• No results found

Van privésfeer naar mensenrechtenschending : veranderingen omtrent huiselijks geweld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van privésfeer naar mensenrechtenschending : veranderingen omtrent huiselijks geweld"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Van privésfeer naar

mensenrechtenschending:

veranderingen omtrent huiselijk

geweld

Bachelorscriptie

Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie

Jane van Steenoven

11004002

Jane_vs@live.nl

Peter van Rooden

Datum: 31-05-2019

Aantal woorden: 10046

(2)

1

Inhoudsopgave

Verklaring ... 2

Intoductie ... 3

Paragraaf 1: Feminisme en Blijf-van-m’n-Lijf in 1970 ... 5

1.1 Theorie ... 6

1.2 Praktijk ... 7

Paragraaf 2: Huiselijk geweld dertig jaar later ... 9

2.1 Verandering in opvattingen ... 9

2.2 Verandering in de organisatie ... 12

2.3 Verandering in interventie ... 14

Straffen ... 15

Verbeteren van de situatie ... 16

Crisis interventies ... 16

Paragraaf 3: Niet alleen nationaal, maar internationaal ... 17

Paragraaf 4: NGO’s en humanitaire praktijken ... 19

Overeenkomsten met kritieken op de aanpak van huiselijk geweld in Nederland ... 23

Conclusie ... 26

(3)

2

Verklaring

Verklaring: “Ik heb de UvA regels ten aanzien van fraude en plagiaat gelezen en begrepen

[http://student.uva.nl/binaries/content/assets/studentensites/uva-studentensite/nl/a-z/regelingen-en-reglementen/fraude-en-plagiaatregeling-2010.pdf?1283201371000]. Ik verklaar dat dit geschreven werkstuk volledig mijn eigen werk is, dat ik alle bronnen die ik heb gebruikt zorgvuldig en correct heb aangegeven, en dat ik volgens de regels heb geciteerd. Ik heb dit werkstuk, in deze of gewijzigde versie, niet eerder ingediend voor een ander vak of als onderdeel van een ander werkstuk."

(4)

3

Van privésfeer naar

mensenrechtenschending: veranderingen

omtrent huiselijk geweld

Introductie

Geweld tegen vrouwen, en met name huiselijk geweld heeft de laatste jaren veel aandacht in de media en de politiek. Zo zijn er de afgelopen jaren diverse door de overheid geïnitieerde mediacampagnes te zien geweest op televisie. Voorbeelden van bekende campagnes om huiselijk geweld bespreekbaar te maken en aan te pakken zijn Het stopt niet vanzelf, en Het

houdt niet op totdat je iets doet. Bij deze campagnes wordt aangedrongen op het doen van een

melding van geweld. Dit aandringen is zowel gericht op slachtoffers van huiselijk geweld als op mensen die vermoedens hebben dat er bij iemand in hun omgeving sprake van is.

De toenemende aandacht in de media en de politiek laat zien dat huiselijk geweld niet langer alleen beschouwd kan worden als een privéprobleem. Hoewel geweld in de privésfeer geen nieuw fenomeen is, heeft het toenemende bewustzijn van de ernst en frequentie waarop het geweld voorkomt op zowel nationaal als internationaal niveau ertoe geleid dat huiselijk geweld in het heden een publieke zaak geworden is met een verantwoordelijkheid voor de overheid. Hierin is een duidelijk verschil te zien met enkele decennia geleden toen, met name feministische, activisten nog aandacht moesten eisen voor het probleem.

De feministische uitgangspunten die toen vorm gaven aan de uitingen en de middelen die deze activisten hebben ingezet zijn een belangrijke oorzaak voor mijn persoonlijke interesse in het onderwerp. Omdat ik tijdens mijn studie verschillende vakken heb gevolgd over ongelijkheden in de maatschappij tussen mannen en vrouwen en over de verschillende feministische golven die hier tegen in opstand kwamen ben ik mij ervan bewust geworden dat, hoewel er door hun inzet veel veranderd is, onderdrukking van vrouwen zowel binnen als buiten Nederkand nog altijd werkelijkheid is. Ongelijkheden op de arbeidsmarkt, seksuele intimidatie op straat en huiselijk geweld zijn voorbeelden van ‘alledaagse’ vormen van onderdrukking die de scheve verhoudingen tussen mannen en vrouwen in het heden laten zien. Huiselijk geweld tegen vrouwen komt nog op grote schaal voor en vereist om deze reden

(5)

4 nog steeds aandacht: vandaar mijn keuze om dit probleem verder te onderzoeken en beter proberen te begrijpen.

Een andere motivatie voor mij om huiselijk geweld tegen vrouwen te belichten is dat onderzoeksinstellingen door hun uitgangspunten nog dikwijls bijdragen aan het in stand houden van maatschappelijke structuren van machtsongelijkheden tussen mannen en

vrouwen. Doordat veel onderzoeken naar huiselijk geweld zich richten op de vraag waarom vrouwen hun partner en de gewelddadige situatie waar zij in zitten niet verlaten, ligt de focus op het slachtoffer en niet op de dader, waarmee wordt geïmpliceerd dat de schuld bij het slachtoffer ligt.

Het is een bekend gegeven dat slachtoffers van huiselijk geweld naast fysieke, ook ernstige sociale en psychische consequenties van mishandeling ondervinden. Hoewel het belangrijk is dit te blijven erkennen, is dit niet waar ik mijn aandacht in deze thesis op zal richten. In mijn thesis zal ik laten zien dat er nu duidelijk een verschil is in de publieke opinie over huiselijk geweld ten opzichte van de jaren ’70, en dat met deze verandering ook de implementatie van de hulpverlening is veranderd. Op basis van deze constateringen zal ik antwoord geven op de vraag hoe de verandering van de perceptie van het begrip huiselijk geweld impact heeft gehad op de aanpak ervan.

Ik zal eerst laten zien welke verandering heeft plaatsgevonden vanaf de eerste onderkenning van en activistische aandacht voor huiselijk geweld tegen vrouwen als

probleem tot het moment dat geweld werd geconstrueerd als schending van mensenrechten. Deze verandering heeft plaatsgevonden in de opvattingen van het probleem, de organisatie rondom het probleem, en in praktijken van hulpverlening en interventies. Er zijn veel verschillende partijen betrokken geweest bij en tijdens deze veranderingen. In deze scriptie heb ik de focus gelegd op het feminisme en de vrouwenbeweging van de jaren ‘70, en de periode van 2002 tot nu omdat veranderingen gelijdelijk plaatsvinden en juist tussen deze periodes de verschillen duidelijk te onderscheiden zijn.

Vervolgens laat ik zien dat deze veranderingen grote implicaties hebben gehad op de praktische en theoretische aanpak van het probleem. In deze thesis zal ik deze impact verkennend onderzoeken met betrekking tot twee aspecten: de huidige aanpak en de geldigheid van het humanitaire perspectief dat hieraan ten grondslag ligt. Vanwege de tijdslimiet en verplichte beperking van de omvang is niet alle literatuur die bestaat over het onderwerp en zelfs niet over de genoemde aspecten in behandeling genomen en is dit slechts een verkennend onderzoek. Ik zal met de gebruikte literatuur en door het beschrijven van de grote veranderingen die hebben plaatsgevonden aantonen dat de veranderingen in de aanpak

(6)

5 zijn voortgekomen uit een humanitaire visie, en dat op deze visie kritiek mogelijk is. Het onderzoeken van de universele geldigheid van het humanitair uitgangspunt stelt ook vragen aan de juistheid en compleetheid van de aanpak van huiselijk geweld dat eruit volgt.

In deze thesis onderbouw ik mijn argumenten veelal aan de hand van sociologische en antropologische artikelen en theorieën. De literatuur die ik heb gelezen tijdens mijn onderzoek heb ik gevonden door gebruik te maken van onder andere de volgende zoektermen: ‘huiselijk geweld’, ‘geweld tegen vrouwen’, ‘tweede feministische golf’, ‘Veilig Thuis’,

‘humanitarisme’, ‘hulpverlening’, ‘non-governmentele organisaties’, etc. Ik heb naast

scoiaalwetenschappelijke artikelen ook overheids- en beleidsdocumenten over de aanpak van huiselijk geweld in Nederland geraadpleegd, die ik heb kunnen vinden in het archief van Rijksoverheid en diverse websites die gaan over huiselijk geweld. Het werk van Renéé Römkens dient specifiek genoemd te worden, vanwege de veelvuldigheid waarop ik haar citeer tijdens deze thesis. Römkens voltooide in 1992 het eerste onderzoek in Europa naar de omvang, aard, achtergronden en gevolgen van geweld tegen vrouwen in heteroseksuele relaties. In het heden is zij directeur van Atria en hoogleraar Gender based violence aan de Universiteit van Amsterdam.1 Binnen Nederland en in Europa stond zij voorop met haar onderzoek over huiselijk geweld tegen vrouwen, en haar onderzoeksresultaten hebben mijn inzichten ondersteund.

Paragraaf 1: Feminisme en Blijf-van-m’n-Lijf in 1970

Tijdens de tweede feministische golf die plaats vond in de jaren ‘60 en ‘70, lag de focus van kritiek op de patriarchale inrichting van de samenleving. Om de bevrijding van vrouwen te kunnen bereiken zou volgens deze feministen de hele structuur van mannelijke overheersing moeten worden ontmanteld (Acker 1989: 235). Een nieuwe theorie die deze structuur goed analyseerde zou naar hun mening kunnen bijdragen aan maatschappelijke veranderingen (ibid.). Op deze manier kon het theoriseren over het patriarchaat in de praktijk als politiek doel worden ingezet. Er was dus een nauw verband tussen feministische theorie en het activisme in de praktijk, waarbij de feministische theorie een stem moest geven aan de vrouwen die eerder tot zwijgen werden gebracht (ibid.). In dit paragraaf omschrijf ik hoe huiselijk geweld tegen vrouwen rond 1970 zowel in feministische theorie als door de actiegroep Blijf-van-m’n-Lijf in de praktijk als probleem werd gedefinieerd en behandeld.

