Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen
Bachelorscriptie Politicologie – Democratie in Verval?De invloed van decentralisatie op politiek
vertrouwen
Een vergelijkend onderzoek onder Europese landen
Christiaan Hendriks
Afstudeerrichting Internationale Betrekkingen [email protected]
10001773 24-01-2014
2
1. Inleiding
In het in 2012 gesloten regeerakkoord tussen coalitiepartijen VVD en Partij van de Arbeid worden voor de komende jaren grote ontwikkelingen aangekondigd met betrekking tot (de)centralisatie van het binnenlands bestuur. In hoofdstuk 13 van dit regeerakkoord (2012: 40) kan een aantal zaken worden onderscheiden met betrekking tot deze decentralisatie. Allereerst kunnen we kijken naar een belangrijk beleidspunt van het kabinet op provinciaal niveau. Hier is de wens tot samenvoegen van de huidige provincies Noord-Holland, Flevoland en Utrecht de grootste potentiële wijziging binnen het provinciaal bestel. Met deze samenvoeging zou een zogenoemde ‘superprovincie’ ontstaan, met een inwonertal dat die van de andere provincies ruimschoots overstijgt. Op gemeentelijk niveau is er de wens van het kabinet om gemeenten samen te voegen. Hierdoor moeten op termijn alle gemeenten in Nederland een inwonertal van honderdduizend of meer inwoners hebben. Tot slot is misschien wel het belangrijkste punt binnen deze aangekondigde hervormingen in het binnenlands bestuur dat het kabinet een aantal belangrijke taken die op dit moment onder de centrale overheid vallen wil overhevelen naar de gemeenten. Onder deze taken vallen onder meer de jeugdzorg, de participatiewet en onderdelen van de AWBZ. De bedoeling is zodoende dat in de toekomst gemeenten gaan zorgen voor de uitvoering van deze wetten. Zo zien we twee verschillende ontwikkelingen met betrekking tot dit beleid. Aan de ene kant worden de bestuurslagen groter gemaakt waardoor gezegd kan worden dat er gecentraliseerd wordt, en aan de andere kant worden niet onbelangrijke taken van de centrale overheid overgeheveld naar gemeentelijk niveau.
Binnen de politieke wetenschappen en binnen de politiek is tegenwoordig veel aandacht voor politiek vertrouwen. De algemene opvatting is dat hoog politiek en sociaal vertrouwen van burgers essentieel is voor het goed functioneren van een maatschappij. In het kader van een gevoel van daling van dit politiek (en sociaal) vertrouwen is in de politieke wetenschappen de laatste decennia meer aandacht ontstaan voor de componenten die dit vertrouwen beïnvloeden (Levi & Stoker, 2000: 475). Onder meer de nationale politieke structuur wordt door sommige onderzoekers beschouwd als factor van invloed op politiek vertrouwen van burgers. In onder meer onderzoek van van Assche & Dierickx (2007) wordt aandacht besteed aan de invloed van decentralisatie op het gevoel van vertrouwen van burgers. De nationale politieke structuur bestaat uit meer componenten dan louter de mate van decentralisatie. Hierbij kan gedacht worden aan onderzoek van Marien (2011) waarin wordt gekeken naar electorale uitkomsten en de invloed daarvan op politiek vertrouwen. Het gaat hierbij om de proportionaliteit van de uitkomsten van de verkiezingen. Hebben landen met
3 een meer proportioneel kiessysteem meer of minder politiek vertrouwen dan landen met een minder proportioneel systeem? Binnen de politieke wetenschappen is zodoende veel aandacht is voor de nationale politieke structuur en de invloed op politiek vertrouwen. In dit onderzoek wordt getracht een bijdrage te leveren aan de wetenschappelijke kennis op dit gebied. In de bestaande literatuur is tot op heden geen landenvergelijkend onderzoek over decentralisatie op deze manier bekend. Naast een wetenschappelijke bijdrage kan dit onderzoek eveneens als maatschappelijk relevant worden betiteld gezien de plannen met betrekking tot decentralisatie van kabinet-Rutte II. Om deze redenen wordt in dit onderzoek getracht de volgende onderzoeksvraag te beantwoorden: in hoeverre zorgt een democratie met een hoge mate van
decentralisatie voor een hoger politiek vertrouwen? Er wordt in de beantwoording van deze
vraag een meervoudige regressieanalyse uitgevoerd onder 19 Europese landen. Hierbij wordt binnen drie deelgebieden van decentralisatie een analyse gemaakt van de mogelijke invloed op politiek vertrouwen. Allereerst wordt een beschrijving gegeven van de reeds bekende theorie met betrekking tot dit onderwerp. Hierin worden eveneens de hypothesen gegeven die getoetst gaan worden. Deze toetsing vindt plaats in de daaropvolgende paragrafen waarbij eerst de data en methoden beschreven worden. Hierna wordt een presentatie gegeven van de resultaten. Tot slot wordt een conclusie getrokken waarbij eveneens enkele kanttekeningen kunnen worden geplaatst in de discussie.
2. Theoretisch Kader
2.1 Het concept politiek vertrouwen
Als eerst wordt in het kader van een juiste beschrijving van het onderzoek aandacht besteed aan de conceptualisering van het begrip politiek vertrouwen. De afhankelijke variabele in dit onderzoek is onderwerp van discussie binnen de politieke wetenschappen. Het is zodoende belangrijk om voor het onderzoek een duidelijke afbakening te geven van het begrip.
In de literatuur van de politieke wetenschappen rondom het concept politiek vertrouwen is een belangrijke bijdrage geleverd door David Easton (1975). Easton (1975: 447) definieert vertrouwen, in navolging van een definitie gegeven door Gamson (1968: 54), als het vertrouwen dat mensen hebben dat er door een bepaald systeem uitkomsten gegenereerd worden die de burger ook daadwerkelijk wenst. Dit alles moet zoveel mogelijk gebeuren ondanks dat zij daartoe in hoge mate worden aangezet. Vertrouwen wordt op deze manier gewekt op het moment dat er niet veel controle op de autoriteiten wordt uitgeoefend en dat zij evenwel de geprefereerde uitkomsten genereren. Hierbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen vertrouwen in een systeem en vertrouwen in een regime. In de gegeven
4 definitie van vertrouwen gaat het erom dat de burger het niet per definitie eens is met een bepaalde regering die op dat moment de macht heeft, maar dat hij ervan uit kan gaan dat er voor hem goede beslissingen genomen worden, ongeacht wie de macht heeft. Politiek vertrouwen heeft in de definitie van Easton zodoende niets te maken met vertrouwen in een bepaalde regering op een bepaald moment.
Easton (1975: 436) maakt in zijn theorie over politieke steun een onderscheid tussen specifiek en diffuus vertrouwen. Hierbij is specifieke steun de steun van de burger in een bepaalde machthebber op een bepaald moment (zoals hiervoor aangehaald). Diffuse steun houdt verband met het begrip van vertrouwen dat Easton hanteert. De vraag hierbij is of de burger een bepaald systeem steunt en vertrouwt als het aankomt op de beslissingen die hij wenselijk of acceptabel vindt. In het kader van de gevolgen van decentralisatie op het politiek vertrouwen is het logischerwijs het meest interessant om te kijken naar de invloed die deze decentralisatie heeft op de diffuse steun van burgers, zoals gedefinieerd door Easton. De reden hiervoor is dat de invloed van een bepaalde nationale politieke structuur (in dit geval dus een gecentraliseerd of gedecentraliseerd nationaal politiek systeem) op politiek vertrouwen niet afhankelijk kan zijn van een bepaalde regering op een bepaald moment. Dit vertrouwen wisselt namelijk met de waan van de dag. Het gaat erom of de ‘kwaliteit’ van de democratie verbetert door het (de)centraliseren van het systeem. Om deze reden wordt in het vervolg van dit onderzoek als gesproken wordt over ‘politiek vertrouwen’ het vertrouwen bedoeld dat aansluit bij de diffuse politieke steun van burgers.
2.2 Het concept decentralisatie
Nu een conceptualisering is gegeven van de afhankelijke variabele in het onderzoek, te weten politiek vertrouwen, moet eveneens het concept decentralisatie worden toegelicht. Decentralisatie wordt in de literatuur op verschillende manieren gedefinieerd en gebruikt, waardoor het noodzakelijk is om een duidelijke afbakening te geven van het begrip.
