• No results found

Technische en economische resultaten van bedrijven met vleesvarkens in 1996

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Technische en economische resultaten van bedrijven met vleesvarkens in 1996"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ir. C.E.P. van Brakel

ing. J. Lubben1

ing. P.A.M. Bens2

1 Siva-software B.V., Wageningen 2 DLV Varkenshouderij, Boxtel

Locatie:

Proefstation voor de

Varkenshouderij

Postbus 83

5240 AB Rosmalen

tel: 073 - 528 65 55

nische en

nomische resultaten

rijven met

ens in

1

Technical and economical

performance figures of

farms with fattening pigs

in 1996

raktijkonderzoek Varkenshouderij

Proefverslag nummer P 1.198

maart 1998

(2)

0 f 998, Praktijkonderzoek Varkenshouderij, Rosmalen

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

(3)

INHOUDSOPGAVE

1 2 3 31‘ 3 2. 4 4.1 4.2 5 51. 5 2. 6 7 8 9 SAMENVA7--TING SUMMARY INLEIDING MATERIAAL EN METHODE

GEMIDDELDE TECHNISCHE EN ECONOMISCHE KENGETALLEN VLEESVARKENSHOUDERIJ 1993 - 1996

Gemiddelde technische kengetallen vleesvarkenshouderij in de periode 1993 - 1996

Gemiddelde economische kengetallen vleesvarkenshouderij in de periode 1993 - 1996

VERSCHILLEN IN BEDRIJFSGROOTTE

Gemiddelde technische kengetallen vleesvarkenshouderij 1996 naar bedrijfsgrootte

Gemiddelde economische kengetallen vleesvarkenshouderij 1996 naar bedrijfsgrootte

REGIONALE VERSCHILLEN

Gemiddelde technische kengetallen vleesvarkenshouderij 1996 naar regio Gemiddelde economische kengetallen vleesvarkenshouderij 1996 naar regio RESULTATEN VAN BEDRIJVEN MET EEN MINERALENBALANS IN 1996 RESULTATEN VAN BEDRIJVEN MET MENGVOER VERSUS BEDRIJVEN MET BIJPRODUCTEN IN 1996

VERSCHILLEN TUSSEN BEDRIJVEN IN GOEDE EN SLECHTE JAREN DISCUSSIE EN CONCLUSIES

LITERATUUR BIJLAGE

REEDS EERDER VERSCHENEN PROEFVERSLAGEN

9 9 12 15 15 16 19 19 20 23 25 29 31 34 35 36

(4)

SAMENVATTING

Het gemiddelde saldo op basis van 1.178 deelnemende bedrijven met een gemiddel-de bedrijfsomvang van 723 gemidgemiddel-deld aan-wezige vleesvarkens bedroeg in 1996 f 161,- per gemiddeld aanwezig vleesvar-ken per jaar. Dit is ongeveer f 30,- meer dan gemiddeld op basis van het voortschrijdend zesjaarlijks gemiddelde saldo verwacht zou mogen worden. Afhankelijk van de bedrijfs-omvang varieerde het saldo van f 144,- tot

f

178,- per gemiddeld aanwezig vleesvar-ken per jaar voor respectievelijk de kleine en grote bedrijven. Het gemiddelde saldo per vleesvarken bedroeg in 1995

f

120,-. Aan dit hoge saldo van 1996 liggen de volgende technische en economische kengetallen ten grondslag.

- De vleesprijs was in 1996 gemiddeld

f

3,34 per kg geslacht gewicht. De kleine-re bedrijven (< 355 vleesvarkens) leverden de varkens af voor gemiddeld

f

3,31 per kg geslacht gewicht. De bedrijven met meer dan 1.556 gemiddeld aanwezige vleesvarkens kregen

f

3,38 per kg ge-slacht gewicht uitbetaald. In 1995 was de opbrengstprijs per kg geslacht gewicht

f

2,89 (= minus

f

0,45/kg).

- De groei per dier per dag steeg van 729 gram per dag in 1995 naar 737 gram per dag in 1996. De groei per dier per dag varieerde in 1996 van 732 gram per dag op de grote bedrijven (> 1.556 varkens) tot 742 gram per dag op de bedrijven met gemiddeld 577 gemiddeld aanwezige vleesvarkens. Voor deze verbeterde groei hadden de varkens gemiddeld 10 gram minder voer nodig dan in 1995. Dit bete-kent voor 1996 een verbetering van de voederconversie van 0,Ol kg voer per kg groei ten opzichte van 1995. De bedrijven met minder dan 355 gemiddeld ge vleesvarkens, 577 gemiddeld aanwezi-ge vleesvarkens en met meer dan 1.556 gemiddeld aanwezige vleesvarkens reali-seerden een voederconversie van respec-tievelijk 2,84, 2,79 en 2,71. De uitval was voor de genoemde bedrijven

respectieve-lijk 2,7%, 2,3% en 2,4%. Gemiddeld is de uitval in 1996 met 0,2% gezakt ten opzich-te van 1995.

- De hogere opbrengstprijzen voor het vlees zijn echter gepaard gegaan met hoge kos-ten voor de biggen. Voor een big moest in 1996 gemiddeld

f

22,- meer betaald wor-den dan in 1995, te weten

f

1 l8,2l (de gecorrigeerde biggenprijs was

f

112,90). De kleinste bedrijven betaalden in 1996

f

l,- tot

f

0,50 per big minder. De grote bedrijven moesten ongeveer

f 1

JO per big meer betalen dan gemiddeld. Voor wat betreft de verschillen tussen de regio’s zijn het de kengetallen bedrijfsom-vang, groei per dier per dag, voederconver-sie, uitvalspercentage, de biggenprijs en de prijzen van de voeders die nog altijd ken-merkend zijn te noemen voor een bepaalde regio. Het regio-effect is echter verstrengeld met de bedrijfsomvang, hetgeen de vergelij-king tussen regio’s onzuiver maakt.

Met betrekking tot de mineralenbalans is het fosfaatoverschot in de vleesvarkenshouderij stabiel gebleken. Al sinds 1994 tot en met

1996 bedraagt het gemiddelde fosfaatover-schot 5,O kg fosfaat per gemiddeld aanwe-zig vleesvarken per jaar. Net als voorgaande jaren bestaat er echter veel variatie tussen bedrijven met het hoogste en laagste fos-faatoverschot, respectievelijk 6,0 en 3,9 kg fosfaat per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar. Naast de verschillen in P-gehalte in het voer hebben ook de verschillen in tech-nische resultaten tussen de beide groepen bedrijven dit verschil in fosfaatoverschot tot gevolg gehad. Een gemiddeld laag fosfaat-overschot bleek samen te gaan met een gemiddeld hoger saldo per gemiddeld aan-wezig vleesvarken per jaar.

Grotere bedrijven die bijproducten verstrek-ten behaalden in 1996 als gevolg van betere groei- en voer-opnameresultaten en lagere voerpakketprijzen een hoger saldo dan de gemiddelde mengvoerbedrijven.

