• No results found

Hoe uniek is thuiswerk? De betekenissen van thuiswerk als vorm van flexibele arbeid - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoe uniek is thuiswerk? De betekenissen van thuiswerk als vorm van flexibele arbeid - Downloaden Download PDF"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoe uniek is thuiswerk?

De betekenissen van thuiswerk als vorm van flexibele arbeid

Onderzoek naar de betekenis van thuiswerk is in het verleden voornamelijk gericht geweest op de ar­ beidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van thuiswerksters in een bepaalde regio. Het hier bespro­ ken onderzoek schetst een beeld van de betekenis van thuiswerk voor thuiswerksters en bedrijven waarbij geabstraheerd is van de specifieke regionale context. Doel van het onderzoek was het in kaart brengen van de arbeidsmarkt voor thuiswerk, zodat bemiddelingsinspanningen kunnen worden afgestemd op de achtergronden van deze deelmarkt. Op grond van de resultaten wordt betoogd dat thuiswerk gezien kan worden als één van de vele gezichten van (externe) flexibele arbeid en dat beleid ten behoeve van thuis­ werk gezien de geringe omvang en achtergronden van het verschijnsel beter geadresseerd kan zijn aan flexibele arbeid in het algemeen, dan aan thuiswerk in het bijzonder.

Inleiding

Het verschijnsel thuiswerk heeft de afgelopen jaren volop in de belangstelling gestaan. Vooral de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaar­ den van thuiswerksters zijn onderwerp van on­ derzoek en beleid geweest. Al deze belangstel­ ling ten spijt, bestaat nog altijd veel onduidelijk­ heid omtrent het verschijnsel thuiswerk. On­ derbelicht zijn met name motieven van bedrij­ ven om gebruik te maken van deze vorm van ar­ beid en de arbeidsmarktpositie en beweegrede­ nen van thuiswerksters om voor thuiswerk te kiezen. Het is denkbaar dat voor Arbeidsvoor­ ziening een taak is weggelegd op het terrein van thuiswerk. Te denken valt bijvoorbeeld aan be­ middeling tussen thuiswerksters en de bedrij­ ven, het begeleiden van thuiswerksters naar 're­ gulier' werk of het stimuleren van bedrijven om thuiswerksters een werkplek in het bedrijf zelf te bieden. Door gebrek aan inzicht in de karak­ teristieken van deze deelmarkt is het gissen welke vorm een dergelijk beleid moet aanne­ men. De behoefte aan deze kennis over achter­ gronden van thuiswerk en het bestaan van mo­

gelijke knelpunten is de aanleiding geweest voor dit onderzoek.

In het onderzoek is uitgegaan van de volgende definitie van thuiswerk:

'Een thuiswerker is een persoon die met een andere rechtspersoon, in de regel een onderne­ ming, mondeling of schriftelijk overeenkomt om thuis, buiten de directe controle van de an­ dere partij om, werkzaamheden te verrichten tegen een al dan niet vooraf afgesproken vergoe­ ding, zonder dat daarbij:

• gebmik gemaakt wordt van meer dan twee hulpkrachten van buiten het gezin;

• de mogelijkheid wordt geboden dit werk ook onder directe controle binnen de onderne­ ming te verrichten;

• de thuiswerkster in juridische en belasting­ technische zin een onderneming vormt; • er sprake is van een freelance-contract.' Deze definitie sluit een aantal vormen van ar­ beid uit die verwant zijn met thuiswerk, zoals telewerk en het aan huis werken van zelfstandi­ gen. Reden voor het hanteren van de smalle de­ finitie is dat deze het best aansluit bij het 'tradi­ tionele' thuiswerk dat zich aan de onderkant * Ch.J. de Wolft is werkzaam bij Regioplan, Onderwijs en Arbeidsmarkt te Amsterdam. A. Schoorlemmer en J.W.M.

(2)

van de arbeidsmarkt bevindt. De grenzen tussen dit 'traditionele' thuiswerk en arbeidsvormen, zoals 'freelance-werk' en telewerk zijn in de praktijk veelal vaag. De gehanteerde definitie is dan ook meer een werkdefinitie dan van een conceptuele definitie.

Het onderzoek heeft bestaan uit een telefoni­ sche enquête onder werkgevers en een schrifte­ lijke enquête onder thuiswerksters die benaderd zijn via hun werkgevers. Het onderzoek is be­ perkt tot zes branches waarvan bekend is dat er gebruik gemaakt wordt van thuiswerk. De aan­ wezigheid van thuiswerk in deze branches geeft een indicatie van de maximale aanwezigheid van thuiswerk in bedrijven. De onderstaande branches zijn geselecteerd:

• grafische industrie;

• voedings- en genotmiddelenindustrie; • metaal- en elektrotechnische industrie; • textielindustrie;

• schoen- en lederwarenindustrie;

• een aantal branches uit de zakelijke dienstver­ lening.

Naast deze zes branches staat de confectie-in- dustrie bekend als een branche waarin veel thuiswerk voorkomt. Deze branche is echter buiten beschouwing gelaten omdat thuiswerk in de confectie-industrie reeds eerder in kaart is gebracht (Schoorlemmer et al., 1992).

Verder heeft een regionale afbakening plaats­ gevonden. Er zijn vier regio's geselecteerd die onderling verschillen in economische structuur: de regio's Rijnmond (rba 20), Brabant (rba 22,

24 en 26), Twente/Zwolle (RBA 4 en 5) en Utrecht (rba 11 en 12).

In totaal omvatten de zes branches in de vier regio's volgens het Kamer van Koophandelbe- stand 11.341 bedrijven. Deze bedrijven zijn alle telefonisch benaderd met de vraag of er gebruik gemaakt wordt van thuiswerk. De respons op deze telefonische enquête bedraagt 71%. De non-respons was gelijkelijk over de zes onder­ zochte sectoren verdeeld. Van de 8116 responde­ rende bedrijven maken 269 (3,2%) gebruik van thuiswerk volgens de bij dit onderzoek gebezig­ de definitie. Tussen de sectoren bestaan grote verschillen in het aandeel van bedrijven die ge­ bruik maken van thuiswerk (zie Tabel 1). Bij de bedrijven die een beroep doen op thuiswerk­ sters, is een uitgebreide telefonische enquête af­ genomen over de achtergronden van het gebruik van thuiswerk.

Naast bedrijven die gebruikmaken van thuis­

werk, zijn ook 150 bedrijven geënquêteerd die geen beroep doen op thuiswerksters en waarvan de verdeling qua omvang en sector overeen­ komt met die van thuiswerkbedrijven om te on­ derzoeken in hoeverre thuiswerkbedrijven zich onderscheiden van niet-thuiswerkbedrijven.