In dit onderzoek valt het begrip decentralisatie uiteen in drie verschillende dimensies. Het is ten eerste goed om een algemene conceptualisering te geven van decentralisatie. In het algemeen kan gezegd worden dat decentralisatie te maken heeft met het verplaatsen van macht van hogere naar lagere instituties. In dit artikel wordt deze definitie enigszins versmald door aan te nemen dat het in dit onderzoek expliciet gaat om het verplaatsen van bevoegdheden van hogere overheden naar lagere overheden. Op deze manier wordt gezorgd dat er een afbakening plaatsvindt als het gaat om instituties in het algemeen en instituties in overheidsverband. Immers, er kan eveneens in het bedrijfsleven sprake zijn van
5 decentralisatie (Schneider, 2003: 35). Vervolgens laten we in deze definitie het begrip decentralisatie uiteen vallen in drie dimensies: politieke decentralisatie, administratieve decentralisatie en fiscale decentralisatie (Schneider, 2003: 35). Voor elk van de drie dimensies wordt de invloed ervan op politiek vertrouwen onderzocht. Hiervoor is het noodzakelijk om een duidelijk onderscheid tussen de drie te maken.
Allereerst wordt gekeken naar de precieze invulling van fiscale decentralisatie. Hierbij is het belangrijk om een overzicht te geven van de achterliggende theorieën die zorgen voor de reden om over te gaan tot fiscale decentralisatie. Het idee van fiscaal federalisme ligt hier ten grondslag aan. Bij het fiscaal federalisme gaat het om het bereiken van zo veel mogelijk sociale welvaart door middel van het decentraliseren van bevoegdheden. Het gaat er hierbij om dat er gezocht wordt naar die laag binnen de overheid die een zo hoog mogelijke sociale welvaart creëert. Als vervolgens wordt gekeken naar hoe deze theorie zich verhoudt tot wat concreet wordt verstaan onder fiscale decentralisatie, wordt duidelijk dat fiscale decentralisatie te maken heeft met inkomsten en uitgaven van de overheid. Fiscale decentralisatie gaat over de verhouding in de fiscale macht van de verscheidene overheidslagen. Bij fiscale macht moet bijvoorbeeld worden gekeken naar de mate waarin inkomsten lokaal gegenereerd worden, de hoogte van de verhouding waarin lokale overheden uitgaven doen ten opzichte van totale overheidsuitgaven etc. (Schneider, 2003: 36-37). Het gaat in deze vorm van decentralisatie niet om de mate van autonomie van lokale overheden. Het autonomieaspect komt terug in de volgende dimensie, te weten administratieve decentralisatie. Het wil echter niet zeggen dat er sprake kan zijn van overlapping van verschillende dimensies.
Dan kan vervolgens het begrip administratieve decentralisatie worden uitgediept. De theorieën die ten grondslag liggen aan deze vorm van decentralisatie hebben te maken met theorieën aangaande openbaar bestuur. Het gaat hierbij om de meest rationele, effectieve en efficiënte manier van het indelen van het openbaar bestuur. In tegenstelling tot fiscale decentralisatie ligt de focus niet op het financiële aspect van decentralisatie. Bij administratieve decentralisatie wordt gekeken naar de mate waarin lokale politici macht hebben om over zaken te beslissen ten opzichte van de centrale overheid. Volgens Schneider (2003: 38) zijn begrippen als delegatie, deconcentratie en devolutie belangrijke begrippen als het aankomt op administratieve decentralisatie. Allen geven een bepaalde mate aan van decentralisatie als het gaat om autonomie ten opzichte van de centrale overheid.
Ten slotte kan een toelichting worden gegeven bij het begrip politieke decentralisatie. Volgens Schneider (2003: 39) moet, als het gaat om politieke decentralisatie, meer de focus
6 worden gelegd op decentralisatie als instrument in het mobiliseren, articuleren, participeren en aggregeren in het kader van politieke belangen van burgers. Er wordt in deze dimensie meer de nadruk gelegd op de relatie tussen burgers en de (lokale) politiek. In politiek gedecentraliseerde systemen zijn politieke actoren en problemen in lokale overheden van significant belang en zijn zij daarbij onafhankelijk van de actoren en problemen van de centrale overheid. Het gaat er in het kort om dat lokale problemen lokaal worden opgepakt en dat er eveneens de mogelijkheid is om deze lokaal op te lossen (Schneider, 2003: 39-40).
2.3 De relatie tussen decentralisatie en politiek vertrouwen
Om een gedegen basis te hebben voor dit onderzoek is het noodzakelijk om te kijken naar de theoretische invloed van decentralisatie op politiek vertrouwen. Er is in de wetenschappelijke literatuur voldoende onderzoek beschikbaar die het mogelijk maakt om een theoretische verwachting te creëren voor dit verband. Daar wordt in deze paragraaf aandacht aan besteed.
Het ligt het meest voor de hand om het vertrouwen dat burgers hebben in een overheid te relateren aan de daadwerkelijke prestaties van de overheid. Als de overheid ervoor kan zorgen dat de uitoefening van zijn taken op een zo efficiënt en effectief mogelijke manier kan worden georganiseerd, lijkt het logisch dat de burger daarmee ook een hoger vertrouwen heeft in deze overheid. Het concept van fiscale decentralisatie is het meest toegespitst op deze kant van het verhogen van politiek vertrouwen door decentralisatie. Onderzoek van Oates (1999: 1122) geeft aan dat er veel te zeggen valt voor het principe dat de uitvoering van publieke taken op een zo laag mogelijk niveau van overheid moet plaatsvinden. Hierbij wordt duidelijk aangegeven dat dit vrij simpele principe in de uitvoering niet gemakkelijk is. Het gaat er bij een efficiënte en effectieve lokale politiek om dat er per lokale jurisdictie wordt bekeken wat de behoeften zijn voor een bepaald beleidsterrein. Een armoedepolitiek op gemeentelijk niveau moet in een grote stad als Amsterdam anders worden ingericht dan in een kleine rijke gemeente als Blaricum. In het voorgaande voorbeeld speelt volgens Oates (1999: 1123) vooral een rol dat overheden op lokaal niveau een betere toegang hebben tot informatie. Zij kunnen beter inschatten in welke gebieden (en in sommige gevallen zelfs op individueel niveau) problemen spelen die aangepakt moeten worden. Belangrijk om te vermelden is dat het in de koppeling tussen fiscale decentralisatie en een beter bestuur niet per definitie draait om kostenefficiëntie. Dit heeft te maken met het begrip sociale welvaart zoals aan bod gekomen tijdens de conceptualisering van het begrip fiscale decentralisatie. Naast een kostenefficiënte manier van beleid uitvoeren is pas sprake van sociale welvaart op het moment dat eveneens rekening wordt gehouden met welzijn. Juist fiscale decentralisatie lijkt
7 daar zodoende bij uitstek geschikt voor. Dit laatste wil niet zeggen dat economische welvaart als bijeffect van fiscale decentralisatie een aspect kan zijn van een goede beoordeling van burgers aan de overheid (Oates, 1999: 1123). Doordat bij fiscale decentralisatie meer fiscale macht komt te liggen bij lokale overheden kan er eveneens beter worden voldaan aan de vraag naar publieke goederen. Volgens Oates (1999: 1123) is er veel econometrisch bewijs dat de vraag naar publieke goederen zeer inelastisch is. Dit houdt in dat de vraag naar publieke goederen redelijk vast staat en daarmee vrij gemakkelijk te bepalen is. In het geval van veel fiscale decentralisatie kunnen lokale overheden goed aansluiten op de vraag naar deze publieke goederen. Voor de centrale overheid is het vanwege de schaalgrootte veel lastiger te bepalen hoeveel vraag er naar deze goederen bestaat. In vrijwel alle gevallen leidt het er zodoende toe dat er kostenefficiënter beleid kan worden uitgevoerd op het moment dat er meer fiscale macht ligt bij lokale overheden. Als conclusie kan worden gezegd dat het er theoretisch gezien op lijkt dat een overheid beter presteert op het moment dat er meer fiscale decentralisatie in een land is.
Naast het feit dat burgers kijken naar de daadwerkelijke prestaties van de overheid als het gaat om het verband tussen decentralisatie en politiek vertrouwen is het eveneens van belang om te kijken naar de perceptie. Politiek vertrouwen is een dermate complex concept dat niet louter gebaseerd is op rationaliteit, maar eveneens een zekere mate van gevoel inhoudt. Deze perceptie van burgers van politiek vertrouwen heeft meer raakvlak met de andere twee dimensies van decentralisatie, te weten administratieve decentralisatie en politieke decentralisatie. Een belangrijk theoretisch onderscheid wordt gemaakt door Pratchett (2004). Hij onderscheidt de begrippen lokale autonomie en lokale democratie. Hierbij sluit de lokale autonomie beter aan op het idee van administratieve decentralisatie en lokale democratie beter aan op politieke decentralisatie. Er bestaat in veel gevallen grote overlap tussen beide begrippen, maar het maken onderscheid is in het licht van de drie dimensies van decentralisatie allicht zinvol.