(5)

SUMMARY

In 1996 the gross margin per pig present was Dfl. 161.-, based on 1,178 participating farms with on average 723 fattening pigs. However, the expected gross margin, calcu-lated as the advanced six-years-mean, was Dfl. 30.- less. The gross margin varied between Dfl. 144.- andl Dfl. 178.- per pig for smal1 and large farms respectively. In 1995 the mean gross margin was Dfl. 120.- per pig. The gross margin for 1996 was based on the following economical and technical performances:

- In 1996 the mean price of pork was Dfl. 3.34 per kg slaughter weight. Smal1 farms with fewer than an average of 355 pigs received Dfl. 3.31 per kg slaughter weight. Farms with more than an average of 1,556 pigs received Dfl. 3.38 per kg slaughter weight. In 1995 the mean price of pork was Dfl. 2.89.

- The weight gain per day increased from 729 gram per day in 1995 to 737 gram per day in 1996. The variation in weight gain on farms with an average of more than 1,556 pigs and farms with an average of 577 pigs was 732 and 742 gram per day respectively. The higher weight gain was achieved by providing the pigs with an additional 10 grams of feed. Thus there was an improvement in the feed conver-sion of 0.01 kg feed per kg weight gain compared to 1995. Farms with an average of less than 355 pigs, farms with an avera-ge of 577 pigs and the laravera-ge farms with an average of more than 1,557 pigs achieved a feed conversion of 2.84, 2.79 and 2.71 respectively. The mortality rate was 2.7%,

2.3%, and 2.4% respectively in 1996. The mortality rate had decreased by 0.2% in 1996 compared to 1995.

- The high prices for pork were accom-panied by high piglet prices. The mean piglet price was Dfl. 118.21 in 1996 which was Dfl. 22.- higher than in 1995. The cor-rected piglet price was Dfl. 112.90 in 1996. The smaller farms paid Dfl. 1 .- to Dfl. 0.50 less per pig and the large farms paid Dfl. 1 .lO more per pig.

The performance figure for farm size, weight gain per day, feed conversion, mortality rate, piglet price and feed prices are regionally specified. However, this regional specificity is linked to the farm size and so the compa-rison of regions is not accurate.

The phosphate production per pig has been stable since 1994. In 1994 the mean phate production per pig was 5.0 kg phos-phate per year with the highest and lowest levels of production being 6.0 and 3.9 kg phosphate per pig per year respectively. Both the differences in phosphate content in feed, and the differences in performance figures have resulted in these differences in phosphate production. Furthermore, a low mean phosphate production per pig per year appeared to be accompanied by a higher mean gross margin per average present pig. In 1996, large farms feeding by products achieved a higher gross margin than farms feeding concentrate. This was due to better growth and feed intake performances and lower total feed prices.

(6)

1 INLEIDING

Kengetallen worden gebruikt ter analyse van de bedrijfsresultaten. De bedrijfsresultaten weerspiegelen de bedrijfsvoering van een bedrijf. Met behulp van berekende (unifor-me) kengetallen kunnen bedrijfsresultaten vergeleken worden. Door individuele be-drijfsresultaten te vergelijken met het lande-lijk of regionale gemiddelde (externe be-drijfsvergelijking) zijn afwijkingen vast te stel-len c.q. knelpunten op te sporen. Hierbij moet overigens rekening gehouden worden met de spreiding ofwel verschillen in resulta-ten tussen bedrijven. Een geconstateerde kleine afwijking ten opzichte van het gemid-delde of andere vergelijkings- of streefwaar-de van een kengetal met veel spreiding geeft minder aanleiding tot bijsturen dan een grote afwijking bij kengetallen met weinig spreiding. Bovendien moet rekening gehou-den worgehou-den met het algehele niveau van de resultaten van het individuele bedrijf. Voor een bedrijf met ‘bovengemiddelde’ resulta-ten levert het vergelijken met landelijke of regionale gemiddelde resultaten relatief wei-nig handvatten voor verdere verbetering op, Naast het vergelijken van de individuele bedrijfsgegevens met regionale en of lande-lijke gemiddelden, verstrekt ook het vergelij-ken met historisch behaalde resultaten (interne bedrijfsvergelijking) de nodige infor-matie. Uit de vergelijking met in het verleden behaalde technische enlof economische resultaten, kan afgeleid worden in hoeverre er gedurende de tijd sprake is van een ver-betering c.q. verslechtering van dit kengetal. Ook kan met behulp van historische resulta-ten van het individuele bedrijf of van een groep bedrijven het effect van bepaalde maatregelen op bedrijfsniveau dan wel regionaal of van landelijk ingevoerde maat-regelen (bijvoorbeeld 30% kortingsregeling) bepaald worden.

Hiernaast kunnen kengetallen gebruikt wor-den bij planningen en het opstellen van begrotingen. Tenslotte bestaat de mogelijk-heid om de concurrentiepositie van de Nederlandse varkenshouderij in te schatten

door de Nederlandse gemiddelde kengetal-len te vergelijken met die van het buitenland. Hierbij moet echter rekening gehouden wor-den met verschillen tussen lanwor-den in definië-ring en achterliggende rekenregels van be-paalde kengetallen.

Er zijn technische en economische kengetal-len te onderscheiden. De technische kenge-tallen geven de technische resultaten ofwel de geleverde prestaties van de dieren weer. In de vleesvarkenshouderij zijn met name de groei per dier per dag en de voederconver-sie de belangrijkste technische kengetallen. Een belangrijk economisch kengetal is de voerkosten per kg groei. Dit kengetal wordt berekend met behulp van het samengestel-de technische kengetal: samengestel-de voesamengestel-derconversie en bijbehorende voerprijzen.

Zowel de technische als economische ken-getallen vleesvarkenshouderij worden in de Technische Economische Administratie (TEA) per gemiddeld aanwezig vleesvarken uitgedrukt. Met behulp van technische en economische kengetallen is het saldo te berekenen. Het saldo per gemiddeld aan-wezig vleesvarken gedeeld door het aantal afgeleverde vleesvarkens per varken per jaar geeft het saldo per afgeleverd

vleesvar-ken. Het aantal afgeleverde vleesvarkens per varken per jaar is gelijk aan de omzet-snelheid gecorrigeerd voor de uitval van var-kens tijdens een mestronde. In formule: (omzetsnelheid x (100 - uitval%/2))/1001. Voor interne en externe vergelijking van voer- en groeikengetallen is het beter deze te corrigeren naar een standaard opleg-en/of eindgewicht. Zo wordt de groei per dier per dag gecorrigeerd naar een opleg-gewicht van 23 kg. De EW-conversie wordt gecorrigeerd naar een opleggewicht van 23 kg en een eindgewi~ht van 83 kg ge-slacht gewicht of lO7,9 kg levend eindge-wicht. Volgens de uniformeringsafspraken moet de EW-conversie en ook de groei per dier per dag op termijn gecorrigeerd worden naar een opleggewicht van 25 kg per big én een levend eindgewicht van 112 kg.

1 Verondersteld wordt dat vleesvarkens op de helft van een mestronde uitvallen.

(7)

Verwacht wordt dat bij het op de markt komen van de Windows-versies van de schillende managementsystemen, deze ver-sies tevens de geuniformeerde kengetallen volgens de uniformeringsafspraken varkens-houderij (Werkgroep uniformering kengetal-len vleesvarkenshouderij, februari 1996) zul-len bevatten. Tot die tijd moet bij de vergelij-king van kengetallen er rekening mee

wor-den gehouwor-den dat verschillen tussen kenge-tallen ook het gevolg kunnen zijn van ver-schillen in definities en rekenregels. Bij de vergelijking van kengetallen die allen door hetzelfde managementsysteem en met dezelfde onderliggende rekenregels zijn berekend zijn eventuele verschillen niet het gevolg van verschillen in rekenregelsz.