(7)

6 1.1 Theorie

Het theorizeren van het patriarchaat was een eerste stap om de ondergeschiktheid van vrouwen opnieuw te conceptualiseren en om gebrekkige sociale theorieën te verbeteren (Acker 1989: 235). Feministen bekritiseerden bestaande sociale theorieën die de dominantie van mannen over vrouwen toeschreven aan natuurlijke factoren en zich daarmee schuldig maakten aan biologisch determinisme (ibid.). Ze claimden dat deze ideeën ontoereikend waren om het wijdverspreide verschijnsel van de onderdrukking van vrouwen te kunnen verklaren. Het patriarchaat was in hun ogen een universeel, transhistorisch en transcultureel fenomeen, aangezien vrouwen overal werden onderdrukt door mannen op min of meer dezelfde manier (ibid.). De ondergeschiktheid van vrouwen aan mannen zou volgens hen vooral verklaard moeten worden vanuit sociaal-culturele processen, ongelijkheid of uitbuiting (ibid.).

Waar eerst verkrachtingen een grote rol speelden in de feministische theorie tegen het patriarchaat, lag later de focus op huiselijk geweld. Huiselijk geweld werd, net als

verkrachting, geïnterpreteerd als een expressie van de overmatige macht van mannen

(Martinez 2011: 157). Socioloog Johnson (1995) stelt dat onderzoek vanuit het feministische perspectief begon met een nauwe focus op het probleem van het slaan van vrouwen, specifiek gericht op geweld tegen vrouwen door hun mannelijke partners (Johnson 1995: 284). De nadruk van onderzoek in deze tijd lag op de historische tradities van de patriarchale familie, de constructies van mannelijkheid en vrouwelijkheid, en op de structurele beperkingen voor vrouwen die systematisch geslagen werden om zichzelf uit hun gewelddadige situatie te verwijderen (ibid.). In deze gedachtegang gebruiken mannen geweld omdat ze macht hebben in een patriarchale samenleving (Martinez 2011: 158).

De dynamiek van geweld tegen vrouwen die blootgelegd is door de onderzoekers die werken vanuit deze feministische traditie, is er een waarin mannen hun vrouwen systematisch terroriseren. Dit noemt Johnson (1995: 287): ‘patriarchaal terrorisme’. Voor deze vorm van geweld bestaan er enkele criteria, waaronder de ernst en de frequentie van het geweld. Zo komen in families die te maken hebben met patriarchaal terrorisme gemiddeld meer dan één keer per week mishandelingen voor, en escaleert de mishandeling in ernst naarmate er tijd verstrijkt (ibid.). Daarnaast wordt het geweld bijna uitsluitend geïnitieerd door de mannelijke echtgenoot en proberen de meeste vrouwen nooit terug te vechten (ibid.). Van de vrouwen die dat wél proberen, stopt een derde daar al snel mee waardoor er slechts bij een kleine

minderheid van de gevallen gereageerd wordt met zelfverdedigend geweld (ibid.). Deze patronen hebben onderzoekers in de feministische traditie tot de conclusie gebracht dat

(8)

7 geweld tegen vrouwen in het gezin voortkomt uit de patriarchale structuur van de familie-instelling (ibid.). Hierbij is het verlangen van een man om algemene controle uit te oefenen over ‘zijn’ vrouw de centrale motiverende factor achter het geweld (ibid.).

De feministische analyse van huiselijk geweld tegen vrouwen van de jaren 70 is derhalve in wezen een kritiek op het patriarchaat. Het centrale argument is dat het pijnigen van een individuele vrouw door een individuele man geen individueel of familieprobleem is, maar een manifestatie van het systeem van mannelijke dominantie over vrouwen dat

historisch en intercultureel bestaat (Martinez 2011: 158.). Sociale en maatschappelijke

tolerantie van vrouwenmishandeling is hierbij een weerspiegeling van de patriarchale normen die mannelijke dominantie in het huwelijk ondersteunen (ibid.). In andere woorden: huiselijk geweld kan volgens de feministen in de jaren 70 beschouwd worden als een uitdrukking van het patriarchaat dat plaatsvindt in de familie-instelling (ibid.). De positie van mannen en vrouwen binnen het huwelijk is historisch gestructureerd als een hiërarchie waarin mannen ‘hun’ vrouwen bezitten en beheersen (ibid.). De vrouwen worden hierbij geïdentificeerd als slachtoffers van dit geweld (Johnson 1995: 284). De feministische theorie omtrent het

patriarchaat heeft haar uitwerking gehad in de activistische praktijk. In de volgende paragraaf beschrijf ik in welke vormen dit zich manifesteerde.

1.2 Praktijk

De vrouwenbeweging heeft geprobeerd publieke beelden neer te zetten van mishandelde vrouwen om mensen tot actie aan te zetten en sociale verandering te bewerkstelligen (Dunn 2005: 2). De aandacht voor het slachtofferschap van de mishandelde vrouwen benadrukte de ernst en het ‘zielige’ van hun situatie (ibid.: 3). Huiselijk geweld werd neergezet als

homogeen en als eenzijdig, omdat alleen mannen geweld zouden gebruiken om ‘hun echtgenotes’ te controleren (Martinez 2011: 158).

Onderdeel van de tweede feministische golf in Nederland was de actiegroep Blijf-van-m’n-Lijf (BVML). In 1974 openden zij in Amsterdam het eerste BVML-huis voor

mishandelde vrouwen (Römkens et al. 2014: 8). Dit was niet het eerste opvanghuis voor vrouwen, maar wel de eerste keer dat er vanuit een zelfhulpprincipe een plek werd opgericht door feministes die van mening waren dat de professionele hulpverlening aan mishandelde vrouwen averechts werkte (Van Besouw 2008: 39). Zo stelden zij dat wanneer vrouwen verstrikt zijn geraakt in een gewelddadige relatie dat niet te wijten valt aan hun persoonlijk falen, maar aan de (patriarchale) maatschappelijke structuren (ibid.: 40). Het verlenen van hulp aan mishandelde vrouwen was in hun ogen een individualisering van het probleem tot

(9)

8 een persoonlijk probleem, waardoor de maatschappelijke omstandigheden in stand werden gehouden (ibid.).

Aanvankelijk wilde Blijf-van-m’n-Lijf, dat zichzelf beschouwde als een actiegroep en niet als een hulpverleningsgroep (Van Besouw 2008: 42), dan ook alles behalve het oprichten van een opvanghuis (Hautvast 2014). Dit was met name uit angst dat deze te veel zou gaan lijken op een ouderwetse instelling waarin vrouwen opnieuw afhankelijk werden gemaakt van de hulpverlening (ibid.). Om zich hiervan te distantiëren en hun visie te waarborgen, moesten er nieuwe organisatiemodellen en werkwijzen ontwikkeld worden (Van Besouw 2008: 42). Hoewel de feministen van BVML in het door hun opgerichte centrum toch vrouwen zijn gaan opvangen, stond het zelfhulpprincipe in hun ideologie voorop en werden er bewust geen nieuwe plannen voor daadwerkelijke hulpverlening gemaakt om niet in dezelfde val te trappen (ibid.: 39).

Dit zelfhulpprincipe hield simpel gezegd in dat de opvang voor en door vrouwen was (Hautvast 2014). De zelfhulp bestond uit verschillende taken in het huis, zoals telefoon- en deurdiensten, schoonmaaktaken en taken bij het opvangen van nieuwe bewoonsters (Van Besouw 2008: 42). Naast het organiseren en uitvoeren van taken viel het delen van

ervaringen, het hierin herkennen van patronen van maatschappelijke onderdrukking, en het bundelen van hun krachten om hier wat aan te doen onder het zelfhulpprincipe en dit droeg bij aan een emanciperend proces van de vrouwen (ibid.). Daarnaast stond het principe van

horizontaliteit centraal in het opvanghuis: niemand stuurde andere vrouwen aan of had in enig opzicht een formele machtspositie ten opzichte van anderen (ibid.: 43).

Binnen tien jaar na de oprichting van het eerste huis werd Blijf-van-m’n-Lijf een landelijke beweging in Nederland, waarbij er in twintig steden nieuwe opvanghuizen werden opgezet met hetzelfde uitgangspunt en dezelfde visie (Hautvast 2014). In die eerste tien jaar werden er in totaal 12.000 vrouwen en 24.000 kinderen opgevangen (ibid.). Naast het opvangen van vrouwen en kinderen, vroegen de BVML-huizen ook publieke aandacht voor geweld in de privésfeer (ibid.). De oorzaak waardoor dit probleem onderschat werd in de maatschappij schreven zij opnieuw toe aan de ongelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen in de samenleving (ibid.).

Door de inzet en campagnes van de vrouwenbeweging, waarbij beelden van moreel ‘zuivere’ vrouwen die pijn aan worden gedaan zonder dat zij er iets aan kunnen doen gebruikt werden, is de aandacht van het publiek getrokken (Dunn 2005: 3). Zowel de constructie van de slachtoffers als de groeiende aandacht in het publieke vertoog en de media hebben invloed gehad op het beleid dat nu bestaat om het probleem aan te pakken (ibid.). Samen met de

(10)

9 oprichting van een nieuw soort opvanghuis voor vrouwen in Nederland, werd het ‘stilzwijgen over geweld achter de voordeur voorgoed doorbroken’ (Römkens et al. 2014: 8).

