, bijvoorbeeld wat betreft taalgebruik, thematiek, motieven en personages. De publicaties hebben ook hun genrevorm en (vermoedelijke) productie-achtergrond gemeenschappelijk. De Leidsche Straat-schender en D'Openhertige Juffrouw zijn beide anonieme, pseudo-autobiografische romans, die voorkomen op de

verkoopen van de wyn kreegen'. Openhertige juffrouw, p. 99.

10 Idem, p. 132.

11 Het thema 'identificatie' - of soms letterlijk: 'spiegeling' - komt vaak voor in D'openhertige Juffrouw,

bijvoorbeeld op de titelprent (zie hierna: afbeelding 11 op pagina 26). Hier is de protagoniste te zien terwijl ze zich met hulp van haar dienstmeid opmaakt. Zowel op de tafel waar zij aan zit, als aan de muur achter de tafel bevindt zich een spiegel. We zien de Juffrouw zodoende drie keer. Voor de lezer die zich desondanks nog niet bewust is van het thema 'spiegeling' of identificatie, luidt de opdracht van de roman 'Mutato nomine de te Fabula narratur': als men de naam verandert wordt het verhaal over u verteld (Horatius, Satirae 1.1.69), Openhertige

Juffrouw, p. 34.

12 De boodschap is wellicht dat de identiteit van de Republiek ambigu is, of wellicht hypocriet. Cornelia bedriegt

haar man, gedraagt zich zondig, maar projecteert dit schijnheilig op een ratelwacht die zich niet conform de normen van de Republiek zou gedragen. Vervolgens zal ze deze ratelwacht, toonbeeld van orde, ook nog omkopen. Op ironische wijze wordt daarmee ook een statement over de identiteit van de Republiek gemaakt. Cornelia's lijkt de lezer voortdurend op hypocrisie in zichzelf, in anderen en in de samenleving te wijzen. Dit sluit aan bij de ondertitel van de roman: d’ontdekte geveinsdheid.

13 Anoniem, De Leidsche straat-schender, Of de Roekelooze Student. Tot Leiden, Bij Cornelis Jacobsz inde Gekroonde Student [=Timotheus ten Hoorn?], 1679[?]. [Gebruikte editie: De Leidsche straat-schender, Of de Roekelooze Student. Rietje van Vliet (ed.). Zoeterwoude: Uitgeverij Astraea, 2010. (Duivelshoekreeks 18.)

(7)
(8)
(9)

fondslijsten van de Amsterdamse drukker Timotheus ten Hoorn.14 Dit alles is reden voor

onderzoekers om gedeeld auteurschap te veronderstellen.15 De voor dit onderzoek meest

relevante overeenkomst tussen beide romans, is echter niet eerder gesignaleerd. Dat is het feit dat de routes en plaatsen van handeling van respectievelijk Jodocus en Cornelia significante gelijkenissen vertonen. Afbeelding 2 en 3 tonen een grafische weergave van plekken en reizen in beide romans. De overeenkomsten tussen de actieradius van de student en de prostituee zijn frappant.

Bij zowel Cornelia als Jodocus staat er bijvoorbeeld een uitje naar Antwerpen op het programma. Cornelia is op weg naar Brussel om voorraad voor haar nieuwe kantwinkel te kopen. Als zij in het marktschip16 een rijke, zeer bleefde Duitser ontmoet, last zij in

Antwerpen een tussenstop in, ervan uitgaande dat 'uit deese beleefdheid mogelijk wel eenig voordeel zoude konnen spruiten.'17 Jodocus op zijn beurt, gaat bewust op expeditie naar

Antwerpen om zich te vergapen aan Brabantse katholieken, die in zijn ogen een inferieure identiteit hebben:

'toen kwam de tijd aan, dat men tot Antwerpen den Omgang zoude doen, 't geen veel Studenten derwaarts lokten. (...) hoewel ik wel wist, dat het een hoop gekke Paapsche grollen waren, was ik even wel zeer nieusgierig om dit narren-werck te zien.'18

Net als in D'Openhertige Juffrouw speelt in De Leidsche Straat-schender het thema identiteit een grote rol. Jodocus, een uit Amsterdam afkomstige student in Leiden, doet net als Cornelia voortdurend uitspraken over gender, sociale status, religie en regionale afkomst. Meer nog dan Cornelia zet hij zijn afkeer van bepaalde mensen ook om in daden. Hij verkracht dienstmeisjes, vernielt bordelen en vecht met rivalen. Zijn academische carrière bestaat eigenlijk voornamelijk uit het bedreigen, vernederen en mishandelen van hem onwelgevallige mensen. Deze figuren zijn meestal archetypen die de lezer uit de samenleving van de

Republiek kent. En evenals in D'Openhertige Juffrouw vormen bekende of herkenbare locaties het decor voor de handelingen.

14 Timotheus ten Hoorn was in ieder geval ook de uitgever van de herdruk van De Leidsche Straat-schender in

1683. Wellicht gaat hij ook schuil achter het schijnimpressum 'Tot Leiden, Bij Cornelis Jacobsz inde Gekroonde

Student', Leidsche Straat-schender, p. 8.

15 Leidsche Straat-schender, p. 21; Inger Leemans, Het woord is aan de onderkant. Radicale ideeën in

Nederlandse pornografische romans 1670-1700. Nijmegen: Vantilt, 2002, pp. 188-189. (Hierna: Leemans, Het woord is aan de onderkant.)

16 Zeilschip voor passagiers met vaste dienstregeling. 17 Openhertige Juffrouw, p. 179.

18 Leidsche Straat-schender, p. 78. De Omgang was een religieuze processie van de Onze Lieve Vrouwekerk op

de zondag na Maria Hemelvaart (15 augustus), naar aanleiding waarvan er ook een kermis in Antwerpen plaats vond.

(10)

In de fondslijsten van Timotheus ten Hoorn en diens broer (en vakgenoot) Jan ten Hoorn bevindt zich nog een boek dat perfect aansluit bij de thema's identiteit en lokaliteit: Reis-boek door de Vereenigde Nederlandsche Provincien.19 Dit Reisboek, uitgegeven door Jan ten

Hoorn, is wellicht de eerste reisgids in moderne zin. Het boek geeft toeristische informatie over steden, streken en bezienswaardigheden in de Republiek en omliggende landen. Bovendien biedt het reizigers praktische informatie, zoals de dienstregeling van de trekschuiten en tips voor logies. Een flink aantal (gewijzigde) herdrukken getuigt van de populariteit van het Reisboek.20 Desondanks werd het boek nooit uitgebreid onderzocht.21

Een groot aantal locaties wordt zowel genoemd in het Reisboek, als in D'Openhertige Juffrouw en De Leidsche Straat-schender.22 Dit geldt zowel voor concrete plekken (zoals

bepaalde straten, bezienswaardigheden of met naam genoemde herbergen) als voor 'generieke plekken' (zoals ongespecificeerde trekschuiten, molens, kerken en landschapstypen). Beide soorten locaties zijn typerend voor het landschap dat de lezer zal herkennen als behorend bij zijn gemeenschap.

Een ander gemeenschappelijk kenmerk van het Reisboek en de romans is de

prominente aanwezigheid van waardeoordelen over identiteit, vaak gekoppeld aan afkomst en locatie. In het onderstaand citaat uit het Reisboek, uit het lemma over de stad Utrecht, wordt

19 [Jan ten Hoorn?,] Reis-boek door de Vereenigde Nederlandsche Provincien. Amsterdam: Jan ten Hoorn, 1689.

[titel op titelblad: REIS-BOEK DOOR DE Vereenigde Nederlandsche PROVINCIEN, en der zelver

aangrenzende Landschappen en Koningrijken: BEHELZENDE, benevens een naauwkeurige beschryving der Steden, een aanwyzing van de Schuit- en Wagen-vaarten. Mitsgaders de bekwaame Herbergen daar de Reizigers in ieder Stad konnen logeeren: Gelijk ook meer andere dingen welke in het reizen zo dienstig als waar te neemen zijn. Met groote moeite te samen gebracht. t'AMSTERDAM, By JAN ten HOORN, Boekverkooper over 't Oude Heeren Logement, in de History Schrijver, 1689. {Gebruikt exemplaar: Den Haag, KB: 496 K 20,

gedigitaliseerd beschikbaar via Early European Books online, permanente URL:

http://gateway.proquest.com/openurl?url_ver=Z39.88-2004&res_dat=xri:eurobo:&rft_dat=xri:eurobo:rec:ned-kbn-all-00006014-001} {online beschikbaar: https://archive.org/details/reisboekdoordeve00hoor} (Hierna:

Reisboek 1689). In sommige publicaties en catalogi wordt Jan ten Hoorn genoemd als auteur - meer hierover in

hoofdstuk 3.

20 De eerste uitgave was in 1679, herdrukken in 1689, 1700, 1723 en 1729. De edities verschillen onderling sterk

qua inhoud en vorm. Ook de titels vertonen verschillen. Zie Bijlage 1.

