• No results found

Drie methoden voor het meten van ambivalentie en de samenhang tussen ambivalentie en piekeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Drie methoden voor het meten van ambivalentie en de samenhang tussen ambivalentie en piekeren"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Drie Methoden Voor het Meten van Ambivalentie en de Samenhang Tussen Ambivalentie en Piekeren

Mulan Koopmans Universiteit van Amsterdam

Begeleider: Jos Bosch Datum: 27 mei 2016

Aantal woorden verslag: 4307 Aantal woorden abstract: 145 Studentnummer: 10515402

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd gekeken naar drie verschillende methoden om

ambivalentie te meten, namelijk de Variantie methode, de methode van Berntson en de methode van Uchino. Daarnaast werd gekeken naar de samenhang tussen

ambivalentie en piekeren. Aan dit onderzoek deden 1640 deelnemers mee die

werkzaam waren in een vliegtuigbouwbedrijf in Duitsland. De deelnemers vulden de Salutogenetic Subjective Work Analysis (SALSA) in, die negatieve en positieve gevoelens ten opzichte van baas en collega’s meet. Vervolgens werd per deelnemer door middel van de Variantie methode, methode van Berntson en methode van

Uchino de mate van ambivalentie uitgerekend. Om de samenhang tussen ambivalentie en piekeren te meten werd de Work-Life-Health Survey (WLHS) afgenomen. Uit de resultaten bleek dat de samenhang voor de drie methoden verschilden. Geconcludeerd werd dat de drie methoden niet op de zelfde manier ambivalentie meten. Een aantal mogelijke oorzaken voor deze inconsistentie zal worden besproken.

(3)

Drie Methoden Voor het Meten van Ambivalentie en de Samenhang Tussen Ambivalentie en Piekeren

Mensen hebben over het algemeen een aversie tegen conflicterende gevoelens of overtuigingen (Harreveld, Pligt & Liver, 2016). Om deze reden zijn mensen geneigd om te denken in goed tegenover slecht en mooi tegenover lelijk. Naarmate er meer onderzoek werd gedaan naar het ervaren van dichotome gevoelens, bleek echter dat een attitude over een object of persoon tegelijkertijd tegengestelde gevoelens kan bevatten. Dit ervaren mensen regelmatig en wordt een ambivalente attitude genoemd (Thompson, Zanna & Griffin, 1995). Ambivalentie kan worden omschreven als het gelijktijdig aanwezig zijn van positieve en negatieve evaluaties en kan in

verschillende sterktes bij iemand aanwezig zijn (Norman et al., 2011). Ambivalentie is sterk aanwezig wanneer zowel het positieve gevoel als het negatieve gevoel tegelijkertijd in hoge mate aanwezig is. Daarnaast kan het voorkomen dat alleen een deel van de gevoelens sterk aanwezig is en een ander deel van de gevoelens zwak aanwezig is. Voor het meten van ambivalentie is het van belang dit in gedachten te houden, aangezien alle maten van ambivalentie meegenomen dienen te worden in dit onderzoek. Daarnaast zijn er verschillende situaties waarin ambivalentie een rol kan spelen. Uit onderzoek van Broemer (2002) blijkt dat ambivalentie wordt gezien als een bepaalde attitude tegenover een persoon, object of gebeurtenis. Ambivalentie kan bijvoorbeeld voorkomen op de werkvloer, tegenover maatschappelijke of politieke kwesties, binnen sociale contacten of in liefdesrelaties. Al met al is ambivalentie een begrip dat in veel aspecten van het leven terug te zien is en in verschillende mate aanwezig kan zijn.

(4)

Het is van belang verder onderzoek te doen naar ambivalentie om te kijken met welke methode ambivalentie het beste gemeten kan worden. Volgens Kaplan (1972; aangehaald in Olsen, Wilcox & Olsson, 2005) is het tot op heden nog moeilijk om ambivalentie te meten doordat er sprake is van een bipolair probleem. Vaak kan een vragenlijst beantwoord worden op een schaal van 1 tot 10, waarbij 1 negatief en 10 positief is. Wanneer iemand zowel positieve als negatieve gevoelens heeft, zal dit vaak beantwoord worden met een 5. Hierbij is het moeilijk onderscheid te maken tussen iemand die tegenstrijdige gevoelens heeft en iemand die onverschillig is over het gevraagde. Om deze reden is een andere methode nodig om ambivalentie wel te kunnen onderscheiden van onverschilligheid. In dit onderzoek zal worden gekeken naar drie verschillende methoden om ambivalentie te meten. De eerste methode is de Variantie methode. Deze methode berekent de varianties tussen de antwoorden van de deelnemers op de verschillende sub-schalen. Doordat de variantie wordt berekend, wordt de mate waarin de antwoorden van elkaar verschillen duidelijk. Hierdoor is te zien hoe consistent of inconsistent de deelnemer is in het beantwoorden van de items. Hoe groter de spreiding tussen de antwoorden van een deelnemer is, hoe hoger de variantie wordt en hoe hoger de ambivalentie. De tweede methode is de methode van Uchino. Deze methode berekent vier categorieën door gegeven antwoorden op de sub-schalen met elkaar te vergelijken, zodat er iets gezegd kan worden over hoe consistent of inconsistent een deelnemer is in het beantwoorden (Campo, Uchino, Vaughn, Reblin & Smith, 2009). Op basis van de mate van consistentie, wordt bepaald in welke categorie een deelnemer valt. Door onderscheid te maken tussen consistentie en inconsistentie, kunnen deelnemers ingedeeld worden als geheel positieve, geheel negatieve, ambivalente en onverschillige deelnemers. De derde methode is de methode van Berntson. Deze methode is gebaseerd op de formule die

(5)

Berntson ontwikkelde om de kracht van spieren die als antagonisten werken te

berekenen (Berntson, Noram, Hawkley & Cacioppo, 2008). Deze formule is toegepast om ambivalentie te meten, aangezien bij een antagonist evenals bij ambivalentie een tegenstrijdigheid aanwezig is. Op basis van de formule van Berntson kunnen de twee componenten ambivalentie en consistentie worden berekend. Met deze twee

componenten is het mogelijk om visueel weer te geven in welke mate een deelnemer ambivalent en consistent is ten opzichte van de groep. De drie methoden zullen verder uitgelegd worden in de data-analyse van methode I.