2 Wanneer de geünifomeerde versies van de managementsystemen op de markt komen, moet hier wel rekening mee gehouden worden bij vergelijkingen met berekeningen uit voorgaande.

(8)

2 MATERIAAL EN METHODE

Siva-software B.V. bepaalt jaarlijks de ge-middelde technische en economische be-drijfsresultaten aan de hand van de individu-ele bedrijfsresultaten van de deelnemers aan de managementsystemen TEA-2000 vleesvarkenshouderij, TEAV-pc en VLEVIS (kortweg TEA-2000). Dit jaar zijn voor het eerst ook de MAP-bedrijven toegevoegd. In

1996 zijn de gemiddelde kengetallen bere-kend op basis van 1.178 deelnemende be-drijven met vleesvarkens. De bedrijfsresulta-ten van deze bedrijven voldoen hierbij aan de volgende selectie-eisen:

- opleggewicht tussen 16,0 en 350 kg - vleespercentage moet liggen tussen 40,O

en 650%

- biggenprijs moet liggen tussen 70,OO en 140,OO gulden

- pakketprijs totaal voer tussen 30,OO en 60,OO gulden per 100 EW

- voederconversie tussen 2,00 en 4,00 kg voer per kg groei

- groei per dier per dag tussen 400 en 1.000 gram per dag.

Daar waar prijzen in een kengetal zitten ver-rekend, betreft het volgens TEA-2000 altijd de nettoprijzen (dus inclusief kortingen, toe-slagen, BTW, et cetera).

Met behulp van verschillende indelings- en selectieprocedures naar bijvoorbeeld be-drijfsomvang, regio, bedrijfsworpindex et cetera (in principe kunnen de gegevens naar elk willekeurig kengetal ingedeeld wor-den), is het volledige databestand te analy-seren. In de uitgave van Siva-produkten genaamd ‘Kengetallenspiegel’ is een groot aantal tabellen opgenomen waarbij de be-drijven evenredig naar de meest relevante

technische dan wel economische kengetal-len zijn ingedeeld. Met evenredig wordt hier bedoeld dat de bedrijven worden ingedeeld in vijf groepen met evenveel bedrijven per groep. Per groep van 20% bedrijven van het totaal aantal bedrijven wordt de onder- en bovengrens van het betreffende kengetal bepaald. Vervolgens worden de gemiddelde technische en economische resultaten van deze 20%-groep bedrijven berekend aan de hand van de individuele resultaten van deze geselecteerde bedrijven.

Van de 1.178 deelnemende bedrijven met vleesvarkens zijn er in 1996 tevens 718 vleesvarkensbedrijven die ook de module ‘Registratie mestboekhouding’ hebben bijge-houden waaruit de mineralenoverschotten zijn berekend. Deze gegevens voldoen naast de reeds genoemde selectiecriteria aan de volgende aanvullende selectie-eisen: - percentage fosfor (P) in mengvoer van

0,37 tot en met 1 ,OO%;

- percentage stikstof (N) in mengvoer van 2,00 tot en met 4,00%.

Met de aanvullende gegevens uit de admini-stratie mestboekhouding wordt overeenkom-stig de rekenregels voor de mineralenboek-houding de mineralenbalans van de ver-schillende bedrijven berekend. Met behulp van de aantallen gemiddeld aanwezige die-ren en het gemiddelde voerverbruik per diercategorie is daarnaast het fosfaat- en stikstofoverschot per gemiddeld aanwezig vleesvarken volgens MiAR te berekenen. Met deze resultaten is te bezien welke vlees-varkensbedrijven in 1996 al dan niet de 30%-kortingsregeling op basis van de forfai-taire normen realiseerden.

(9)

3 GEMIDDELDE TECHNISCHE EN ECONOMISCHE

KENGETALLEN VLEESVARKENSHOUDERIJ 1993 - 1996

3.1 Gemiddelde technische kengetallen vleesvarkenshouderij in de periode 1993 - 1996

In tabel 1 zijn de gemiddelde technische resultaten weergeven van 1996, 1995, 1994 en 1993 op basis van de bedrijfsresultaten van respectievelijk 1.178, 926, 974 en 1.133 bedrijven met vleesvarkens deelnemend aan TEA-2000 vleesvarkenshouderij, TEAV-pc, VLEVIS en MAP.

Uit tabel 1 blijkt dat de gemiddelde bedrijfs-omvang van de aan TEA deelnemende bedrijven toeneemt en ook de technische resultaten in de vleesvarkenshouderij gestaag verbeteren. Zowel de groei als de gecorrigeerde groei per dier per dag is ten opzichte van 1995 met 8 gram per dag gestegen tot respectievelijk 737 en 730

gram per dier per dag. Dit bedraagt de op één na grootste verbetering van de groeire-sultaten sinds 1985 (zie figuur 1). In 1989 is de groei ten opzichte van 1988 met 11 gr per dier per dag gestegen. In de voorgaan-de jaren vanaf 1993 is voorgaan-de groei ievoorgaan-der jaar met maar 2 á 3 gram per dier per dag gestegen. In de jaren 1992 en 1993 is ook het uitvalspercentage hoog geweest als gevolg c.q. nasleep van de PRRS-uitbraken. Wellicht dat ook de groei van de dieren als gevolg van de nasleep van de PRRS-uitbra-ken is achtergebleven.

De naar een opleggewicht van 23 kg gecor-rigeerde groei (zie figuur 1) is pas sinds 1990 berekend. De gecorrigeerde groei ver-toont eenzelfde verloop gedurende de tijd als de niet gecorrigeerde groei (zie voor de betreffende waardes: bijlage 1).

Tabel 1: Gemiddelde technische resultaten van de vleesvarkenshouderij in de periode 1993 tot en met 1996 1993 1994 1995 1996 aantal bedrijven aantal vleesvarkens bezettingsgraad (%) groei/dier/dag (gr/dag) voeropname/dier/dag (kg/dag) EW-voeropname/dier/dag (EW/dag) voederconversie (kg voer/kg groei) EW-conversie (EW/kg groei)

gecorrigeerde groei/dier/dagl (gr/dag) gecorrigeerde EW-conversie* (EW/kg groei) geslacht gewicht (kg) levend eindgewicht (kg) opleggewicht (kg) vleespercentage (%) percentage AA (%) percentage A (%) percentage uitval (%) biggenvoer/opgelegde big (kg) overgangsvoer/opgelegde big (kg) 1.133 716 92 724 2,08 2,20 2,88 3,05 714 2,98 87 112 26 55,1 2 8 4 ì 11 974 926 686 690 92 90 726 729 2,05 2,03 2,18 2,17 2,83 2,79 3,Ol 2,98 717 722 2,94 2,91 87 88 112 113 26 26 55,4 55,5 14,6 14,5 73,7 73,5 2 7Y 2 69 39 39 12 15 1.178 723 90 737 2,05 2,20 2,78 2,98 730 2,90 88 114 25 55,5 14,4 74,7 2 4) 39 13 1 gecorrigeerd naar een opleggewicht van 23 kg

(10)

De naar een opleggewicht van 23 kg gecor-rigeerde groei per dier per dag bedraagt al enkele achtereenvolgende jaren beduidend minder dan de niet gecorrigeerde groei per dier per dag. Het gemiddelde opleggewicht schommelt volgens tabel 1 dan ook al zeker sinds 1993 tussen de 25 en 26 kg.