21 Verklaring hiervoor is wellicht, dat het boek - door zijn heterogene karakter - buiten de genreconventies valt.

Er zijn veel studies verschenen over genres die zich in deze periode uitkristalliseerden, zoals stadsgeschiedenissen, almanakken en reisverslagen. Het Reisboek combineerde elementen van deze

verschillende typen populair drukwerk, maar was door het samengestelde karakter een vreemde eend in de bijt. In studies over de genoemde conventionele genres wordt het Reisboek altijd slechts zijdelings genoemd.

22 Een hypothese aan het begin van het onderzoek was, dat de auteur van de D'Openhertige Juffrouw en De Leidsche Straat-schender wellicht locaties uit het Reisboek koos als decor in zijn roman. Echter, juist in de eerste

druk van het Reisboek (1679, de enige editie die voorafgaat aan de verschijning van de romans) ontbreekt de informatie over steden, streken en bezienswaardigheden.

(11)

Afbeelding 4: Nieuwsprent met de uittocht van het Franse leger uit Utrecht, 1673. Het Franse leger verlaat op

23 november 1673 de stad Utrecht met meeneming van 15 gijzelaars. Op de achtergrond de stad met de Dom, op de voorgrond trekt de stoet langs ruïnes. Onder de voorstelling 2 kolommen tekst met de namen van de gijzelaars en de legenda A-Z, in het Nederlands.23

Vervaardiger: Romeyn de Hooghe of diens entourage. Uitgever: Marcus Willemsz. Doornick, Amsterdam. Datering: 1673. Collectie Rijksmuseum (Rijksprentenkabinet), objectnummer RP-P-OB-79.281

(12)

bijvoorbeeld de beproeving van deze stad in het Rampjaar geassocieerd met de wreedheid van de Fransen en de verlossende heropname in 'het Lighaam' van de Republiek:23

'Deze stad [Utrecht] heeft ook geweldig veel van de Franschen geleeden; want in de maand Juny des jaars 1672 door de zelven in bezetting genomen zijnde, heeft ze al te deerlijk moeten beproeven wat de geldzucht van een Gouverneur en de baldaadigheid van den Soldaat een overheerde Plaats konnen doen lyden. Gestadig stelde men, onder deze of geene

voorwendingen, nieuwe geldafperssingen in 't werk; zulks dat veele der aanzienlijksten daar door t'eenemaal verarmd wierden. Doch eindelijk, de zaaken van gedaante zijnde veranderd, wierd zy , na dat ze haar verwoesting voor een zeer groote somme geldts afgekocht had, in de maand November des volgenden jaars 1673 door deze wreede Bloedzuigers verlaaten, en vervolgens weder aan het Ligchaam der Geunieerde Provincien vereenigd.'24

Dit onderzoek gaat over identificatieprocessen, met als onderzoeksobjecten het Reisboek van Jan ten Hoorn en de romans D'Openhertige Juffrouw en De Leidsche Straat-schender. Het uitgangspunt is, dat literatuur bijdraagt aan het creëren van een gemeenschappelijke identiteit. Doordat een groot publiek via het gedrukte woord kennis maakt met een zelfde presentatie van normen en waarden, zullen veel lezers een zelfde interpretatie delen. De

gemeenschappelijke cultuur kan daarnaast gekoppeld worden aan een gemeenschappelijke locatie: het gepresenteerde landschap in roman en reisgids. Daarbij geldt bovendien de hypothese, dat een lezer zich sneller zal identificeren met handelingen van personages, als deze worden verricht in een herkenbare omgeving.25 Daarnaast zal hij normerende uitspraken

sneller accepteren, als deze expliciet aan een bepaalde herkomst of locatie worden gehecht. In het Reisboek en in de romans worden deze elementen - identiteit, locaties, landschap en gemeenschap - op normatieve wijze aan elkaar verbonden. De wijze waarop de vele lezers van deze teksten zich tegelijkertijd met deze elementen hebben geïdentificeerd, zal hebben bijgedragen aan communitybuilding.

23 Beschrijving en overige gegevens overgenomen uit online databank Rijksmuseum, duurzame URL:

https://www.rijksmuseum.nl/nl/collectie/RP-P-OB-79.281 (geraadpleegd augustus 2017).

24 Reisboek 1689, p. 215. Ter illustratie biedt afbeelding 4 een nieuwsprent over dit onderwerp. De vervaardiger

van deze nieuwsprent, de bekende publicist Romeyn de Hooghe, behoorde tot het directe netwerk van de gebroeders Ten Hoorn.

25 Dit is een centraal uitgangspunt in de theorie over 'imagined communities', zoals uitgewerkt in Benedict

Anderson, Imagined communities. Reflections on the origin and spread of nationalism. Londen: Verso, 1983 [gebruikte druk: Londen, Verso, 1999; herdruk van gewijzigde en uitgebreide druk uit 1991]. (Hierna: Imagined

communities). Over deze theorie uitgebreid in hoofdstuk 1. Ook Inger Leemans suggereert dit over de romans in

(13)

De centrale vraag in dit onderzoek is: Welke relaties tussen lokaliteit en identiteit worden gerepresenteerd in D'Openhertige Juffrouw, De Leidsche Straat-schender en het Reisboek van Jan ten Hoorn? In hoofdstuk 1 zal ik allereerst een model voor

identiteitsvorming presenteren, waarin de elementen identiteit, lokaliteit, landschap en gemeenschap aan elkaar worden gekoppeld. Hierbij zal ik gebruik maken van theorieën uit psychologie, sociologie en cultuurwetenschappen, waarbij met name het concept 'imagined communities' van Benedict Anderson waardevol zal blijken te zijn. Het eerste hoofdstuk eindigt met een aantal opmerkingen over de identiteit van de Republiek. In het tweede hoofdstuk zullen we nader kennis maken met de twee romans, D'Openhertige Juffrouw en De Leidsche Straat-schender. Hierbij staan de vragen centraal, hoe in deze publicaties

identiteitskwesties werden verwerkt, en hoe dit zich verhoudt tot het netwerk rondom de gebroeders Ten Hoorn. In het derde hoofdstuk zal ik uitgebreid ingaan op de kenmerken van het Reisboek.26 Met name de heterogeniteit van deze publicatie zal hierbij aan bod komen.

Vervolgens zal ik in hoofdstuk 4 een analyse maken van de impliciete boodschappen die in de teksten te vinden zijn over lokaliteit en identiteit. Met welke normen en waarden maakt een lezer onbewust kennis in de romans en het Reisboek? Daarna komen in hoofdstuk 5 de expliciete uitspraken over buitenlandse en binnenlandse identiteit aan bod, gevolgd door een analyse van de gedetailleerdheid van de beschrijvingen van identiteit en lokaliteit. De expliciete uitspraken zijn makkelijk te herkennen. Maar zijn deze altijd even concreet? In de conclusie ten slotte, zal de cruciale vraag beantwoord worden, wat de reikwijdte is van de normen en waarden in de teksten. Worden ze gepresenteerd als universeel, of behorend tot een bepaald afgebakend gebied, zoals een stad, een streek of de Republiek?

26 Ik zal uitgebreider ingaan op het Reisboek dan op de romans, aangezien er zo weinig over het Reisboek is

(14)

1. Identiteitsvorming: theoretisch en analytisch kader

In dit hoofdstuk schets ik een model, waarin de elementen identiteit, lokaliteit, landschap en gemeenschap aan elkaar worden gekoppeld. We maken eerst kennis met de concepten van persoonlijke identiteit, sociale identiteit en culturele identiteit. Vervolgens plaats ik dit model voor identiteitsvorming in de context van het literaire veld in de laatzeventiende-eeuwse Republiek. Daarna wordt de factor lokaliteit binnen dit model verder uitgewerkt, met als concepten socioscape, generiek landschap, specifieke (symbolische) locaties, collectief (ritueel) handelen en lieux de mémoire. Tot slot van het hoofdstuk volgen enkele opmerkingen over de identiteit van de Republiek.

Een model voor identiteitsvorming

Identiteitsvorming is een dynamisch proces, dat lastig te duiden is vanwege het abstracte karakter van het fenomeen 'identiteit'. Het staat echter vast dat voor het creëren van identiteit voorbeelden nodig zijn, ten opzichte waarvan mensen zichzelf kunnen positioneren. Ook staat vast dat literatuur een bron kan zijn van dergelijke voorbeelden.

Er bestond in de zeventiende eeuw een markt voor teksten waarin onderwerpen rondom identiteit een belangrijke rol speelden. De groei van de Republiek - in economische en demografische zin - was ongekend; de samenleving veranderde in rap tempo. Dit

betekende dat kwesties rondom identiteit zeer actueel waren, zowel op het niveau van het individu als het niveau van de staat. De identiteit van de Republiek als vrij jonge staat moest in feite uitgevonden worden, en dit zou een belangrijk aspect voor de burgers worden om hun identiteit te bepalen. Meer specifieke individuele identiteiten volgden uit specifieke

referentiekaders: zoals burgers die zich een nieuwe houding wilden geven tegenover nieuwkomers, of de andere sekse, of een nieuwe statuur zochten die paste bij een gestegen maatschappelijke positie.