Als eerste zal de samenhang tussen de verschillende methoden om ambivalentie te meten onderzocht worden. Vervolgens zullen deze methoden toegepast worden om te onderzoeken of deze methoden bruikbaar zijn om de samenhang tussen de mate van ambivalentie en de mate van piekeren te berekenen. Wanneer zowel positieve als negatieve gevoelens aanwezig zijn, kan dit voor sommige mensen zorgen voor een innerlijk conflict, wat er toe kan leiden dat ambivalentie als onprettig wordt ervaren (Newby-Clark, 2002). Deze onprettige gevoelens kunnen een drive vormen om de ambivalentie te verminderen. Hierdoor kunnen problemen die ten grondslag liggen aan de ambivalente evaluatie eerder opgelost worden. Anderzijds, wanneer het niet lukt om de ambivalentie te verminderen en tot een consistente attitude te komen, kan dit invloed hebben op het algemeen welbevinden en zorgen voor lichamelijke en psychische klachten zoals stress (Harreveld, Rutjens, Rotteveel, Nordgren & Pligt, 2009). Volgens Herr (2015) zijn de belangrijke kenmerken van stress

oncontroleerbaarheid en onvoorspelbaarheid. Wanneer een situatie of persoon ambivalent wordt beoordeeld, is deze minder controleerbaar en voorspelbaar; er is immers geen eenduidige evaluatie beschikbaar. Aangezien oncontroleerbaarheid en onvoorspelbaarheid kenmerken zijn van zowel ambivalentie als stress, is er mogelijk

(6)

een samenhang tussen ambivalentie en stress. Stress wordt vaak geuit in veelvuldig piekeren (Brosschot, Gerin & Thayer, 2005) en zal in dit onderzoek gebruikt worden om stress te meten. Er zal gekeken worden of er een samenhang is tussen piekeren en ambivalentie.

Als eerste zal gekeken worden naar de correlatie tussen de drie verschillende methoden, zodat duidelijk wordt of de drie methoden hetzelfde meten. Verwacht wordt dat wanneer de drie methoden de zelfde mate van ambivalentie meten voor de deelnemers, er een significante correlatie is tussen de verschillende methoden. Indien er wel een verschil blijkt te zijn, betekent dit dat de drie methoden niet op dezelfde manier ambivalent, positief, negatief en onverschillig onderscheiden. Vervolgens zal gekeken worden naar de samenhang tussen de mate van ambivalentie en de mate van piekeren. Verwacht wordt dat uit de resultaten van de drie methoden dezelfde

samenhang blijkt, aangezien de drie methoden dan hetzelfde blijken te meten.

Methode I

Deelnemers

De dataset gebruikt in dit onderzoek is onderdeel van een dataset dat afgenomen is in het zuiden van Duitsland voor een onderzoek over ‘werk en gezondheid’

(Kudielka, Hanbuth, Kanel, Gander & Fischer, 2005). De deelnemers waren werknemers van twee vliegtuigbouwbedrijven die behoorden tot de European Aeronautic Defense and Space (EADS) Company. Aan dit onderzoek deden in totaal 1640 deelnemers mee, 1360 daarvan was man en 208 was vrouw. De leeftijd van de deelnemers was tussen de 15.8 en 82 jaar oud met een gemiddelde van M = 38.9 en

(7)

een standaarddeviatie van SD = 12.2. De deelnemers werkten gemiddeld 392.5 dagen bij het Duitse vliegtuigbouwbedrijf, met SD = 364.4.

Materialen

Salutogenetic Subjective Work Analysis (SALSA)

Deelnemers werden gevraagd om de SALSA vragenlijst in de te vullen. Deze vragenlijst bestaat uit vier sub-schalen en meet hoe de deelnemers hun baas en

collega’s evalueren. De eerste sub-schaal gaat over de positieve evaluatie ten opzichte van de baas en bestaat uit vijf items. Deze sub-schaal heeft een Cronbach’s Alfa van 0.82. Een voorbeelditem is: ‘De supervisor geeft feedback op de kwaliteit van mijn werk’. De tweede sub-schaal gaat over de negatieve evaluatie ten opzichte van de baas en bestaat uit 3 items. Deze sub-schaal heeft een Cronbach’s Alfa van 0.78. Een voorbeelditem is: ‘In het geval er een fout wordt gemaakt, geeft de supervisor de schuld aan ons en nooit aan zichzelf. De derde sub-schaal gaat over de positieve evaluatie ten opzichte van collega’s en bestaat uit 5 items. Deze sub-schaal heeft een Cronbach’s Alfa van 0.66. Een voorbeelditem is: ‘Op mijn werk zijn mensen

vriendelijk’. De vierde sub-schaal gaat over negatieve evaluatie ten opzichte van collega’s en bestaat uit 3 items met een Cronbach’s Alfa van 0.59. Een voorbeelditem is: ‘Ik moet met mensen samenwerken die niet tegen een grapje kunnen’. De totale vragenlijst bestond uit 16 items die beantwoord werden op een 5-punts Likertschaal. De minimale score die een deelnemer kan behalen op de SALSA is 16 en de maximale score is 80. Een hoge score op een negatieve sub-schaal betekent een hoge mate van negatieve gevoelens. Een hoge score op een positieve sub-schaal betekent een hoge mate van positieve gevoelens. Deze manier van scoren geeft het tegenovergestelde weer. Wanneer de itemscores bij elkaar opgeteld zouden worden, is met deze manier

(8)

van scoren onduidelijk wat een bepaalde score betekent. Om een bepaalde somscore wel iets te kunnen laten zeggen over de mate van positieve gevoelens en de mate van negatieve gevoelens, zijn de negatieve items omgescoord. Een hoge score betekent daardoor dat een deelnemer een positieve evaluatie heeft, terwijl een lage score betekent dat een deelnemer een negatieve evaluatie heeft.