Als gekeken wordt naar de politieke decentralisatie en de invloed daarvan op politiek vertrouwen van burgers, moet een antwoord worden gevonden op de vraag of burgers een hoger politiek vertrouwen krijgen als de oplossing van lokale problemen onder directe invloed kan staan van burgers. Hebben burgers op lokaal niveau veel of weinig mogelijkheid om hun politieke belangen te articuleren, mobiliseren, aggregeren en zijn zij daarbij in staat om te participeren op dit niveau? Volgens Held (1996: 269) zorgt directe participatie en een hoge mate van controle over lokale bestuurders door burgers ervoor dat de principes van de participatiedemocratie beter worden gewaarborgd. Deze mogelijkheden op lokaal niveau voor
8 burgers om op een directe manier invloed uit te oefenen op politieke beslissingen die worden genomen zorgt ervoor dat burgers eveneens in aanraking komen en belangrijke democratische waarden. De burgers raakt op lokaal niveau als het ware bekend met de werking van democratie. Een belangrijke consequentie hiervan is volgens Pratchett (2004: 361) dat door het in aanraking komen van burgers met de lokale democratie eveneens een bredere steun te vinden valt voor de nationale politieke instituties. Een andere manier waarop politieke decentralisatie het politiek vertrouwen beïnvloedt is via de persoonlijke relaties. Bij een goed georganiseerde lokale democratie kunnen veel persoonlijkere relaties worden opgebouwd tussen burgers en de politieke elite op lokaal niveau. Volgens Levi & Stoker (2000: 495) genereren persoonlijke relaties een hoger vertrouwen van abstracte relaties. Dit is als het ware een psychologisch effect van decentralisatie. De perceptie is dat als burgers weten door wie ze worden bestuurd, dat er dan een hoger niveau van vertrouwen ontstaat. Op deze manier kan worden gezegd dat een sterke lokale democratie door bijvoorbeeld lokale bestuurders ook op lokaal niveau te laten verkiezen een hogere mate van politiek vertrouwen van burgers genereert.
Het effect van administratieve decentralisatie op politiek vertrouwen vertoont veel overeenkomst met het effect van politieke decentralisatie. Zoals eerder aangegeven is er vaak overlap te vinden tussen lokale autonomie en lokale democratie. Wat is immers lokale democratie waard als er geen sprake is van lokale autonomie? Op dat moment zijn lokale bestuurders en politici louter uitvoerend orgaan van landelijk beleid. Lokale autonomie gaat wat dat betreft over soevereiniteit. Zodoende moet de vraag worden beantwoord of politiek vertrouwen van burgers stijgt naarmate er meer sprake is van administratieve decentralisatie. Vanwege het idee dat lokale democratie niet veel voorstelt zonder lokale autonomie kan de theoretische verwachting gecreëerd worden dat het effect van lokale autonomie op politiek vertrouwen gelijk loopt met het effect van lokale democratie op politiek vertrouwen. Van een lokale democratie zonder lokale autonomie kan op basis hiervan verwacht worden dat er geen significant effect te vinden valt op politiek vertrouwen.
Op basis van de wetenschappelijke literatuur die bekend is over dit onderwerp kan een theoretische verwachting gecreëerd worden van het effect van decentralisatie op politiek vertrouwen. Die kan als volgt worden weergegeven:
H1. Er bestaat een positief verband tussen de mate van decentralisatie en het politiek vertrouwen van burgers in een democratie.
9 In aanvulling hierop kunnen binnen de deelgebieden die zijn gecreëerd in de theorie, te weten de drie dimensies van decentralisatie, eveneens theoretische verwachtingen worden gecreëerd. Deze kunnen als volgt worden weergegeven:
H2. Er bestaat een positief verband tussen de mate van fiscale decentralisatie en het politiek vertrouwen van burgers in een democratie.
H3. Er bestaat een positief verband tussen de mate van administratieve decentralisatie en het politiek vertrouwen van burgers, mits eveneens sprake is van een bepaalde mate van politieke decentralisatie.
H4. Er bestaat een positief verband tussen de mate van politieke decentralisatie en politiek vertrouwen van burgers, mits eveneens sprake is van een bepaalde mate van administratieve decentralisatie.
3 Data en methoden
Nu een verduidelijking is gegeven van de concepten en de theoretische verwachtingen vanuit de wetenschappelijke literatuur met betrekking tot dit onderzoek, kan een beschrijving gegeven worden van de daadwerkelijke invulling van het onderzoek.
3.1 Presentatie van data en variabelen
Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van meerdere bestaande datasets. In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van deze datasets en van de variabelen die daaruit gebruikt gaan worden.
Voor de afhankelijke variabele ‘politiek vertrouwen’ wordt gebruik gemaakt van de dataset van ronde 5 van het European Social Survey (hierna: ESS) uit 2010. In het algemeen is het ESS een academisch en transnationaal onderzoek waarin onder meer de houdingen, overtuigingen en het gedrag wordt gemeten van diverse populaties in meer dan dertig naties. In het ESS staat zodoende voor elke ronde met een tussenliggende periode van twee jaar informatie over vertrouwen in politieke instituties in Europa. De data is voor een landenvergelijkend onderzoek zeer bruikbaar gezien de bijzondere aandacht voor de eenheid in operationalisatie en concepten. De data wordt verzameld door middel van het houden van interviews onder mensen gekozen door middel van een representatieve steekproef. De data is hierdoor op individueel niveau gemeten. Het totale onderzoek is gehouden onder 52.458 respondenten verdeeld over 27 landen in Europa (inclusief Israël).
Vervolgens kan een beschrijving gegeven worden van de datasets die gebruikt worden bij onafhankelijke variabelen in dit onderzoek. Waar het gaat om de indicatoren van fiscale
10 decentralisatie en administratieve decentralisatie wordt gebruik gemaakt van data van het Internationaal Monetair Fonds (2009) (hierna: IMF), te weten de Government Finance Statistics (hierna: GFS). Deze dataset geeft vanaf 1972 jaarlijks de huidige en historische data voor de financiën en het fiscaal beleid van de leden van het IMF. Belangrijk is dat in deze dataset eveneens rekening is gehouden met de mogelijkheid tot internationale vergelijking van de data. Hierdoor wordt het voor dit onderzoek gemakkelijker om de vergelijking te maken tussen de verscheidene landen in het effect dat decentralisatie heeft op politiek vertrouwen. In de dataset staat informatie over alle leden van het IMF, hetgeen betekent dat er data beschikbaar is over meer dan 150 landen. In dit onderzoek wordt echter de beperking gemaakt tot de geselecteerde Europese landen, waarop later deze paragraaf wordt teruggekomen. Voor de verzameling van de data die het GFS behelst wordt samengewerkt met andere internationale statistiekbureaus als Eurostat, de ECB en de OECD en met de nationale overheden. Door deze financiële data te standaardiseren kan een goede internationale vergelijking gemaakt worden. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van percentages.
Ten slotte wordt voor de indicatoren van de onafhankelijke variabele politieke decentralisatie gebruik gemaakt van een dataset afkomstig van de Wereldbank genaamd Database on Political Institutions (hierna: DPI) van Beck et al. (2009). Ook hier is sprake van een goede database in het kader van vergelijking tussen landen. In deze dataset wordt een meting gedaan over 125 variabelen in alle onafhankelijke landen in de wereld met meer dan honderdduizend inwoners. Dit komt neer op zo’n 180 landen. De nadruk van de dataset ligt op data over het politieke systeem en de electorale regels in de betreffende landen.
3.1.1 Afhankelijke variabele
Voor de afhankelijke variabele in het onderzoek ‘politiek vertrouwen’ wordt de schaal zoals in het ESS (2010) gemaakt is aangehouden. Echter, in het ESS wordt niet expliciet gevraagd naar het politiek vertrouwen dan mensen hebben in het algemeen. In dit onderzoek worden daarom drie geschikte variabelen uit de dataset samengenomen om de variabele politiek vertrouwen zo goed mogelijk te benaderen. Hiervoor wordt een samenvoeging gemaakt van het vertrouwen dat burgers hebben in het nationale parlement, de politici en de politieke partijen in hun land. Er kan de vraag gesteld worden of bijvoorbeeld het politiek vertrouwen van burgers in de regering niet beter aansluit op datgene dat gemeten dient te worden. Volgens onderzoek van Hooghe (2011: 3-4) blijkt echter dat politiek vertrouwen van burgers een eendimensionaal begrip genoemd kan worden. Dit wil zeggen dat er veel overlap bestaat tussen het vertrouwen dat burgers hebben in alle politieke instituties. Er is voor gekozen om
11 het vertrouwen in instituties te bekijken vanuit de conceptualisering van politiek vertrouwen. Gezien er wordt gekeken naar diffuse politieke steun is het niet zinvol om het vertrouwen in een bepaalde regering te bekijken in dit onderzoek. Vertrouwen in instituties geeft een meer algemeen beeld van hoe burgers de democratie waarderen.