(15)

Els Stronks presenteert in haar artikel 'Identiteiten van adolescenten in de vroegmoderne liedcultuur'27 een schema voor analyse van identiteitsvorming, met zowel psychoanalytische,

sociologische als cultuurwetenschappelijke elementen. In dit model staat de wisselwerking centraal tussen de sociale identiteit enerzijds, en de sociale omgeving en culturele

verworvenheden, waaronder teksten, anderzijds. Aansluitend op het debat vanaf wanneer in de geschiedenis er sprake is van jongerenidentiteiten, stelt Stronks dat een bepaald corpus liederen in de Gouden Eeuw de mogelijkheid bood aan adolescenten om hun identiteit tot uitdrukking te brengen. Volgens haar bestaat het begrip jongerenidentiteit in het debat uit een samenstelling van een cultuurwetenschappelijke en een psychologische betekenis, waarbij de laatste onderverdeeld kan worden in een persoonlijke en een sociale identiteit. Conform de ideeën van de psycholoog Erikson wordt persoonlijke identiteit gevormd door 'grotere en kleinere crises' die samenhangen met de ontdekking van de wereld ('exploration'), en daarnaast de mate van toewijding aan acties, ideeën en doelstellingen ('commitment'). De sociale identiteit wordt daarnaast bepaald door contacten met de omgeving, bij jongeren het meest intensief door ouders en leeftijdsgenoten in de directe omgeving. Vanuit de

cultuurwetenschappen wordt het model gecomplementeerd door de rol te verdisconteren die cultuuruitingen in het identiteitsvormingsproces hebben.

Persoonlijke identiteit en sociale identiteit

Psycholoog Marcia creëerde een model met een viertal stadia van identiteitsvorming, aan de hand van de intensiteit waarin individuen 'scoren' op de twee variabelen exploration en commitment. Dit resulteert volgens het volgende schema in 4 categoriën:

Low commitment High commitment

Low exploration Diffusion Foreclosure

High exploration Moratorium Achievement

Afbeelding 5. Persoonlijke identiteit: vier stadia van identiteitsvorming volgens Marcia

Stronks gaat uit van de ontwikkeling van jongeren, en vertaalt diffusion als de fase waarin kinderen zich nog niet aan idealen committeren, en ook nog weinig hebben ontdekt. De volgende fase, van foreclosure, is het stadium waarin jongeren nog steeds niet veel hebben ontdekt, maar zich wel toewijden aan de idealen van hun ouders. Hierop volgt de status van het moratorium: de pubers laten de normen en waarden van hun ouders los, en zoeken naar alternatieven, waar ze zich echter nog niet aan binden. Ten slotte volgt de fase van

27 Els Stronks, 'Identiteiten van adolescenten in de vroegmoderne liedcultuur: het studentenlied als casus.' In: Nederlandse Letterkunde 17 (2012) 3, pp. 225-248. (Hierna: Stronks, 'Identiteiten van adolescenten'.)

(16)

achievement, als alle alternatieven zijn onderzocht, een keuze is gemaakt en adolescenten zich hier dusdanig aan verbinden dat dat hun identiteit gaat bepalen.

Zoals gezegd dient aan deze onderverdeling op basis van persoonlijke identiteit, nog een sociale identiteit te worden toegevoegd. Dit aspect van identiteit wordt bepaald door contact met anderen rondom het individu, voor jongeren het meest intensief door de ouders en met leeftijdgenoten (binnen zogenaamde peer groups).28 Voegen we de omgeving als

rechthoekig blok toe aan het schematisch overzicht, en representeren we de sociale identiteit als een ovaal, dan wordt dit het beeld:

Afbeelding 6. Persoonlijke identiteit & sociale identiteit

Binnen het rechthoekige blok dat de omgeving representeert, is een deel gelabeld als 'groep': dat is het deel waarin sociale identiteit en omgeving samenvallen. Bij adolescenten zou je je kunnen voorstellen dat dit jongeren zijn met wie het individu omgaat, dus een gelijksoortige sociale identiteit hebben. Met het deel van de omgeving buiten het bereik van het ovaal, identificeert het individu zich minder of helemaal niet. Hieronder kunnen ook de ouders vallen, of personen uit maatschappelijke instituties als bijvoorbeeld kerk, werk of onderwijs. Of deze representanten van de sociale omgeving binnen of buiten het ovaal vallen, hangt weer af van de mate van commitment.

Culturele identiteit

(17)

Stronks wil graag inzichten uit de cultuurwetenschappen integreren in het model. In dit kader gebruikt zij het concept van 'imagined communities' zoals Benedict Anderson dat

introduceerde in zijn invloedrijke werk Imagined communities. Reflections on the origin and spread of nationalism uit 1983. Andersons idee is dat individuen zich door de ontwikkeling van communicatiemiddelen steeds meer kunnen identificeren met een abstracte gemeenschap, zoals een natie. Naast dit concept voegt Stronks een model toe over de wisselwerking tussen cultureel object en het individu als subject, dat werd ontwikkeld door de Amerikaanse

kunsthistorica Ann Jensen Adams. Achterliggend idee is dat kunstvoorwerpen niet alleen door individuen gecreëerd worden, maar dat andersom kunstvoorwerpen ook een

identiteitsvormende uitwerking op de beschouwers ervan hebben. Culturele verworvenheden, in tastbaarheid variërend van een beeldhouwwerk, een geschilderd portret, een roman, een lied of een abstract filosofisch idee: deze cultuuruitingen beïnvloeden degenen die ermee worden geconfronteerd. Individuen worden erdoor gevormd doordat ze zich ermee

vereenzelvigen of zich er juist tegen afzetten. Jensen Adams' model is overigens gebaseerd op het werk van de psychoanalyticus Heinz Kohut, die een onderscheid maakt tussen 'self' en 'identity'. Kohuts opvatting is dat de kern van een individuele identiteit bestaat uit het 'self', dat tot stand komt tijdens de eerste levensjaren. Tijdens de ontwikkeling van een individu exploreert deze alle mogelijke identiteiten die de samenleving via alle mogelijke

cultuuruitingen aanbiedt, om er vervolgens een aan te nemen die past bij zijn of haar sociaal-culturele positie.29

(18)

Afbeelding 7: model voor identiteitsvorming naar Stronks

In de bovenstaande figuur is het schema voor identiteitsvorming zoals Stronks dat voorstelt gecompleteerd met de inzichten uit de culturele wetenschappen. Kohuts concept van 'self' en ontwikkeling ligt aan de basis, waarbij aangetekend moet worden dat voor een geraffineerdere schematische weergave de variabelen 'commitment' en 'exploration' eigenlijk zouden moeten samenvallen met Kohuts 'ontwikkeling'. Andersons idee van een 'imagined community' is als een groter ovaal rondom de ring van sociale identiteit getekend. Aardig is, dat de categorie 'de Ander', ofwel de tegenidentiteit die in identiteitsvormingsprocessen zo vaak een relevante plaats inneemt, in dit schema heel goed afgebakend kan worden. Het is namelijk dat deel van de omgeving (het rechthoekige blok) dat buiten de ring van de imagined community valt. Ten slotte zijn de culturele verworvenheden die identiteitsvormend werken bovenin het schema opgenomen.

Identiteit is niet statisch, maar kan worden gevormd en omgevormd naar gelang een situatie dat vereist. Bovendien hebben individuen meerdere identiteiten tegelijk, door de verschillende rollen die ze vervullen in de samenleving, en andersom, door de verschillende 'stempels' die ze uit diverse geledingen van de maatschappij krijgen opgedrukt. Ervan uitgaand dat ieder individu zich in een meerdere sociale cirkels begeeft, en bovendien naar gelang de specifieke omstandigheden zijn identiteit zal aanpassen, ontstaat er een rijke

(19)

schakering aan typen identiteit, waarvan in afbeelding 8 een lijst met voorbeelden is opgenomen.

Afbeelding 8: tabel met typologie van identiteiten

Identiteit, teksten en het literaire veld

Het boek, de tekst, als identiteitsvormend medium kan in het bovenstaand model worden ingepast op de plek van 'culturele verworvenheden'. Indachtig de opvatting van Jensen Adams, heeft de lezer een interactie met de tekst, een ervaring waardoor diens 'self' en diens identiteit wordt aangepast. Het is nu de vraag welke specifieke aanpassingen aan het model gemaakt dienen te worden voor de boekenmarkt in de gegeven periode. In het bovenstaande is al aangestipt dat identiteit geen statisch gegeven is, dat individuen per sociale context een andere identiteit kunnen hebben, en dat zij soms geen invloed kunnen uitoefenen op aspecten van hun identiteit doordat zij een stempel krijgen opgedrukt. Hier moet aan worden

(20)

toegevoegd dat de producenten van identiteitsvormend materiaal een eigen agenda kunnen hebben, en de identiteitsvorming bewust of minder bewust kunnen sturen.