Data-analyse Variantie methode

Om voor elke deelnemer de mate van ambivalentie te berekenen, is als eerste gekeken naar de varianties van de antwoorden op de verschillende sub-schalen. De variantie is een maat voor spreiding (Field, 2013). De variantie geeft aan hoe groot de spreiding is van de gegeven antwoorden op de items van de vier sub-schalen van de SALSA. Vervolgens is de variantie tussen de positieve en negatie sub-schalen over baas en collega’s berekend. Wanneer de variantie tussen de sub-schalen van een deelnemer hoog is, betekent dit dat de deelnemer niet consistent geantwoord heeft op de items met de 5-punts Likertschaal, waardoor de spreiding groot is. Ambivalentie is hiermee geoperationaliseerd als inconsistent scoren, waarbij een kleine spreiding een lage mate van ambivalentie weer geeft en een grote spreiding een hoge mate van ambivalentie weer geeft. De variantie is met de volgende formule berekend:

𝑠𝑠𝑥𝑥2 = 𝑁𝑁−11 ∑ (𝑥𝑥𝑁𝑁𝑥𝑥=𝑖𝑖 𝑖𝑖 − 𝜇𝜇)2

Methode van Uchino

Een tweede manier om ambivalentie te berekenen is gebaseerd op een methode beschreven door Uchino et al. (2009). Bij deze methode worden

(9)

antwoordmogelijkheden verdeeld over de categorieën ‘positief’, ‘negatief’

‘onverschillig’ en ‘ambivalent’. In dit artikel werd de Social Relationship Index (SRI) gebruikt, een vragenlijst waarop de deelnemers per item van 1 tot 6 konden

antwoorden. Per sub-schaal werd berekend of een deelnemer geheel positieve, negatieve, onverschillige of ambivalente antwoorden had gegeven. Antwoorden bestaande uit alleen 6 werden als positief gezien, antwoorden bestaande uit alleen 1 als negatief, antwoorden bestaande uit alleen 3 als onverschillig en antwoorden met overige scores als ambivalent. Vervolgens werden de twee sub-schalen

samengenomen. Wanneer beide antwoorden van de twee schalen 1 waren, werd dit gezien als negatief. Wanneer beide antwoorden 6 waren, werd het gezien als positief, wanneer beide antwoorden 3 waren, werd het gezien als onverschillig en alle overige combinaties van cijfers werden gezien als ambivalent. Aangezien elk item bij de SALSA van 1 tot 5 beantwoord kon worden, werd de volgende indeling gemaakt. Antwoorden 1 op de items van de SALSA werden gezien als negatief, antwoorden van 5 als positief, antwoorden van 3 als onverschillig en antwoorden 2 en 4 als

ambivalent. In de SPSS syntax (zie Bijlage 1) is te zien op welke manier dit is uitgevoerd.

Indien gekeken werd naar de cutoff score die Uchino heeft gebruikt, blijkt dat volgens deze indeling antwoordmogelijkheid 4 (mee eens) wordt geschaard onder de categorie ambivalent, terwijl het antwoord ‘mee eens’ op de items aan geeft dat iemand positief is. Wanneer dit antwoord vergeleken wordt met

antwoordmogelijkheid 5 (helemaal mee eens), blijkt dat antwoorden 4 en 5 bijna hetzelfde zeggen. Ditzelfde geldt voor antwoordmogelijkheid 1 (helemaal oneens) en 2 (oneens). Antwoord 2 op de items geeft aan negatief te zijn en niet ambivalent. Om deze reden is bovenstaande methode van Uchino nogmaals uitgevoerd als ‘Uchino

(10)

indeling twee’. De volgende indeling werd gebruikt om de sub-schalen samen te voegen: antwoorden met 1 en 2 werden gezien als negatief, antwoorden met 4 en 5 als positief, antwoorden met 3 en 3 als onverschillig en de overige combinaties van cijfers als ambivalent (bijvoorbeeld een combinatie van antwoorden met een 5 en 1).

Methode van Berntson

De derde methode om ambivalentie per deelnemer te berekenen is zoals

Berntson, Norman, Hawkley en Cacioppo (2008) gedaan hebben. Dit deden ze door te kijken naar twee componenten, consistentie en ambivalentie. Het

consistentiecomponent gaat over de richting van de attitude, namelijk of de attitude positief of negatief is. Het ambivalentiecomponent zegt iets over de sterkte van de ambivalente attitude. Deze twee componenten kunnen in een model gezet worden zodat de ambivalente attitudes van de deelnemers visueel weergegeven kunnen worden. Dit kan op een tweedimensionale schaal, zoals blijkt uit het artikel van Cacioppo, Gardner en Berntson (1997). Om visueel weer te kunnen geven in welke mate een deelnemer ambivalent is ten opzichte van de groep, wordt als eerste per deelnemer een z-score berekend (Berntson et al., 2008). Een z-score geeft aan hoeveel standaarddeviaties een deelnemer van het gemiddelde van de groep af zit (Field, 2013). Om deze methode toe te passen, dienen eerst de z-scores van de positieve sub-schaal en de negatieve sub-sub-schaal berekend te worden. Deze z-scores kunnen

vervolgens gebruikt worden om het ambivalentiecomponent en het

consistentiecomponent te berekenen. Vervolgens kan met de ambivalentie en consistentie uitkomst een grafiek gemaakt worden. De volgende formules zijn gebruikt om de ambivalentie en consistentie te berekenen:

(11)

Ambivalentie = Z-score positieve evaluatie + (- Z-score negatieve evaluatie) Consistentie = Z-score negatieve evaluatie – (- Z-score positieve evaluatie)

Resultaten I

Variantie methode

Uit de Variantie methode bleek dat deelnemers over hun baas antwoorden gaven met gemiddelde M = 0.39 en standaarddeviatie SD = 0.65 en met M = 0.31 en SD = 0.54 over hun collega’s. In Figuur 1 en 2 is de verdeling van variantie waarden te zien voor de evaluatie van baas en collega’s.