In het ESS is voor elk van de instituties is de volgende vraag gesteld: “please tell me on
a score of 0–10 how much you personally trust each of the institutions”. Hierbij geeft 10 aan
dat de respondent volledig vertrouwen heeft in de institutie en 0 dat er totaal geen vertrouwen is in de institutie. Om te bepalen of het gerechtvaardigd is om deze drie variabelen samen te nemen en daar een schaal van politiek vertrouwen van te maken wordt de Cronbach’s Alpha
berekend. In tabel 1 worden de correlaties weergegeven tussen de drie genoemde variabelen uit het ESS die gebruikt worden met daaronder het resultaat van de Cronbach’s Alpha. Een Alpha van 0,7 of hoger wil zeggen dat er inderdaad sprake is van interne consistentie tussen de variabelen. Het gevolg daarvan is dat de drie variabelen samengenomen kunnen worden tot een variabele politiek vertrouwen. Zoals in tabel 1 af te lezen valt is de Cronbach’s Alpha tussen de drie verschillende metingen van vertrouwen in de verschillende instituties 0,920, hetgeen zodoende ruim voldoende is om een schaal te construeren. Gezien het feit dat de data uit het ESS op individueel niveau gemeten zijn moeten de afzonderlijke variabelen voor vertrouwen eerst worden geaggregeerd naar landenniveau. Vervolgens wordt een gemiddelde uitgerekend van het vertrouwen in achtereenvolgens het nationale parlement, de politici en de politieke partijen. Door te kiezen voor een gemiddelde blijft de oorspronkelijke schaal van 0-10 uit het ESS in stand. Later deze paragraaf wordt ingegaan op de specifieke beschrijving van de variabelen.
3.1.2 Onafhankelijke variabelen
Voor de onafhankelijke variabelen wordt zoals eerder is aangegeven gebruik gemaakt van een tweetal datasets. Om te bepalen hoe een meting gemaakt kan worden van decentralisatie worden uit het artikel van Schneider (2003) enkele handvatten gebruikt.
12 Beginnend bij fiscale decentralisatie is het volgens Schneider (2003: 36-37) het beste om te kijken naar inkomsten en uitgaven van subnationale overheden. Beiden geven een goed beeld van de fiscale macht van subnationale overheden. In dit onderzoek wordt gefocust op de subnationale uitgaven. Hiermee raak je enerzijds aan de kern van wat fiscale decentralisatie inhoudt en anderzijds is geen diepe studie in het land nodig om een zinvolle uitspraak te kunnen doen. In dit onderzoek wordt zodoende gebruik gemaakt van het percentage dat aangeeft hoeveel van de totale overheidsuitgaven in een land wordt uitgegeven door subnationale overheden. Dit is een goede indicator om te kunnen kijken naar de fiscale macht van de lokale overheden
Om in het kader van de operationalisatie van administratieve decentralisatie een zo goed mogelijke meting te maken van administratieve decentralisatie moet data gevonden worden die aangeeft hoe autonoom een lokale overheid is ten opzichte van de centrale overheid. Volgens Schneider (2003: 38-39) kan in dit geval gebruik gemaakt worden van cijfers die aangeven hoeveel controle lokale overheden hebben over hun inkomsten. Hiervoor kan gekeken worden naar de belastingen die lokaal worden gegenereerd. Schneider (2003: 39) stelt dat belastingen de vorm van inkomsten voor lokale overheden zijn waarover de meeste controle uitgeoefend kan worden. Zodoende wordt voor administratieve decentralisatie data gebruikt die een percentage geeft van de hoeveelheid van de totale inkomsten van subnationale overheden daadwerkelijk subnationaal worden gegenereerd. Dit is een goede indicator van de autonomie die de lagere overheden hebben over hun inkomsten.
Dan is het ten slotte voor de operationalisatie van politieke decentralisatie zaak om een indicator te vinden die een weergave geeft van de mate van importantie van lokale issues, en vooral in welke mate deze lokaal worden aangepakt. Volgens Schneider (2003: 40) is het bestaan van verkiezingen op lokaal niveau een belangrijke indicator. Op het moment dat op lokaal niveau gekozen kan worden voor de bestuurders geeft dat aan dat burgers op lokaal niveau een andere stem hebben dan op het niveau van de centrale overheid. Hiermee wordt duidelijk of lokale problemen op lokaal niveau worden opgelost en of burgers zich daar ook lokaal in kunnen mengen. Hierdoor is dit een goede indicator voor politieke decentralisatie Zodoende wordt in dit onderzoek gebruikt gemaakt van informatie over verkiezingen op gemeentelijk niveau in de onderzochte landen. Een 0 als resultaat wil zeggen dat in het desbetreffende land geen verkiezingen op lokaal niveau gehouden worden. Dit komt de landen in dit onderzoek niet voor. Er is daarom voor gekozen om de data afkomstig uit de bestaande dataset te hercoderen. Er wordt een 0 te geven aan landen waarin de wetgevende macht wel en de uitvoerende macht niet wordt gekozen op lokaal niveau. Een 1 wordt
13 gegeven aan landen waarin zowel de wetgevende als de uitvoerende macht lokaal worden verkozen.
3.1.3 Controlevariabelen
In het onderzoek worden eveneens controlevariabelen toegevoegd. Op deze manier wordt rekening gehouden met mogelijke andere verklaringen of effecten voor de uitkomst van de invloed van decentralisatie op de afhankelijke variabele politiek vertrouwen. Net als de onafhankelijke variabelen zijn de controlevariabelen verzameld in het jaar 2009. Dit zorgt voor een goede aansluiting op de indicator politiek vertrouwen die afkomstig is uit 2010.
Op basis van de theorie is gekozen om twee controlevariabelen toe te voegen. In het onderzoek wordt enerzijds gekeken naar de daadwerkelijke prestaties van de overheid. Dit sluit aan bij de fiscale vorm van decentralisatie. Anderzijds bevat het onderzoek eveneens een deel perceptie van burgers over de prestaties van de overheid. Deze sluit theoretisch gezien beter aan bij de administratieve en politieke decentralisatie.
Ten eerste wordt zodoende gecontroleerd voor de objectieve prestaties van de overheid als het gaat om de invloed op politiek vertrouwen. Door te kijken naar het GDP per capita kan worden bepaald of de overheid economisch gezien goed presteert. De economie kan worden gezien als goede indicator van hoe de overheid in het algemeen presteert. In de gebruikte indicator voor deze controlevariabele wordt rekening gehouden met de koopkracht. Op het moment dat een land een hoog GDP heeft in vergelijking met andere landen, maar een nog hoger prijspeil kan dit een sterk vertekend beeld geven in de verhoudingen onderling. In data afkomstig van de Wereldbank (2009a) wordt dit voor koopkracht gecorrigeerde GDP per capita gegeven voor alle landen in de wereld in US Dollars op dat moment. Dit zorgt voor goede mogelijkheden met betrekking tot vergelijking tussen de landen.
Ten tweede wordt gecontroleerd voor de subjectieve prestaties van de overheid. Hierbij is het belangrijk om te kijken naar de perceptie van burgers als het gaat om de effectiviteit van de overheid. Hier is eveneens data over beschikbaar via de Wereldbank (2009b). In deze informatie wordt een cijfer berekend over de perceptie van burgers als het gaat om de kwaliteit van de overheidsdiensten, de kwaliteit van het beleid dat wordt gevoerd door de overheid etc. Belangrijk is hierbij dus dat het gaat om perceptie. Op deze manier wordt in het onderzoek gecontroleerd voor de tweeledige effectiviteit van de overheid (objectief en subjectief). Het zou kunnen dat het effect van decentralisatie op politiek vertrouwen vertekend wordt door het feit dat de overheid gewoon goed presteert, of dat burgers denken dat dat het geval is.
14
3.2 Beschrijving van de data
In deze deelparagraaf wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste kenmerken van de data die worden gebruikt in het onderzoek. In het onderzoek wordt uiteindelijk een analyse gemaakt van 19 landen. De selectie geschiedt ten eerste op basis van het feit dat er sprake moet zijn van Europese landen (Israël inbegrepen). Hiervoor kan gemakkelijk de dataset van het ESS (2010) worden aangehouden. Vervolgens is, als het gaat om de onafhankelijke variabelen die gebruikt worden, in sommige gevallen sprake van missing data. Op basis van deze data is de oorspronkelijke lijst van 27 landen teruggebracht naar 19. Hierdoor is geen sprake van missing data in de dataset. Gezien het feit dat in het ESS enquête is gedaan onder in totaal 52.458 respondenten is het onvermijdelijk dat daar missing values te vinden zijn. Er is voor gekozen om deze waarden te verwijderen uit de dataset alvorens deze is geaggregeerd naar landenniveau. De antwoorden ‘refusal’, ‘don’t know’ en ‘no answer’ zijn in het ESS aangemerkt met de waarden 77, 88, 99. Op het moment dat deze waarden in de data blijven, zou dit zodoende een enorm vertekend beeld hebben gegeven. Daarnaast is het theoretisch gezien niet interessant om deze antwoorden te betrekken in het onderzoek. Een weigering tot het geven van een antwoord door een respondent draagt niets bij aan het onderzoek.