Aan bedrijven die gebruik maken van de dien­ sten van thuiswerksters is gevraagd enquêtefor­ mulieren door te sturen naar de thuiswerksters die zij in dienst hebben. Van de 269 bedrijven hebben 143 aan dit verzoek gehoor gegeven. De respons van de bedrijven verschilt per sector,- in de voedings- en genotmiddelenindustrie was de respons relatief hoog (respectievelijk 80% en 67%), in de zakelijke dienstverlening laag (44%).

Van de 1065 vragenlijsten die deze 143 bedrij­ ven in totaal verzonden hebben, werden 255 (24%) geretourneerd door de thuiswerksters. Ook de respons van thuiswerksters verschilt per sector: de respons in de voedings- en genotmid­ delenindustrie en in de textielindustrie is rela­ tief hoog (respectievelijk 64% en 39%), die in de leder- en schoenindustrie en de metaal- en elektrotechnische industrie laag (respectievelijk 15% en 17%). In de samenstelling van de groep respondenten valt op dat thuiswerksters uit de sector zakelijke dienstverlening sterk vertegen­ woordigd zijn (40% van de onderzochte thuis­ werksters behoort tot deze sector, de vertegen­ woordiging van thuiswerksters uit andere secto­ ren schommelt rond de 12%).

Door de trapsgewijze benadering en het gerin­ ge aantal respondenten is de groep thuiswerk­ sters vermoedelijk niet representatief voor alle thuiswerksters in de zes branches binnen de vier regio's. De bij hen verkregen onderzoeksre­ sultaten kunnen dus niet zonder meer worden gegeneraliseerd. De onderzochte bedrijven zijn daarentegen wel als representatief te beschou­ wen.

In dit artikel wordt eerst aandacht besteed aan het belang van thuiswerk voor bedrijven. Dit belang blijkt in de eerste plaats uit de om ­ vang van het verschijnsel thuiswerk: het aantal bedrijven dat gebruik maakt van thuiswerksters en de omvang van het aantal thuiswerksters in vergelijking tot de omvang van de rest van het personeelsbestand. Daarnaast wordt een analyse gegeven van de m otieven van werkgevers om thuiswerk te verkiezen boven andere vormen van (flexibele) arbeid.

(3)

enquê-Tabel 1 Aantal thuiswerksters per bedrijf en de verhouding daarvan tot het binnen het bedrijf werkende personeel met een tijdelijk of vast arbeidscontract

Sector Aantal thuiswerk­ bedrijven % thuiswerk­ bedrijven van totaal aantal bedrijven Oem. aantal thuiswerkers per thuiswerkbedrijf Cem . aantal ‘reguliere' werk­ nemers per thuis­ werkbedrijf

Voedings- en genotmiddelenindustrie 5 1,0% 9,2 6,2

Textielindustrie 28 9,5% 6,3 28,0

Schoen- en lederwarenindustrie 49 23,0% 9,9 14,4

Metaal- en elektrotechnische industrie 47 1,6% 11,1 36,7

Zakelijke dienstverlening 94 3,2% 7,5 11,5

Grafische industrie 46 3,7% 5,1 24,9

Confectie-industrie1 99 41,6% 12,0 67,0

teresultaten een beeld geschetst van de beteke­ nis van thuiswerk voor de thuiswerksters.

Tot slot worden op basis van deze resultaten enkele gedachten gewijd aan de positie van thuiswerk ten opzichte van andere vormen van arbeid en aan de beleidsconsequenties.

Wat betekent thuiswerk voor bedrijven?

Het belang van thuiswerk voor bedrijven kan af­ gelezen worden uit twee soorten gegevens: uit de om vang van het verschijnsel (onder meer het aantal bedrijven dat gebruik maakt van thuis­ werksters) en uit de m otieven van bedrijven om gebruik te willen maken van thuiswerk.

Over de omvang van thuiswerk lopen de tot op heden bekende cijfers zeer uiteen.

Een drietal regionale onderzoeken naar thuis­ werk geven een indicatie van het aandeel van thuiswerkbedrijven in het bedrijfsleven. In Twente is het aandeel geschat op 27% (Wielens, 1990), in Rotterdam op 19% (Jansen, 1992) en in Den Haag en omgeving op 14% (Bouchrit et al., 1990). De geschatte percentages lopen aanzien­ lijk uiteen. Dit is slechts gedeeltelijk toe te schrijven aan regionale verschillen. Ook de ge­ hanteerde definities van thuiswerk en de selec­ tieve wijze van benadering van de bedrijven en de geringe betrouwbaarheid van de resultaten als gevolg van kleine steekproeven zijn verant­ woordelijk voor de uiteenlopende resultaten. Op basis van deze cijfers is het al met al niet moge­ lijk om een indruk te krijgen van het aandeel

van de thuiswerkbedrijven in het Nederlandse bedrijfsleven.

Doordat in dit onderzoek gestreefd is naar re­ gionale spreiding, is de uit dit onderzoek af­ komstige schatting minder sterk gekleurd door regionale kenmerken. In Tabel 1 is het aandeel thuiswerkbedrijven in de zes onderzochte branches en de confectie-industrie weergege­ ven.

Het aandeel bedrijven dat van thuiswerksters gebruik maakt is slechts één van de kwantita­ tieve indicatoren voor het belang van thuis­ werk. Het belang van thuiswerk in kwantitatie­ ve zin blijkt ook uit het aantal thuiswerksters per thuiswerkbedrijf en de verhouding daarvan tot het binnen het bedrijf werkende personeel met een tijdelijk of vast 'arbeidscontract' verder 'regulier' personeel genoemd. In Tabel 1 staan deze grootheden voor de zes onderzochte branches en de confectie-industrie vermeld.

In totaal maakt 3,3% van de bedrijven in de onderzochte zes branches gebruik van thuis­ werk. Tussen de branches zijn aanzienlijke ver­ schillen in het aandeel van de bedrijven met thuiswerk. In textielindustrie, schoen- en le­ derindustrie en confectie-industrie is de propor­ tie bedrijven met thuiswerk het grootst.