Figuur 1

(12)

Figuur 2

Verdeling van variantie waarden voor positieve en negatieve evaluatie van collega’s

Methode van Uchino

Uit de methode van Uchino bleek dat 39 deelnemers geheel positief waren tegenover hun baas, 12 deelnemers geheel negatief waren tegenover hun baas, 25 deelnemers onverschillig waren tegenover hun baas en 1433 deelnemers ambivalent waren tegenover hun baas. Tevens bleek dat 7 deelnemers geheel positief waren over collega’s, 1 deelnemer geheel negatief was, 30 deelnemers onverschillig waren en 1499 deelnemers ambivalent waren tegenover hun collega’s. Wanneer de tweede indeling werd gebruikt voor de methode van Uchino, bleek dat 477 deelnemers geheel positief waren over hun baas, 87 deelnemers geheel negatief waren tegenover hun baas, 25 deelnemers onverschillig waren en 823 deelnemers ambivalent waren tegenover hun baas. Tevens bleek dat 361 deelnemers geheel positief waren over hun collega’s, 53 deelnemers geheel negatief waren tegenover hun collega’s, 30

(13)

collega’s. Wanneer de tweede indeling gebruikt werd voor de methode van Uchino, bleek dat een grotere groep deelnemers onder positief en negatief valt in vergelijking met de eerste indeling, zie onderstaande Tabel 1 en 2.

Tabel 1

Aantal Deelnemers Negatief, Onverschillig, Positief of Ambivalent Tegenover Baas en Collega’s Volgens de Eerste Indeling Van de Uchino Methode

Baas Collega’s Negatief 12 1 Onverschillig 25 30 Positief 39 7 Ambivalent 1433 1499 Tabel 2

Aantal Deelnemers Negatief, Onverschillig, Positief of Ambivalent Tegenover Baas en Collega’s Volgens de Tweede Indeling Van de Uchino Methode.

Baas Collega’s

Negatief 87 53

Onverschillig 25 30

Positief 477 361

(14)

Methode van Berntson

Door het uitvoeren van de methode van Berntson heeft elke deelnemer een z-score gekregen voor de componenten ambivalentie en consistentie, voor zowel hun baas als collega’s. In Figuur 3 en Figuur 4 is de verdeling van de z-scores van de deelnemers weergegeven voor de evaluatie van zijn/haar baas en collega’s. In deze figuren is te zien in welke mate een deelnemer ambivalent is (x-as) en in hoeverre een deelnemer consistent is in positieve en negatieve gevoelens (y-as).

Figuur 3

(15)

Figuur 4

Verdeling z-scores van de deelnemers voor de evaluatie van baas

Methode II

Deelnemers

De gebruikte data voor dit onderzoek is bij dezelfde deelnemers afgenomen als in Methode I.

(16)

Procedure

De deelnemers kregen vooraf aan het onderzoek een gestandaardiseerde introductie (Kudielka, Hanebuth, Kanel, Gander, Grande & Fischer, 2005).

Vervolgens werd de WLHS vragenlijst in twee dagen afgenomen in een groep van 10 tot 50 deelnemers.

Materialen

Work-Life-Health Survey (WLHS)

Deelnemers werden gevraagd om de WLHS in te vullen. Deze vragenlijst

wordt internationaal vaak gebruikt en blijkt goede psychometrische kwaliteiten te hebben (Bullinger & Kirchberger, 1998). De vragenlijst bestaat uit 24 vragenlijsten over werk en gezondheid. Voor de analyses van het huidige onderzoek werd de vragenlijst “worries” (piekeren) gebruikt in deze analyse. Deze vragenlijst heeft een Cronbach’s Alfa van 0.7. De vragenlijst bestaat uit zes items die gescoord worden op een 5 punt Likertschaal. De maximale score op de vragenlijst is 30 en de minimale score 6. Een voorbeelditem van de vragenlijst “worries” is: ‘Maakt u zich zorgen over het krijgen van een hartaanval?’. Een aantal vragen zijn omgescoord zodat een hoge score op de vragenlijst in alle gevallen betekent dat een deelnemer in hoge mate piekert.

Data-analyse

Als eerste werd een correlatie analyse uitgevoerd om te kijken naar de samenhang tussen de drie verschillende methoden. Vervolgens werd een Lineair Regression analyse uitgevoerd om te kijken naar de samenhang tussen ambivalentie en piekeren. Dit werd met de drie verschillende methoden gedaan, namelijk de

(17)

Variantie methode, de Uchino methode en de Berntson methode. De uitbijters werden in dit onderzoek mee genomen, aangezien de uitbijters geen extreme of onmogelijke waarden hadden behaald.

Resultaten II

De correlaties tussen de verschillende methoden zijn terug te vinden in Tabel 3 en 4. Uit de correlatie analyse blijkt dat er een significante samenhang is tussen Variantie en Uchino 1, Variantie en Uchino 2, Variantie en Ambivalentie, Uchino 1 en Uchino 2, Uchino 1 en Consistentie, Uchino 1 en Ambivalentie, Uchino 2 en Consistentie en Uchino 2 en Ambivalentie voor de evaluatie van baas. Voor de evaluatie van Collega’s is er een significante samenhang tussen Variantie en Uchino 1, Variantie en Uchino 2, Variantie en Ambivalentie, Uchino 1 en Uchino 2 en Uchino 1 en Consistentie.