Om de verbetering van de groeiprestaties te verwezenlijken hebben de varkens in 1996 gemiddeld 0,02 kg voer per dier per dag meer opgenomen dan in 1995. Desondanks is de voederconversie in 1996 met 0,Oi af-genomen. Dit is vergeleken met voorgaande jaren een zeer kleine afname.

De EW-voeropname heeft gelijke tred ge-houden met de verbetering van de groei per

dier per dag en is met 0,03 EW-opname per dier per dag gestegen, voor 1996 resulte-rend in een gelijk gebleven EW- conversie ten opzichte van 1995. De gecorrigeerde EW-conversie is als gevolg van het 1 kg lagere opleggewicht van 25 kg in 1996 en het met 1 kg toegenomen eindgewicht van 114 kg, met 0,Ol eenheden EW verbeterd ten opzichte van 1995. Het berekende lage-re gemiddelde opleggewicht en toegeno-men eindgewicht zijn voor een deel ook te wijten aan afrondingsfouten, hoewel het afle-vergewicht ieder jaar ook daadwerkelijk wel iets stijgt. Het lagere opleggewicht en hoge-re eindgewicht hebben in een afname van de omzetsnelheid geresulteerd. In 1995 was

‘85 ‘86 ‘87 ‘88 ‘89 ‘90 ‘91 ‘92 ‘93 ‘94 ‘95 ‘96

jaar

Figuur 1: Verloop van de groei en gecorrigeerde groei (naar opleggewicht = 23 kg) per dier per dag vanaf 1985 tot en met 1996 in gram per varken per dag

395

‘85 ‘86 ‘87 ‘88 ‘89 ‘90 ‘91 ‘92 ‘93 ‘94 ‘95 ‘96

jaar

Figuur 2: Verloop van het percentage uitval vanaf 1985 tot en met 1996

(11)

de omzetsnelheid (zonder correctie voor uit-val) 365/(( 113 - 26)/0,729) = 3,06 varken per plaats per jaar. Voor 1996 is een omzetsnel-heid te berekenen van 3,02 varken per ge-middeld aanwezig varken per jaar. Bij een gelijk gebleven opleg- en eindgewicht zou de omzetsnelheid gestegen zijn naar 3,09 varken per gemiddeld aanwezig vleesvar-ken. Het geslacht gewicht is in 1996 gelijk gebleven aan dat in 1995, te weten 88 kg. Volgens TEA-2000 is het mager-vleesper-centage gelijk gebleven en bedroeg in 1995 en 1996 55,5%.

Ook het uitvalspercentage neemt nog steeds af sinds de PRRS-uitbraken in 1991. In figuur 2 is te zien dat het niveau van voor

de PRRS-uitbraken nog steeds niet is bereikt (zie voor de waardes: bijlage 1). Sinds 1991 neemt het uitvalspercentage met O,l% per jaar af en in 1996 ten opzichte van 1995 zelfs met 0,2%.

De verstrekte hoeveelheid biggenvoer in het begin van de startfase is vanaf 1994 con-stant. De hoeveelheid overgangsvoer in de fase daarop volgend en ter inleiding van de afmestronde met vleesvarkensvoer kent over de jaren heen een grilliger verloop, variërend van twee tot drie kg tussen het ene en het andere jaar. De te berekenen totale hoeveel-heid voer per opgelegde big (biggen-, over-gangs- en vleesvarkensvoer) varieert vanaf

Tabel 2: Gemiddelde economische resultaten van de vleesvarkenshouderij in de periode 1993 tot en met 1996 1993 1994 1995 1996 aantal bedrijven aantal vleesvarkens biggenprijs/big (f) gecorrigeerde biggenprijs/bigl (f) opbrengstprijs/kg geslacht gewicht (flkg) gecorrigeerde opbrengstprijs/kg GG2 (flkg) prijs biggenvoer/lOO kg (f/lOO kg)

prijs overgangsvoer/lOO kg (f/lOO kg) prijs vleesvarkensvoer/lOO kg (f/lOO kg) pakketprijs krachtvoer/1 00 kg (f/lOO kg) pakketprijs totaal voer/100 EW (f/lOO EW) netto voerkosten/kg groei (f/kg groei) opbrengst vleesvarkens

(f)

kosten biggen3

(f)

waarde eindbalans

(f)

waarde beginbalans

(f)

voerkosten

(f)

omzet + aanwas - voerkosten

(f)

totaal diverse kosten3

(f)

-

rente levende have3

(f)

-

algemeen3

(f)

-

gezondheidszorg3

(f)

-

verwarming3

(f)

-

overige diverse kosten3

(f)

Saldo3

(f)

1.133 974 926 1.178 716 686 690 723 75,40 85,92 96,23 118,21 70,32 80,75 91,21 112,90 2,62 2,74 2,89 3,34 2,64 2,75 2,90 3,35 51 ,lO 49,15 47,35 49,630 46,79 45,27 43,64 45,65 42,80 41,71 40,41 42,85 44,38 43,13 41,73 44,13 41,46 39,87 38,44 40,38 1,26 1,20 1,15 l,20 690 722 757 895 237 267 297 368 191 179 183 183 187 176 176 181 331 315 303 323 124 142 164 205 46 43 44 45 16 11 13 11 6 6 6 6 11 12 13 14 6 5 5 6 8 8 8 9 79 99 120 161

1 gecorrigeerd naar een opleggewicht van 23 kg * gecorrigeerd op variaties in aanvoertijdstip 3 per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar

(12)

1993 tot en met 1996 van respectievelijk 247 kg, 243 kg, 242 kg tot 248 kg in 1996. Deze variatie is dan ook voor het merendeel het gevolg van de verschillen in kg vleesvar-kensvoer ofwel afmestvoer tussen jaren. De verbeterde groei per varken per dag en het afgenomen uitvalspercentage hebben als correctie op de omzetsnelheid niet geleid tot een toename van het aantal afgeleverde vleesvarkens per varken per jaar in 1996. In

1995 bedroeg het aantal afgeleverde vlees-varkens per varken per jaar (3,06 x (IOO-(2,6/2)))/100 = 3,02. In 1996 is deze te bere-kenen op 2,99 afgeleverd vleesvarken per varken per jaar. Bij een gelijk gebleven opleg-en eindgewicht zou het aantal afgeleverde vleesvarkens per varken per jaar gestegen zijn naar (3,09 x (1 OO-(2,4/2)))/100 = 3,05. 3.2 Gemiddelde economische resultaten

vleesvarkenshouderij in de periode 1993 - 1996

In tabel 2 zijn de bij de gemiddelde techni-sche resultaten uit tabel 1 behorende econo-mische kengetallen weergegeven. Het saldo per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar is uiteindelijk op basis van deze resulta-ten berekend als de opbrengsresulta-ten minus de kosten.