Gemiddeld werken er acht thuiswerksters en twintig 'reguliere' personeelsleden per bedrijf in de onderzochte groep bedrijven van de zes branches die gebruik maken van thuiswerk. De spreiding van het aantal thuiswerksters binnen de branches is aanzienlijk. De verschillen tus­ sen de gemiddelden van het aantal

(4)

thuiswerk-sters per branche zijn daardoor niet statistisch significant. Het gemiddeld aantal 'reguliere' per­ soneelsleden verschilt daarentegen wel per branche: de textielindustrie, de grafische sector en de metaal- en elektrotechnische industrie hebben net als de confectie-industrie meer 're­ guliere' werknemers in dienst dan de overige sectoren. Dat het gemiddeld aantal thuiswerk­ sters in tegenstelling tot het aantal 'reguliere' arbeidskrachten niet per branche verschilt, is toe te schrijven aan de afwezigheid van een ver­ band tussen de bedrijfsomvang (gemeten in ter­ men van het aantal personeelsleden) en het aan­ tal thuiswerksters. Dit betekent dat thuiswerk vooral voor kleine bedrijven van groot belang is; het bedrijf leunt relatief zwaar op thuiswerk­ sters.

Deze bevinding doet vermoeden dat het aan­ tal thuiswerksters redelijk stabiel is bij bedrij­ ven waarvan het (reguliere) personeelsbestand groeit of krimpt. Dit blijkt inderdaad enigszins het geval (zie Tabel 2). Van de bedrijven die de afgelopen twee jaar een inkrimping van het per­ soneelsbestand hebben gekend is het aantal thuiswerkers bij nagenoeg de helft van de bedrij­ ven afgenomen, maar bij toch nog 42% constant gebleven. Bij groeiende bedrijven is bij 48% het aantal thuiswerksters constant gebleven, en bij 38% het aantal thuiswerksters gegroeid. Van de bedrijven waarbij het personeelsbestand con­ stant is gebleven, is bij ruim tweederde ook het aantal thuiswerksters constant gebleven.

Uit bovenstaande gegevens is de conclusie te trekken dat, hoewel een minderheid van de be­ drijven in de onderzochte branches gebruik maakt van thuiswerk, het verschijnsel voor de­ genen die er een beroep op doen in de bedrijfs­ voering van groot belang is. Dit geldt met name voor de kleine bedrijven. Bovendien is het be­ roep dat op thuiswerksters wordt gedaan vrij constant.

Om een meer genuanceerd beeld te krijgen van het belang van thuiswerk voor de thuis- werkbedrijven, dient ook gekeken te worden naar de redenen om thuiswerksters in te scha­ kelen. Verder zijn ook verschillen in de positie van thuiswerksters ten opzichte van het 'regu­ liere' personeel, bijvoorbeeld verschillen in rechtspositie, van belang: zij kunnen wijzen op motieven om gebruik te maken van thuiswerk­ sters. In de rest van deze paragraaf komen ach­ tereenvolgens de motieven achter het gebruik van thuiswerk en de verschillen in positie van thuiswerksters en overige werknemers aan de orde.

Uit de enquête-resultaten komt naar voren dat het al dan niet inschakelen van thuiswerksters te verklaren is aan de hand van drie factoren: de financiële voordelen die verbonden zijn aan thuiswerk, de behoefte aan flexibele inzet van personeel en de mate, waarin de aard van het produkt uitbesteding aan thuiswerksters toe­ staat.

Van de bedrijven die gebruik maken van thuiswerk zegt 43% dit te doen om financiële redenen. Thuiswerk biedt bijvoorbeeld de mo­ gelijkheid om de loonkosten te drukken omdat bedrijven voor thuiswerksters geen fiscale pre­ mies hoeven af te dragen, mits zij minder dan 2/5 van het minimumloon ontvangen, hetgeen vrijwel altijd het geval is. Voor 8% van de thuis- werkbedrijven is de mogelijkheid om met thuis­ werksters te bezuinigen op vaste medewerkers een reden tot het gebruik van thuiswerk.

Daarnaast maakt 38% van de thuiswerkbe- drijven gebruik van thuiswerk omwille van de flexibiliteit. Door te beschikken over een flexi­ bel bestand van thuiswerksters dat het ene mo­ ment zeer intensief, het andere moment nauwe­ lijks wordt ingeschakeld, hebben bedrijven de ruimte om de produktie-omvang snel te kunnen

Tabel 2 Ontwikkeling van thuiswerk in krimpende en groeiende bedrijven in de afgelopen twee jaar

Afname van medewerkers

Constant Toename van medewerkers

Totaal

Afname van thuiswerkers 18 50% 18 14% 7 15% 43 21%

Constant 15 42% 81 68% 23 48% 119 58%

Toename van thuiswerkers 3 8% 21 18% 18 38% 42 21%

(5)

afstemmen op veranderingen in vraag. De groot­ te van de groep thuiswerksters die ingeschakeld wordt blijkt door het hele jaar heen redelijk sta­ biel. De hoeveelheid werk die wordt uitbesteed is daarentegen aan verandering onderhevig.

Die behoefte aan flexibiliteit van bedrijven die gebruik maken van thuiswerk, komt ook tot uitdrukking in verschillen in het gebruik van diverse vormen van flexibilisering tussen thuis- werk-bedrijven en bedrijven die geen gebruik maken van thuiswerk (zie Tabel 3).

Thuiswerk-bedrijven hebben een grotere be­ hoefte aan flexibiliteit dan bedrijven die geen thuiswerk benutten: van de thuiswerk-bedrijven kent 63% vaker pieken in de produktie. Het is dan ook niet vreemd dat thuiswerk-bedrijven in sterkere mate gebruik maken van vormen van externe flexibiliteit, zoals afroepcontracten en uitzendwerk, dan bedrijven die geen thuiswerk kennen. De wijze waarop flexibiliteit verkregen wordt verschilt verder tussen de twee groepen: thuiswerkbedrijven doen vooral een beroep op vormen van externe flexibilisering, de overige bedrijven maken juist meer gebruik van interne, numerieke flexibilisering, zoals overwerk.

Een derde factor die bepaalt of een bedrijf een beroep doet op thuiswerk of niet betreft de aard van het produkt. Van de bedrijven die geen werk uitbesteden aan thuiswerksters stelt tweederde dit na te laten omdat de aard van het produkt dat niet toestaat. Bij de verwerking van het pro­ dukt zijn dan bijvoorbeeld kostbare of grote ma­ chines nodig die niet ondergebracht kunnen worden bij thuiswerksters.