Tabel 3

Correlaties Tussen De Verschillende Methoden Voor De Evaluatie Van Baas

Variantie Uchino 1 Uchino 2 Consistentie Ambivalentie Variantie - Uchino 1 .120** - Uchino 2 .264** .390** - Consistentie -.048 .122** .112** - Ambivalentie -.493** -.119** -.234** -.001 - * = p <.05, ** = p <.001

(18)

Tabel 4

Correlaties Tussen De Verschillende Methoden Voor De Evaluatie Van Collega’s Variantie Uchino 1 Uchino 2 Consistentie Ambivalentie Variantie - Uchino 1 .090** - Uchino 2 .200** .351** - Consistentie .019 .066* -.033 - Ambivalentie -.290** -.048 -.079 -.003 - * = p <.05, ** = p <.001

Van de 1640 deelnemers hadden 1570 deelnemers de sub-vragenlijst “worries” ingevuld. In Tabel 5 en Tabel 6 zijn de resultaten te vinden voor de regressie analyses. Uit de analyses bleek dat piekeren niet samenhing met ambivalentie bepaald met de Variantie methode. De samenhang tussen ambivalentie over baas en piekeren was niet significant, F(1, 1484) = 0.24, p = 0.62. De samenhang tussen de ambivalentie van collega’s en piekeren bleek tevens niet significant te zijn, F(1, 1509) = 0.39, p = 0.53.

Ambivalentie bepaald met de Uchino methode bleek niet samen te hangen met piekeren. Een ambivalente evaluatie van baas hing niet significant samen met piekeren, F(1, 1476) = 0.35, p = 0.55. Tevens bleek een ambivalente evaluatie van collega’s bleek niet samen te hangen met piekeren, F(1, 1504) = 0.19, p = 0.67. Uit de resultaten van de tweede manier van indelen van de Uchino methode bleek er voor zowel de evaluatie van baas als de evaluatie van collega’s geen significante

samenhang te zijn, F(1, 1380) = 0.39, p = 0.53 en F(1, 1402) = 1.83, p = 0.177. Ambivalentie bepaald met de methode van Berntson bleek voor het consistentie component wel samen te hangen met piekeren, maar voor het ambivalentie

(19)

component niet samen te hangen met piekeren. De samenhang tussen ‘consistentie over baas’ en ‘piekeren’ was significant, F(1, 1484) = 57.67, p < 0.001. De

samenhang tussen ‘consistentie over collega’s’ en ‘piekeren’ bleek tevens significant te zijn, F(1, 1509) = 102.97, p < 0.001. Dit betekent dat hoe hoger de mate van consistentie, hoe hoger de mate van piekeren is. Daarentegen bleek dat ‘ambivalentie over baas’ en ‘piekeren’ niet significant was, F(1, 1484) = 0.01, p = 0.92 en bleek de samenhang tussen ‘ambivalentie over collega’s’ en ‘piekeren’ tevens niet significant te zijn, F(1, 1509) = 1.91, p = 0.17. Dit betekent dat er geen samenhang is tussen het ambivalentie component en piekeren.

Tabel 5

Resultaten Regressieanalyses Voor Evaluatie Baas en piekeren.

b t p Stress Variantie .013 .464 .621 Uchino 1 -.015 -.594 .553 Uchino 2 .017 .623 .553 Consistentie -.193 -7.594 .000 Ambivalentie .003 .100 .920

(20)

Tabel 6

Resultaten Regressieanalyses Voor Evaluatie Collega’s en piekeren.

b t p Stress Variantie -.016 -.627 .531 Uchino 1 .011 .433 .665 Uchino 2 .036 1.351 .177 Consistentie -.253 -10.148 .000 Ambivalentie .036 1.382 .167 Discussie

In dit onderzoek werden drie verschillende methoden vergeleken om

ambivalentie te meten, namelijk de Variantie methode, de methode van Berntson en de methode van Uchino. Onderzocht werd of de drie verschillende methoden op de zelfde manier ambivalentie meten. Uit de resultaten bleek dat de drie methoden verschillende associaties lieten zien met piekeren. Dit duidt er op dat de drie

methoden niet op de zelfde manier ambivalentie meten. Daarnaast bleek dat de drie methoden niet allemaal met elkaar correleren. Er kan vanuit gegaan worden dat er een verschil zit in de manier waarop de deelnemers als ambivalent gescoord werden.

Er zijn een aantal mogelijke verklaringen voor deze uitkomst. Zo wordt er bij de Variantie methode en bij de methode van Berntson geen gebruik gemaakt van een cut off score, terwijl dit voor de methode van Uchino wel wordt gedaan om de

deelnemers over de categorieën te kunnen verdelen. Dit kan een mogelijke oorzaak zijn voor de verschillen in scores van ambivalentie bij de deelnemers. Zo is in de

(21)

resultaten te zien dat de eerste en tweede indeling van Uchino zorgt voor een groot verschil in de hoeveelheid deelnemers die ambivalent waren. Waar de cut off score ligt, kan voor grote verschillen in resultaten zorgen. Alhoewel de methode van Berntson en de Variantie methode geen cut off scores hebben, zijn deze methoden wellicht moeilijk te vergelijken aangezien de Variantie methode alleen kijkt naar de spreiding van de beantwoorde items van een deelnemer. Bij de Berntson methode wordt op basis van de verschillen op de positieve en negatieve schaal de twee componenten berekend. Doordat de twee componenten berekend worden, zijn deze twee losse uitkomstmaten mogelijk niet te vergelijken met de uitkomstmaat van de Variantie methode.