Figuur 1 geeft een grafische weergave van het niveau van politiek vertrouwen in de in het onderzoek opgenomen landen. Zoals duidelijk wordt in het figuur is Zweden in 2010 het land met het meeste politiek vertrouwen, 5,49 op een schaal van 10 welteverstaan. Griekenland is het land met het minste politiek vertrouwen (1,59). In de appendix is een tabel weergegeven met de belangrijkste beschrijvende statistische kenmerken van de afhankelijke,
15 de onafhankelijke en de controlevariabelen. Voor de onafhankelijke variabelen geldt dat in Zwitserland het meest wordt uitgegeven door subnationale overheden ten opzichte van de centrale overheid (51,10%). In Cyprus is dit het minst met 3,66%. Verder wordt in Israël het relatief gezien het grootste bedrag aan belastingen gegenereerd door lokale overheden, te weten 41,30%. In Zweden is dit het minst met 1,70%. In de appendix wordt voor de onafhankelijke variabelen op grafische wijze de rangschikking weergegeven. Daarbij is eveneens gekeken naar uitschieters met betrekking tot de data die kan zorgen voor een vertekend beeld in de resultaten. Louter bij de indicator van administratieve decentralisatie zijn outliers te ontdekken. Hiervoor is een boxplot gemaakt (zie syntax) waarin de twee hoogste waarden te ver buiten de data vallen. De analyses zijn gedaan met en zonder deze waarden en er kan op basis hiervan worden gezegd dat deze waarden de resultaten erg vertekenen. Deze waarden worden zodoende buiten de data gelaten. Het gaat om de waarden van politieke decentralisatie van Frankrijk en Israël. Voor politieke decentralisatie is hierdoor onderzoek gedaan op basis van 17 landen.
In dit onderzoek wordt als onderzoeksmethode gebruik gemaakt van meervoudige regressie. Met deze methode wordt gekeken naar de invloed van de onafhankelijke variabelen fiscale decentralisatie, administratieve decentralisatie en politieke decentralisatie op de afhankelijke variabele politiek vertrouwen. In de meervoudige regressie kan dus eveneens gecontroleerd worden met variabelen die iets zeggen over de subjectieve en objectieve prestaties van de overheid.
4. Resultaten
In deze paragraaf worden de resultaten besproken van het onderzoek. Ten eerste wordt een bespreking gegeven van de belangrijkste verbanden tussen de variabelen. Vervolgens wordt een meervoudige regressie uitgevoerd, waarbij getracht wordt een antwoord te vinden op de vraag in hoeverre een democratie met hoge mate van decentralisatie zorgt voor een hoge mate van politiek vertrouwen. Hiervoor wordt per deelgebied van decentralisatie een bespreking gemaakt van de resultaten die per deel naar voren komen. Op deze manier kunnen de deelhypothesen aangenomen of verworpen worden. Tot slot wordt met behulp van deze afzonderlijke resultaten gekeken naar de hoofdhypothese in het onderzoek. Dit maakt het mogelijk om uiteindelijk een conclusie te trekken ten aanzien van de onderzoeksvraag.
16
4.1 Verbanden variabelen
In deze paragraaf wordt een korte weergave gegeven van de verbanden tussen de afhankelijke variabele en de onafhankelijke variabelen. Hierbij wordt voor de indicatoren voor fiscale en administratieve decentralisatie gebruik gemaakt van Pearson’s correlatiecoëfficiënt. Dit geldt eveneens voor de controlevariabelen. Voor de indicator voor politieke decentralisatie wordt een Independent Samples T-Test gedaan.
Ten eerste wordt gekeken naar de correlatie tussen fiscale decentralisatie en politiek vertrouwen. Op basis van de theorie kan worden verwacht dat er een positief verband bestaat tussen deze twee variabelen. Als een subnationale overheid relatief veel geld uitgeeft ten opzichte van de totale uitgaven van de overheid zou het politiek vertrouwen op basis van de theorie hoger moeten liggen. Uit de berekende correlatiecoëfficiënt voor politiek vertrouwen en de indicator voor fiscale decentralisatie blijkt deze theoretische verwachting grotendeels uit te komen. Het verband tussen de twee variabelen is een significante 0,684**. Er kan zodoende gezegd worden dat er een redelijk sterk positief verband bestaat tussen de variabelen. In de appendix is een scatterplot weergegeven waarin het verband op een grafische manier kan worden gezien. De lijn die getrokken is door de puntenwolk laat zien dat er een mooi positief verband kan worden ontdekt.
Ten tweede wordt gekeken naar de correlatie tussen administratieve decentralisatie en politiek vertrouwen. Ook in dit geval kan op basis van de theorie gezegd worden dat de verwachting bestaat dat er een positief verband bestaat tussen deze twee variabelen. Voor administratieve decentralisatie wordt gekeken naar de hoeveelheid belastingen ten opzichte van de totale inkomsten er wordt gegenereerd door de subnationale overheden in procenten. De correlatiecoëfficiënt laat een negatief verband zien van -0,444. Dit komt zodoende niet overeen met de theoretische verwachting. Het negatieve verband is redelijk te noemen, hetgeen inhoudt dat politiek vertrouwen afneemt in het geval dat de administratieve decentralisatie toeneemt. Echter, de coëfficiënt is met een significantie van 0,074 (net) niet significant. Hierdoor kan feitelijk geen uitspraak worden gedaan over de correlatie tussen de variabelen. De scatterplot in de appendix laat duidelijk zien dat de puntenwolk niet erg consistent is.
Dan wordt gekeken naar het verband tussen politiek vertrouwen en de verkiezingen op lokaal niveau. Aangezien deze indicator voor politieke decentralisatie bivariaat is wordt gebruik gemaakt van een Independent Samples T-Test. Op deze manier kan worden gekeken naar of het gemiddelde van de afhankelijke variabele politiek vertrouwen tussen twee groepen (waarde 0 of 1 op de mate van politieke decentralisatie) significant verschilt. Vanuit de
17 Levene’s test kan met een significantie van 0,267 worden geconcludeerd dat er gelijkheid in de varianties bestaat. Vervolgens kan bij de t-test voor de gelijkheid van gemiddelde worden bepaald dat eveneens statistisch gezien geen verschil kan worden aangegeven tussen de gemiddelde van groep 1 en groep 2. Zodoende moet de conclusie getrokken worden dat er op basis van deze test geen duidelijk verband aan te geven is tussen de politiek vertrouwen en politieke decentralisatie.
In het kader van multicollineariteit is het tot slot goed om te kijken naar de correlaties tussen de onafhankelijke variabelen. Op het moment dat een significante correlatie van hoger dan 0,8 bestaat tussen twee onafhankelijke variabelen is het lastig om te bepalen welke variabele precies invloed uitoefent op de afhankelijke variabelen. Hierbij zijn eveneens de twee controlevariabelen meegenomen. Kort gezegd worden er geen te hoge onderlinge correlaties gevonden tussen de onafhankelijke variabelen. De controlevariabelen correleren significant met 0,742. Dat is een redelijk sterke correlatie, maar niet te sterk om niet beide variabelen in de meervoudige regressie toe te kunnen voegen.
Nu de belangrijkste verbanden tussen de variabelen in het onderzoek zijn weergegeven kan worden overgegaan tot het doen van een meervoudige regressie. Per deelgebied van decentralisatie wordt hierna een analyse gedaan.