Paragraaf 2: Huiselijk geweld dertig jaar later

Sinds de groeiende aandacht voor huiselijk geweld tegen vrouwen als probleem, heeft het fenomeen ‘aan urgentie en ernst niets ingeboet’ (Römkens et al. 2014: 8), maar is het in het heden wel anders gedefinieerd. Zo neemt huiselijk geweld inmiddels een ‘prominente plaats’ in in zowel landelijk beleid als wetgeving (ibid.). Waar de opvatting van geweld tegen vrouwen in de privésfeer in de jaren ’70 zich richtte op de patriarchale structuren in de maatschappij, wordt het in het heden opgevat als een schending van mensenrechten. De erkenning van huiselijk geweld als ernstig en belangrijk probleem dat de hele samenleving aangaat, heeft ook andere veranderingen in gang gezet. Sinds de opvatting bestaat dat huiselijk geweld een mensenrechtenschending is, hebben staten en overheden geen andere mogelijkheid dan het maken van beleid om het probleem aan te pakken. Het is zowaar een kerntaak geworden voor overheden om in te grijpen en het geweld te voorkomen.

Deze paragraaf behandelt drie onderdelen die deze veranderingen weergeven, namelijk: de verandering in opvattingen van het probleem, de verandering in de organisatie rondom het probleem, en de verandering in het ontstaan van een beleid gericht op interventie van het probleem. Ik richt mij hierbij op de periode vanaf het jaar 2002, omdat dat het

keerpunt was waarna de overheid in Nederland zichzelf als verantwoordelijke zag om het probleem aan te pakken.

2.1 Verandering in opvattingen

De verandering in opvattingen van geweld in de privésfeer als belangrijk en een schending van mensenrechten is het beste terug te vinden in overheids- en beleidsdocumenten. In de nota

Privé geweld – Publieke zaak uit 2002 benadrukte het Ministerie van Justitie voor het eerst de

ernst en omvang van huiselijk geweld, door het op de volgende manier te construeren:

Huiselijk geweld is de meest voorkomende geweldsvorm in onze samenleving. Bij geen enkele geweldsvorm vallen zo veel slachtoffers als bij huiselijk geweld. Een substantiële afname van het geweld in onze samenleving kan alleen gerealiseerd worden als geweld in de privésfeer krachtig wordt

aangepakt. Bij discussies over veiligheid in onze samenleving moet het daarom niet alleen over geweld in de publieke ruimte gaan maar ook over geweld in de privésfeer (Ministerie van Justitie 2002: 5).

(11)

10

Vanaf dit moment kwam de verantwoordelijkheid om huiselijk geweld aan te pakken bij de overheid te liggen. Als voornaamste reden waarom privé-geweld als publieke zaak

beschouwd moest gaan worden werd genoemd dat het de taak is van de overheid om de veiligheid van iedere burger te verzekeren (ibid.: 8). Vanwege de verschuiving in

verantwoordelijkheid van de privésfeer naar overheidsinstellingen, zijn er vanuit de centrale overheid in 2002 extra investeringen gedaan voor meer onderzoek op dit specifieke terrein (ibid.: 43). In de nota staat dat ‘om geen onduidelijkheid te laten bestaan over de opvatting dat optreden tegen geweld in de privésfeer ook een publieke taak is, vindt het kabinet dat dit thema duidelijk herkenbaar onderdeel van het veiligheidsbeleid behoort te zijn’ (ibid.: 8).

In het Nationaal Actieplan Mensenrechten van 2013 beschrijft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hoe mensenrechten op nationaal niveau moeten worden beschermd en bevorderd. In dit Actieplan wordt gesteld dat mensenrechten dienen te worden gerespecteerd, beschermd en verwezenlijkt en dat dit gebeurt door grondrechtelijke normstelling, bevordering en naleving van mensenrechten in de praktijk, en door toezicht op de naleving ervan (Ministerie van Binnenlandse Zaken 2013: 13). Het Actieplan poogt inzicht te verschaffen over hoe de infrastructuur van mensenrechtenbescherming er in Nederland uit ziet, en wat de rol van de overheid hierbij is. Volgens het Actieplan ligt de

verantwoordelijkheid daartoe voornamelijk ‘op de schouders van de staat, in het bijzonder die van de wetgever, het bestuur en de rechterlijke macht’ (ibid.: 17). Eén van de vijf specifieke beleidsthema’s die in het Actieplan genoemd worden is het recht op ‘lichamelijke integriteit en persoonlijke vrijheid’ (ibid.: 43), en hieronder wordt ook huiselijk geweld genoemd. Huiselijk geweld is in strijd met dit recht, en vereist daarom een gerichte aanpak van de staat.

Sinds de opvatting dat huiselijk geweld een schending is van mensenrechten algemeen wordt gedragen is de aanpak van het probleem in Nederland een justitieel ingrijpen geworden. In de nota De volgende fase van 2011 wordt huiselijk geweld ‘een van de omvangrijkste geweldsvormen van onze samenleving’ genoemd, en hierbij wordt benadrukt dat door middel van een ‘gezamenlijke, doorlopende aanpak, van preventie tot (strafrechtelijk) ingrijpen’ huiselijk geweld moet worden voorkomen en bestreden (Movisie 2009: 1). De opvatting van huiselijk geweld is zodoende veranderd in een taak voor de politie, waarbij zij

verantwoordelijk is voor de opsporing van strafbare feiten, het bieden van hulp en het stoppen van geweld (ibid.). De visie die justitie hier naar voren laat komen is dat huiselijk geweld niet gaat om relationele problemen of familieproblemen, maar om geweldsdelicten waar

(12)

11 Naast de veranderde opvatting over wie de verantwoordelijkheid moet dragen voor het oplossen van het probleem, is ook de de opvatting veranderd voor wie huiselijk geweld een probleem is. Geweld in de privésfeer wordt in het heden niet meer geconstrueerd als een kwestie van mannelijke onderdrukking van vrouwen. Er bestaat een groeiend aantal onderzoeken waarin wordt geconcludeerd dat vrouwen niet alleen slachtoffer maar ook plegers van partnergeweld kunnen zijn, zoals dat van Steinmetz (1978, geciteerd in Johnson 1995) en Straus (1971, geciteerd in Johnson 1995). Daarnaast laten resultaten zien dat huiselijk geweld voorkomt in heteroseksuele, lesbische en homoseksuele relaties tussen mannen (Merrill 1996: 12), waardoor ongelijkheden in de positie tussen mannen en vrouwen niet altijd meer als motivatie gezien kunnen worden om partnergeweld te verklaren. Hoewel studies die uitgaan van een feministisch standpunt het probleem blijven behandelen als een ‘gendergerelateerd’ probleem en geweld in de privésfeer nog altijd beschouwen als een uiting van het patriarchaat, was de erkenning dat mannen ook slachtoffer kunnen zijn een

belangrijke eerste stap naar een verschuiving in de definitie ervan richting het meer gender-neutrale begrip: ‘huiselijk geweld’.

Niettemin blijven resultaten van onderzoeken over het onderwerp aantonen dat vrouwen vooralsnog vaker slachtoffer worden van huiselijk geweld dan mannen, én dat mannen vaker ernstiger en systematischer geweld uitoefenen op hun vrouwelijke partners (Römkens et al. 2014: 9). Om deze reden zijn er veel kritieken gekomen op de benadering van huiselijk geweld die hier niet genoeg aandacht aan besteed. Zodoende is er sinds 2013 een ‘sekseneutrale’ en ‘gendersensitieve’ opvatting gekomen van het probleem, en poogt de overheid dit ook toe te passen in hun beleidsuitvoering in de praktijk (Daru et al. 2016: 3). De term ‘huiselijk geweld’ blijft om mannelijke slachtoffers en vrouwelijke daders niet uit te sluiten, maar de erkenning dat het een onevenredig probleem is dat vrouwen vaker treft dan mannen moet worden benadrukt.

Hoewel de term ‘huiselijk geweld’ lijkt te impliceren dat het geweld binnen privéwoningen moet plaatsvinden (Van Dijk et al. 1997: 26), is de plaats waar het geweld plaatsvindt geen maatstaf om het te benoemen als huiselijk geweld. Volgens Van Dijk et al. (1997: 27) staat het ‘huiselijke’ in huiselijk geweld niet voor de plek waar het zich afspeelt, maar voor het gegeven dat de betrokkenen personen zijn uit huiselijke kring. De relatie tussen de dader en het slachtoffer staat centraal in de definitie van huiselijk geweld, aangezien er anders veel gevallen van geweld buiten beschouwing worden gelaten wanneer deze zich niet binnenshuis afspelen (ibid.: 26).

(13)

12 Concluderend is de opvatting van huiselijk geweld ten opzichte van de jaren ’70 veranderd naar de notie dat het een ernstig en veelvoorkomend probleem is, dat om deze reden publieke aandacht en beleidsvoering noodzaakt. Het gaat hierbij niet langer om de onderdrukking van vrouwen door hun mannelijke partners, maar om een schending van mensenrechten. Volgens Renée Römkens verplicht de erkenning dat geweld tegen vrouwen een mensenrechtenschending is die op grote schaal voorkomt de overheid om dit probleem met een landelijk samenhangend beleid en wetgeving aan te pakken (Römkens et al. 2014: 42). Op deze wetgeving en beleidsvoering ga ik in de volgende twee paragrafen verder in, waarbij ik uiteenzet hoe dit in Nederland in het heden in zijn werk gaat en hoe dit veranderd is ten opzichte van de jaren ’70.

2.2 Verandering in de organisatie

De verschuiving van de reactie op het probleem van het activisme naar het reguliere en nationale overheidsbeleid (Römkens 2008: 10), is in Nederland dus vanaf 2002 tot het heden terug te vinden in overheidsdocumenten en nieuwe beleidsvorming. Onderdeel van deze verandering is het gelijktijdige decentralisatiebeleid en de Wet maatschappelijke

ondersteuning (WMO) (Römkens et al 2014: 8) die daaruit voortkwam. In 2003 begonnen de voorbereidingen voor het opstellen van deze nieuwe wet, waarbij het ministerie van

Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) nationale cliënten- en patiëntenorganisaties uitnodigde om deel te nemen aan besprekingen voor plannen waarbij gemeenten de

verantwoordelijkheid zouden krijgen om sociale steun op te zetten (Potting 2009: 173). Zij zouden de verantwoordelijkheid krijgen om het implementatieproces van deze plannen in de gemeenten te monitoren en te evalueren (ibid.).