Binnen het identificatiemodel voor literatuur moet er er dus sprake zijn van een productiezijde (de kant van de schrijver, uitgever en drukker) en van een receptiezijde - de kant van de lezer. Beide zijden van het model kennen een eigen dynamiek, en tussen de twee uiteinden bestaat ook een krachtenspel. Aan de productiezijde spelen economische,

technologische en culturele processen en elementen een belangrijke rol, variërend van het verdienmodel van uitgevers en de beschikbaarheid van papier tot theologische discussies en de strijd tussen oranje- en staatsgezinden. Aan receptiezijde zijn sociale en psychologische aspecten en structuren van belang, zoals die in de vorige paragraaf aan de orde zijn gekomen.

In puur economische zin voorzagen producenten in een behoefte van lezers aan teksten, een vraag die deels gestuurd werd door een behoefte aan identiteitsvorming. Door een wisselwerking tussen beide partijen werd de markt versterkt. De consumenten hadden de middelen om meer boeken aan te schaffen, en de producenten (schrijvers, drukkers en

uitgevers) beantwoorden aan de vraag, en leverden zo de bouwstenen voor identiteitsvorming. De producenten droegen bovendien vaak bij aan de dynamiek van het proces, door de

uitkomst ervan in een bepaalde richting te sturen. Als producenten van identiteitsvormend materiaal hadden zij belang bij dit proces, soms vanuit ideologische overwegingen (politiek of religieus) en meestal in ieder geval vanuit financiële overwegingen. Door juist

identiteitsvorming als strategisch onderwerp in te zetten, konden producenten de vraag vergroten, en werd hun sturende rol dominanter.

In het hierboven gerealiseerde model zijn de elementen identiteit en gemeenschap vertegenwoordigd, maar de elementen lokaliteit en landschap nog niet. Het door Stronks gebruikte concept van 'imagined communities', dat Anderson in 1983 introduceerde, biedt aanknopingspunten om (literaire) ruimte te koppelen aan identiteitsvorming bij de lezer.

Imagined community

Het concept imagined community is zeer bruikbaar om de omgeving waar het subject zich mee identificeert te onderscheiden van 'de Ander', ofwel het domein van de tegenidentiteit. Dit geldt zowel voor de direct ervaren, reële omgeving als voor de ingebeelde omgeving zoals die in boeken terug te vinden is. Nadere bestudering van Andersons werk leert bovendien, dat uitgevers en drukkers essentieel waren voor de totstandkoming van het nationalisme. Door

(21)

kennis te nemen van een weergave in een gedrukt boek van een begrensde samenleving, kon de lezer zich identificeren met een gemeenschap van medelezers.30

De imagined community impliceert dat er een bewustzijn bij mensen bestaat, dat ze behoren tot een hechte, begrensde culturele gemeenschap, zonder dat ze alle leden van deze gemeenschap kennen. De leden van de imagined community ontlenen hun groepsidentiteit aan het feit dat men tegelijkertijd en binnen een begrensd gebied handelt volgens collectieve waarden en normen. Essentieel hierbij is dat individuen beseffen dat hun gedrag identiek is aan, en simultaan plaatsvindt met het gedrag van andere leden van de gemeenschap binnen hetzelfde gebied, ongeacht of men die anderen kent. Het gedrag is als het ware inwisselbaar.

Volgens Anderson moet in een gemeenschap het idee postvatten van simultaniteit en geografische begrensdheid van collectief handelen; dat is essentieel voor het ontstaan van een imagined community. Kranten, evenals romans, dragen significant bij aan dit bewustzijn, door reële en verbeelde presentaties te geven van dergelijke simultane handelingen binnen het begrensde gebied. Anderson hecht een groot belang aan het gedrukte woord voor de totstandkoming van een collectieve identiteit. Zodoende spelen uitgevers en drukkers een cruciale rol in het concept van de imagined community.31

Generieke en specifieke lokaliteit

In een literaire representatie is het relevant de handelingen plaats te laten vinden in een omgeving die de lezer herkent als behorend tot het gebied van zijn imagined community. Dit kan worden gerealiseerd door bekende plekken of gebouwen als decor op te voeren, of door een topografische specificatie van de plaats van handeling. Geraffineerder is het om een generiek landschap op te roepen, dat voor de lezer herkenbaar is als typisch voor de omgeving die bij zijn gemeenschap hoort, zonder een exacte plaatsaanduiding. De imagined community is een abstractie (je kunt niet elk lid persoonlijk kennen) dus wellicht dient het decor van de handelingen van deze gemeenschap ook een mate van abstractie te bezitten.

De ideale literaire ruimte van de roman die de imagined community representeert en bestendigt, is een decor dat herkenbaar is als 'lokaal landschap', maar niet te zeer

gespecificeerd is. Zoals de leden van de imagined community beseffen dat zij op elkaar lijken omdat hun gedrag inwisselbaar is, dient het decor ook inwisselbaar te zijn. De lezer moet zich eenvoudig kunnen voorstellen zich in een dergelijke omgeving te bevinden. Anderson noemt dit decor de socioscape van de betreffende gemeenschap, ofwel het 'sociologische landschap'

30 Anderson, Imagined communities, pp. 30, 32, 44-46.

31 Anderson schenkt in Imagined communities geen aandacht aan stadsgeschiedenissen, reisverhalen of

(22)

van de betreffende samenleving.32 In deze socioscape komen voor de lokale omgeving

herkenbare elementen voor, die om de algemeenheid en inwisselbaarheid te benadrukken steeds herhaald worden. Anderson noemt het voorbeeld van een negentiende-eeuwse Mexicaanse roman, waarin in het decor steeds dezelfde soorten gevangenissen en kloosters terugkeren, landschappelijke elementen die typisch waren voor dit land onder koloniale overheersing van Spanje.33

Afbeelding 9: Jan van der Heyden, Gezicht op een Amsterdamse gracht met de kerk van Veere, c. 1670. De ook

veelvuldig in het Reisboek genoemde uitvinder/schilder Jan der Heyden maakte een aantal schilderijen, waarop hij het karakter van een stad in beeld bracht, zonder een precieze locatie weer te geven. In dit schilderij

combineerde hij enkele Amsterdamse grachtenpanden met de kerk van het Zeeuwse Veere. Hiermee creëerde hij in feite een generiek landschap, behorend bij de imagined community van de Republiek.34

32 Anderson, Imagined communities, p. 30. 33 Idem, pp. 29-30.

34 Ariane van Suchtelen en Arthur K. Wheelock Jr., Hollandse stadsgezichten uit de Gouden Eeuw. Zwolle:

(23)

Rituelen en de (mede)mens als landschap

Het concept socioscape kan beschouwd worden als een sociologische interpretatie van de culturele representatie van landschap. Wanneer inzichten uit de antropologie als uitgangspunt genomen worden, ontstaat een iets andere blik op de weergave van het decor in literatuur. Het zijn dan de collectieve menselijke handelingen die dominant zijn voor de entourage van de personages. Met name wanneer collectieve handelingen in een begrensde samenleving een repetitief karakter krijgen, heeft dat een grote invloed op de factor lokaliteit. In dit kader krijgen deze collectieve handelingen het karakter van een ritueel, dat op zich weer een bestendigend effect heeft op de samenhang binnen de gemeenschap.

Frijhoff koppelt in zijn artikel 'Identiteit verteld: Beelden uit de Rotterdamse geschiedenis' inzichten uit de antropologie aan de historische ontwikkeling van een

stadsgemeenschap als collectieve identiteit.35 De stadsbewoners als gemeenschap eigenen zich

de stedelijke ruimte toe, door symbolisch gedrag te vertonen rondom bepaalde tastbare herkenningspunten. Te denken valt aan het vertellen van verhalen over bepaalde

standbeelden, het krassen van namen of tekens op muren van monumentale gebouwen, het gooien van een muntje in een fontein of het jaarlijks terugkeren van een bepaald collectief gebruik van een plein of straat, zoals bij een evenement. Het zijn volgens Frijhoff deze verhalen, rituelen en 'gebaren' die een lokale identiteit helpen vormen en behouden. In het artikel is de stedelijke identiteit van de Rotterdammers de centrale casus, en in dit kader schenkt hij ruime aandacht aan het oeuvre van Gerrit van Spaan, die met name met zijn historisch werk de Rotterdamse identiteit beschreef én mede vorm gaf.