Het saldo in de vleesvarkenshouderij was f 161,- per gemiddeld aanwezig

vleesvar-200 u: 180 k ZE. 160 3 z 140 5 m 120 ù g 100 e i 80 * 60

ken per jaar. Dit betekent een stijging ten opzichte van 1995 met f 41,- ofwel 25%. Een goed varkensjaar, hetgeen echt duide-lijk wordt wanneer dit saldo vergeleken wordt met het zesjaarlijks gemiddelde (tot en met 1996) van

f

128,-. Figuur 3 laat het ver-loop van het saldo per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar zien vanaf 1985 tot en met 1996. Ook is in de figuur het verloop van het berekende zesjaarlijkse gemiddelde weergegeven. (Zie voor de betreffende waardes bijlage 1).

Uit figuur 3 blijkt dat het saldo per gemid-deld aanwezig vleesvarken per jaar met name de afgelopen zes jaar grote schom-melingen vertoont. Deze schomschom-melingen zijn minder groot dan in de zeugenhouderij. In de vleesvarkenshouderij blijven de schommelingen beperkt tot plus 30% en minus 30%. Het zesjaarlijkse gemiddelde saldo per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar vertoont desondanks een lichte stij-ging met de tijd. Met behulp van regressie-analyse van het saldo is een jaarlijkse stij-ging van het saldo van

f

1,25 per gemid-deld aanwezig vleesvarken per jaar te bere-kenen. Het is duidelijk dat 1996 net als 1992 een piek in de varkenscyclus vormt.

De stijging van het saldo in 1996 werd voor het grootste gedeelte veroorzaakt door een stijging van de opbrengstprijs per kg ge-slacht gewicht van

f

0,451 per kg. Deze

stij-I I I I I I I I I I I

1985 1988 1991 1994

jaar

Figuur 3: Verloop van het saldo van de vleesvarkenshouderij en het zes-jaarlijkse gemiddelde saldo vanaf 1985 tot en met 1996 in guldens per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar

(13)

ging heeft alleen al geresulteerd in een ver-schil van f 118,- (2,98 x 88 kg x f 0,45) per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar. De hogere groei per varken per dag gaf nog eens een stijging van de opbrengst aan vleesvarkens van ruim f lO,-.

Ook bij de vleesvarkens is een trend waar te nemen dat in tijden met goede prijzen meer gestreefd wordt naar opbrengstverhoging en minder naar kostenbesparing. In de zeugen-houderij heeft zich dat geuit in een relatief grote toename van het aantal grootgebrach-te biggen per zeug per jaar. In de vleesvar-kenshouderij is de groei per dier per dag aanzienlijk toegenomen. In 1989 was ten opzichte van 1988 eveneens sprake van hoge opbrengstprijzen per kg geslacht gewicht (zie figuur 4). Ook in dat jaar is de groei per dier per dag relatief sterk toegeno-men (plus 11 gram per varken per dag). (Zie voor de betreffende waardes bijlage 1). Naast de gestegen opbrengstprijzen is de vleesvarkenshouderij ook geconfronteerd met een toename van de kosten. Met de stij-ging van de vleesprijs is trendmatig even-eens de biggenprijs gestegen. De biggen-prijs in 1996 is ten opzichte van 1995 met

f

22,- per big gestegen, een kostenstijging van ongeveer

f

70,- per gemiddeld aanwe-zig vleesvarken.

De voerprijs steeg met

f

2,- per 100 EW. Dit zorgde voor een toename van de (voer)kos-ten van

f

15,- per gemiddeld aanwezig

4,55 4,05 -I=D 5 % w :=k 3,55 Q: aa S 3,05 2,55

vleesvarken per jaar. Met de toename van de voeropname en de verbeterde groeiresul-taten heeft deze toename van de voerprijzen geleid tot een stijging van de voerkosten per kg groei. In 1995 waren de voerkosten per kg groei

f

1,15. In 1996 zijn de kosten per kg groei gestegen naar

f 1,20

per kg groei en zijn weer gelijk aan de voerkosten per kg groei in 1994. De verbeterde groeiresultaten hebben de prijsstijging van zowel het gang-bare mengvoer als de bijproducten niet weten te compenseren.

In figuur 5 is het verloop van de mengvoer-prijzen vanaf 1985 tot en met 1996 weerge-geven (zie voor de betreffende waardes bij-lage 1). Uit deze figuur blijkt dat de vleesvar-kensmengvoerprijzen net als de biggen- en zeugenvoerprijzen in 1996 een licht stijgen-de lijn hebben ingezet. De prijzen van stijgen-de voeders zijn afhankelijk van de prijzen van de grondstoffen waarmee het voer is samen-gesteld. De prijzen van de grondstoffen wor-den bepaald door de vraag- en aanbodver-houdingen op de wereldmarkt. Ook de koers van de dollar heeft invloed op de prijzen van de grondstoffen.

Het overige verschil in saldo

(f

41,- minus

f

118,- aan opbrengsten vleesvarkens, minus

f

lO,- aan verbeterde groei, plus

f

70,- aan lagere biggenprijs, plus

f

15,- aan toegeno-men voerkosten is

f

2,-) is het gevolg van kleine verschillen in technische resultaten, balanswaardering en toegerekende kosten.

‘85 ‘86 ‘87 ‘88 ‘89 ‘90 ‘91 ‘92 ‘93 ‘94 ‘95 ‘96

jaar

Figuur 4: Verloop van de vleesprijs per kg geslacht gewicht vanaf 1985 tot en met 1996 in guldens per kg

(14)
(15)

4 VERSCHILLEN IN BEDRIJFSGROOTTE

4.1 Gemiddelde technische kengetallen vleesvarkenshouderij 1996 naar bedrijfsgrootte

In tabel 3 zijn de gemiddelde technische kengetallen gegeven van de bedrijven met vleesvarkens, ingedeeld naar bedrijfsgroot-te. De vijf groepen zijn evenredig naar aantal vleesvarkensbedrijven onderverdeeld met als indelingscriterium de bedrijfsgrootte (uit-gedrukt in aantal gemiddeld aanwezige vleesvarkens per bedrijf).

Uit tabel 3 blijkt dat in het TEA-2000-bestand de 20% kleinste bedrijven gemiddeld 264 vleesvarkens gemiddeld per jaar aanwezig hebben. Op de 20% grootste bedrijven is het aantal gemiddeld aanwezige vleesvar-kens zes keer zo groot, namelijk 1.556 gemiddeld aanwezige vleesvarkens. Ten opzichte van 1995 is de gemiddelde

be-drijfsomvang volgens TEA-2000 met onge-veer 40 gemiddeld aanwezige vleesvarkens gestegen. De 20% grootste bedrijven zijn in het TEA-2000-bestand gemiddeld ten op-zichte van 1995 met ongeveer 100 gemid-deld aanwezige vleesvarkens in bedrijfsom-vang toegenomen in 1996. De rest van de bedrijven in het TEA-2000-bestand is onge-veer 20 gemiddeld aanwezige vleesvarkens per jaar meer gaan houden.