Het is denkbaar dat naast de drie hiervoor ge­ noemde factoren karakteristieken van de afzet­ markt of het bedrijf in kwestie een rol spelen in de keuze voor thuiswerk. Dit onderzoek heeft, afgezien van bovenstaande factoren, echter geen

verschillen aan kunnen tonen tussen bedrijven met en zonder thuiswerk of het nu gaat om de omvang, mate van innovativiteit, marktleider­ schap, aard van het produktieproces of de aard van de afzetmarkt. Wel ligt het voor de hand dat een bepaalde traditie in de bedrijfsvoering een rol speelt in het besluit om met thuiswerksters te werken. Voorbeelden hiervan zijn bedrijven in de confectie-industrie en de schoen- en leder­ warenindustrie, die al een lange geschiedenis van thuiswerk kennen.

Tot slot is de betekenis van thuiswerk voor de thuiswerkbedrijven af te leiden uit de positie die thuiswerksters innemen ten opzichte van het overige personeel dat het bedrijf in dienst heeft.

Thuiswerksters en overige personeelsleden verrichten allen hoofdzakelijk laaggeschoolde werkzaamheden, zoals montage-, zet-, inpak- en verzend- en (groente)schoonmaakwerk. Het 're­ guliere' personeel maakt daarbij gebruik van machines. Thuiswerksters doen het werk door­ gaans met de hand. De selectie-eisen die werk­ gevers aan beide groepen stellen zijn dan ook nagenoeg identiek. Werkervaring wordt door de helft van de bedrijven op prijs gesteld, maar di- ploma-eisen zijn meestal afwezig.

Thuiswerksters onderscheiden zich vooral van 'reguliere' werknemers op het vlak van ar­ beidsvoorwaarden. Slechts 15% van de thuis­ werksters heeft een arbeidscontract. Het loon bedraagt bij 90% van de bedrijven niet meer dan 2/5 van het minimumloon. Verder ontbreken voor vrijwel alle thuiswerksters scholingsmoge- lijkheden, terwijl het 'reguliere' personeel vaak wel over deze mogelijkheden beschikt.

Ook de wijze van werving van nieuw perso­ neel verschilt voor beide categorieën. Terwijl regulier personeel voornamelijk geworven

Tabel 3 Verschillende vormen van flexibilisering in bedrijven met en bedrijven zonder thuiswerk

Bedrijven met thuiswerk (n=269)

Bedrijven zonder thuiswerk (n=163)

Pieken in produktie 63% 50%

Tijdelijke contracten (voltijds én deeltijds) 37% 24%

Min/max en oproepcontracten 15% 9%

Uitzendarbeid 21% 16%

(6)

wordt door middel van advertenties (door 46% van de bedrijven genoemd), zijn informele kana­ len het meest gebruikelijke wervingskanaal voor thuiswerksters (door 70% van de bedrijven genoemd). Bemiddeling van thuiswerksters door het arbeidsbureau wordt slechts door 13% als mogelijk zinvol gezien.

Uit het vorengaande blijkt dat thuiswerksters als een aparte categorie werknemers worden be­ handeld. Dat bedrijven een wezenlijk verschil zien tussen thuiswerksters en reguliere werkne­ mers, blijkt vooral uit het feit dat thuiswerk­ sters door werkgevers niet als potentieel aanbod voor reguliere banen worden beschouwd: 87% van de bedrijven stelt dat doorstroming in het bedrijf zo goed als uitgesloten is. Wanneer men bedenkt dat aan beide soorten werknemers de­ zelfde selectie-eisen worden gesteld, is dat op zijn minst opmerkelijk.

De betekenis van thuiswerk voor de

thuiswerksters

Hoewel over het aandeel van thuiswerksters binnen de beroepsbevolking enige controverse bestaat, lijkt de groep gering in omvang. De ruimste schatting in de literatuur is afkomstig van Vissers et al. (1986). Zij schatten het aantal thuiswerksters op basis van het OSA-aanbodpa- nel op 166.000 (3,2% van de werkzame beroeps­ bevolking). Bierings en Imbens stellen daarente­ gen op basis van de Enquête Beroepsbevolking van het CBS vast dat het totaal aantal thuiswerk­ sters 13.000 bedraagt (0,2% van de werkzame beroepsbevolking). De Rijksbelastingen (1991) zitten met hun schatting tussen deze twee on­ derzoeken in: zij vermoeden dat er 49.584 thuis­ werksters in Nederland zijn (0,8% van de werk­ zame beroepsbevolking). De verschillen tussen onderzoeken zijn ontstaan door het hanteren van verschillende definities van thuiswerk.

De opzet van ons onderzoek laat geen schat­ ting van de omvang van de groep thuiswerksters toe. Op basis van bovengenoemd onderzoek lijkt het aannemelijk dat bij het hanteren van onze smalle werkdefinitie van thuiswerk het aandeel thuiswerksters in het werkzame deel van de Nederlandse beroepsbevolking naar alle waarschijnlijkheid minder dan 1% bedraagt.

De onderzochte groep thuiswerksters bestaat bijna geheel uit vrouwen, met een gemiddelde leeftijd van 40 jaar. In vergelijking tot de be­

roepsbevolking zijn zij oud en laag opgeleid. Slechts een tiende werkt voor meer dan één op­ drachtgever. Het thuiswerk legt een groot be­ slag op hun tijd: bij de thuiswerksters met één opdrachtgever wordt gemiddeld 15 uur in de week besteed aan de werkzaamheden. Thuis­ werksters met meer dan één opdrachtgever wer­ ken gemiddeld 25 uur per week en blijken daar­ mee dus veelal naar eigen opgave méér te wer­ ken dan 2/5 van de reguliere werktijd. Hetzelfde is het geval voor circa een vijfde deel van de thuiswerksters, dat naast het thuiswerk een part-timebaan buitenshuis heeft.

Werkgevers verkeren doorgaans in de vooron­ derstelling dat hun thuiswerksters niet meer werken dan 2/5 van de reguliere werktijd, zodat geen premies hoeven te worden afgedragen. Voor een aanzienlijke groep thuiswerksters is dit niet het geval; door extra bijverdiensten in een part-timebaan of voor een tweede thuis- werkbedrijf wordt het 2/5-criterium overschre­ den. Dit duidt erop dat het 2/5-criterium in de praktijk niet altijd correct wordt toegepast. De thuiswerksters worden gedurende het gehele jaar ingeschakeld voor werkzaamheden. Alleen de hoeveelheid aangeboden werk verschilt. Hoewel men doorgaans tevreden is met de om­ vang van het aanbod, wordt de wisselende hoe­ veelheid als het belangrijkste nadeel van thuis­ werk ervaren, vooral vanwege de inkomenson- zekerheid die dit tot gevolg heeft. De meeste thuiswerksters hebben, afgezien van het thuis­ werk, een arbeidsverleden. Negen van de tien heeft vroeger een baan buitenshuis gehad. Deze baan is gestopt vanwege de komst van kinderen (67%), ontslag (11%) of om andere redenen (13%). De stap om thuiswerk te gaan verrichten wordt genomen vanwege de vrije werktijden (64%), omdat men werk wil combineren met de zorg voor kinderen (37%) of omdat men behoef­ te heeft om wat bij te verdienen (45%) of ge­ woon om iets om handen te hebben (41%). Slechts incidenteel wordt thuiswerk verricht omdat men geen betaalde baan buitenshuis kan vinden (7%).