Ook in Van Spaans fictief werk spelen lokale rituelen een rol, zoals blijkt uit het artikel van Lia van Gemert, 'Het aardse paradijs - over het landschap in zeventiende-eeuws proza'.36

Van Gemerts stelling is dat het literaire landschap in de laatste decennia van de zeventiende eeuw veel meer uit mensen bestaat, dan uit materiële elementen. In het artikel wordt als voorbeeld hiervan Van Spaans roman Louwtje van Zevenhuizen genoemd, alsmede de romans De Labourlotten en Den vermakelyken avonturier: 'niet het landschap geeft het gebied zijn waarde, maar het karakter van de mensen, [...] het immateriële gedrag'.37 Van Gemert volgt

Frijhoff als zij over het werk van Spaan schrijft: 'De gemeenschap maakt zichzelf verder sterk

35 Willem Frijhoff, ‘Identiteit verteld: beelden uit Rotterdams geschiedenis’. In: Rotterdamsch jaarboekje (1996),

pp. 279-301

36 Lia van Gemert, 'Het aardse paradijs - over het landschap in zeventiende-eeuws proza'. In: Praagse perspectieven 5. Handelingen van het Regionaal Colloquium Neerlandicum van Midden-Europa aan de Karelsuniversiteit te Praag. Praag: Universitaire pers, 2008, pp 267-285.

(24)

door een gezamenlijke ervaringswereld op te bouwen en zich een identiteit te vormen middels rituelen en symbolen.'38

Lieux de mémoire

Het concept van lieux de mémoire dat de Franse historicus Pierre Nora in 1984

introduceerde,39 sluit aan bij het fenomeen van collectieve rituelen rondom bepaalde objecten.

Een lieu de mémoire, in het Nederlands vertaald als 'plaats van herinnering',40 is volgens Nora

'any significant entity, whether material or nonmaterial in nature, which by dint of human will or the work of time has become a symbolic element of the memorial heritage of any

community'.41 De plaats van herinnering is een abstract of concreet object, dat refereert aan de

individuele herinnering(en) van een persoon, of de collectieve herinnering(en) van een gemeenschap van personen. Het is een 'entiteit' die je in contact brengt met herinneringen die belangrijk zijn voor individuele en collectieve identiteit, of volgens Nora: 'where memory crystallizes and secretes itself'.42

Minder abstract dan Nora voor ogen had, wordt de lieu de mémoire meestal opgevat als een tastbare locatie die getuigt van een collectieve geschiedenis. Te denken valt aan monumenten, musea en archieven. De Nederlandse historici die in navolging van Nora een inventarisatie maakten van Nederlandse plaatsen van herinnering, hanteerden zo'n beperktere interpretatie van de lieu de mémoire. Zo wordt in Plaatsen van herinnering. Nederland in de zeventiende en achttiende eeuw de Gevangenpoort in Den Haag omschreven als 'tastbaar overblijfsel van de grootste tragedie in de Nederlandse geschiedenis'.43 Andere voorbeelden in

het Nederlandse project zijn het Prinsenhof in Delft, het Behouden Huis op Nova Zembla, Museum Boerhave, het standbeeld van Piet Heyn, het Muiderslot en de Nachtwacht. In Nora's bredere opvatting van lieux de mémoire hadden hier echter ook (volks)liederen, literatuur, spreekwoorden, rituelen, vlaggen en symbolen aan toegevoegd kunnen worden. In deze ruime

38 Idem, p. 281.

39 Nora was van 1984 tot 1992 coördinator van een project waarin culturele verworvenheden werden

geïnventariseerd, die herinneringen 'faciliteren' die essentieel zijn voor de Franse nationaliteit. Dit mondde uit in een zevendelig werk, Lieux de mémoires.

40 In navolging van het Franse project, werd ook in Nederland een serie boeken gepubliceerd over plekken die

verbondenheid met het verleden representeren.

41 Pierre Nora, 'From lieux de mémoire to realms of memory'. In: Pierre Nora en Lawrence D.Kritzman (red.), Realms of Memory: Rethinking the French Past. Vol. 1: conflicts and divisions. New York and Chichester:

Columbia University Press, 1996, pp. XV-XXIV, alhier p. XVII.

42 Pierre Nora, 'Between Memory and History: Les Lieux de Mémoire'. In: Representations, No. 26, Special

Issue: Memory and Counter-Memory. (Spring, 1989), pp. 7. Met het werkwoord 'to secrete' wordt hier niet 'verbergen' maar 'afscheiden' bedoelt (zoals het lichaam sappen kan afscheiden).

43 Maarten Prak (red.), Plaatsen van herinnering. Nederland in de zeventiende en achttiende eeuw. Amsterdam:

(25)
(26)

interpretatie sluit Nora's concept aan bij de bovengenoemde analyses van Frijhoff en Van Gemert.44

Identiteit van de Republiek

Een essentiële vraag in dit onderzoek is of er in de bestudeerde periode sprake was van een collectieve identiteit in de Republiek en zoja, wat de aard en reikwijdte daarvan was. Het voert in dit bestek te ver om uitgebreid in te gaan op de stand van onderzoek op dit gebied. Toch wil ik in de slotparagrafen van dit hoofdstuk enkele opmerkingen over de identiteit van de Republiek maken, waaraan kan worden gerefereerd in de hoofdstukken over het door mij bestudeerde materiaal en in de conclusie.

De eenheid van de Lage Landen was in eerste instantie een culturele verbondenheid van een groter gebied: de Noordelijke én Zuidelijke Nederlanden. De aanvankelijke eenheid van de Lage Landen wordt ook benadrukt door Willem Frijhoff en Marijke Spies in hun dwarsdoorsnede van de Nederlandse cultuur halverwege de zeventiende eeuw, 1650. Bevochten eendracht.45 De zeventien gewesten waren vanaf de middeleeuwen gaandeweg

cultureel geïntegreerd door gemeenschappelijke economische en politieke structuren. Door de splitsing van de Lage Landen in een noordelijk en zuidelijk deel, als gevolg van de loop van de Opstand, moest de Republiek als het ware een nieuw vaderland uitvinden, los van het Zuiden.46

Frijhoff en Spies bestrijden echter de Hollandocentristische visie op de Republiek. Holland had als dominant gewest een eigenheid die op de gehele Republiek werd

geprojecteerd, gebaseerd op een Bataafse ontstaansmythe en een op de strijd tegen het water ontleende volksaard. Echter, voor een groot deel van de bevolking van de Zeven Provinciën waren de zuidelijke gewesten nog steeds een referentiepunt - zij leefden als het ware nog in de

44 Beschrijving en overige gegevens overgenomen uit online databank Rijksmuseum, duurzame URL:

http://hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.358714 (geraadpleegd augustus 2017).

45 Willem Frijhoff en Marijke Spies, 1650. Bevochten eendracht. (Deel 1 van vijfdelige serie 'De Nederlandse

cultuur in Europese context'.) Den Haag: Sdu uitgevers, 1999. (Hierna: Frijhoff en Spies, Bevochten eendracht.)

46 Frijhoff en Spies verwoorden dit als 'In 1650 herscheppen de Nederlanders hun land als een nieuw vaderland,

dat vroeger of later een een aaantal saamhorigheidsverbanden afstuit: de politieke gemeenschap met de zuidelijke gewesten, de oriëntatie op het Oosten, de mogelijkheid van een terugkeer naar het katholicisme'. Frijhoff en Spies, Bevochten eendracht, p. 56.

← Afbeelding 10: Nieuwsprent met de moord op de gebroeders De Witt, 1672. Blad met vier voorstellingen en

beschrijvingen van de moord te Den Haag op 20 augustus 1672. Boven de gevangenneming en de moorden, onder worden de lichamen naar het schavot gesleept en verminkt. Onder de voorstellingen een beschrijving van de gebeurtenissen in het Nederlands over vier kolommen en een beschrijving van de inhoud van de bovenstaande voorstellingen.47 Op de prent

linksboven is 'lieu de mémoire' de Gevangenpoort afgebeeld. Vervaardiger: Romeyn de Hooghe. (toegeschreven aan) Datering: 1672. Collectie Rijksmuseum (Rijksprentenkabinet), objectnummer RP-P-OB-77.136.

(27)

culturele eenheid van de zeventien gewesten van de Habsburgse Lage Landen.47 Dit

verschijnsel deed zich ook voor in de cartografie: kaarten die alleen de Zeven Provinciën van de Republiek weergaven kwamen slechts mondjesmaat op de markt. In de zeventiende eeuw bleven aanvankelijk kaarten van de zeventien provinciën domineren, naast kaarten waarop slechts één gewest werd weergegeven. Pas als gevolg van militaire gebeurtenissen en hiermee samenhangende propaganda in de periode van 1650 tot 1797 werden kaarten van de

Republiek (dus zónder de Zuidelijke Nederlanden) couranter.48

Frijhoff en Spies benadrukken het karakter van de Republiek als een samenspel van centrifugale en centripetale krachten. Tegenover de collectieve 'Nederlandse' identiteit, stond voor velen het idee tot een regio te behoren, zoals een losse provincie of een landstreek. Daarnaast was identificatie met een stad of dorp vaak belangrijker dan identificatie met een groter geheel. Bovendien zal voor velen het behoren tot een religieuze of culturele

gemeenschap een dominante identiteit zijn geweest.