Ondanks de toename in bedrijfsomvang is nauwelijks verandering gekomen in de be-zettingspercentages. Met name de kleinere bedrijven zitten ruim in hun vleesvarkens-plaatsen. Kleinere eenheden zijn voor wat betreft het aantal benodigde vleesvarkens-plaatsen ook vaak minder gunstig bij toe-passing van het all in - all out systeem. Bovendien moeten kleinere bedrijven vaak kleinere koppels biggen opleggen, hetgeen samengaat met iets meer leegstand. De

Tabel 3: Gemiddelde technische resultaten van de vleesvarkenshouderij in 1996 naar bedrijfs-grootte < 355 355 - 493 - 672 - > 978 gemiddeld 492 671 978 1996 aantal bedrijven 236 237 233 235 237 aantal vleesvarkens 264 420 577 795 1.556 bezettingsgraad (%) 86 88 92 92 93 groei/dier/dag (gr/dag) 738 738 742 736 732 voeropname/dier/dag (kg/dag) 2,09 2,07 2,07 2,03 1,98 EW-voeropname/dier/dag (EW/dag) 2,22 2,21 2,21 2,18 2,15

voederconversie (kg voer/kg groei) 2,84 2,81 2,79 2,76 2,71

EW-conversie (EW /kg groei) 3,02 3,00 2,98 2,97 2,94

gecorrigeerde groei/dier/dag’ (gr/dag) 729 732 735 728 725

gecorrigeerde EW-conversie2 (EW/kg groei) 2,93 2,92 2,91 2,90 2,86

geslacht gewicht (kg) 89 89 88 88 89 levend eindgewicht (kg) 114 114 113 113 114 opleggewicht (kg) 26 25 25 26 25 vleespercentage (%) 555 55,4 555 55,6 55,7 percentage AA (%) 14,6 13,7 13,9 13,9 15,7 percentage A (%) 74,l 75,8 74,9 75,2 73,3 percentage uitval (%) 2,7 2,4 2,3 2,3 2,4 biggenvoer/opgelegde big (kg) 41 42 39 38 34 overgangsvoer/opgelegde big (kg) 10 1 3 1 5 1 5 11 1.178 723 90 737 2,05 2,20 2,78 2,98 730 2,90 8 8 114 2 5 55,5 14,4 74,7 2,4 39 . 13 1 gecorrigeerd naar een opleggewicht van 23 kg

(16)

bedrijven vanaf een bedrijfsomvang van 500 gemiddeld aanwezige vleesvarkens of meer gaan beduidend efficiënter met de huisves-tingskosten om. Op deze bedrijven moeten de kosten van 100 vleesvarkensplaatsen verrekend worden over 92 gemiddeld aan-wezige vleesvarkens. Op de 20% kleinste bedrijven moeten deze zelfde huisvestings-kosten (waarbij de huisvestingshuisvestings-kosten per plaats ook vaak nog iets hoger zijn als ge-volg van het schaaleffect) verrekend worden over 86 gemiddeld aanwezige vleesvarkens. De varkens op de 20% middelgrote bedrij-ven hebben de hoogste groei per dier per dag (742 gram/dag). Op de 20% grootste bedrijven werd een gemiddelde groei gere-aliseerd van 732 gram per dag. De voerop-name van de varkens op de grotere bedrij-ven was lager dan op de 20% kleinste bedrijven. De uit deze twee technische ken-getallen te berekenen voederconversie geeft aan dat op de grotere bedrijven met de gemiddeld laagste groei en voeropname de beste voederconversie is verwezenlijkt. De kleinste bedrijven realiseerden uiteindelijk de minst gunstige voederconversie.

Het verschil in voederconversie tussen de 20% kleinste en grootste bedrijven bedraagt in 1996 0,07 kg voer per kg groei. Het ver-schil in EW-conversie bedraagt 0,08 EW per kg groei. De dieren op de grotere varkens-bedrijven vertoonden een opvallend lagere EW-conversie dan de varkens op de kleine-re bedrijven. In de categorie met meer dan 978 vleesvarkens worden veel bijproducten gevoerd, waarvan de energiewaarde vaak wordt onderschat. Het verstrekken van bij-producten op de grotere bedrijven is tevens de oorzaak van de geringe hoeveelheid big-gen- en overgangsvoer (ook wel startvoer) per big.

Met betrekking tot de ~lassificatiekenmerken van de geslachte varkens valt alleen op dat het vleespercentage iets lijkt toe te nemen met een toename van de bedrijfsomvang. Bij een grotere bedrijfsomvang is een betere afleverstrategie te verwezenlijken. Het vlees-percentage wordt verondersteld afhankelijk te zijn van de afleverstrategie. Voor de ken-merken eindgewicht, geslacht gewicht en type-classificatie kan een dergelijke trend niet worden waargenomen. De verschillen

tussen de bedrijven zijn klein.

Het uitvalspercentage is op de kleine bedrij-ven met gemiddeld 264 aanwezige vleesvar-kens hoog te noemen in vergelijking met de grotere bedrijven. Ook in 1995 was dit ver-schil in uitvalspercentage tussen de 20% groepen bedrijven aanwezig. Mogelijk wor-den de vleesvarkens op deze bedrijven in relatief oudere stallen gehuisvest. Bovendien wordt er op de gemengde bedrijven veelal een klein aantal vleesvarkens gehouden als neventak. Op deze bedrijven kan het voorko-men dat er relatief minder tijd wordt doorge-bracht in de vleesvarkensstallen. De controle op gezondheid en dergelijke is hierdoor min-der intensief hetgeen kan resulteren in een hoger dan gemiddeld uitvalspercentage. De omzetsnelheid terug berekend vanuit de opbrengst van de vleesvarkens, het ge-slacht gewicht en de vleesprijs geeft 3,05 afgeleverde vleesvarkens per vleesvarken per jaar. Dit geeft aan dat de wijzigingen in opleg- en aflevergewicht grotendeels te wij-ten zijn aan afrondingsfouwij-ten (zie tabel 1). In voorgaande paragraaf is immers ook een omzetsnelheid van 3,05 berekend waarbij uitgegaan is van gelijk gebleven opleg- en aflevergewichten van de vleesvarkens ten opzichte van 1995 en een verwezenlijkte groei en uitval van 1996.

4.2 Gemiddelde economische kengetallen vleesvarkenshouderij 1996 naar bedrijfsgrootte

In tabel 4 zijn de gemiddelde economische resultaten weergegeven van de bedrijven met vleesvarkens afhankelijk van de bedrijfs-grootte in 1996.

Uit tabel 4 blijkt dat de 20% grootste bedrij-ven de hoogste biggenprijs per big moesten betalen. Grotere bedrijven leggen wellicht grotere uniformere koppels op van Aujeszky-vrije biggen. De biggenprijs is vaak hoger van biggen in grotere koppels en met een Aujeszky-vrije status. Hier tegenover stond echter ook de hoogste opbrengstprijs per kg geslacht gewicht, De grotere bedrijven heb-ben in 1996 varkens afgeleverd met een gemiddeld hoger vleespercentage in combi-natie met een iets hoger gemiddeld

(17)

tage type AA-geclassificeerde varkens (zie tabel 3).