In 2007 hebben deze besprekingen geleid tot het invoeren van de Wet

maatschappelijke ondersteuning in alle Nederlandse gemeenten (ibid.: 171). De WMO maakt deel uit van een bredere hervorming van de gezondheidszorg waarbij de nadruk ligt op een meer individuele verantwoordelijkheid, maar kent ook grotere verantwoordelijkheden en taken toe aan gemeenten dan voorheen (ibid.). Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bepaalt het kader waarbinnen elke gemeente haar eigen beleid kan maken, dat gebaseerd wordt op de samenstelling en eisen van haar inwoners (ibid.). Het doel van de WMO is de deelname van alle burgers in ‘alle facetten van het leven’, en een samenhangend beleid op het gebied van sociale steun (ibid.). Op deze manier geeft de WMO gemeenten de plicht om alle mensen in staat te stellen deel te nemen aan de reguliere samenleving (ibid.).

(14)

13 Binnen het kader dat het ministerie van VWS bepaald heeft valt een breed scala aan sociale beleidsvelden (ibid.: 179). De doelen van de wet variëren van het versterken van sociale cohesie en het verhogen van de kwaliteit van leven in het algemeen, tot het

ondersteunen van vrijwilligers en mantelzorgers, en het bieden van zorg en ondersteuning aan specifieke doelgroepen zoals de jeugd, mishandelde vrouwen, drugsverslaafden en daklozen (ibid.). Sinds de komst van de WMO ligt in Nederland de regie voor de aanpak van huiselijk geweld dus bij de gemeenten, die ‘de lokale samenwerkingspartners bij elkaar brengen, hen stimuleren om onderling bindende en sluitende afspraken te maken en erop toezien dat die afspraken worden nagekomen’ (Movisie 2013).

Het beleid om huiselijk geweld te bestrijden is sindsdien wettelijk een taak van gemeenten (ibid.). De lokale samenwerkingspartners bestaan uit veel verschillende sectoren, waaronder (gezondheids) zorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdzorg en justitie die sinds 2013 allemaal verplicht zijn een meldcode te hanteren bij vermoedens van huiselijk geweld (ibid.). Een meldcode leidt professionals door het proces heen vanaf het moment dat er geweld gesignaleerd wordt tot aan de beslissing om wel of niet een melding te doen bij Veilig Thuis (ibid.), hierbij hebben zij het recht om zonder

toestemming van de cliënt een vermoeden van huiselijk geweld te melden (ibid.). Veilig Thuis is het nationale advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling

(Sprokkereef en Bruinooge 2016: 3). Het uitgangspunt is dat er voor iedereen in de

thuissituatie, en als dat niet kan elders, een veilige plek moet zijn (ibid.). Vanaf het moment dat er een melding wordt gedaan, draagt Veilig Thuis de verantwoordelijkheid voor het toezicht op veiligheid van de situatie (ibid.: 11).

Hoewel de verantwoordelijkheid voor maatschappelijke opvang sinds de aangepaste Wet maatschappelijke ondersteuning van 2015 bij de gemeentes afzonderlijk ligt, bestaan er relatief weinig Veilig Thuis organisaties, namelijk 26 verspreid over Nederland (ibid.: 3). Veilig Thuis is opgedeeld in 26 regio’s, die bestaan uit centrumgemeenten en regiogemeenten die naar eigen zeggen ‘samenwerken voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van de wet’2. De 26 aangewezen centrumgemeenten krijgen de financiële middelen van het Rijk. Het beoogde doel is om in 2020 alle gemeenten zelf de opvang te laten regelen, waarbij nog onduidelijk is of er dan ook meer VT huizen komen of dat de opdeling in regio’s blijft bestaan, in welk geval de structurering van de financiëring per afzonderlijke gemeente een probleem kan zijn.

(15)

14 Concluderend: de reorganisatie van de psycho-sociale hulpverlening in Nederland in het algemeen heeft invloed op de organisatie van de aanpak van huiselijk geweld. Er is een situatie ontstaan waarbij de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de aanpak, maar waar de uitvoering in regio’s is opgedeeld. Verder zijn er de nieuwe landelijke en verplichte

meldcode, Veilig Thuis en de WMO. 2.3 Verandering in interventie

Vanwege de opvatting dat huiselijk geweld tegen vrouwen een mensenrechtenschending is, de reorganisatie van de psycho-sociale hulpverlening in Nederland en het opkomen van nieuw overheidsbeleid, is de focus van de aanpak van het probleem komen te liggen op justitieel ingrijpen. Waar in de jaren ‘70 gestreden werd voor erkenning van het probleem, wordt het oplossen en voorkomen van huiselijk geweld sinds 2002 gezien als een ‘kerntaak voor de politie’ (Movisie 2009). Dit enorme contrast is een direct gevolg van het definiëren van het probleem als mensenrechtenschending, waarbij een overheid niet anders kan dan

strafrechtelijk ingrijpen (Römkens et al. 2014: 42).

Overigens is een kanttekening bij de focus op justitieel ingrijpen als voornaamste uitgangspunt dat bij de politiekorpsen in Nederland eveneens een reorganisatie plaats heeft gevonden die haaks staat op het decentralisatiebeleid. Deze hervormingen lijken chaotisch en onlogisch: van de 26 regiokorpsen die bestonden zijn er nu 10 nationale politiekorpsen3. Waar overheidsbeleid aan de ene kant de nadruk legt op decentralisatie, worden er aan de andere kant betrokken partijen samengevoegd tot nationale organisaties.

Voor de politionele aanpak van huiselijk geweld heeft Movisie, een landelijk kennisinstituut dat maatschappelijke organisaties, overheden, maatschappelijk betrokken bedrijven en burgerinitiatieven ondersteunt, adviseert en met hen samenwerkt om een beter sociaal beleid te creëren,4 in 2009 de folder Huiselijk geweld: een kerntaak voor de politie opgesteld dat gesubsidieerd werd door het Ministerie van Justitie. In deze folder staan richtlijnen voor hoe politieagenten de Aanwijzing Huiselijk Geweld die sinds dat jaar van kracht is kunnen toepassen in de praktijk (Movisie 2009: 1). Er staan momenteel drie verschillende vormen van aanpakken centraal in het Nederlandse beleid, namelijk: (a) straffen, (b) verbeteren van de situatie, en (c) crisis interventie.

3 https://www.regioatlas.nl/indelingen/indelingen_indeling/t/politie_eenheden 4 https://www.movisie.nl/welke-diensten-biedt-movisie

(16)

15

Straffen

In Nederland dient de politie conform de Aanwijzing huiselijk geweld de ‘norm te stellen en op te treden tegen dit vaak onzichtbare geweld’ (Movisie 2009: 1). Op deze manier laten overheid en politie zien dat geweld niet wordt getolereerd, ongeacht of het zich op straat of achter de voordeur afspeelt (ibid.). In de Aanwijzing wordt gesteld dat huiselijk geweld niet gaat om relationele problemen of echtelijke twisten, maar om geweldsdelicten. Het strafrecht bevestigt dat huiselijk geweld onaanvaardbaar is (ibid.).

Wanneer er sprake is van een melding op heterdaad bij de politie van huiselijk geweld, moet zij zoveel mogelijk overgaan tot aanhouding (Movisie 2009: 6). Zonder aangifte kan een Officier van Justitie na het aanhouden tevens besluiten om over te gaan tot het vervolgen van de pleger, omdat aanhouden alleen effectief is in combinatie met vervolgstappen (ibid.). In het stappenplan voor politieoptreden van Movisie staat bijvoorbeeld:

Dus als het slachtoffer midden in de crisis niet weet of zij/hij aangifte gaat doen – wat heel begrijpelijk is gezien de verwarring en andere emoties op dat moment – mag dat de politie niet weerhouden van een aanhouding (ambtshalve optreden). De meeste huiselijk gewelddelicten kunnen ook ambtshalve

vervolgd worden (ibid.: 8).

Wanneer een slachtoffer er na een melding of aanhouding voor heeft gekozen om aangifte te doen tegen zijn of haar partner, kan deze juridisch gezien niet worden ingetrokken (ibid.: 9). Een ingediende klacht kan wel binnen acht dagen ingetrokken worden waardoor de

vervolging wordt gestopt (ibid.). Het Openbaar Ministerie stuurt zoveel mogelijk aan op een snelle integratie van, eventueel verplichte, daderhulpverlening in het strafrechtelijk traject (ibid.: 6). Wanneer politieagenten wanneer zij op de locatie aankomen geen strafbare feiten constateren, bijvoorbeeld door onvoldoende bewijs, geen aangifte of geen gronden voor ambtshalve vervolgen, zullen zij kijken of een tijdelijk huisverbod een optie is (ibid.: 17). Indien dit niet het geval is, zullen zij op z’n minst alle betrokkenen doorverwijzen naar de hulpverlening (ibid.).

Er wordt meer strafrechtelijk ingegrepen bij huiselijk geweld. Het pro-arrestatie- en pro-vervolgingsbeleid, waar een ambtshalve vervolging onder valt, geeft een sterk symbolisch en politiek signaal af dat laat zien dat de overheid en de samenleving grenzen opstellen en streng optreden tegen het probleem (Römkens 2008: 31-32). Naast het strafrechtelijk

ingrijpen hebben ook de gezondheidszorg en hulpverlening een rol in de aanpak van huiselijk geweld tegen vrouwen. In de volgende paragraaf bespreek ik deze rol.