Thuiswerk is voor de meesten dus een posi­ tieve keuze: het thuiswerk wordt verkozen bo­ ven andere vormen van arbeid. De groep die geïnteresseerd is in werk buitenshuis is dan ook in de minderheid (17%). Ook het deel van de thuiswerksters dat graag in het bedrijf wil wer­ ken waarvoor zij thuiswerk verrichten is gering

(7)

(10%). Deze uitkomsten laten zien dat niet al­ leen bedrijven maar ook thuiswerksters over het geheel genomen weinig behoefte hebben aan de inspanningen van Arbeidsvoorziening.

Thuiswerk als onderdeel van het extern

secundair segment

Op basis van de hiervoor beschreven onder­ zoeksresultaten ontstaat de indruk dat thuis­ werk gezien kan worden als een (goedkope) vorm van flexibilisering. Ten opzichte van ande­ re vormen van flexibilisering stelt het verschijn­ sel thuiswerk, voor zover het de omvang betreft, weinig voor. Flexibele arbeidsrelaties zoals in het geval van werken op uitzendbasis, op oproep of inval-basis of seizoenswerk en vormen van interne flexibilisering, zoals overwerk en een variabele werkweek zijn in vergelijking tot thuiswerk van veel groter belang (zie bijvoor­ beeld Bierings &. Imbens, 1992 en De Lange,

1993).

Voor zover thuiswerk de afgelopen twee de­ cennia in de belangstelling heeft gestaan, werd keer op keer gewezen op de slechte arbeids­ marktpositie, arbeidsomstandigheden en ar­ beidsvoorwaarden van thuiswerksters. Met name op het vlak van de arbeidsomstandighe­ den, maar ook op het vlak van de arbeidsvoor­ waarden leveren de uitkomsten van het door ons verrichte onderzoek, maar ook het confec- tie-onderzoek, een nuancering van dit beeld op. Er zijn thuiswerksters die werken onder slechte arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Er zijn echter ook thuiswerksters die op dit vlak volgens henzelf geen klagen hebben. Wat betreft de arbeidsmarktpositie moet echter geconsta­ teerd worden dat thuiswerksters zowel op de be- drijfsdeelmarkt als op de arbeidsmarkt als ge­ heel een zwakke positie innemen. Dit zal nader toegelicht worden.

De positie van thuiswerksters onderscheidt zich zowel van die van 'reguliere' arbeidskrachten, als van die van flexibele arbeidskrachten. In de wereld van de arbeidskrachten met een arbeids­ contract horen zij niet thuis, omdat de binding met het bedrijf minder, het aanbod van werk onvoorspelbaar en onregelmatig en het pakket van arbeidsvoorwaarden anders is. Tot de we­ reld van uitzendkrachten kunnen thuiswerk­ sters niet gerekend worden omdat zij over het

algemeen juist méér en langdurige binding met het bedrijf hebben. Thuiswerksters kunnen, ge­ zien hun binding met het bedrijf en de onvoor­ spelbaarheid in het werkaanbod, nog het best op één lijn geplaatst worden met oproepkrachten.

Thuiswerk is een vorm van flexibilisering die niet is aan te duiden met intern of extern. Het is geen interne flexibilisering omdat het geen vaste werknemers binnen een bedrijf betreft. Het is ook geen externe flexibilisering, omdat de thuiswerksters daarvoor een te grote binding met het thuiswerkbedrijf hebben. Thuiswerk moet misschien meer gezien worden als een uitbreiding (buiten de onderneming) van het randsegment van een bedrijf.

De plaats van thuiswerk kan waarschijnlijk het duidelijkst aangegeven worden met behulp van het model van de gesegmenteerde arbeids­ markt van Mok (1975, 1990). In dit model wor­ den twee dimensies onderscheiden (1990, p.146 e.v.): de 'arbeidsorganisatorische' (op basis van kenmerken als promotiekansen, opleidingsmo­ gelijkheden, werkzekerheid) en de 'arbeidsvoor­ waardelijke' (primaire, secundaire en tertiaire vormen van beloning). Op basis van deze di­ mensies zijn in een bedrijf, op een deelarbeids- markt of op de arbeidsmarkt als geheel vier 'kwartielen' of segmenten te onderscheiden: primair intern: hoog scorend op beide dimen­ sies;

secundair extern: laag scorend op beide dimen­ sies;

primair extern: laag scorend op de dimensie ar­ beidsorganisatie, hoog op de dimensie arbeids­ voorwaarden;

secundair intern: hoog scorend op de dimensie arbeidsorganisatie, laag op de dimensie arbeids­ voorwaarden.

Volgens Mok bestaat elk segment uit subseg- menten, afhankelijk van de criteria die men toepast.

Het type thuiswerk dat in dit artikel is be­ schreven (dus niet: telewerk of 'free-lance'-con- tracten) kan, gegeven de karakteristieken daar­ van, geplaatst worden in het externe secundaire segment (zie Figuur 1). In dit segment is laag­ waardige arbeid te vinden, zoals seizoenswerk en gastarbeiderswerkgelegenheid (Mok, p. 148). Argumenten voor het positioneren van thuis­ werk in een extern secundair segment zijn als volgt in de resultaten van dit onderzoek te vin­ den:

(8)

• de arbeidsomstandigheden zijn slechter als ge­ volg van geen of te beperkte werkplekaanpas­ singen;

• de arbeidsvoorwaarden van thuiswerksters zijn over de hele linie

slechter,-• de kans op doorstroming van het externe flexibele segment naar het interne is gering; • er kan niet geprofiteerd worden van bedrijfs­

opleidingen.

Met name op de laatste drie verschillen zijn thuiswerksters vergelijkbaar met de leden van 'uitzendpools'2, die sommige bedrijven erop na houden.