Een aantal typische kenmerken van de Republiek zal ook een samenbindende kracht hebben gehad. In dit kader noemen Frijhoff en Spies allereerst het dynamische proces van oorlog en vrede. Er waren decennia dat het zelfbeeld neigde naar vredelievendheid, gevolgd door periodes van oorlog, die nationale helden als Maarten Harpertsz. Tromp en Michiel de Ruyter voortbrachten.49 Daarnaast benadrukken Frijhoff en Spies het 'genetwerkte' karakter

van het land. Vaak was er sprake van overlap of interactie tussen verschillende culturele of sociale netwerken. Algemeen was er een actieve betrokkenheid bij de samenleving. De typische Nederlandse culturele dynamiek hing samen met de discussiecultuur, de prominente rol van de middenklasse, de neutraliteit van de publieke ruimte en het karakter van de

Republiek als land van transport en verspreiding. In culturele zin was het besef overheersend, dat het culturele en economische centrum van Europa was verschoven van Zuid naar Noord. Vertalingen van dit bewustzijn waren Amsterdam als het 'Bataafse Rome' en Leiden en het 'Bataafse Athene'.50

Frijhoff en Spies ageren tegen de visie op de Republiek die Simon Schama presenteert in zijn beroemde werk The embarrassment of riches. An interpretation of Dutch Culture in the Golden Age (1988). Schama zou ervan uit gaan dat Nederland zichzelf uit het niets zou hebben uitgevonden: 'In Schama's ogen was er vóór de Opstand eigenlijk geen Nederland.'51

De Batavenmythe, verheerlijking van de Opstand en analogie met het antieke Rome en Israël

47 Frijhoff en Spies, Bevochten eendracht, pp. 55-58.

48 Van der Heijden en Blonk, De kaart van de Republiek, pp. 29-31. 49 Frijhoff en Spies, Bevochten eendracht, pp. 127-135.

50 Idem, pp. 68-69. 51 Idem, p. 66.

(28)

zouden voor Schama de bronnen zijn van een 'fresh identity' en 'a fresh common destiny' voor de Republiek. Volgens Frijhoff en Spies is deze visie Hollandocentristisch. De drie genoemde bronnen waren inderdaad ingrediënten voor een nieuw collectief geheugen, maar golden niet voor alle groepen tegelijk, en ook niet voor heel Nederland. Volgens Frijhoff en Spies gaat Schama teveel uit van een 'eenheid van plaats, tijd en handeling'.52

De turbulente late zeventiende eeuw

De romans en het Reisboek verschenen in een turbulente periode. Deze periode, 1670-1730, verschilt in karakter van het tijdvak rond 1650 waar Frijhoff en Spies zich op richten. Eenheid of niet, eind zeventiende eeuw werd de politieke en economische hegemonie van de

Republiek aangetast. Het land werd geplaagd door een opeenvolging van zware crises.53 De

discontinuïteit of zelfs radicale verschuiving op vele maatschappelijke vlakken heeft de dynamiek van (collectieve) identiteitsvorming ongetwijfeld versterkt.

Een klein overzicht. Op economisch gebied stak Engeland de Republiek naar de kroon als grootste handelsnatie en heerser over de wereldzeeën. Deels hiermee samenhangend onderging de Republiek een zware beproeving, toen in het land in 1672 werd aangevallen door een bondgenootschap van zowat alle omringende landen. De simultane aanval van Engeland, Frankrijk, Münster en Keulen bracht het land op de rand van de afgrond. De militaire crisis liep over in een maatschappelijke en politieke crisis, die culmineerde in de moord op de gebroeders De Witt en de installatie van Willem III als stadhouder. Intussen vonden op intellectueel gebied ook schokkende ontwikkelingen plaats. De radicale ideeën van filosoof Spinoza legden de bijl aan de wortel van traditionele opvattingen over individu, samenleving, staatsinrichting en natuurlijke orde.54

De roerige periode die de Republiek doormaakte, werkte als een katalysator voor nieuwe individuele en collectieve identiteiten. Juist nieuwe genres als romans en

chorografieën55 (zoals het Reisboek) waren bij uitstek geschikt om deze nieuwe identiteiten te

52 Frijhoff en Spies, Bevochten eendracht, pp. 66-67. Frappant genoeg sluit de metafoor van 'eenheid van tijd,

plaats en handeling' die Frijhoff en Spies projecteren op de visie van Schama, nauw aan bij de theorie van Anderson. Het besef tot een imagined community te behoren, is immers afhankelijk van de factoren 'begrensd territorium' en 'simultaniteit'. Vooruitlopend op de volgende hoofdstukken kunnen we stellen dat we deze eenheid van tijd, plaats en handeling wel degelijk in de romans terug vinden. Wellicht was het idee van gemeenschappelijke identiteit van de Republiek vooral gemeengoed in Holland, maar werd deze geprojecteerd op de Republiek als geheel. Dit lijkt in ieder geval in de romans te gebeuren.

53 Een interessante gedachte hierbij is de analogie met de de identiteitsvormingstheorie van Erikson: jongeren

vormen hun identiteit door een opeenvolging van grote en kleine crises; een land en zijn bevolking vormt wellicht ook een identiteit tijdens crises die worden doorgemaakt.

(29)

weerspiegelen. In het volgende twee hoofdstukken zullen we nader kennis maken met deze teksten.

Afbeelding 11: Titelprent eerste deel D'Openhertige Juffrouw (ex. KB 32 A 15).

Zie ook noot 11 op pagina 4. (Afbeelding ontleend aan Openhertige Juffrouw, p. 10.)

55 De geschiedenis van de chorografie, ofwel de beschrijving van landen en streken, wordt uitgebreid besproken

in Eddy Verbaan, De woonplaats van de faam. Grondslagen van de stadsbeschrijving in de zeventiende-eeuwse

(30)

2. De Leidsche straat-schender en D'openhertige juffrouw:

thema's en context

In hoofdstuk 4 en 5 zal ik uitgebreid ingaan op de relatie tussen lokaliteit en identiteit zoals gepresenteerd in het corpus. In dit hoofdstuk en hoofdstuk 3, behandel ik eerst de meer algemene kenmerken van De Leidsche Straat-Schender, D'Openhertige Juffrouw en het Reisboek. Wat is het verhaal? Welke normen en waarden worden gepresenteerd? Wie was de geïntendeerde lezer? Kunnen we op grond hiervan al iets zeggen over identiteitsvorming?

Ik richt me ook op de context waarin deze teksten werden geproduceerd. Welk

netwerk van schrijvers, drukkers en uitgevers is verantwoordelijk voor de productie van deze teksten, en welke boodschappen willen zij overbrengen? Welke plaats nemen deze teksten in de literatuurgeschiedenis in?

Gezien de overeenkomsten tussen de twee romans, worden De Leidsche

Straat-Schender en D'Openhertige Juffrouw naast elkaar in dit hoofdstuk besproken. Hoofdstuk 3 zal geheel gewijd zijn aan het Reisboek.

Vergeten literatuur

De teksten die in dit onderzoek centraal staan, behoren tot het domein van wat wel 'vergeten literatuur' wordt genoemd.56 Het zijn publicaties die niet in de canon terechtkwamen omdat ze

niet voldeden aan de classicistisch geïnspireerde literatuuropvattingen van de letterkundigen van later eeuwen. In tegenstelling tot de werken van grote literatoren als Bredero, Cats, Hooft, Huygens en Vondel raakte zo het leeuwendeel van de tekstproductie van de zeventiende eeuw in de vergetelheid. Maar dat neemt niet weg dat deze teksten ongekend populair konden zijn, en een uitstekende bron vormen voor kennis van de toenmalige boekenmarkt, en bij

uitbreiding een bron voor kennis van identiteitsvorming in een bepaalde periode.

Proza neemt binnen het domein van 'vergeten literatuur' een prominente plaats in. Het genre genoot weinig prestige; in de klassieke literaire hiërarchie nam het de laagste positie in. Dit impliceerde echter ook dat er nauwelijks vormeisen bestonden voor proza, evenmin als (daaraan verbonden) conventies met betrekking tot onderwerpen. Door deze omstandigheden kon proza zich in de vroegmoderne tijd ontwikkelen tot hét genre voor populaire literatuur. Met name de roman leende zich voor het behandelen van allerhande triviale, niet-intellectuele

56 Dit geldt met name voor de romans, maar in zekere zin ook voor het Reisboek en ander populair informatief

(31)

en vaak ook subversieve onderwerpen. Proza werd zodoende een belangrijk medium om alternatief gedrag te presenteren, en diende vaak als kanaal voor afwijkende opvattingen.