(17)

16

Verbeteren van de situatie

De gezondheidszorg en hulpverlening spelen met name in samenwerking met justitie naast het strafrechtelijk ingrijpen ook een belangrijke rol in de aanpak van huiselijk geweld. Door de politie zijn er diverse projecten opgezet die zich meer dan voorheen op de plegers van

huiselijk geweld richten in plaats van de slachtoffers (Naber et al. 2001: 57). In deze projecten wordt samengewerkt met onder andere de geestelijke gezondheidszorg (ibid.). Volgens Naber et al. (2001) is de kern van deze projecten dat:

daders van huiselijk geweld worden gemotiveerd tot deelname aan een behandelaanbod dat is gericht op bewustwording en (zelf)inzicht in omstandigheden van en aanleidingen tot het gebruik van geweld, op het aanleren van strategieën en technieken die moeten leiden tot alternatief gedrag (zoals leren beheersen van agressie, nemen van een time out bij conflicten, leren van andere manieren van conflictoplossing) en op het veranderen van hun eigen rol in gezin en maatschappij. De uitnodiging tot de behandeling is direct gericht aan de daders zelf en kan een vrijwillig of gedwongen (justitieel) karakter hebben (ibid.).

Therapie waarin het gehele gezin deelneemt kan onderdeel zijn van het behandelingsplan van de dader (ibid.). Vooral in situaties waarin beide partners alleen het geweld willen beëindigen en niet de relatie, kan deze vorm van behandelen veel waarde hebben en is hulpverlening mogelijk effectiever dan ingrijpen door justitie (ibid.). In andere situaties kan de behandeling alsnog een meer verplichtend karakter hebben en door de Officier van Justitie of de rechter worden opgelegd als onderdeel van de straf van de dader (ibid.).

Crisis interventies

Hoewel in 1974 al het idee dat de oorzaak van huiselijk geweld niet bij de slachtoffers ervan ligt de basis was voor de Blijf-van-m’n-Lijfhuizen, heeft het tot 2007 geduurd, toen de WMO van kracht ging, voordat er een aanpak werd gevonden die gericht is op de plegers van

geweld. Vanaf 2009 ging de Wet tijdelijk huisverbod in om huiselijk geweld terug te dringen (Movisie 2009: 14). Deze wet houdt in dat een pleger van huiselijk geweld tijdelijk zijn of haar woning niet meer mag betreden, en geen contact mag opnemen met de partner of andere gezinsleden (ibid.). Deze tijdelijke verwijdering wordt door de burgemeester opgelegd voor een periode van tien dagen, en deze termijn kan worden verlengd tot maximaal 28 dagen (Alberda et al. 2015: 13). Het tijdelijke huisverbod kan gezien worden als een soort ‘afkoelingsperiode’ waarbinnen er hulpverlening op gang kan worden gebracht (Movisie

(18)

17 2009: 14). Het grootste doel is om de escalatie van ernstig geweld te voorkomen (ibid.). Daarom is het nu in Nederland, naast het verwijderen van vrouwen uit een gewelddadige thuissituatie, ook mogelijk om juist een contact- en huisverbod voor de dader te krijgen.

Concluderend heeft de aanpak van huiselijk geweld sinds de jaren ’70 een enorme ontwikkeling doorgemaakt. De opvatting dat huiselijk geweld tegen vrouwen mensenrechten schendt, heeft samen met de reorganisatie van de hulpverlening in Nederland geleid tot het hedendaagse beleid om het probleem aan te pakken. Dit beleid focust zich op justiteel ingrijpen en bestaat uit drie centrale uitgangspunten: straffen, verbeteren van de situatie, en crisisinterventie. Dit beleid blijft zich ontwikkelen. Waar de aandacht van de aanpak in het beginstadium voornamelijk gericht was op het slachtoffer, ligt de focus van interventies in toenemende mate op de pleger van het geweld. Een voorbeeld hiervan is dat plegers van geweld in toenemende mate uit huis geplaatst worden in plaats van het slachtoffer. Dit is positief omdat op deze manier victimisatie van vrouwen die te maken hebben met een gewelddadige partner voorkomen kan worden, en zo wordt de nadruk gelegd op het aanpakken van de bron van het geweld.

Paragraaf 3: Niet alleen nationaal, maar internationaal

De grote veranderingen rondom huiselijk geweld tegen vrouwen vinden tegelijkertijd op internationaal niveau plaats. De onderzoeken naar het geweld van het patriarchaat die tijdens de jaren ’70 zijn opgekomen behandelden geweld tegen vrouwen voornamelijk in termen van het schenden van individuele rechten van een vrouw (Anthias 2014: 168). Na meerdere internationale overeenkomsten over geweld in de privésfeer wordt het fenomeen in het heden algemeen erkend als een ernstige mensenrechtenschending (García-Moreno et al. 2005: 4). Eveneens wordt deze vorm van geweld in toenemende mate gezien als een belangrijk

probleem voor de volksgezondheid, dat alle sectoren van de samenleving aangaat (ibid.). Het erkennen van geweld als een probleem voor de gezondheid en rechten van de mens werd benadrukt in overeenkomsten en verklaringen op belangrijke internationale conferenties in de jaren ’90 (ibid.).

In 1993 vond de Wereldconferentie over mensenrechten plaats in Wenen, waarin vastgesteld werd dat de rechten van vrouwen en meisjes een ‘onvervreemdbaar, integraal en ondeelbaar onderdeel zijn van de universele mensenrechten’ (Khan 2000: 3). Datzelfde jaar werd er door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een verklaring gedaan over het uitbannen van geweld tegen vrouwen, wat hen het eerste internationale

(19)

18 (ibid.). De Vierde Wereldconferentie over Vrouwen werd in 1995 in Beijing gehouden, waar de eliminatie van alle vormen van geweld tegen vrouwen één van de twaalf doelstellingen omvatte (ibid.) In deze doelstelling stonden concrete acties vermeld die regeringen, de

Verenigde Naties en internationale en niet-governmentele organisaites (NGO’s) moesten gaan ondernemen om het geweld te stoppen (ibid.).

In 2004 werd huiselijk geweld tegen vrouwen in het specifiek geadresseerd door de Verenigde Naties in Resolutie 58/147, genaamd ‘Eliminatie van huiselijk geweld tegen

vrouwen’5. Een belangrijk punt van deze resolutie was dat huiselijk geweld door de Algemene

Vergadering werd erkend als een mensenrechtenkwestie met ernstige implicaties op de korte en de lange termijn. Door huiselijk geweld te erkennen en te definiëren als een schending van mensenrechten, veroordeelde de VN alle vormen van huiselijk geweld tegen vrouwen en meisjes en riepen zij op tot uitbanning van geweld in de familie. Daarnaast wordt huiselijk geweld in deze resolutie als een ‘publieke belang’ behandeld dat van staten vereist om serieuze actie te ondernemen om slachtoffers te beschermen en het geweld te voorkomen. De Algemene Vergadering heeft in Resolutie 58/147 tientallen specifieke acties opgenomen die staten moeten ondernemen om huiselijk geweld te elimineren, waaronder het versterken van de wetgeving, het bieden van opleiding aan ambtenaren, het verbeteren van de reactie van de politie en het opzetten van educatieve campagnes.

In 2011 heeft de Raad van Europa het Verdrag van Istanbul vastgesteld waarin staat dat ‘geweld tegen vrouwen een schending is van mensenrechten en in het bijzonder een vorm van discriminatie van vrouwen’ (Römkens et al. 2014: 10). Het verdrag is gericht op het voorkomen van geweld tegen vrouwen, het beschermen van slachtoffers, het vervolgen van daders, en dit alles moet binnen een kader van een geïntegreerd beleid gebeuren (Forrez 2016: 3). Het verdrag legt specifieke verplichtingen aan de lidstaten op om dit te bereiken, en is daarmee het eerste juridisch bindende Europese instrument dat zich richt op het bestrijden en voorkomen van geweld tegen vrouwen (ibid.: 5).

Deze verandering in het definiëren van geweld tegen vrouwen als probleem heeft een verschuiving in gang gezet op internationale schaal van wie de verantwoordelijkheid en zorgplicht moet dragen voor slachtoffers van geweld in de privésfeer, en privé geweld vereist hierdoor steeds meer publieke en collectieve aandacht (Römkens 2008: 5-6). Door de

erkenning en definitie van (huiselijk) geweld tegen vrouwen als een schending van

mensenrechten in internationale verklaringen en verdragen is het niet verrassend dat er steeds

(20)

19 meer internationale organisaties zijn die zich bezighouden met het aanpakken van het

probleem (Khan 2000: 19). Enkele voorbeelden van internationale, niet-governmentele organisaties en hun bezigheden zijn UNICEF, UNIFEM, (nu UN Women) en de World Health Organization (WHO) die meerlandenstudies uitvoeren en samenwerken met de

Verenigde Naties, regeringen, andere NGO’s en mediaorganisaties om huiselijk geweld aan te pakken en een toenemende aandacht te verkrijgen voor het probleem (ibid.).

Volgens voormalig directeur van het onderzoekscentrum van UNICEF, Mehr Khan, kunnen internationale organisaties een ‘cruciale rol spelen door gebruik te maken van hun expertise en geloofwaardigheid om steun te krijgen voor het elimineren van geweld tegen vrouwen’ (ibid.). Zulke organisaties laten zien dat er in het heden op veel niveau’s wordt samengewerkt om huiselijk geweld tegen vrouwen te voorkomen en te verminderen doordat ze programma’s van overheidsorganisaties en NGO’s ondersteunen en initiëren. Kahn (2000) stelt dat de programma’s van deze organisaties de verbanden verwoorden tussen

mensenrechten, gezondheid en participatie van vrouwen in politieke en economische arena's, binnen de bredere context van geweld tegen vrouwen als een ‘ontwikkelingsprobleem’ (ibid.).

Samenvattend is er zowel nationaal als internationaal een enorme ontwikkeling geweest: waar in 1970 nog aandacht moest worden getrokken en actie werd gevoerd door de vrouwenbeweging, is er dertig a veertig jaar later vastgesteld dat huiselijk geweld tegen vrouwen een mensenrechtenschending is en bestaan er veel soorten beleid om het probleem aan te pakken en te voorkomen. Omdat hier een verantwoordelijkheid ligt bij de staat neemt de aanpak van het probleem een prominente plaats in bij beleidsvoering en in het publieke vertoog. Er zit echter een keerzijde aan het definiëren van huiselijk geweld tegen vrouwen als een mensenrechtenschending, wat op internationaal niveau een aanpak verlangt van NGO’s en behandeld wordt als ‘ontwikkelingsprobleem’. Kritieken op deze benadering zijn niet specifiek voor huiselijk geweld tegen vrouwen, en zijn in bredere context te herkennen in praktijken van NGO’s die zich bezighouden met humanitaire hulpverlening.