4.2 Meervoudige regressie
In dit deel van het onderzoek worden de resultaten gegeven van de meervoudige regressieanalyse ten aanzien van het verband tussen politiek vertrouwen en decentralisatie. Voordat een start wordt gemaakt met deze meervoudige regressie worden de belangrijkste elementen uit de meervoudige regressie beschreven. De meervoudige (lineaire) regressie sluit wat betreft statistiek aan bij de correlatie. Echter, er wordt gebruikt gemaakt van een andere theorie, waarbij wordt getracht een (lineaire) lijn te vinden die het best aansluit bij de puntenwolk (zie appendix). Deze lijn krijgt uiteindelijk in de standaardnotatie de volgende vorm: Y= a + b1 X1 + b2 X2 + ... + bn Xn. In de output wordt allereerst gekeken naar in hoeverre het model de afhankelijke variabele verklaart. Hiervoor wordt in de meervoudige regressie gebruik gemaakt van de R2. Deze waarde geeft aan hoeveel van de variantie van de afhankelijke variabele verklaard is door het model. In de meervoudige regressie wordt gekeken naar de aangepaste R2. Door deze laatste wordt rekening gehouden met de onafhankelijke variabelen die daadwerkelijk iets toevoegen aan de verklaarde variantie van de afhankelijke variabele. Dan wordt gekeken naar de coëfficiënten die uiteindelijk de lijn zoals
18 hierboven weergegeven is gaat invullen. De B in het model staat voor deze coëfficiënten. Voor elk van de in het model toegevoegde variabelen wordt deze (ongestandaardiseerde) B gegeven. Op deze manier krijgen we een constante (of intercept) te zien. Dit is het snijpunt van de lijn met de y-as. Verder krijgen we de B’s van de onafhankelijke variabelen (b1, b2 etc.). Met de gestandaardiseerde coëfficiënten, de Bèta, kan vervolgens een interpretatie worden gegeven van de sterkte van het effect. Door de standaardisering van dit coëfficiënt wordt rekening gehouden met het vaak optredende verschil in waarden van de variabelen. Tot slot moet bij al deze punten worden gekeken naar de overschrijdingskans of significantie. De significantie van de T-toets die gedaan wordt bij de coëfficiënten geeft aan of statistisch gezien de gevonden resultaten en verbanden eveneens in de populatie bestaan. Dit is uiteindelijk dat wat je wilt weten in een onderzoek. De significantie van de F-toets die eveneens automatisch wordt uitgevoerd bij meervoudige regressie zegt iets over de significantie van de eerder genoemde (adjusted) R2.
4.2.1 Fiscale decentralisatie
In deze deelparagraaf wordt gekeken naar de eerste deelhypothese van dit onderzoek. Dit houdt in dat er via meervoudige regressie wordt gekeken naar het effect van fiscale decentralisatie op politiek vertrouwen van burgers. In tabel 2 worden hiervan de resultaten weergegeven. Ten aanzien van multicollineariteit is het goed om voor de daadwerkelijke analyse daarover een opmerking te maken. Uit de analyse van de tollerance en de variance
inflation factor (Hierna: VIF) blijkt dat de waarden van deze methoden binnen de acceptabele
grenzen voor multicollineariteit vallen. Vanuit theoretisch perspectief was verwacht dat er mogelijk onaanvaardbare correlatie bestond tussen het GDP per capita en de perceptie van burgers voor de effectiviteit van de overheid. Met tollerancewaarden van 0,450 en 0,361 en VIF waarden van 2,223 en 2,769 blijkt deze verwachting niet uit te komen. Het is zodoende
19 toegestaan beide controlevariabelen te gebruiken.
In model 1 van tabel 2 wordt via een enkelvoudige regressie het bivariate effect van fiscale decentralisatie op politiek vertrouwen bepaald. We zien dat er in ieder geval sprake is van een significant effect met een coëfficiënt van 0,058 op politiek vertrouwen. Daarnaast is sprake van een significante constante van 2,280. Dit geeft aan dat elk stapje omhoog in fiscale decentralisatie (met als indicator subnationale overheidsuitgaven ten opzichte van de totale overheidsuitgaven in een land in procenten) zorgt voor een toename van 0,058 in politiek vertrouwen. Op het eerste gezicht lijkt dit een klein effect. Echter, als bedacht wordt dat de waarden van fiscale decentralisatie variëren met een minimum van 3,66 en een maximum van 51,10 is dit een vrij grote spreiding. De spreiding bij politiek vertrouwen is 1,59 tot 5,49, hetgeen duidelijk een stuk lager is. Een effect van 0,058 is dan ook redelijk te noemen. Dit kan eveneens gezien worden in de bèta. Bij enkelvoudige regressie is deze gelijk aan het correlatiecoëfficiënt. Eerder in het onderzoek is reeds geconcludeerd dat er met de correlatie van 0,684 sprake is van een redelijk sterk positief verband.
Na de enkelvoudige regressie van model 1 uit tabel 2 is het zinvol om te kijken naar model 2 uit dezelfde tabel. Hierin zijn de twee controlevariabelen toegevoegd om te kijken of er mogelijk sprake is van mediërende variabelen of schijnverbanden. In model 2 zijn de nodige veranderingen waar te nemen na het toevoegen van deze variabelen. Allereerst is er sprake van een significante R2 van 0,824. De verklaarde variantie stijgt met het toevoegen van de controlevariabelen aanzienlijk. Vervolgens kan worden gezegd dat het bivariate effect van fiscale decentralisatie op politiek vertrouwen meer dan de helft kleiner wordt en daarbij eveneens niet meer significant is. Bij de controlevariabele die de perceptie van burgers ten aanzien van de effectiviteit van de overheid weergeeft komt echter wel een groot en significant effect naar voren. Met een gestandaardiseerde Bèta van 0,585 ten opzichte van de Bèta’s heeft deze controlevariabele een groot effect op politiek vertrouwen. De controlevariabele GDP per capita heeft geen significant effect op politiek vertrouwen.
Dan is het vervolgens de vraag wat het betekent dat het effect van fiscale decentralisatie op politiek vertrouwen wegvalt op het moment dat de controlevariabele perceptie van burgers van de effectiviteit van de overheid wordt toegevoegd. Door het verdwijnen van het bivariate effect van fiscale decentralisatie op politiek vertrouwen ontstaat er zodoende mogelijk een mediërend verband, waarbij een hogere mate van fiscale decentralisatie een positieve invloed heeft op deze perceptie van burgers en dat deze perceptie op zijn beurt politiek vertrouwen positief beïnvloedt. Gezien de redelijk sterke positieve correlatie tussen fiscale decentralisatie, perceptie en politiek vertrouwen (respectievelijk 0,592**, 0,684**, 0,891**), is deze situatie
20 niet ondenkbaar. Theoretisch gezien is het mogelijk dat het verband (deels) mediërend verloopt. In een land met hoge mate van fiscale decentralisatie is het theoretisch aannemelijk dat de perceptie over de effectiviteit van overheid eveneens hoog is. De verdwijning van het bivariate effect van fiscale decentralisatie op politiek vertrouwen na toevoeging van de controlevariabele perceptie kan er statistisch gezien op wijzen dat er inderdaad een mediërend effect bestaat (model 2 tabel 2).
De hypothese aangaande dit deelgebied van decentralisatie is dat er een positief verband bestaat tussen fiscale decentralisatie en politiek vertrouwen. Uit de resultaten is gebleken dat dit niet geldt. Bij het toevoegen van de controlevariabele ‘perceptie van burgers op de effectiviteit van de overheid’ verdwijnt het bivariate effect. De hypothese moet op basis van deze resultaten daarom worden verworpen.
4.2.2 Administratieve en politieke decentralisatie
Vervolgens wordt een analyse gemaakt van de administratieve en politieke decentralisatie en de invloed daarvan op politiek vertrouwen. Deze twee onafhankelijke variabelen worden in een paragraaf onderzocht. Op basis van de theorie is het niet logisch te noemen om een al te groot onderscheid te maken tussen administratieve en politieke decentralisatie. Er moet sprake zijn van politieke decentralisatie wil administratieve decentralisatie een invloed uitoefenen op politiek vertrouwen en andersom. Het effect zou theoretisch gezien weg moeten vallen op het moment dat een van beide voorwaarden ontbreekt.
Voor de volledigheid wordt het bivariate effect van zowel politieke als administratieve decentralisatie weergegeven in tabel 3. Zoals direct te zien is kan bij geen van beide vormen van decentralisatie een significant effect worden gevonden. Zowel de R2 uit beide modellen als de coëfficiënten zijn niet significant. Er kan hiermee bijna al geconcludeerd worden dat in dit onderzoek geen statistisch significante relatie gevonden wordt tussen politiek vertrouwen
21 en administratieve en politieke decentralisatie. Daarnaast wordt in de theorie aangaande politieke en administratieve decentralisatie gesuggereerd dat er sprake moet zijn van een versterking van het effect op het moment dat aan beide voorwaarden wordt voldaan. Wat is politieke decentralisatie immers waard in het geval dat er geen sprake is van autonomie op lokaal niveau (administratieve decentralisatie) en andersom. Daarom is eveneens een regressie gedaan met het interactie-effect van politieke decentralisatie en administratieve decentralisatie (zie appendix). De resultaten leveren verre van significante waarden op bij alle coëfficiënten en de R2. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de enorme onderlinge correlatie tussen de administratieve decentralisatie en het interactie-effect. Immers, politieke decentralisatie is gecodeerd met waarden 0 & 1. Bij vermenigvuldiging van politieke en administratieve decentralisatie ontstaan dezelfde waarden voor het interactie-effect als voor administratieve decentralisatie. Hierdoor ontstaat enorme (nagenoeg volledige) multicollineariteit tussen deze variabelen.