Teksten met een aanstootgevende inhoud konden in de vergetelheid raken doordat ze - vanwege hun controversiële aard - buiten de officiële netwerken circuleerden. Deze werken verschenen meestal anoniem, werden vaak voorzien van een schijnimpressum, ontbraken soms op fondslijsten, werden onder de toonbank verkocht en pronkten waarschijnlijk niet prominent in de boekenkasten van de bezitter. Zo verdwenen deze boeken niet alleen op grond van morele of poëticale verwerpelijkheid uit het blikveld van literatuurhistorici, maar ook om de praktische reden dat ze slecht te vinden en te herleiden waren.

Dat subversieve boeken ondanks hun lastige traceerbaarheid wel degelijk zeer populair konden zijn, bewijzen De Leidsche Straat-schender en D'Openhertige Juffrouw. Beide anonieme romans kenden vele herdrukken, die verschenen bij notoire producenten van aanstootgevend en triviaal proza, zoals 'marginale' drukkers/uitgevers Timotheus ten Hoorn en Weduwe Gijsbert de Groot.57 Rietje van Vliet schrijft in de inleiding op haar editie van De

Leidsche Straat-schender dat deze schelmenroman "een kaskraker" moet zijn geweest. Zij schat dat er tussen 1668 (het jaar waarin waarschijnlijk de eerste druk van het eerste deel verscheen) en 1779 zo'n 10 edities zijn verschenen, waaronder bewerkingen in het Duits en in het Engels.58 Ook D'Openhertige Juffrouw vond gretig aftrek; vanaf de eerste druk in 1680 tot

in de achttiende eeuw verschenen zeker 9 herdrukken. De roman werd ook vertaald in het Frans, Engels en Duits.59

In De Leidsche Straat-schender en D'Openhertige Juffrouw staat de afwijkende levenswijze en onburgerlijke moraal van repectievelijk een Leidse student en een

Amsterdamse prostituee centraal. De titelfiguren vertellen in de ik-vorm uitgebreid over hun belevenissen, waarbij minitieus wordt ingegaan op menig scabreus of scatologisch detail. Zoals gezegd spelen de gebeurtenissen zich af in een voor de lezers zeer herkenbaar decor, namelijk de stedelijke omgevingen van Amsterdam en van Leiden.

57 De Leidsche straat-schender, Of de Roekelooze Student. Editie: Rietje van Vliet. Zoeterwoude: Uitgeverij

Astraea, 2010. (Duivelshoekreeks 18.), pp. 7-9; D’openhertige juffrouw, of d’ontdekte geveinsdheid. Editie: Joost Kloek, Inger Leemans, Wijnand Mijnhardt. Zoeterwoude: Uitgeverij Astraea, 1998. (Duivelshoekreeks 10.), pp. 21-22, 24-25.

58 Leidsche straat-schender, pp. 7-9.

(32)

Afbeelding 12: Titelprent Leidsche

Straat-Schender, Tweede deel. (Ex.: KB 28 D 28, gedigitaliseerd beschikbaar via google books: https://books.google.nl/books? id=AOJWAAAAcAAJ)

Nadere introductie De Leidsche Straat-Schender

De hoofdpersoon van De Leidsche Straat-schender, Jodocus, vertelt op

pseudo-autobiografische wijze over zijn leven als student, waarin drank, geweld, geld(gebrek), vrouwen en seks de belangrijkste elementen zijn. Terugkerend motief is het op hun nummer zetten van bepaalde maatschappelijke figuren die door de hoofdpersoon als inferieur worden beschouwd, op grond van sociaal-economische, culturele, politieke, religieuze, mentale, of gender-gerelateerde overwegingen. Binnen het model voor analyse van identiteitsvorming in literatuur, vervullen deze personages de zeer belangrijke positie van wat wel 'de Ander' wordt genoemd. Er ontstaat in De Leidsche Straat-schender een rijk geschakeerd beeld van alles wat een student niet dient te zijn. Representanten van allerlei laagwaardige stereotypen passeren

(33)

met regelmaat de revue, als de promiscue vrouw (overspelige echtgenotes, sletten, prostituees en hoerenmadammen), de gierigaard, de man die zich laat dicteren (in het ergste geval: bedriegen) door zijn vrouw, de theologie-student, de Duitser, de katholiek, de dienstmeid of knecht, en hypocriete figuren (zoals mensen die hun afkomst verloochenen). Wat overblijft is een kleine studentenmaatschappij,60 waarin overigens van studeren doorgaans weinig sprake

is. De enige moraal die de roman bevat, lijkt te zijn dat deze mini-samenleving, met haar grote interne kameraadschappelijkheid, een betere leerschool is dan de universiteit zelf. Benadrukt moet wel worden, dat het studentschap uiteindelijk gerepresenteerd wordt als een

afgebakende periode. Als eenmaal - door een relatief korte periode van intensief studeren - de bul wordt behaald, is het lidmaatschap van de studentengemeenschap afgelopen.

Het is interessant de vraag naar de identiteitsvormende werking van De Leidsche Sraat-schender allereerst te beschouwen in de context van het model van Marcia, als hierboven besproken in het eerste hoofdstuk. Jodocus maakt duidelijk een persoonlijke ontwikkeling door, waardoor zijn status als romanpersonage overeenkomt met het stadium van 'moratorium'. De student beschouwt zijn tijd in Leiden als één groot maatschappelijk experiment, doet alle mogelijke indrukken op, en commiteert zich aan niets of niemand. De afgebakende periode van de studententijd, die precies overeenkomt met de lengte van het verhaal,61 en het gegeven dat Jodocus als hij afgestudeerd is definitief het stadium van de

volwassenheid betreedt, impliceert dat hierna voor dit romanpersonage letterlijk de status van 'achievement' wordt bereikt.

De identiteit van de mogelijke lezer zou kunnen worden vereenzelvigd met studenten, of met mannen die ooit gestudeerd hebben. Gezien de vrouwonvriendelijke tendens van het boek, zal de geïntendeerde lezer waarschijnlijk wel van het mannelijk geslacht zijn. De vrouw wordt in de verhalen meestal duidelijk gerepresenteerd als 'de Ander'. Wat opleidingsniveau van de potentiële lezer betreft, duiden de vele Latijnse passages in de roman op een hoog niveau, in ieder geval minimaal Latijnse school. Het feit dat lagere sociale klassen vaak door Jodocus als 'tegenidentiteit' worden gerepresenteerd, versterkt deze interpretatie.

Het fenomeen van de imagined community is sterk vertegenwoordigd in De Leidsche Straat-Schender: de studentenwereld wordt voorgespiegeld als een afzonderlijke mini-samenleving, met eigen normen en waarden. Dit terwijl de studenten in de praktijk

voortdurend met de burgermaatschappij in aanraking komen: deze confrontatie en de frictie

60 Dit sluit aan bij de typering van de studentencultuur in Stronks, "Identiteiten van adolescenten in de

vroegmoderne liedcultuur," p. 231.

(34)

die dit oplevert vormt de kern van de roman. Een positieve les die de lezer kan opmaken uit de studentensamenleving die geschetst wordt, is de grote mate van saamhorigheid en solidariteit onder de studenten.

Nadere introductie D'Openhertige Juffrouw

Net als Jodocus is de hoofdpersoon van D'Openhertige Juffrouw een soort schelm: een marginaal figuur.62 De Juffrouw vertelt over haar leven als prostituee in Amsterdam, en neemt

daarbij - zoals de titel al doet vermoeden - geen blad voor de mond. De karaktereigenschap openhartig te zijn, ofwel transparant, kan zelfs worden opgevat als een politiek statement, in het licht waarvan de ondertitel D'ontdekte geveinsdheid een programmatisch karakter krijgt.63

De Juffrouw legt de handelwijze binnen haar 'ambacht' bloot, een bedrijfstak waarin het veinzen een eerste vereiste is. Zij doet alles uit de doeken over hoe ze mannen verleidt, en hun zoveel mogelijk geld probeert afhandig te maken - ze geeft dan ook volmondig toe dat geld (en niet liefde) haar enige beweegreden is.

De Juffrouw - haar echte naam is Cornelia - ontleedt haarscherp de hypocrisie in de samenleving. Volgens de vertelster zijn niet alleen de mannen schijnheilig (door stiekem naar de hoeren te gaan), maar beschikken ook vrouwen over deze onhebbelijke eigenschap. Sterker nog: het is een onvervreemdbare karaktertrek van het vrouwelijk geslacht.64 De Juffrouw stelt

dat vrouwen die als maagd het huwelijk ingaan nauwelijks bestaan, wat ze ook beweren. En dat is maar goed ook, want je kunt maar beter ervaren het huwelijksbootje instappen. Dit is aanleiding voor de Juffrouw om de lezer die zelf nog maagd is af te raden te trouwen met een partner die zelf zijn maagdelijkheid nog niet verloren heeft: '(...) want sulke twee domme en onbedreevene menschen timmeren gemeenlijk zoette kinderen, en dat is een saak, daar men voor al wacht voor houden moet.'65 Het is dus niet alleen hypocriet de schone schijn op te

houden over naleven van een morele norm; wat de Juffrouw meent te zeggen is dat de norm op zich is al slecht is. Sterker nog: het lijkt erop dat de verteller zich op het standpunt stelt dat het kwaad noodzakelijk is om er het goede uit voort te laten komen. Na een nieuwe,

gruwelijke ervaring met 'de koorddanser', de man die in haar jeugd ook de dood van haar

62 Deze vergelijking wordt letterlijk zo gemaakt in de inleiding van D'Openhertige Juffrouw in de editie van

Kloek, Leemans en Mijnhardt. Openhertige Juffrouw, p. 11.