Volgens Newby-Clark, McGregor & Zanna (2002) kan onderscheid gemaakt worden tussen gevoelde en potentiele ambivalentie. Potentiele ambivalentie houdt in dat er sprake is van ambivalentie, maar dat deze ambivalentie nog niet bewust ervaren wordt. Dit in tegenstelling tot gevoelde ambivalentie, waarbij de ambivalentie wel bewust wordt ervaren. Deze twee soorten van ambivalentie kunnen wellicht niet met dezelfde methode gemeten worden. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de SALSA vragenlijst die niet direct naar de ambivalentie vraagt, maar kijkt in hoeverre een deelnemer positief en negatief is. Dit suggereert dat de onbewuste ambivalentie gemeten wordt. Daarentegen is het mogelijk dat er minder ambivalente antwoorden gegeven zijn dan dat daadwerkelijk de mate van ambivalentie is. Volgens Harreveld, Rutjens, Rotteveel, Nordgren en Pligt (2009) zien mensen zichzelf graag als

consistent. Om deze reden hebben mensen de voorkeur aan gedachten, gevoelens en gedrag dat eenduidig is aan elkaar. Hierdoor ontstaat een drang om tegenstrijdige evaluaties op te lossen aangezien het voelen van tegenstrijdigheden vaak een onprettig gevoel oplevert. Deelnemers die opmerken dat antwoorden tegenstrijdig zijn, kunnen

(22)

gegeven antwoorden aanpassen waardoor deze minder tegenstrijdig worden. Tevens is het mogelijk dat slechts een van beide soorten ambivalentie gemeten is in dit

onderzoek. De mate van ambivalentie kan om deze reden wellicht niet overeen komen met de werkelijke mate van ambivalentie.

Er moet rekening mee gehouden worden dat de hoeveelheid positieve en negatieve gevoelens bij een ambivalentie evaluatie niet in dezelfde verhouding aanwezig hoeft te zijn, doordat er sprake kan zijn van een negativity bias (Cacioppo, Gardner & Berntson, 1997). Dit is van belang voor de klinische praktijk aangezien ambivalentie niet iets zegt over welke verhouding van positieve en negatieve gevoelens iemand heeft. Een negativity bias houdt in dat negatieve informatie een grotere impact heeft dan positieve informatie op de uiteindelijke evaluatie van een attitude object. Uit onderzoek van Rozin & Royzman (2001) is gebleken dat wanneer sprake is van negatieve informatie, dit het kritieke ingrediënt kan zijn voor het ontstaan van een conflicterende evaluatie. Het is de doorslag voor het ontstaan van ambivalente evaluaties. Een kleine hoeveelheid aan negatieve gevoelens kan er om deze reden relatief snel voor zorgen dat er een hoge mate van ambivalentie is.

Een sterk punt van dit onderzoek is dat er gebruik is gemaakt van een grote dataset. Doordat er veel deelnemers hebben meegedaan aan dit onderzoek en er veel gegevens van deze deelnemers in de dataset beschikbaar zijn, zijn de verkregen resultaten erg betrouwbaar en is de kans groot dezelfde resultaten te krijgen wanneer vervolg onderzoek gedaan zal worden. Bovendien zijn de verschillende gebruikte methoden nog niet eerder naast elkaar in een onderzoek vergeleken. Wanneer meer onderzoek wordt gedaan, kan dit wellicht leiden tot een oplossing van het bipolaire probleem en een passende methode om ambivalentie te meten.

(23)

Ten slotte is er in dit onderzoek sprake van cross-sectioneel onderzoek, waardoor het niet mogelijk is om causale verbanden te leggen. Er is sprake van een samenhang, echter kan er niets gezegd worden over wat oorzaak en wat gevolg is. Om een causaal verband te kunnen stellen is er meer onderzoek nodig, zoals een

experimenteel of longitudinaal onderzoek.

Al met al kan geconcludeerd worden dat de verschillende methoden niet dezelfde resultaten gaven. Zo is er slechts tussen één methode en piekeren een samenhang en correleren een aantal methoden niet consistent met elkaar. Het vergt meer onderzoek om uitspraken te kunnen doen over specifieke oorzaken van deze verschillen.

(24)

Literatuurlijst

Berntson, G. G., Norman, G. J., Hawkley, L. C., & Cacioppo, J. T. (2008). Cardiac autonomic balance versus cardiac regulatory capacity. Psychophysiology, 45(4), 643-652.

Broemer, P. (2002). Relative effectiveness of differently framed health messages: The influence of ambivalence. European Journal of Social Psychology, 32(5), 685-703.

Brosschot, J. F., Pieper, S., & Thayer, J. F. (2005). Expanding stress theory:

prolonged activation and perseverative cognition. Psychoneuroendocrinology, 30(10), 1043-1049.Bullinger & Kirchberger, 1998

Cacioppo, J. T., & Berntson, G. G. (1994). Relationship between attitudes and evaluative space: A critical review, with emphasis on the separability of positive and negative substrates. Psychological bulletin, 115(3), 401. Cacioppo, J. T., Gardner, W. L., & Berntson, G. G. (1997). Beyond bipolar

conceptualizations and measures: The case of attitudes and evaluative space. Personality and Social Psychology Review, 1(1), 3-25.

Campo, R. A., Uchino, B. N., Holt‐Lunstad, J., Vaughn, A., Reblin, M., & Smith, T. W. (2009). The assessment of positivity and negativity in social networks: The reliability and validity of the social relationships index. Journal of Community Psychology, 37(4), 471-486.

Cunningham, W. A., Zelazo, P. D., Packer, D. J., & Van Bavel, J. J. (2007). The iterative reprocessing model: A multilevel framework for attitudes and evaluation. Social Cognition, 25(5), 736.