Ten aanzien van werkzaamheden, selectiecri­ teria en - zij het in mindere mate - inroostering zijn thuiswerksters het spiegelbeeld van het in­ terne secundaire segment van een bedrijf. Argu­ menten voor deze bewering zijn te vinden in de volgende conclusies uit het onderzoek:

• thuiswerksters voeren vaak dezelfde werk­ zaamheden uit als het interne (reguliere) per­ soneel;

• er worden voor thuiswerksters geen wezenlijk andere selectiecriteria (waaronder ervaring, betrouwbaarheid en beschikbaarheid) toege­ past dan voor regulier personeel op vergelijk­ bare functies;

• thuiswerk wordt niet specifiek gebruikt voor het opvangen van piekperioden; er is sprake van een inzet gedurende het gehele jaar.

Waarom houden bedrijven er een extern secun­ dair segment op na?

Er is niet één specifieke verklaring te geven,- het meest aannemelijk is dat een combinatie van redenen een rol speelt. Wat als voordeel van thuiswerk gezien wordt is afhankelijk van het soort bedrijvigheid waar het om gaat, de situatie waar het bedrijf in verkeert, enzovoorts. In som­ mige bedrijven of sectoren (bijvoorbeeld de schoen- en lederwaren industrie) is thuiswerk een traditie, in andere is thuiswerk een nood­ zaak wegens kostenbesparing, bijvoorbeeld door de concurrentie uit lage-lonenlanden. De con- fectie-industrie is hiervan een voorbeeld. Ook kan het zijn dat thuiswerk als vorm van flexibi­ lisering wordt gebruikt omdat uitbesteding niet haalbaar wordt geacht vanwege het specifieke karakter van het werk. De zakelijke dienstver­ lening is wellicht het voorbeeld van een sector waar niet thuiswerk gebruikt wordt om op de kosten te besparen of te flexibiliseren, maar waar thuiswerksters ingeschakeld worden om­ dat geprofiteerd kan worden van een ruim aan­ bod van voldoende gekwalificeerde werkzoe­ kenden. In de branche van de tekst- en dataver­ werking speelt bovendien een rol dat de 'pro- duktie-apparatuur' (computers, printers en der­ gelijke) de afgelopen twee decennia sterk in prijs is gedaald.

Een extern secundair segment kan er ook op na gehouden worden om 'tactische' redenen. Externe flexibele arbeidskrachten worden bij­

arbeidsvoorwaardelijke dimensie

(9)

voorbeeld benut als 'buffer'; een bepaalde pro­ portie van de produktie-omvang wordt naar deze buffer toegeschoven om variatie in de vraag naar produkten op te kunnen vangen, zo­ dat 'rustige periodes' in het bedrijf geen bedrei­ ging vormen voor het zittende vaste personeel.

Misschien zelfs wordt het thuiswerksegment door bedrijven in strategische zin gebruikt te­ genover het interne secundaire segment. Het ex­ terne secundaire segment kan als 'concurrent' gebruikt worden voor het interne secundaire segment (en indirect misschien ook voor de pri­ maire segmenten in een onderneming). Zo kun­ nen de arbeidsvoorwaarden van het zittend per­ soneel binnen de perken gehouden worden of onder druk gezet worden. Men kan immers de werkverdeling tussen het interne en het externe segment naar eigen voorkeur laten variëren.

Ongeacht de redenen om van een 'thuiswerk­ segment' gebruik te maken, bestaat het in de re­ gel uit personen met een relatief zwakke ar­ beidsmarktpositie (vanwege opleidingsniveau, leeftijd, mate van beschikbaarheid, aantal jaren dat men niet actief is geweest op de arbeids­ markt en dergelijke) en relatief slechte arbeids­ voorwaarden. Het is echter niet zo dat het thuiswerk, als onderdeel van het extern secun­ dair segment, aangeduid kan worden als 'alle- mansarbeid'3. De kenmerken van dit type ar­ beid (door iedereen te verrichten, meer door mannen dan door vrouwen uitgevoerd, korte contracten, niet specifiek voor het bedrijf waar het voorkomt) gaan zo goed als niet op voor thuiswerk. Het werk dat door thuiswerksters wordt gedaan, heeft daarvoor teveel overlap met het werk dat binnen het bedrijf ook wordt ver­ richt, het vereist vaak specifieke vaardigheden en de tijd dat men aan een bedrijf verbonden is (contracten zijn vaak niet van toepassing) is re­ delijk lang.

De meeste vormen van externe, numerieke flexibiliteit worden direct geassocieerd met een slechte arbeidsmarktpositie. Het zijn in feite dead-end jobs. Thuiswerk kan ook worden be­ schouwd als een dead-end job. De oorzaak voor de geringe perspectieven op een verbetering van de arbeidsmarktpositie kan liggen bij het perso­ neelsbeleid, maar ook bij degene die in die ba­ nen werken, het beleid van de overheid of in de arbeidsmarktsituatie.

Het deelsegment thuiswerk wordt door beide arbeidsmarktpartijen in stand gehouden: het

animo onder thuiswerksters om een 'reguliere baan' te verkrijgen is gering en bedrijven wen­ sen de thuiswerksters, waarop zij een beroep doen buiten de deur te houden. Het valt dan ook niet te verwachten dat het verschijnsel thuiswerk van het toneel zal verdwijnen. Noch het gros van de thuiswerkbedrijven, noch een groot deel van de thuiswerksters heeft daar baat bij.

Aangrijpingspunten voor beleid

Op basis van de positionering van thuiswerk ten opzichte van andere vormen van flexibele arbeid in het voorgaande, kunnen enige aangrij­ pingspunten voor beleid worden geformuleerd.

Vanuit de wetenschap dat thuiswerk vaak ne­ gatieve effecten heeft voor degenen die het ver­ richten is in de loop van de tijd een aantal 'Steunpunten Thuiswerk' opgericht. Sommige, zoals het 'Steunpunt Twente', hebben van zich doen horen via studiedagen, het laten verrich­ ten van kleinschalige onderzoeken naar aspec­ ten van thuiswerk, publikaties en zelfs een lan­ delijk verspreid informatieblad. De gedachte achter deze steunpunten is dat thuiswerksters ondersteund en geïnformeerd moeten worden en dat de buitenwacht moet weten wat thuis­ werk is.

Onder andere de activiteiten van deze steun­ punten hebben ertoe geleid dat in het over­ heidsbeleid de aandacht voor thuiswerk is ge­ groeid. Dit heeft geleid tot maatregelen die tot doel hebben de arbeidsmarktpositie van (onder andere) thuiswerksters te verbeteren. Voorbeel­ den zijn de invoering van het zogenaamde twee­ vijfde criterium4 en het op thuiswerk van toe­ passing verklaren van de Arbeidsomstandighe- den-wet. De vraag is of er méér en specifiek op thuiswerk gericht beleid nodig is. Ons ant­ woord op deze vraag is: wel meer beleid, maar niet specifiek (alleen) voor thuiswerk. Dit zal in het navolgende worden toegelicht.