Paragraaf 4: NGO’s en humanitaire praktijken

Humanitarisme is, in zijn dominante karakterisering, een manier om ‘goed te doen’ en aspecten van de menselijke conditie te verbeteren door te concentreren op het lijden van mensen en het redden van levens in tijden van crisis of noodsituaties (Ticktin 2014: 273). Voorbeelden hiervan zijn het verzorgen van tijdelijk onderdak, voedsel en medische zorg aan slachtoffers tijdens of vlak na een ramp. De betrokkenen bij humanitaire interventies zijn de mensen die geholpen worden, die vaak gezien worden als de 'slachtoffers', en de

(21)

20 humanitaristen zelf: degenen die 'redden' (ibid.: 279). Het is lange tijd taboe geweest om kritiek te leveren op humanitaire hulpverlening omdat praktijken - zoals het helpen van armen en kansarmen en het tonen van medeleven aan slachtoffers van rampen – acties zijn die mensen automatisch als ‘goed’ beschouwen (Fassin 2011: 244). Niemand kan namelijk betwijfelen dat menselijk lijden moet worden gestopt (Ticktin 2014: 277). Veel onderdelen van humanitaire hulp zijn om deze reden moreel onaanraakbaar (Fassin 2011: 244).

Om het humanitarisme beter te kunnen begrijpen hebben antropologen in eerdere werken geprobeerd om een onderscheid te maken tussen humanitaire projecten en andere projecten die ‘goed willen doen’, zoals mensenrechten- en ontwikkelingsprojecten (Ticktin 2014: 281). Hierbij werden mensenrechtenpraktijken geacht betrekking te hebben op politiek en rechtvaardigheid om schendingen die in het verleden plaats hebben gevonden te

voorkomen door nieuwe wetten te creëren. Ontwikkelingsprojecten gingen over het verbeteren van het economische welzijn op de lange termijn, wat samen gaat met een

vooruitgangsgeloof. Daar tegenover werd het humanitarisme geplaatst, wat zou gaan over het heden en korte termijn oplossingen. Het onderscheid tussen deze drie soorten van ‘goed willen doen’ bleken vaak erg duidelijk te zijn en de demarcatie werd continu aangepast. Eind jaren ’80 kreeg het humanitarisme door de opkomst van internationale non-governmentele organisaties de vorm van een specifiek moreel en politiek project (ibid.: 274).

NGO’s die humanitaire praktijken verrichten worden geïdealiseerd als organisaties waarbij mensen anderen kunnen helpen, en het niet gaat om winst of politieke doeleinden (Fisher 1997: 442). Het beeld van NGO’s als apolitieke deelnemers in een gebied van andere politiek-betrokken spelers klopt niet met de werkelijke praktijken waarin zij deelnemen (ibid.). De visie van NGO’s om samenlevingen op een bepaalde manier (verder) te

ontwikkelen kunnen onderling verschillen, maar zijn niet waardevrij en zijn ingebed in wat zij als ‘goed’ of ‘fout’ zien (ibid.: 458). Hoewel deze organisaties hun ethische oordelen vaak presenteren als neutrale standaarden of oordelen die buiten de politieke arena vallen, zijn deze in wezen politiek (ibid.). Daarbij is de macht om het goede te doen, ook de macht om kwaad te doen en kan dat wat de één als goed beschouwt, door een ander gezien worden als

schadelijk (Friedman 1962, geciteerd in Fisher 1997: 442).

Antonio Donini heeft in 2012 een hoofdstuk bijgedragen aan het boek In the Eyes of

the Other, waar de perceptie van de lokale bevolking op non-governmentale hulporganisaties

voorop staat. Donini bespreekt de spanning die bestaat tussen deze lokalen en de

buitenstaanders als gevolg van de culturele en politieke ‘bagage’ die de hulporganisaties meebrengen naar de gemeenschappen die zij willen helpen (Donini 2012: 186). De auteur

(22)

21 erkent dat hoewel humanitaire idealen de potentie hebben om mensen te verenigen,

humanitaire praktijken mensen met name vaak verdelen (Donini 2012: 186). Donini’s

argument komt overeen met dat van Fisher (1997), wanneer hij stelt dat humanitaire actie heel verschillende dingen kan betekenen voor de hulpverlener dan voor de ‘hulpeloze’ ontvanger (ibid.: 188).

Aan de hand van het werk van antropoloog en socioloog Didier Fassin (2011) en anderen over humanitaire praktijken zal ik aantonen dat er een belangrijke connectie bestaat tussen bestaande kritieken op ontwikkelingsdenken en de kritieken die in Nederland bestaan op de hedendaagse aanpak van huiselijk geweld tegen vrouwen. Allereerst zal ik mij richten op wat antropoloog Ticktin (2014) de ‘onbedoelde gevolgen’ van het humanitarisme noemt. Zij stelt dat immigranten en vluchtelingen de belangrijkste populaties zijn geworden die geholpen en ondersteund worden door humanitaristen (Ticktin 2014: 279). In het proces van immigratie en asielzoeken worden medische deskundigen en psychiaters betrokken vanuit humanitaire organisaties. Deze betrokkenheid heeft echter als onbedoeld gevolg dat er een toenemende focus is komen te liggen op het ‘lijdende lichaam’ van immigranten en vluchtelingen als een soort maatstaf van morele legitimiteit (ibid.). Dit wil zeggen dat om rechten te verkrijgen, immigranten en vluchtelingen hun littekens, ziektes en trauma’s benadrukken en op de voorgrond beginnen te plaatsen om dit te bewerkstelligen. Deze mensen hebben geleerd dat dit de beste manier is om toegang te krijgen tot de internationale gemeenschap, maar tegelijkertijd wil dit niet zeggen dat hun lijden ‘niet echt’ of overdreven is (Armstrong 2008: 3).

Deze nieuwe relatie tot menselijk lijden heeft ertoe geleid dat het een centraal element van het openbare leven geworden is. Fassin (2011: 250) noemt dit proces paradoxaal. Aan de ene kant is lijden, zoals het fysiek straffen van criminelen zoals dat in het verleden gebeurde, volledig verdwenen uit openbare plaatsen en bevindt dit zich nu achter gesloten deuren. Aan de andere kant is de representatie van lijden door het creëren van beelden en verhalen in toenemende mate ‘alledaags’ geworden (ibid.). De media en de politiek spelen een rol in dit proces. De media heeft de neiging om intieme details van pijnlijden bloot te leggen, en in de politiek worden beelden en verhalen van slachtoffers effectief gebruikt om acties te

rechtvaardigen (ibid.). De nadruk die gelegd wordt op het representeren van menselijk lijden doet echter niets om de positie van deze mensen te verbeteren, en kan hun positie zelfs verslechteren (Armstrong 2008: 5).

Zoals eerder beschreven kunnen de betrokken personen in humanitaire praktijken verdeeld worden in ‘slachtoffers’ en ‘redders’. Fassin stelt dat hulpbehoevenden op deze

(23)

22 manier gereduceerd worden tot de status van slachtoffer (Fassin 2011: 246). Hoewel het begrip humanity, of menselijkheid, inhoudt dat alle levens even belangrijk zijn en al het leed verholpen verdient te worden (ibid.: 248), tonen studies naar humanitaire instellingen aan dat er altijd een hiërarchie bestaat van deze menselijkheid, waarbij sommige levens belangrijker gevonden worden dan anderen (Ticktin 2014: 279). Het humanitarisme is ontstaan is vanuit een confrontatie met bestaande machtsrelaties en stond aan de ‘kant’ van de kwetsbaren en machtelozen (Donini 2012: 190). In het proces zijn de humanitaristen echter zelf machtig geworden (ibid.), en dit aspect van het humanitarisme is nogmaals paradoxaal: het gebaar van het helpen van slachtoffers dat hen erkenning lijkt te geven, reduceert hen tegelijkertijd tot ‘alleen’ het zijn van slachttoffers. Hierbij worden hun woorden gedempt, hun geschiedenis genegeerd, hun ervaringen uitgedund of vervormd (Armstrong 2008: 3), en is er geen ruimte voor hen om een eigen betekenis aan hun bestaan te kunnen geven (Fassin 2011: 254).

Daarnaast zorgen humanitaire praktijken ervoor dat humanitaristen een eigen aandeel krijgen van menselijkheid: een persoon kan ‘menselijker’ worden door anderen op een

bepaalde – en goede – manier te behandelen (Fassin 2011: 253). Onder de goede bedoelingen en goede doeleinden van de humanitaire hulpverlening schuilt dus een bepaalde vorm van eigenbelang. Antropologisch onderzoek naar NGO’s die zich bezighouden met humanitaire praktijken, zoals Artsen Zonder Grenzen en het Rode Kruis, richt zich op de veelzijdige aspecten van het institutionele leven van humanitaristen en toont de complexiteit aan van humanitaire principes in de praktijk (Ticktin 2014: 279). Deze verslagen werpen licht op redenen waarom mensen humanitaristen worden. In tegenstelling tot de algemene perceptie is de reden hiervoor niet noodzakelijk om levens van hulpbehoevenden te redden, maar gaat het vaak juist om ‘eigenbelang’: als een vorm van zorgen voor zichzelf of om eigen behoeften te kunnen vervullen (ibid.).

Concluderend lijkt het humanitarisme in essentie goede bedoelingen te hebben: het redden van mensenlevens en het tegengaan van menselijk lijden. Echter blijkt dat het in veel gevallen gaat om het weghalen van het eigen schuldgevoel, waarbij er in de praktijk niet gepoogd wordt om structurele oplossingen te bedenken of door te voeren, maar draait om tijdelijke en korte termijn oplossingen. Daarnaast worden mensen die gereduceerd zijn tot slachtoffers vaak nogmaals onderdrukt door humanitaire hulpverleners, door de top-down benadering waarmee veel NGO’s werken.