Vervolgens wordt, ondanks het ontbreken van bivariate effecten van politieke en administratieve decentralisatie een meervoudige regressie gemaakt waarbij de controlevariabelen toegevoegd worden (model 2 tabel 4). Het interactie-effect wordt op basis van de analyse uit model 1 weggelaten. In plaats daarvan worden, in het kader van goede vergelijking tussen de modellen in model 1, de variabelen van politieke en administratieve decentralisatie samen getest. Allereerst kan gezegd worden dat met het verwijderen van het interactie-effect uit de modellen de waarden voor multicollineariteit een acceptabel niveau hebben. Dit vormt nu zodoende geen probleem meer in de analyse. Echter, model 1 laat voor zowel politieke als administratieve decentralisatie geen statistisch significante coëfficiënten zien. De intercept van 5,019 is wel significant. Ook de R2 in het model laat geen significante waarde zien. Daarbij zou een waarde van 0,115 ook geen grote verklarende kracht van het model betekenen. Als vervolgens wordt gekeken naar model 2 uit tabel 4 zien we met
22 betrekking tot deze R2 een behoorlijke verandering door toevoeging van de controlevariabelen. Met een significante waarde van 0,794 krijgt het model ineens een behoorlijke verklarende kracht. Als vervolgens wordt gekeken naar de oorzaak van deze verandering kan wederom de controlevariabele perceptie van de effectiviteit van de overheid worden aangemerkt als oorzaak. De controlevariabelen zorgen voor een daling van de effecten van administratieve en politiek decentralisatie op politiek vertrouwen (naast de insignificantie). Ook de controlevariabele GDP per capita blijkt geen significant effect op politiek vertrouwen te hebben. Het model blijkt (net als bij fiscale decentralisatie) een grote verandering te ondergaan bij toevoeging van de perceptie van de effectiviteit van burgers. Verschil met fiscale decentralisatie is dat bij politieke en administratieve decentralisatie al geen bivariaat effect gevonden werd (dit was bij fiscale decentralisatie wel het geval). Op basis van deze resultaten moet worden geconcludeerd dat de hypothese (H3 & H4) dat politieke en administratieve decentralisatie een positief verband zouden laten zien met politiek vertrouwen moeten worden verworpen.
4.3 Decentralisatie en politiek vertrouwen
Tot slot kan met de resultaten van de afzonderlijke deelhypothesen een conclusie worden getrokken met betrekking tot de hoofdhypothese van dit onderzoek. Deze hypothese luidde dat er een positief verband zou bestaan tussen decentralisatie in een democratie en het politiek vertrouwen onder burgers. Op basis van alle deelresultaten in dit onderzoek kan worden gezegd dat er geen sprake is van zo een verband. Er is louter een bivariaat effect te ontdekken van fiscale decentralisatie op politiek vertrouwen. Echter, met de toevoeging van controlevariabelen aan het onderzoek verandert dit effect. Er kan mogelijk worden gezegd dat er sprake is van een mediërend effect met de perceptie die burgers hebben van de effectiviteit van de overheid. In een land met hoge fiscale decentralisatie hebben burgers mogelijk een betere perceptie van deze effectiviteit. Theoretisch gezien kan deze bevinding standhouden. Evenwel moet op basis van de resultaten worden gezegd dat geen verband is gevonden tussen decentralisatie en politiek vertrouwen. De hoofdhypothese (H1) moet zodoende worden verworpen.
5. Conclusie en discussie
In deze paragraaf wordt een conclusie getrokken met betrekking tot dit onderzoek. Allereerst worden de belangrijkste resultaten van het onderzoek kort herhaald. Vervolgens kan een antwoord worden geformuleerd op de onderzoeksvraag. Verder wordt in de conclusie
23 ingegaan op de generalisatie, implicatie en ook de beperkingen van dit onderzoek. Op basis hiervan kunnen mogelijk beleidsaanbevelingen en voorstellen voor vervolgonderzoek gedaan worden.
5.1 Resultaten en onderzoeksvraag
In dit onderzoek is een onderzoek gedaan naar de invloed van decentralisatie op politiek vertrouwen. Er is getracht een antwoord te geven op de vraag: in hoeverre zorgt een
democratie met een hoge mate van decentralisatie voor een hoger politiek vertrouwen?
Hierbij is via drie deelgebieden gekeken naar deze invloed, te weten fiscale, administratieve en politieke decentralisatie.
Als een korte bespreking wordt gemaakt van de resultaten zien we dat er bij fiscale decentralisatie een mogelijk mediërend effect gevonden is. Allereerst is sprake van een bivariaat effect van deze fiscale decentralisatie op politiek vertrouwen. Dit effect verdwijnt echter na toevoeging van de controlevariabelen ‘perceptie van burgers over de effectiviteit van de overheid’ en ‘GDP per capita in PPP’. De eerste van deze variabelen (de perceptie) is verantwoordelijk voor het verdwijnen van het effect. Op basis van de onderlinge correlaties kan mogelijk worden beweerd dat er sprake is van een mediërend effect. Dit kan louter gebeuren op basis van theorie. Het is mogelijk dat in landen waar een hoge mate van fiscale decentralisatie is, eveneens burgers een positief beeld hebben van de effectiviteit van hun overheid. Zo kan politiek vertrouwen door deze twee componenten worden beïnvloed. Op basis van de resultaten moest de deelhypothese (H2) echter worden verworpen. Er is geen direct positief effect te vinden van fiscale decentralisatie op politiek vertrouwen. In de resultaten van de meervoudige regressie van de andere twee dimensies van decentralisatie zijn geen significante resultaten gevonden. Kort gezegd kunnen hiermee de deelhypothesen H3 & H4 eveneens worden verworpen.
Dan kan vervolgens met deze resultaten een antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag van het onderzoek. Op basis van de hiervoor samengevatte resultaten kan worden geconcludeerd dat een democratie met een hoge mate van decentralisatie niet zorgt voor een hoger politiek vertrouwen onder burgers. De tegenovergestelde relatie kan eveneens niet worden bevestigd gezien de insignificantie van de resultaten in dit onderzoek.
Als vervolgens wordt ingegaan op de generalisatie en implicatie van dit onderzoek moet worden gezegd dat er door de insignificante resultaten in het onderzoek beperkt sprake kan zijn van generalisatie. Uit dit onderzoek blijkt feitelijk geen relatie te bestaan tussen decentralisatie en politiek vertrouwen. Hiermee worden de consequenties die dit onderzoek
24 met zich meebrengt eveneens klein. Mogelijk kan worden gezegd dat fiscale decentralisatie via een positief verband op de perceptie die burgers hebben van de effectiviteit van hun overheid een positieve invloed kan hebben op politiek vertrouwen.
5.2 Beperkingen en vervolgonderzoek
Mogelijkerwijs kan de generalisatie en implicatie van dit onderzoek meer waarde krijgen op het moment dat er kritisch gekeken wordt naar de beperkingen van het onderzoek. Ook eventueel vervolgonderzoek kan een bijdrage leveren aan dit geheel.
Allereerst wordt ingegaan op de beperkingen van het onderzoek. De conceptualisering en operationalisering van de verscheidene variabelen zijn in dit onderzoek gebaseerd op algemeen in de maatschappij en wetenschap aanvaarde principes. Voorbeelden zijn het artikel van Schneider (2003) over deze zaken en de Wereldbank. In deze onderzoeken naar decentralisatie worden eveneens deze conceptualiseringen en operationaliseringen gebruikt. Er kan zodoende uit worden gegaan van een valide onderzoek. Met deze indicatoren is datgene gemeten dat gemeten had moeten worden. Daarbij is in dit onderzoek eveneens gebruik gemaakt van data van gerenommeerde onderzoeksbureaus als bijvoorbeeld de Wereldbank en het ESS. Zodoende kan eveneens worden beweerd dat er sprake is van betrouwbare metingen.