Thuiswerk is gebleken een moeilijk grijpbaar arbeidsmarktverschijnsel te zijn. Het is moeilijk traceerbaar, het gaat om kleine aantallen5, èn het is moeilijk ai te bakenen ten opzichte van die andere typen flexibele arbeidsrelaties.

De eerste twee punten hebben met name be­ trekking op de aanbodkant van deze markt. Ook steunpunten thuiswerk hebben bij pogingen thuiswerksters te benaderen ervaren dat thuis­ werk moeilijk grijpbaar is.

(10)

Dit roept meteen de vraag op of er wel enig beleid gemaakt moet worden, specifiek op thuiswerk(sters) gericht. Onze mening is dat dergelijk specifiek beleid niet zo zinvol zou zijn. De argumenten voor dit standpunt zijn impli­ ciet al gegeven. In de eerste plaats zal het be­ leidsuitvoerders veel moeite kosten om eendui­ dig vast te stellen of iemand tot de beoogde doelgroep behoort. Dit kan leiden tot een grote discretionaire ruimte in de uitvoering van het op thuiswerk gerichte beleid. Daarnaast zijn de leden van de doelgroep6 alleen met veel inspan­ ning van beleidsuitvoerders te benaderen en omgekeerd zullen zij niet altijd bereid zijn zich als zodanig kenbaar te maken. Verder is de doel­ groep in absolute zin erg klein. Daar komt nog bij dat uit ons onderzoek naar voren komt dat, waar het gaat om een gangbare vorm van ar­ beidsmarktbeleid als bemiddeling, slechts een klein deel van de doelgroep de behoefte daaraan uitspreekt. Van de thuiswerkbedrijven was dat 17% 7; van de 255 ondervraagde thuiswerksters had minder dan 10% behoefte aan bemiddeling. Waarschijnlijk vindt het bij elkaar komen van de vraag naar en het aanbod van thuiswerk voor een groot deel plaats via sociale netwerken (bij­ voorbeeld binnen buurten en binnen etnische groepen). Dit zou verklaren waarom de thuis­ werksters in ons onderzoek over het algemeen zeer kort naar thuiswerk hebben hoeven zoeken en waarom bijna 7 op de 10 thuiswerksters het werk via kennissen en relaties of via het thuis- werkbedrijf zelf hebben verworven.

Bij de beantwoording van de vraag of specifiek thuiswerk-beleid ontwikkeld moet worden spe­ len echter niet alleen uitvoeringstechnische as­ pecten een rol. Ook politieke overwegingen kunnen worden ingebracht. Het is eigenlijk de vraag hoeveel beleidsprioriteit en dus geld men voor iets over heeft. Bij die keuze spelen ook kwalitatieve aspecten van thuiswerk (arbeids­ voorwaarden, rechtsbescherming en dergelijke) een rol. Voor zover het gaat om kwalitatieve as­ pecten van thuiswerk, zal voor een deel van de thuiswerksters enige steun in de zin van voor­ lichting, rechtshulp en dergelijke, zeker nodig zijn. Deze behoefte is uit verschillende studies naar voren gekomen (o.a.: Overdiep &. Visser, 1983; Heumakers & Dougan-Topgu, 1990). Maar is deze behoefte, die direct samenhangt met de arbeidsmarktpositie van thuiswerksters, nu zo uniek?

Thuiswerk heeft in arbeidsvoorwaarden, ar­

beidsomstandigheden en arbeidsmarktpositie van degenen die het verrichten immers veel overeenkomsten met andere vormen van flexi­ bel werk. Genoemd zijn al telewerk, free-lance werk, oproepwerk en uitzendwerk. Dat er veel overeenkomsten tussen deze werkvormen zijn blijkt ook uit het feit dat definities moeilijk te maken zijn. Vanwege het betrekkelijk recente karakter van deze vormen van flexibele arbeids­ relaties is het niet altijd even duidelijk aan wel­ ke sociale verzekeringsregels en arbeidsrechte­ lijke grenzen dit werk gehouden is. Hierdoor wordt misschien wel het vermeende onrecht­ matige of informele karakter van dit soort werk als vanzelf opgeroepen.

Het is daarom zinvoller om er over na te den­ ken of problemen die zich voordoen rond thuis­ werk niet op de een of andere manier èök erva­ ren worden in andere werkvormen en vice ver­ sa. Voor het standpunt om thuiswerk niet te g- eïsoleerd te bekijken pleit het feit dat het slechts één van de vormen van laagwaardige flexibele arbeid is en dat flexibele arbeid, het externe secundaire segment van een bedrijfs- deelmarkt steeds meer in belang toeneemt.

Een integraal, overkoepelend beleid voor alle vormen van externe flexibele arbeid verdient daarbij de voorkeur. Waaraan moet daarbij ge­ dacht worden? Tot slot enkele beleidssug­ gesties.

Intermediaire organisaties op de arbeids­ markt, zoals arbeidsbureaus en Gemeentelijke Sociale Diensten, zijn nog te weinig ingesteld op het feit dat de arbeidsmarkt steeds meer flexibiliseert. Eigenlijk is het hele hedendaagse arbeidsbestel nog een erfenis uit de tijd dat ar­ beidsrelaties een lang leven beschoren waren. Die situatie is de laatste twee decennia dras­ tisch veranderd en daar zal op ingespeeld moe­ ten worden.

Flexibele arbeidsrelaties zijn sinds het ver­ dwijnen van de dagloners een betrekkelijk mar­ ginaal verschijnsel geweest. Het uitzendwerk was de eerste vorm van flexibele arbeid die sinds de Tweede Wereldoorlog door haar groei­ ende omvang niet meer te veronachtzamen was. De uitzendmarkt is inmiddels geïnstitutio­ naliseerd en gereguleerd. Thuiswerk is nog een arbeidsmarktsegment in ontwikkeling; ook de institutionele vormgeving ervan is nog niet uit­ gekristalliseerd.