(24)

23 Overeenkomsten met kritieken op de aanpak van huiselijk geweld in Nederland

De kritiekpunten op humanitaire praktijken van NGO’s die ik heb benoemd zijn eveneens te formuleren ten opzichte van het hedendaagse Nederlandse beleid en in de aanpak van

huiselijk geweld. Een voorbeeld hiervan is dat de focus van de aanpak van huiselijk geweld in Nederland altijd op justitieel ingrijpen ligt, ook als de slachtoffers hier niet achter staan. Verplichte arrestaties ondermijnen de autonomie van vrouwen die te maken hebben met huiselijk geweld, en dit proces dwingt hen tot een traject dat tegen hun wensen en belangen ingaat (Römkens 2006: 164). Bovendien leidt een standaard arrestatiebeleid er vaak toe dat agenten er juist van weerhouden worden om de situatie ter plekke te beoordelen en gelijk overgaan tot justitiëel ingrijpen (Römkens 2008: 32). Er wordt hierbij geen rekening gehouden met de feitelijke situatie of met de behoeften van de vrouwen (ibid.).

Een kritiekpunt op humanitaire praktijken die hierin weerspiegeld wordt is dat er een hiërarchie lijkt te bestaan waarbij justitie zich boven de slachtoffers kan plaatsen. De stem van de slachtoffers wordt niet gehoord: wanneer zij aangeven dat zij niet willen overgaan op een vervolgtraject wordt dit overschreden door justitie. Vrouwen worden opnieuw tot slachtoffer gemaakt doordat instellingen zoals de gezondheidszorg, de politie en de hulpverlening ze behandelen als ‘geestelijk ongezonde personen die niet in staat zijn om legitieme

beoordelingen van hun situaties te maken of om rationeel te handelen’ (Westlund 1999: 1046). Er is voor deze vrouwen geen ruimte om zelf betekenis te geven aan hun bestaan, en zij worden door het bestaande beleid gereduceerd tot ‘alleen’ het zijn van slachtoffer. Dit laat een keerzijde zien aan de verschuiving van huiselijk geweld als probleem van de privésfeer naar probleem dat behandeld wordt als een publieke zaak. De aarzeling of het weigeren tot het doen van aangifte tegen een gewelddadige (ex-)partner is niet meer relevant sinds het

probleem als publieke zaak is gedefinieerd (Römkens 2008: 33). Sociale instellingen kunnen nu de individuele keuzes van vrouwen overschrijden, en de agency van de vrouwen kan hierdoor volledig worden ontkend (Keeling en Van Wormer 2011: 1359). Op deze manier wordt de vrouwen na huiselijk geweld opnieuw geweld aan gedaan door de moderne instituties (Westlund 1999: 1046).

Tevens wordt het halen van ‘targets’ van de politie soms doel op zichzelf, door alleen te kijken naar aantallen van registraties van meldingen en aangiftes (ibid.). Römkens (2008) vergelijkt dit met de siuatie in de Verenigde Staten, waar na het invoeren van een verplicht arrestatiebeleid het aantal arrestaties verdubbelde (Römkens 2008: 24). Het grote aantal zaken dat na arrestaties echter geseponeerd wordt krijgt - zoals te verwachten - geen grote rol in de succesmetingen (ibid: 32). De registratie van gegevens wordt alsmaar belangrijker om te

(25)

24 kunnen voldoen aan de groeiende vraag naar effectmetingen en uitkomsten van interventies (ibid.: 22). Volgens Römkens (2008) kunnen we niet volstaan met ‘het meten van succes door middel van criteria die primair of uitsluitend relevant zijn binnen politie en justitie als

overheidsorganisatie (meer meldingen, meer aangiftes, meer veroordelingen)’ (ibid.: 36). De behoefte aan metingen en registratie is terug te zien aan de aanmeldingsprocedure van de Veilig Thuis-organisaties in Nederland waar een risicoscreening wordt gedaan op basis van eenduidige en meetbare gegevens, waarmee beoordeeld wordt hoe gevaarlijk de situatie is van een vrouw (ibid.: 23). In deze context en bij vele andere interventies zijn het de deskundigen die bepalen of en in welke categorie vrouwen die te maken hebben met huiselijk geweld vallen, en welke behoeften zij hebben (ibid.). Dit gebeurt aan de hand van meetinstrumenten, waarmee bepaald wordt welk resultaat behaald moet worden om van ‘succes’ te kunnen spreken (ibid.)

De interventies die als doel hebben vrouwen te ondersteunen en om meer geweld te voorkomen, brengen dus tegelijkertijd toenemde beheersing en controle met zich mee (ibid.: 24). Dit is wat Fassin (2011) benoemt in de context van het humanitarisme: hoewel het beleid in essentie de goede bedoeling heeft om het menselijk lijden tegen te gaan, gaan deze

bedoelingen tegelijkertijd gepaard met een vorm van eigenbelang en het kunnen vervullen van eigen behoeften. In dit geval is één van deze behoeften van de overheid om een stijging te zien in het aantal meldingen en arrestaties. Door een standaard arrestatiebeleid in te voeren kan deze stijging gerealiseerd worden. Hierbij maakt het niet uit of de slachtoffers hier zelf wel iets in winnen.

Een laatste punt van kritiek op de huidige aanpak van huiselijk geweld, is dat het verwijderen van slachtoffers en daders uit de gewelddadige thuissituatie altijd een tijdelijke oplossing is (Merry 2001: 18), waarna veel slachtoffers blijken terug te keren in dezelfde gewelddadige situatie en veel daders na terugkeer terugvallen in oude geweldspatronen. Veel vrouwen die te maken hebben gehad met huiselijk geweld en die zijn opgenomen blijken na een aantal weken weer terug naar huis te gaan en vervolgens het contact met de pleger herstellen (Movisie 2009: 14). Hoewel dit vaak even goed lijkt te gaan, blijkt in de praktijk dat het geweld op enig moment weer zal oplaaien (ibid.). Net als bij humanitaire praktijken, is zo’n crisisinterventie maar van korte duur en is het geen structurele oplossing die echte veranderingen teweeg brengt.

Wat centraal staat in de punten van kritiek die ik net heb benoemd, is dat hoewel er met goede bedoelingen een beleid ontstaan is om het probleem huiselijk geweld tegen vrouwen aan te pakken, er niet geluisterd wordt naar de behoeftes en gekeken wordt naar de

(26)

25 belangen van de vrouwen in kwestie. Vrouwen die gebruik maken van sociale diensten die gerelateerd zijn aan huiselijk geweld komen dus vaak in conflict met het systeem dat juist bedoeld is om huiselijk geweld te stoppen en te voorkomen (Keeling en Van Wormer 2011: 1366). Nog altijd ligt de aandacht van interventies op een tijdelijke aanpak van het probleem in plaats van een structurele. Waar huiselijk geweld voorheen een privéprobleem was waar de overheid zich niet mee bemoeide, lijkt de overheid zich nu te fixeren op handhaving en interventies waarbij voorbij wordt gegaan aan de (onbedoeld) schadelijke gevolgen voor de slachtoffers van het geweld (Römkens 2008: 36). Dus, zoals Römkens (2008) het verwoorde: ‘We moeten vaststellen dat wetgeving en in het bijzonder de tendens richting sterk punitieve wetshandhaving weliswaar een belangrijk symbolisch signaal naar de samenleving afgeeft maar ook de vraag rechtvaardigt of het de belangen van slachtoffers dient’ (ibid.: 35).

Het gehele proces van het definieren van huiselijk geweld als mensenrechtenschending en de impact op de aanpak van het probleem, zoals besproken in deze thesis, leent zich

uitstekend voor een Foucauldiaanse benadering. Michel Foucault onderzoekt de vorming van kennis en de krachtstructuren die daaruit voortvloeien (Townley 1993: 522). Zijn begrip

governmentality, oftewel bestuurlijkheid, is een neologisme dat afgeleid is van een combinatie

van het woord government en het woord rationality (ibid.: 520). Foucault stelt dat bestuurlijkheid historisch gezien refereerde naar het besturen van een territorium en haar inwoners, terwijl het in de moderne staat volgens hem gaat het om het besturen van een bevolking (Gutting en Oksala 2019). De moderne staat moet zorgen voor ‘het leven en het welzijn van zijn bevolking’ (ibid.). Foucault gaf later een algemenere betekenis aan

bestuurlijkheid, namelijk ‘de manier waarop iemand het gedrag van mensen bestuurt’ (ibid.). De belangrijkste claim van Foucault rondom dit begrip was dat ‘om het beheersen van het gedrag van mensen te begrijpen, men de specifieke technologieën van macht moest bestuderen, maar ook de rationaliteit die daaraan ten grondslag ligt’ (ibid.).

Foucault stelt dat regeringsprogramma’s vocabulaires vereisen om mensen of problemen op een bepaalde conceptuele manier te formuleren, te representeren en om

populaties te kunnen ordenen (Townley 1993: 520). Bestuurlijkheid is daarom een verwijzing naar de processen waardoor objecten vatbaar worden gemaakt voor interventie en regulering (ibid.). De constructie van kennisprocessen hebben te maken met verschaffen van

terminologie, of het ‘proces van naamgeving’ (ibid.: 522-523). Door deze processen te analyseren heeft Foucault in zijn werk laten zien hoe vertogen over de (geestelijke) gezondheid, kennis en straf zijn ontwikkeld en de implicaties die dit heeft gehad voor het individu dat tot object van kennis gemaakt wordt (ibid.: 523).