Echter, op het punt van politieke decentralisatie, waarbij is gekeken naar de verkiezingen op lokaal niveau, kan wellicht een uitgebreidere indicator worden gevonden in vervolgonderzoek. Politiek decentralisatie gaat, zoals in het theoretisch kader is aangegeven, over de mogelijkheid om hun politieke belangen te articuleren, mobiliseren, aggregeren en de kansen om te participeren. Wellicht kan gezegd worden dat, volgens de definities van Schneider (2003) en de Wereldbank, hierbij louter te kijken naar verkiezingen op lokaal niveau te smal is. Een daarbij aansluitende beperking in het onderzoek huist in de keuze voor de landen. Er is een analyse gedaan over een negentiental Europese landen. Dit kan vooral in de data van politieke decentralisatie problemen hebben opgeleverd. In veruit de meeste Europese landen die in het onderzoek zijn meegenomen was sprake van zowel een gekozen wetgevende als een gekozen uitvoerende macht. Hierdoor kan het zijn dat er te weinig verschillen tussen de landen bekend waren om een zinvol onderzoek te doen. Zo kan gelijk een koppeling gemaakt worden met vervolgonderzoek. In een mogelijk vervolgonderzoek moet wellicht de analyse worden gemaakt over landen over de hele wereld. Het is aannemelijk dat in de wereld meer variatie is op dit gebied waardoor een betere analyse van politiek vertrouwen gemaakt kan worden. Mogelijk levert dit (in combinatie met een beter
25 indicator) andere resultaten op. Daarnaast had het voor landenvergelijkend onderzoek waarschijnlijk per definitie beter geweest om een grotere groep landen te analyseren. Dit kan daarmee eveneens een effect hebben op de generaliseerbaarheid (naar landen over de gehele wereld).
Vervolgens kan nog kritisch worden gekeken naar de afhankelijke variabele in het onderzoek. Politiek vertrouwen in dit onderzoek is gericht op het institutionele vertrouwen van burgers. Het kan zijn dat de invloed van decentralisatie groter is op het specifieke vertrouwen van burgers. In vervolgonderzoek kan hier wellicht rekening mee worden gehouden.
Een andere mogelijke beperking in dit onderzoek is het gebruik van de controlevariabelen. In dit onderzoek is op basis van de theorie vooral aangesloten bij het idee dat decentralisatie een effect zou hebben op zowel het idee van burgers dat de overheid effectiever wordt als de daadwerkelijke (verbetering) van effectiviteit. Mogelijkerwijs is dit te beperkt gedacht en zijn er meer effecten denkbaar die de resultaten kunnen beïnvloeden. Dit kan eveneens wellicht in een vervolgonderzoek worden meegenomen.
In het kader van de belangrijkste bevinding uit dit onderzoek, de mogelijke mediërende relatie tussen fiscale decentralisatie, perceptie en politiek vertrouwen, kan hier eveneens meer onderzoek naar gedaan worden. Er zou met behulp van meervoudige regressie een beter beeld gecreëerd kunnen worden van of deze relatie daadwerkelijk bestaat.
5.3 Beleidsaanbevelingen
Op basis van dit onderzoek is er weinig te zeggen op het gebied van beleidsaanbevelingen. Mogelijkerwijs kan dit wel gebeuren als de vervolgonderzoeken uit de vorige deelparagraaf worden gedaan. In dat geval kan iets gezegd worden over de wenselijkheid van decentralisatie voor het vertrouwen in de politiek van burgers. Het belangrijkst hierin is waarschijnlijk de fiscale decentralisatie. In dit onderzoek zijn mogelijke handvatten ontstaan voor vervolgonderzoek hiernaar. Als meer kennis is vergaard over de invloed van fiscale decentralisatie kan wel iets worden gezegd over het beleid. Hiervoor kan een terugkoppeling worden gemaakt naar het beleid van fiscale decentralisatie van het Nederlandse kabinet. Op basis van mogelijk vervolgonderzoek kan hierover worden beweerd dat deze fiscale decentralisatie een positief effect kan hebben op het politiek vertrouwen in Nederland. Deze uitspraak is echter grotendeels gebaseerd op speculatie naar vervolgonderzoek.
26
Appendix
27 Verbanden
28 Meervoudige regressietabel met interactie-effect
29
Syntax
Tabel 1 Interne Correlaties en Cronbach’s Alpha RELIABILITY
/VARIABLES=trstprl trstplt trstprt /SCALE('ALL VARIABLES') ALL /MODEL=ALPHA
/STATISTICS=CORR.
Boxplot aangaande outliers administratieve decentralisatie EXAMINE VARIABLES=taxoftot /COMPARE VARIABLE /PLOT=BOXPLOT /STATISTICS=NONE /NOTOTAL /MISSING=LISTWISE.
Tabel Beschrijvende statistische kenmerken appendix
DESCRIPTIVES VARIABLES=subexp taxoftot municipal GovEffect GDP PolVert /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX.
Frequentietabel verkiezingen gemeenteniveau
FREQUENCIES VARIABLES=municipal PolVert /ORDER=ANALYSIS.
Correlatiecoëfficiënten hoofdvariabelen
DATASET ACTIVATE DataSet1. CORRELATIONS
/VARIABLES=subexp taxoftot municipal PolVert /PRINT=TWOTAIL NOSIG
/MISSING=PAIRWISE.
Scatterplots
GRAPH
/SCATTERPLOT(BIVAR)=subexp WITH PolVert /MISSING=LISTWISE.
GRAPH
/SCATTERPLOT(BIVAR)=taxoftot WITH PolVert /MISSING=LISTWISE.
30 Independent Samples T-Test politiek vertrouwen en politieke decentralisatie
T-TEST GROUPS=municipal(0 1) /MISSING=ANALYSIS
/VARIABLES=PolVert /CRITERIA=CI(.95).
Onderlinge correlaties tussen onafhankelijke variabelen
CORRELATIONS
/VARIABLES=taxoftot subexp GovEffect GDP /PRINT=TWOTAIL NOSIG
/MISSING=PAIRWISE.
Meervoudige regressie fiscale decentralisatie
REGRESSION
/MISSING LISTWISE
/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)
/NOORIGIN
/DEPENDENT PolVert /METHOD=ENTER subexp
/METHOD=ENTER GDP GovEffect.
Bivariaat effect administratieve decentralisatie op politiek vertrouwen
REGRESSION
/MISSING LISTWISE
/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)
/NOORIGIN
/DEPENDENT PolVert /METHOD=ENTER taxoftot.
Bivariaat effect politieke decentralisatie op politiek vertrouwen
REGRESSION
/MISSING LISTWISE
/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)
/NOORIGIN
/DEPENDENT PolVert
31 Meervoudige regressie met interactie-effect
REGRESSION
/MISSING LISTWISE
/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)
/NOORIGIN
/DEPENDENT PolVert
/METHOD=ENTER municipal taxoftot Taxmun.
Meervoudige regressie met controlevariabelen
REGRESSION
/MISSING LISTWISE
/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)
/NOORIGIN
/DEPENDENT PolVert
/METHOD=ENTER municipal taxoftot /METHOD=ENTER GDP GovEffect.
32
Literatuurlijst
Beck, T., Clarke, G., Groff, A., Keefer, P., Walsh, P., 2009. New Tools and New Tests in Comparative Political Economy: The Database of Political Institutions. World Bank
Economic Review 15, 65–176
Easton, D. (1975). A Re-Assessment of the Concept of Political Support.’ British Journal of
Political Science, 5 (4): 435-457.
ESS Round 5: European Social Survey Round 5 Data (2010). Data file edition 3.0. Norwegian Social Science Data Services, Norway – Data Archive and distributor of ESS data. Gamson, W. A. (1968). Power and discontent (Vol. 124). Homewood, IL: Dorsey Press. Held, D. (1996) Models of Democracy, Second edition. Cambridge: Polity.
Hooghe, M. (2011). Why there is basically only one form of political trust. The British
Journal of Politics & International Relations, 13(2), 269-275.
International Monetary Fund (2009): Government Finance Statistics (Edition: March 2009). Mimas, University of Manchester.
Levi, M., & Stoker, L. (2000). Political trust and trustworthiness. Annual Review of Political
Science, 3(1), 475-507.
Marien, S. (2011). The effect of electoral outcomes on political trust: A multi–level analysis of 23 countries. Electoral Studies, 30(4), 712-726.
Oates, W. E. (1999). An essay on fiscal federalism. Journal of economic literature, 37(3), 1120-1149.
Pratchett, L. (2004). Local autonomy, local democracy and the ‘new localism’.Political
studies, 52(2), 358-375.
Regeerakkoord (2012). Bruggen slaan. Regeerakkoord VVD-PvdA. Den Haag.
Schneider, A. (2003). Decentralization: conceptualization and measurement. Studies in
Comparative International Development, 38(3), 32-56.
Van Assche, D., & Dierickx, G. (2007). The decentralisation of city government and the restoration of political trust. Local Government Studies, 33(1), 25-47.
Wereldbank (2009a). International Comparison Program Database, World Development Indicators. Gevonden op: http://data.worldbank.org/indicator/NY.GDP.PCAP.PP.CD. Wereldbank (2009b). Worldwide governance indicators, Government Effectiveness.