(25)

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS (4th Ed.). Thousand Oaks: Sage Publications. ISBN:9781446249185

Herr, R. M., Bosch, J. A., van Vianen, A. E., Jarczok, M. N., Thayer, J. F., Li, J., ... & Loerbroks, A. (2015). Organizational justice is related to heart rate variability in white-collar workers, but not in blue-collar workers—findings from a cross-sectional study. Annals of Behavioral Medicine, 49(3), 434-448.

Kudielka, B. M., Hanebuth, D., von Känel, R., Gander, M. L., Grande, G., & Fischer, J. E. (2005). Health-related quality of life measured by the SF12 in working populations: associations with psychosocial work characteristics. Journal of occupational health Psychology, 10(4), 429.

Newby-Clark, I. R., McGregor, I., & Zanna, M. P. (2002). Thinking and caring about cognitive inconsistency: when and for whom does attitudinal ambivalence feel uncomfortable?. Journal of personality and social psychology, 82(2), 157. Norman, G. J., Norris, C. J., Gollan, J., Ito, T. A., Hawkley, L. C., Larsen, J. T., ... &

Berntson, G. G. (2011). Current emotion research in psychophysiology: The neurobiology of evaluative bivalence. Emotion Review, 3(3), 349-359. Olsen, S. O., Wilcox, J., & Olsson, U. (2005). Consequences of ambivalence on

satisfaction and loyalty. Psychology & Marketing, 22(3), 247-269. Rozin, P., & Royzman, E. B. (2001). Negativity bias, negativity dominance, and

contagion. Personality and social psychology review, 5(4), 296-320. Thompson, M. M., Zanna, M. P., & Griffin, D. W. (1995). Let’s not be indifferent

about (attitudinal) ambivalence. Attitude strength: Antecedents and consequences, 4, 361-386.

Van Harreveld, F., Rutjens, B. T., Rotteveel, M., Nordgren, L. F., & Van Der Pligt, J. (2009). Ambivalence and decisional conflict as a cause of psychological

(26)

discomfort: Feeling tense before jumping off the fence. Journal of Experimental Social Psychology, 45(1), 167-173.

Van Harreveld, F., Van der Pligt, J., de Liver, Y. (2016). The Agony of Ambivalence and Ways to Resolve It: Introducing the MAID Model. Personality and Social Psychology Review 13(1), 45-61.

Uchino, B. N., Bosch, J. A., Smith, T. W., Carlisle, M., Birmingham, W., Bowen, K. S., ... & O’Hartaigh, B. (2013). Relationships and cardiovascular risk:

Perceived spousal ambivalence in specific relationship contexts and its links to inflammation. Health Psychology, 32(10), 1067.

(27)

Bijlage 1: Syntax

Syntax Uchino eerste indeling

RECODE pos_baas neg_baas pos_collega neg_collega (3.0=0) (1.0 thru 1.5=-1) (1.6 thru 2.9=2) (3.1

thru 4.5=2) (4.6 thru 5.0=1) INTO uchi1_PB uchi1_NB uchi1_PC uchi1_NC. VARIABLE LABELS uchi1_PB 'uchi1_PB' /uchi1_NB 'uchi_NB' /uchi1_PC 'uchi1_PC' /uchi1_NC 'uchi1_NC'.

EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

IF (uchi1_PB = 0 AND uchi1_NB = 0) ev_uchi1_baas=0. IF (uchi1_PB = 0 AND uchi1_NB = -1) ev_uchi1_baas=2 IF (uchi1_PB = 0 AND uchi1_NB = 1) ev_uchi1_baas=2. IF (uchi1_PB = 0 AND uchi1_NB = 2) ev_uchi1_baas=2. IF (uchi1_PB = -1 AND uchi1_NB = 0) ev_uchi1_baas=2. IF (uchi1_PB = -1 AND uchi1_NB = -1) ev_uchi1_baas=-1. IF (uchi1_PB = -1 AND uchi1_NB = 1) ev_uchi1_baas=2. IF (uchi1_PB = -1 AND uchi1_NB = 2) ev_uchi1_baas=2. IF (uchi1_PB = 1 AND uchi1_NB = 0) ev_uchi1_baas=2. IF (uchi1_PB = 1 AND uchi1_NB = -1) ev_uchi1_baas=2. IF (uchi1_PB = 1 AND uchi1_NB = 1) ev_uchi1_baas=1. IF (uchi1_PB = 1 AND uchi1_NB = 2) ev_uchi1_baas=2. IF (uchi1_PB = 2 AND uchi1_NB = 0) ev_uchi1_baas=2. IF (uchi1_PB = 2 AND uchi1_NB = -1) ev_uchi1_baas=2. IF (uchi1_PB = 2 AND uchi1_NB = 1) ev_uchi1_baas=2. IF (uchi1_PB = 2 AND uchi1_NB = 2) ev_uchi1_baas=2. EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

IF (uchi1_PC = 0 AND uchi1_NC = 0) ev_uchi1_collega=0. IF (uchi1_PC = 0 AND uchi1_NC = -1) ev_uchi1_collega=2 IF (uchi1_PC = 0 AND uchi1_NC = 1) ev_uchi1_collega=2. IF (uchi1_PC = 0 AND uchi1_NC = 2) ev_uchi1_collega=2. IF (uchi1_PC = -1 AND uchi1_NC = 0) ev_uchi1_collega=2. IF (uchi1_PC = -1 AND uchi1_NC = -1) ev_uchi1_collega=-1. IF (uchi1_PC = -1 AND uchi1_NC = 1) ev_uchi1_collega=2. IF (uchi1_PC = -1 AND uchi1_NC = 2) ev_uchi1_collega=2. IF (uchi1_PC = 1 AND uchi1_NC = 0) ev_uchi1_collega=2. IF (uchi1_PC = 1 AND uchi1_NC = -1) ev_uchi1_collega=2. IF (uchi1_PC = 1 AND uchi1_NC = 1) ev_uchi1_collega=1. IF (uchi1_PC = 1 AND uchi1_NC = 2) ev_uchi1_collega=2. IF (uchi1_PC = 2 AND uchi1_NC = 0) ev_uchi1_collega=2. IF (uchi1_PC = 2 AND uchi1_NC = -1) ev_uchi1_collega=2. IF (uchi1_PC = 2 AND uchi1_NC = 1) ev_uchi1_collega=2. IF (uchi1_PC = 2 AND uchi1_NC = 2) ev_uchi1_collega=2. EXECUTE.