Op enige wijze gereguleerde bemiddeling voor thuiswerk zou kunnen leiden tot een betere

(11)

greep of controle op het karakter van thuiswerk. In feite zou, om dezelfde reden, zelfs bemiddeld kunnen worden voor alle vormen van flexibel werk samen, dus ook voor thuiswerk, zolang dat werk aan de wettelijke randvoorwaarden voldoet. Als bemiddelende organisatie kan zo­ wel gedacht worden aan Arbeidsvoorziening als het uitzendwezen of de steunpunten thuiswerk. Die laatsten zouden dan omgedoopt kunnen worden in steunpunten flexibele arbeid. Deze steunpunten zouden ook een rol kunnen spelen op het gebied van controle op en zonodig verbe­ tering van de arbeidsvoorwaarden en -omstan­ digheden van alle flexibel werkenden.

Noten

1 Zie Schoorlemmer (1993).

2 In het geval van behoefte aan uitzendkrachten kan het bedrijf een beroep doen op een vast bestand uit­ zendkrachten, speciaal voor (en soms door) dit be­ drijf geselecteerd.

3 Mok stelt (1990, p. 148) dat in het externe secun­ daire segment het type arbeid te vinden is dat door Sengenberger in de jaren zeventig is aangeduid met de term 'allemansarbeid'.

4 Het 'tweevijfde criterium' betekent dat voor werk­ nemers alleen sprake is van een dienstverband wanneer het bruto inkomen uit deze arbeidsver­ houding per maand doorgaans tenminste veertig procent van het wettelijk minimumloon zal bedra­ gen. Wanneer geen sprake is van een dienstverband in deze zin hoeven geen premies te worden afgedra­ gen voor het wettelijk deel van de arbeidsonge­ schiktheidsverzekering, de Ziektewet en de Werk­ loosheidswet.

5 De resultaten laten zien dat het verschijnsel thuis­ werk zeker niet op grote schaal voorkomt. Het on­ derzoek is namelijk uitgevoerd in branches waar­ van bekend was of waarvoor aangenomen werd dat er veel thuiswerk in voorkomt. Het percentage thuiswerkbedrijven dat in ons onderzoek en het confectie-onderzoek gevonden is, moet dus als een bovengrens beschouwd worden (gegeven de enge definitie die door ons gebruikt is). De omvang van thuiswerk is dus naar alle waarschijnlijkheid tame­ lijk beperkt. In absolute aantallen, maar ook ten opzichte van andere vormen van flexibel werk. 6 Afhankelijk van het type beleid kunnen dit thuis­

werksters en thuiswerkbedrijven zijn.

7 Ook Jansen (1992) constateerde naar aanleiding van een onderzoek in de regio Den Haag een gerin­ ge behoefte aan thuiswerkbemiddeling onder werk­ gevers.

Literatuur

Bierings, H.B.A. & Imbens, J. (1992), Werknemers met een flexibele arbeidsrelatie. Uitkomsten van de En­ quête Beroepsbevolking. Supplement Sociaal-Eco- n om ische M aandstatistiek, 92/5, p. 57-62.

Bouchrit, M., Van Drost, M. &. Van Troost, I. (1990), Thuiswerk in R otterdam . Tweedelijnspublikatie X, Stichting Buitenlandse Werknemers Rijnmond, Rotterdam.

Fruytier, B. & Valkenburg, F. (1984), H et verschijnsel thuisw erk: een m ethodologisch vooronderzoek. Mi­ nisterie van SZW, Den Haag.

Gravesteijn-Ligthelm, J.H., De Koning, J. & Koss, M. (1990), F lexibele arbeid: vormen, m otieven en ef­ fecten. OSA-werkdocument W 76.

Heumakers, H. & Dougan-Topqu, M. (1990), Thuis­ w erk in Twente. Thuiswerksters en de CAO voor de Textiel en Confectie-industrie. Stichting Steun­ punt Thuiswerk Vrouwenbond FNV. Hengelo. Jansen, A.W. (1992), O nderzoek naar d e b eh o efte aan

thuisw erkbem iddeling onder werkgevers. Den Haag.

Lange, W.A.M. de (1993), Van externe naar interne flexibiliteit. Gids voor personeelsm anagem ent 1993/1, p. 21-24.

Loontechnische Dienst (1993), Thuiswerk en stu k­ loon. Ministerie van SZW/LTD. Den Haag.

Mevissen, J.W.M., A. Schoorlemmer & Ch. de Wolff (1994), Voor w ie w erkt thuisw erk( De betekenis van thuiswerk voor bedrijven en thuiswerksters in zes sectoren. O&A rapport 94-06, CBA, Rijswijk. Mok, A.L. (1975), Is er een d u bbele arbeidsm arkt in

N ederland! In: Pre-adviezen voor de Vereniging van Staathuishoudkunde. Leiden.

Mok, A.L. (1990), In h et zw eet uws aanschijns... Inlei­ ding in de arbeidssociologie. Leiden/Antwerpen. Schoorlemmer, A., Van Geuns, R. & Michels, E.

(1993), Thuiswerk in d e confectie-industrie. Regi- oplan/Vakraad voor de Confectie-industrie, Amster­ dam.

Vissers, A.M.C., De Vries, A.M. &. Schepens, Th. (1986), A rbeidsm arktgedrag ten tijde van m assale w erkloosheid: d e eerste uitkom sten van een lan d e­ lijk onderzoek. IVA/OSA, OSA-voorstudie nr. 12 Den Haag.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We richtten ons op twee specifieke dimensies, namelijk (1) de mate waarin het (niet-)gebruik van thuiswerk door werknemers in overeenstemming is met hun voor- keur (’eigen wil’),

Van de hoger op- geleiden neemt 22,3% vrij frequent werk mee naar huis voor tijdens de avond en/of in het weekend en 22% werkt meerdere dagen of dagdelen thuis (bo- vendien veelal

HIGHLIGHTS MONTURENTRENDS 2020 – 2021 Dunne metalen frames in simpele, strakke designs - met soms een onverwachte twist - zoals een dubbele neusbrug • Niet het logo, maar het

Er moet plaats zijn voor je laptop, pen en papier, een apart toetsenbord, muis én indien mogelijk ook een extra scherm.. De tafel is op de juiste hoogte

At the same time, in what could be seen as a similarly motivated attempt to get the precautionary genie back into the empirical bottle, the Government of Canada released a

Since the Greater Victoria Harbour Authority (GVHA) is a distinct entity from the municipality, they hire a contractor to organize the street performers and vendors, and

Indien het gemiddelde boven de maximale limiet ligt én de maximale limiet binnen het betrouwbaarheidsinterval ligt, dan worden de apart gearchiveerde delen van de

Ze wil in de Tweede Kamer opkomen voor groepen die in de samenleving worden achtergesteld en ver- zet zich tegen het stigma waar mensen met een beperking mee te maken