De relatief hoge biggenprijzen voor de opleg van de biggen op kleinere en middelgrote bedrijven zijn het gevolg van de participatie van de tussenhandel in biggen. Mogelijk zit hier echter ook een effect van relatief hoog in het administratiesysteem opgegeven big-genprijzen door gesloten bedrijven.

Aan de pakketprijzen van het krachtvoer en de prijzen van de bijproducten is af te leiden dat met name de 20% kleinste bedrijven, in het geval deze bedrijven bijproducten ver-strekken, alleen het goedkope wei bijvoeren. De kosten voor het aanvullende mengvoer

zijn bij het vervangen van een relatief gerin-ge hoeveelheid mengvoer door wei, lagerin-ger dan de kosten voor een mengvoer ter aan-vulling op een grote hoeveelheid te verstrek-ken combinatie van bijproducten zoals tar-wezetmeel, aardappelstoomschillen, et cete-ra. Op de grotere bedrijven is de pakketprijs krachtvoer hoger omdat in deze categorie bedrijven zitten die een grote hoeveelheid van het mengvoer vervangen hebben door een bepaalde combinatie bijproducten en hierbij een specifiek naar samenstelling geoptimaliseerd krachtvoer hebben verstrekt met een hogere prijs per 100 kg. Doordat met een goede combinatie van bijproducten

Tabel 4: Gemiddelde economische resultaten van de vleesvarkenshouderij in 1996 naar bedrijfsgrootte

< 355 355- 493- 672 - > 978 gemiddeld

492 671 978 1996

aantal bedrijven

prijs biggenvoer/ kg (f/lOO kg) prijs overgangsvoer/lOO kg (f/lOO kg) prijs vleesvarkensvoer/lOO kg (fllO0 kg) pakketprijs krachtvoer/1 00 kg (f/lOO kg) aantal vleesvarkens

prijs bijproducten/100 EW (f/lOO EW) pakketprijs totaal voer/100 EW (f/lOO EW) netto voerkosten/kg groei (flkg groei) opbrengst vleesvarkenss (f) kosten biggen3 (f) biggenprijs/big (f) waarde eindbalans (f) waarde beginbalans (f) voerkoster? (f) gecorrigeerde biggenprijs/big’ (f)

omzet + aanwas - voerkostens

(f)

totaal diverse kosten3

(f)

-

rente levende have3

(f)

opbrengstprijs/kg geslacht gewicht (flkg)

-

algemeens

(f)

-

gezondheidszorg3

(f)

-

verwarming3

(f)

-

overige diverse koster-?

(f)

gecorrigeerde opbrengstprijs/kg GG* (f/kg) 49,40 236 49,34 237 49,28 46,52 233 45,30 264 44,963 42,39 420 42,38 577 42,78 118,71 43,69 116,45 118,83 43,67 44,00 112,59 20,95 112,Ol 31,05 113,51 32,ll 40,97 3,31 40,76 3,31 40,60 1,24 3,35 1,22 3,32 1,21 899 3,32 876 3,35 903 369 360 374 181 187 183 190 178 178 333 327 327 189 198 206 45 44 45 11 11 11 6 6 6 1 3 13 14 6 6 5 9 8 9 235 237 1.178 795 1.556 723 117,76 119,33 118,21 112,46 113,97 112,90 3,35 3,38 3,34 3,36 3,39 3,35 49,83 50,13 49,60 45,62 46,06 45,65 42,84 43,89 42,85 44,14 45,14 44,13 30,58 32,Ol 31,32 40,30 39,27 40,38 1,20 IJ5 1,20 898 898 895 369 369 368 183 183 183 181 181 181 320 308 323 211 223 205 45 45 45 11 11 11 6 6 6 13 14 14 6 6 6 9 9 9 Saldo3

(f)

144 154 161 166 178 161

1 gecorrigeerd naar een opleggewicht van 23 kg * gecorrigeerd op variaties in aanvoertijdstip 3 per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar

(18)

een grote hoeveelheid mengvoer kan wor-den vervangen (ongeveer 60%) heeft dit voor de grotere bedrijven, ondanks de hoge-re prijzen voor het aanvullende mengvoer en de relatief hogere prijs voor de bijproducten, geresulteerd in de laagste pakketprijs van het totale voer per 100 EW.

De lagere pakketprijs voor het totale voer in combinatie met de betere groeiresultaten van de varkens op de grotere bedrijven heeft geleid tot beduidend lagere voerkos-ten per kg groei op deze bedrijven. Het ver-schil in voerkosten per kg groei van f 0,09 per kg groei tussen de 20% kleinste en 20% grootste bedrijven was ook in 1995 en 1994 al aanwezig. Naast het mengvoer zijn ook de (traditionele) bijproducten in prijs geste-gen De grotere bedrijven (met bijproducten) realiseren echter nog steeds lagere voerkos-ten per kg groei. Het verschil in voerkosvoerkos-ten per kg groei tussen bedrijven met mengvoer en bedrijven met bijproducten wordt echter kleiner (zie hoofdstuk 7).

De omzet en aanwas minus de voerkosten (= voerwinst) per gemiddeld aanwezig vleesvarken neemt toe naarmate de

bedrijfs-omvang toeneemt. Vooralsnog zijn de ver-schillen in voerwinst per gemiddeld aanwe-zig vleesvarken tussen de bedrijven groten-deels het gevolg van de verschillen in voer-kosten per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar. Hogere opbrengsten van vleesvar-kens werden grotendeels te niet gedaan door de hogere kosten voor de biggen. Ten aanzien van de diverse kosten zijn wei-nig verschillen tussen de bedrijven waar te nemen. Op praktisch alle bedrijven zijn ongeacht de bedrijfsomvang de kosten voor de gezondheidszorg en voor verwarming in

1996 beide met f 1,- per gemiddeld aanwe-zig vleesvarken per jaar gestegen.

De verschillen in saldo per gemiddeld aan-wezig vleesvarken per jaar tussen de bedrij-ven zijn dan ook vergelijkbaar met de reeds geconstateerde verschillen in voerwinst per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar. De verschillen in voerwinst zijn met name te verklaren door de verschillen in voerkosten tussen de bedrijven. Naarmate de bedrijfs-omvang toeneemt, nemen de voer- en EW-conversie af hetgeen tevens gepaard is gegaan met lagere voerpakketprijzen.

(19)

5 REGIONALE VERSCHILLEN

5.1 Gemiddelde technische kengetallen vleesvarkenshouderij 1996 naar regio Volgens tabel 5 telt de regio Limburg in

1996 slechts 46 bedrijven die aan één van de managementsystemen van Siva-produk-ten hebben deelgenomen. Deze bedrijven hebben een gemiddelde bedrijfsomvang van 1.427 gemiddeld aanwezige vleesvar-kens. Het aantal aan de managementsyste-men van Siva-produkten deelnemanagementsyste-mende bedrijven is in de grotere regio’s Noord- en West-Nederland en Noord-Brabant en Zeeland veel groter, De gemiddelde bedrijfs-omvang is in deze regio’s ruim de helft klei-ner dan de gemiddelde bedrijfsomvang in Limburg.