63 In dit licht is De Juffrouw te beschouwen als opmaat voor achttiende-eeuwse pornografische literatuur, dat in

verband wordt gebracht met het radicale Verlichtingsdenken. Idem, pp. 16-19.

64 "(...) de geveinsdheid, die een onafscheidelyke eigenschap van het vrouw-volk is (...)", Openhertige Juffrouw,

p. 42.

(35)

vader op zijn geweten had, gaat zij een nieuwe fase in haar leven in, namelijk als

hoerenmadam. Ze is blij dat ze er niet nog slechter van af gekomen is. Wat betreft haar eigen normoverschrijdende, 'slechte' gedrag is de Juffrouw ook duidelijk: de getrouwde mannen die hierdoor schade hebben geleden, zijn er uiteindelijk door gelouterd:

'Men sou hier tegen konnen inbrengen, dat men geen quaet moet doen, op dat'er goet uit volgt; maar myn Maximen waren gantsch anders, en of ze met de Heilige of Wereltsche Philosophie over een quamen, daar bekreunde ik me seer weinig mee.'66

Radicale denkbeelden

Als de 'Openhertige Juffrouw' spreekt over filosofie, is het verleidelijk haar kruistocht tegen de hypocrisie te interpreteren in het kader van het radicale denken van de filosofen Descartes en Spinoza. Juist in de periode dat de in dit onderzoek bestudeerde werken verschijnen, doet dit gedachtegoed over 'natuurlijke vrijheid' en 'superioriteit van de rede' opgeld. Het radicale denken komt vooral tot uiting bij een groep intellectuelen rond Baruch Spinoza, die de rede verheffen tot hoogste autoriteit - ook in religieuze zaken. Voortbordurend op de opvattingen van Descartes, twijfelen zij aan het bestaan van wonderen of het bovennatuurlijke, en stellen zij God gelijk aan de natuur. Deze denkbeelden waren van grote invloed op het cultureel gezelschap Nil volentibus arduum, een groepje Amsterdamse intellectuelen die met hun Frans-Classicistische opvattingen het literaire veld domineren.67

Spinoza stelt de gezagsorde ter discussie door impliciet te stellen dat niet God, maar de rede de hoogste autoriteit heeft. De ratio is binnen de Spinozistische leer de basis van de natuurlijke vrijheid van de mens. Op persoonlijk vlak dient de rede volgens Spinoza het gezag te hebben over de emoties of hartstochten, wat echter niet betekent dat gevoelens uitgebannen moeten worden. Spinoza stelt zich op het standpunt dat de hartstochten tot de aard van de mens behoren, en dat de mens deze allereerst dient te accepteren, en daarna te onderwerpen aan de rede. De ratio kan alleen overwinnen in het besef dat de hartstochten onvermijdelijk zijn. Om geestelijke vrijheid te kunnen bereiken, moet de mens volgens Spinoza zijn emoties leren kennen, om daarna het verstand over de hartstochten te laten zegevieren. Dit is een

66 Idem, p. 172.

67 Nil Volentibus Arduum, Francesco Sbarra, Tieranny van eigenbaat (1679). Toneel als wapen tegen Oranje.

Editie: Kornee van der Haven en Tanja Holzhey. Zoeterwoude: Uitgeverij Astraea, 2008. (Duivelshoekreeks 16.), pp. 28-30; K. van der Haven en T. Holzhey, ‘Tieranny van eigenbaat (1679). Staatsgezinde propaganda in de Amsterdamse Schouwburg.’ In: De zeventiende eeuw 23 (2007) 2, p. 245.

(36)

totaal andere zienswijze dan die van de stoïcijnse filosofen, die stellen dat emoties te vermijden zijn.68

Plaatsen we de avonturen van de openhertige juffrouw in het perspectief van de Radicale Verlichting, dan krijgt deze roman een programmatisch karakter. Anders dan in De Leidsche Straat-schender bedrijft Cornelia expliciete maatschappij-kritiek, iets wat de lezer wellicht niet verwacht had. Je zou zelfs kunnen stellen dat de protagoniste van de roman de lezer ook heeft verleid, en nu haar mening verkondigt op het moment dat de consument daar het meest ontvankelijk voor is. De koper van het boek verwachtte louter een spannend en erotisch verhaal, maar wordt intussen ingewijd in subversieve politieke opvattingen.69 Het is

aannemelijk dat de producenten van deze roman de identiteit van de lezer wilden beïnvloeden, door hem of haar op aantrekkelijke wijze kennis te laten maken met radicale denkbeelden over de inrichting van de maatschappij.

Het netwerk van Jan en Timotheus ten Hoorn

Zeer waarschijnlijk was de Amsterdamse uitgever en boekverkoper Timotheus ten Hoorn verantwoordelijk voor de aanvankelijke distributie van De Leidsche Straat-Schender en D'Openhertige Juffrouw. Timotheus' kleine uitgeverij annex boekhandel was gevestigd aan de Nes. In 1677 vestigt hij zich daar, schuin tegenover de Kleine Vleeshal. In 1684 verhuist hij naar de overkant van de Nes, in het blok tussen De Brakke Grond en de Lombardsteeg, 'waar het zinnebeeld uithangt'. Timotheus' oudere broer en vakgenoot Jan ten Hoorn, de uitgever van de eerste drie edities van het Reisboek, woont in de buurt. Zijn impressum vermeldt het adres 'over 't Oude Heerenlogement, in de History Schrijver' - dus tegenover het aan de Grimburgwal gevestigde Oudezijds Herenlogement, herkenbaar aan een gevelsteen of uithangbord met een schrijvende hand.70

De gebroeders Ten Hoorn waren lid van een Amsterdams netwerk van vrijdenkende wetenschappers, schrijvers, illustratoren en invloedrijke lezers. Inger Leemans analyseert dit netwerk in haar dissertatie over vroegmoderne Nederlandse pornografische romans, Het woord is aan de onderkant. Radicale ideeën in Nederlandse pornografische romans 1670-1700.71 Volgens Leemans was Timotheus ten Hoorn een centrale figuur voor de distributie 68 Nil, Tieranny van eigenbaat (1679). Toneel als wapen tegen Oranje, 2008, pp. 28-30; ‘Tieranny van eigenbaat

(1679). Staatsgezinde propaganda in de Amsterdamse Schouwburg,’ p. 245.

69 D'Openhertige Juffrouw, Kloek e.a. (ed.), pp. 13, 15-16, 19.

70 Frank Peeters, 'Leven en bedrijf van Timotheus ten Hoorn (1644-1715)'. In: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman, jaargang 25. Amsterdam: Stichting Jacob Campo Weyerman, 2002, p. 20.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het opgebouwde referentiekader zou in de beginfase van de lerarenopleiding tevens gebruikt kunnen worden bij het expliciteren en bespreekbaar maken van de eigen concepties van leren

 Orientation towards Grand Challenges (GC) creates a challenge for science, technology, and innovation (STI) policies (Kuhlmann & Rip 2014)..  GC as priorities for R&D

(Jongen, leeftijd niet gekend, aantal maanden na de aanslagen in Zaventem & Brussel, meteen na de aanslag in Istanbul).. Onder de angst dat het ook ‘hier’ zou gebeuren,

We evaluated four patients with established childhood-onset neurogenetic disorders and involuntary jerky movements, who visited our young-onset movement disorder outpatient

Dat is niet alleen in het belang van de opleiding die door een beter keuzeproces hopelijk te maken krijgen met lagere uitval tijdens de opleiding, maar ook in het belang van

Goodijk verwoordt op het niveau van de governance het breder levende besef, dat katholieke en christelijke scholen voor de uitdaging staan om hun identiteit te verbinden met hun

NAME 1.1.1 Aanleggen plantedeel 1.1.2 Verschijnen plantedeel 1.1.3 Uitgroeien plantedeel 1.1.4 Afsterven plantedeel 1 Gewasgroei Ontwlkkelingstoest v gewastoest

In het lic ht van het bovenstaande – de aantrekkende economische ontwikkeling na 2002, de stijgende vraag naar publieke dienstverlening onder meer op het gebied van onderwijs , zorg