(27)

26 Waar Foucault zijn begrip toespitste op homoseksuelen, krankzinnigen en criminelen kan zijn begrip van bestuurlijkheid en macht door middel van het creëren van een vocabulair en het classificeren van de populatie ook toegepast worden op huiselijk geweld tegen

vrouwen. Dit is precies wat ik in deze thesis heb laten zien. Huiselijk geweld is geen nieuw fenomeen, maar het ontstaan van het construct en het gebruik ervan in vertogen was het moment dat het fenomeen ‘waarheid’ werd. Dit was het moment dat er iets mee gedaan kon worden. In de jaren ’70, toen er aandacht gevraagd werd voor en onderzoek gestart werd naar de omvang en ernst van het probleem begon dit proces. In het heden bestaat er beleid en een aanpak voor het probleem. Tegelijkertijd zijn de betrokkenen sinds het verschaffen van

terminologie om het probleem te duiden, subject geworden voor overheidsregulering. Zoals ik heb laten zien worden vrouwen die te maken hebben met een gewelddadige partner, als zij hulp willen, opnieuw tot slachtoffer gemaakt doordat zij gedwongen zijn om zich tot moderne instituties te wenden die hen in veel gevallen verder onderdrukt (Keeling en Van Wormer 2011: 1359-1360).

Conclusie

In Nederland en een groot deel van de de rest van de wereld heeft er een verschuiving plaatsgevonden in de definitie van het begrip huiselijk geweld naar een meer humanitair perspectief. Het begrijpen van huiselijk geweld als mensenrechtenschending heeft de nationale en internationale aanpak ervan vormgegeven. In deze thesis heb ik twee aspecten hiervan verkennend onderzocht: het beleid rondom en de organisatie van de aanpak, en de universele geldigheid van het humanitaire uitgangspunt.

Nationaal en internationaal is de aanpak een politieke en publieke

verantwoordelijkheid geworden. De middelen voor de aanpak van het probleem worden gezocht in het justitieel apparaat en slachtofferhulp, hoewel er de laatste decennia meer aandacht komt voor begeleiding en verandering van de dader. De gangbare aanpak is

geisoleerd gericht op een slachtoffer en een dader. Hiermee blijven context en onderliggende structuren dikwijls in stand, waardoor oplossingen slechts tijdelijk zijn. Het genderneturale begrip ‘huiselijk geweld’ omvat ook geweld waarbij mannen het slachtoffer zijn, maar in het overgrote deel van de gevallen blijkt de man dader en de vrouw slachtoffer. Door het begrip huiselijk geweld eenduidig als mensenrechtenschending te begrijpen, dreigen de scheve maatschappelijk man-vrouwverhoudingen als medeoorzaak van huiselijk geweld onderbelicht te raken.

(28)

27 De manier waarop huiselijk geweld nu wordt aangepakt is een directe consequentie van de definitie van het probleem als mensenrechtenschending. Dit is het humanitair paradigma en internationaal is dit perspectief de standaard geworden. Nationale, maar ook internationale organisaties zoals de VN en de WHO werken vanuit deze visie. Zelden wordt benoemd of onderkend dat de humanitaire visie ook een politieke visie is. Humanitaire organisaties werken impliciet vanuit een beeld hoe samenlevingen eruit moeten zien. Dit wereldbeeld heeft niet per sé universele geldigheid. Ook de eruit voortvloeiende aanpak van huiselijk geweld hoeft daarmee niet altijd en overal de juiste te zijn. De erkenning dat het humanitaire uitgangspunt niet universeel geldig hoeft te zijn, kan leiden tot een meer diverse en op de situatie toegespitste aanpak.

Deze thesis is een verkenning op twee facetten van het grote onderzoeksveld met betrekking tot huiselijk geweld, en in het bijzonder huiselijk geweld tegen vrouwen. Ik heb hierin aangetoond dat verdiepend onderzoek op deze punten, en breder onderzoek op

gebieden die ik hier niet heb behandeld, noodzakelijk is. Door huiselijk geweld alleen te zien als mensenrechtenschending verliezen andere aspecten zoals onderliggende structuren en context aandacht. Om de aanpak van huiselijk geweld te verbeteren is het noodzakelijk om het probleem beter te begrijpen door het in al zijn aspecten, waaronder niet alleen sociale, maar bijvoorbeeld ook economische, politieke en fysiologische, te onderzoeken. Met verworven inzichten kunnen nieuwe benaderingen worden ontwikkeld en recente ontwikkelingen zoals zelf-hulporganisaties die geiniteerd zijn door vrouwen die te maken hebben (gehad) met huiselijk geweld worden onderbouwd en verbeterd.

(29)

28

Bibliografie

Acker, J.

1989 The problem with patriarchy. Sociology, 23(2): 235-240 Alberda, D. L., Boonmann, C., en Wartna, B. S. J.

2015 Strafrechtelijke recidive bij plegers van huiselijk geweld. Ontwikkeling in de

terugval en lange termijn-effect Wet tijdelijk huisverbod.

Anthias, F.

2014 The intersections of class, gender, sexuality and ‘race’: The political economy of gendered violence. International Journal of Politics, Culture, and Society, 27(2): 153-171.

Armstrong, K.

2008 “Seeing the suffering” in Northern Uganda: the impact of a human rights approach to humanitarianism. Canadian Journal of African Studies, 42(1): 1-32.

Van Besouw, C.

2008 Hulpverlening? An me nooit niet! Over de strijd van blijf van m'n lijf tegen vrouwenmishandeling, In: Vrouwenhulpverlening 1975-2000: Beweging in en

rond de gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum, pp: 39-50.

Daru, S., Mejdoubi, J., de Vaan, K., en Visser, A.

2016 Aandacht voor gender maakt de aanpak van huiselijk geweld effectiever. Wat

doet de gemeente?. Utrecht.

Dunn, J. L.

2005 Victims” and “survivors”: Emerging vocabularies of motive for “battered women who stay. Sociological Inquiry, 75(1): 1-30.

Dijk, van T., Flight, S., Oppenhuis, E., Duesmann, B.

1997 Huiselijk geweld. Aard, omvang en hulpverlening. Den Haag: Dienst Preventie, Jeugdbescherming en Reclassering, Ministerie van Justitie.

(30)

29 Donini, A.

2012 Humanitarianism, perceptions, power. In: In the Eyes of Others, pp: 183-192. Fassin, D.

2011 Humanitarian reason: a moral history of the present. University of California Press, pp: 243-257

Fisher, W. F.

1997 Doing good? The politics and antipolitics of NGO practices. Annual review of

anthropology, 26(1): 439-464.

Forrez, S.

2016 De conventie van Istanbul: Een nieuw instrument in de strijd tegen geweld

tegen vrouwen. Intact association.

García-Moreno, C., Jansen, H. A. F. M., Ellsberg, M., Heise, L., en Watts, C.

2005 WHO multi-country study on women’s health and domestic violence against women. Geneva: World Health Organization, 204, pp: 1-18.

Gutting, G., en Oksala, J.

2019 Michel Foucault, The Stanford Encyclopedia of Philosophy, Edward N. Zalta (ed.), https://plato.stanford.edu/archives/spr2019/entries/foucault/. (04-04-2019)

Hautvast, S.

2014 1974 Blijf van m’n lijf. Opvang voor en door vrouwen.

https://www.canonsociaalwerk.eu/nl_mo/details.php?cps=14&canon_id=176

(07-05-2019) Johnson, M. P.

1995 Patriarchal terrorism and common couple violence: Two forms of violence against women. Journal of Marriage and the Family, pp: 283-294.

(31)

30 Keeling, J., en Van Wormer, K.

2011 Social worker interventions in situations of domestic violence: What we can learn from survivors' personal narratives?. British Journal of Social

Work, 42(7): 1354-1370.

Khan, M.

2000 Domestic violence against women and girls. Innocenti Digest, 6. Martinez, P. R.

2011 Feminism and violence: The hegemonic second wave’s encounter with rape and domestic abuse in USA (1970-1985). Cultural Dynamics, 23(3): 147-172. Merrill, G. S.

1996 Ruling the exceptions: Same-sex battering and domestic violence theory. Journal of Gay & Lesbian Social Services, 4(1): 9-22. Merry, S. E.

2001 Spatial governmentality and the new urban social order: controlling gender violence through law. American anthropologist, 103(1): 16-29.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

2013 Nationaal Actieplan Mensenrechten. Bescherming en bevordering van

mensenrechten op nationaal niveau. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse

Zaken en Koninkrijksrelaties. Ministerie van Justitie (red.)

2002 Privé geweld - publieke zaak. Een nota over de gezamenlijke aanpak van

huiselijk geweld. Den Haag: Ministerie van Justitie.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (red.)

2016 Voortgangsrapport Geweld in Afhankelijkheidsrelaties. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aan de andere kant zijn er mensen met zogenaamd ‘verward gedrag’ die helemaal geen psychische stoornis hebben maar bijvoorbeeld door een ontregelde suikerspiegel in het bloed,

We vragen aandacht voor geweld tegen vrouwen met een statement op sociale media (Facebook en Instagram) en nodigen inwoners uit om zich hierbij aan te sluiten. Wethouder Marijo

Samen zorgen voor veiligheid: regionale aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling De colleges van wethouders en burgemeesters van de achttien gemeenten in Noord-Holland

Het Verdrag heeft verder een duidelijke genderdimensie: Geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld worden gezien als vormen van discriminatie en

Erik heeft weer een keer een slecht cijfer terug gekregen en is bang om het aan zijn ouders te laten zien.. Uit pure woede en angst slaat hij zijn buurman met een dikke ordner op

Op 21 november 2019 heeft de Group of Experts on Action against Violence against Women and Domestic Violence (GREVIO) haar evaluatierapport aangeboden aan de Nederlandse overheid

Een specifiek programma, BORG, is ontwikkeld voor zowel plegers als slachtoffers (huidige of voormalige partners) en is bedoeld om het risico op herhaling te

de bij de aanpak van eergerelateerd geweld betrokken functionarissen die- nen zich wel bewust te zijn van de complexiteit van het fenomeen en moeten zich niet blindstaren op