(28)

Syntax Uchino tweede indeling

RECODE pos_baas neg_baas pos_collega neg_collega (3.0=0) (1.0 thru 2.5=-1) (2.6 thru 2.9=2) (3.1

thru 3.5=2) (3.6 thru 5.0=1) INTO uchi2_PB uchi2_NB uchi2_PC uchi2_NC. VARIABLE LABELS uchi2_PB 'uchi2_PB' /uchi2_NB 'uchi2_NB' /uchi2_PC 'uchi2_PC' /uchi2_NC 'uchi2_NC'.

EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

IF (uchi2_PB = 0 AND uchi2_NB = 0) ev_uchi2_baas=0. IF (uchi2_PB = 0 AND uchi2_NB = -1) ev_uchi2_baas=2 IF (uchi2_PB = 0 AND uchi2_NB = 1) ev_uchi2_baas=2. IF (uchi2_PB = 0 AND uchi2_NB = 2) ev_uchi2_baas=2. IF (uchi2_PB = -1 AND uchi2_NB = 0) ev_uchi2_baas=2. IF (uchi2_PB = -1 AND uchi2_NB = -1) ev_uchi2_baas=-1. IF (uchi2_PB = -1 AND uchi2_NB = 1) ev_uchi2_baas=2. IF (uchi2_PB = -1 AND uchi2_NB = 2) ev_uchi2_baas=2. IF (uchi2_PB = 1 AND uchi2_NB = 0) ev_uchi2_baas=2. IF (uchi2_PB = 1 AND uchi2_NB = -1) ev_uchi2_baas=2. IF (uchi2_PB = 1 AND uchi2_NB = 1) ev_uchi2_baas=1. IF (uchi2_PB = 1 AND uchi2_NB = 2) ev_uchi2_baas=2. IF (uchi2_PB = 2 AND uchi2_NB = 0) ev_uchi2_baas=2. IF (uchi2_PB = 2 AND uchi2_NB = -1) ev_uchi2_baas=2. IF (uchi2_PB = 2 AND uchi2_NB = 1) ev_uchi2_baas=2. IF (uchi2_PB = 2 AND uchi2_NB = 2) ev_uchi2_baas=2. EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

IF (uchi2_PC = 0 AND uchi2_NC = 0) ev_uchi2_collega=0. IF (uchi2_PC = 0 AND uchi2_NC = -1) ev_uchi2_collega=2 IF (uchi2_PC = 0 AND uchi2_NC = 1) ev_uchi2_collega=2. IF (uchi2_PC = 0 AND uchi2_NC = 2) ev_uchi2_collega=2. IF (uchi2_PC = -1 AND uchi2_NC = 0) ev_uchi2_collega=2. IF (uchi2_PC = -1 AND uchi2_NC = -1) ev_uchi2_collega=-1. IF (uchi2_PC = -1 AND uchi2_NC = 1) ev_uchi2_collega=2. IF (uchi2_PC = -1 AND uchi2_NC = 2) ev_uchi2_collega=2. IF (uchi2_PC = 1 AND uchi2_NC = 0) ev_uchi2_collega=2. IF (uchi2_PC = 1 AND uchi2_NC = -1) ev_uchi2_collega=2. IF (uchi2_PC = 1 AND uchi2_NC = 1) ev_uchi2_collega=1. IF (uchi2_PC = 1 AND uchi2_NC = 2) ev_uchi2_collega=2. IF (uchi2_PC = 2 AND uchi2_NC = 0) ev_uchi2_collega=2. IF (uchi2_PC = 2 AND uchi2_NC = -1) ev_uchi2_collega=2. IF (uchi2_PC = 2 AND uchi2_NC = 1) ev_uchi2_collega=2. IF (uchi2_PC = 2 AND uchi2_NC = 2) ev_uchi2_collega=2. EXECUTE.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze oratie heb ik toegelicht hoe belangrijk de aandacht voor sociale processen is voor het management van publieke organisaties en wat we kunnen leren van

7p 14 † Toon aan met behulp van integreren dat deze twee gebieden exact dezelfde oppervlakte hebben4. Eindexamen wiskunde B1

7p 8 † Toon aan met behulp van integreren dat deze twee gebieden exact dezelfde oppervlakte hebben4.

Die hebben nu echter een ernstige verzwakking ondergaan; alles bij elkaar komt het er immers op neer dat in feite de inhoud van de principes van On Binding, met name

Voor de korte termijn zal het meeste perspectief voor afzet van mineralen uit deze mest dan ook liggen in het verhogen van de acceptatiegraad van dierlijke mest binnen de akker-

Dit scenario geeft aan welke kosten én in welk jaar de kosten voor het regulier en groot onderhoud van de afzonderlijke gebieden worden opgenomen in de begroting van het schap..

Het bepalen van een beste benadering kan zeer moeilijk zijn, maar een benadering, verkregen door f op ieder deelinterval te interpol- eren blijkt goed genoeg voor het afleiden van

Hier treffen we soms overeenkomsten aan tussen de bezetting door de Romeinen en die door de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog: in Le tour de Gaule d’Astérix (1963), Le combat