Van oudsher is de bezettingsgraad ook in 1996 op de bedrijven in het noorden van het land lager dan in het zuiden van het land. De groeiresultaten uitgedrukt in gram per

dier per dag zijn het beste in Limburg (750 gram/dier/dag), gevolgd door Noord- en West-Nederland (745 gram/dier/dag) en Noord-Brabant en Zeeland (731 gram/dier/ dag). De beduidend lagere groei per dier per dag in Noord-Brabant en Zeeland werd verwezenlijkt met een lage voeropname in kg en in EW. De verschillen in voer- en EW-conversie tussen de verschillende regio’s zijn kleiner dan de verschillen in de onderlig-gende enkelvoudige kengetallen groei per dier per dag en voeropname per dier per dag

De gecorrigeerde groei per dier per dag en EW-conversie vertonen dezelfde trend als de betreffende niet gecorrigeerde kengetal-len. De verschillen in levend eindgewicht, opleggewicht en geslacht gewicht tussen de regio’s zijn minimaal. In de regio Noord-Brabant en Zeeland werden de vleesvar-kens in 1996 met een iets hoger

oplegge-Tabel 5: Gemiddelde technische resultaten van de vleesvarkenshouderij in 1996 naar regio

Noord- en West- Noord-Brabant Limburg gemiddeld

Nederland en Zeeland 1996 aantal bedrijven 424 691 46 1.178 aantal vleesvarkens 658 716 1.427 723 bezettingsgraad (%) 89 91 91 90 groei/dier/dag (gr/dag) 745 731 750 737 voeropname/dier/dag (kg/dag) 2,06 2,04 2,07 2,05 EW voeropname/dier/dag (EW/dag) 2,22 2,18 2,25 2,20

voederconversie (kg voer/kg groei) 2,77 2,79 2,76 2,78

EW-conversie (EW /kg groei) 2,98 2,98 3,00 2,98

gecorrigeerde groei/dier/dagl (gr/dag) 739 723 745 730

gecorrigeerde EW-conversie* (EW/kg groei) 2,90 2,90 2,93 2,90

geslacht gewicht (kg) 89 88 88 88 levend eindgewicht (kg) 114 114 113 114 opleggewicht (kg) 25 26 25 25 vleespercentage (%) 556 55,5 55,5 55,5 percentage AA (%) 13,8 14,6 16,O 14,4 percentage A (%) 74,4 74,8 74,3 74,7 percentage uitval (%) 2,4 2,4 2,6 2,4 biggenvoer/opgelegde big (kg) 36 41 36 39 overgangsvoerlopgelegde big (kg) 17 11 4 1 3

1 gecorrigeerd naar een opleggewicht van 23 kg

* gecorrigeerd naar een opleggewicht van 23 kg en een levend eindgewicht van 107,9 kg

(20)

wicht opgelegd in vergelijking met de ande-re twee ande-regio’s. Dit komt oveande-reen met het gemiddelde aflevergewicht van de biggen op de bedrijven met zeugen in Noord-Brabant en Zeeland. Het opleggewicht van de biggen op de bedrijven met vleesvarkens in Limburg en in Noord- en West-Nederland is vergelijkbaar en ongeveer gelijk aan het eindgewicht van de biggen afkomstig van de bedrijven met zeugen in deze regio’s. In 1996 zijn in Limburg de vleesvarkens met een iets lager aflevergewicht afgeleverd dan in de rest van Nederland. In 1995 waren de gemiddelde aflevergewichten van de vlees-varkens in alle drie de regio’s gemiddeld

1 kg lager. Ook toen leverde Limburg de vleesvarkens 1 kg lichter af dan gemiddeld in Nederland. Het nauwelijks gewijzigde geslacht gewicht duidt er echter op dat het om minimale verschillen gaat en de afron-ding van de gewichten de verschillen groter doen lijken dan deze werkelijk zijn (zie hoofdstuk 3). Desondanks is er een trend van een toenemend aflevergewicht geduren-de geduren-de periogeduren-de vanaf 1981 tot 1996 waar-neembaar. In 1981 was het gemiddelde afle-vergewicht 106 kg. In de drie daaropvolgen-de jaren was het levend eindgewicht 107 kg om vervolgens gedurende drie jaren daarna weer terug te vallen naar 106 kg. De wijzi-gingen in de gewichtstoeslagen en -kortin-gen vol-kortin-gens de uitbetalingsschema’s date-rend vanaf 1988 hebben het aflevergewicht langzaam maar zeker doen stijgen (zie bijla-ge 1). De uitbetaling naar bijla-gewicht is met name in de uitbetalingsadviezen van mei 1993 en januari 1995 veranderd.

Met betrekking tot de classificatiekenmerken van de in de verschillende regio’s geslachte varkens werd het in 1996 in Noord- en West-Nederland behaalde gemiddeld hogere vleespercentage teniet gedaan door een minder gunstige gemiddelde type-beoorde-ling van de varkens.

In 1996 heeft de regio Noord-Brabant en Zeeland het uitvalspercentage kunnen verla-gen naar hetzelfde niveau als in de noorde-lijke provincies met een gemiddeld lagere varkensdichtheid, namelijk 2,4%. In 1995 was het uitvalspercentage in het zuiden van het land hoger (2,7%) dan gemiddeld in het noorden van het land (2,5%). De bedrijven met vleesvarkens in Limburg en Noord- en

West-Nederland hebben het uitvalpercenta-ge dus niet in die mate weten te verlauitvalpercenta-gen als de bedrijven in Noord-Brabant en Zeeland. Voor Limburg heeft dit geresulteerd in een 0,2% hoger uitvalspercentage dan in de rest van Nederland in 1996, te weten 2,6%.

De ten opzichte van de overige bedrijven in Nederland kleine verstrekte hoeveelheden biggen- en overgangsvoer, ook wel start-voer, aan de Limburgse vleesvarkens kan te maken hebben gehad met de prijsverhou-dingen van deze voeders of kan erop dui-den dat met name de gemiddeld grote bedrijven in Limburg ook een aanzienlijke hoeveelheid bijproducten hebben verstrekt (zie paragraaf 5.2). Het verschil in verstrekte hoeveelheden biggen- en overgangsvoer tussen Noord- en West-Nederland enerzijds en Noord-Brabant en Zeeland anderzijds is te herleiden tot verhoudingsverschillen. Een grotere of kleinere hoeveelheid biggenvoer in het begin van de startfase werd gevolgd door een relatief kleinere of grotere hoeveel-heid overgangsvoer in de daarop volgende fase van de mestronde.

5.2 Gemiddelde economische kengetallen vleesvarkenshouderij 1996 naar regio Tussen de drie verschillende regio’s is in

1996 sprake geweest van aanzienlijke ver-schillen in de gemiddelde biggenprijs (zie tabel 6). De gemiddeld hoogste biggenprijs die de bedrijven met vleesvarkens in Noord-en West-Nederland in 1996 hebbNoord-en moetNoord-en betalen is het gevolg van de gemiddeld hogere opbrengstprijzen van de biggen op de zeugenbedrijven in die regio en de grote-re transportafstanden en bijbehogrote-rende kos-ten. In Limburg was de biggenprijs per big in 1996 het laagst en slechts f 0,30 hoger dan de opbrengstprijs per big op de Lim-burgse zeugenbedrijven. Een grootste ge-deelte van de verschillen in opbrengstprijs van de biggen tussen de regio’s Limburg enerzijds en Noord-Brabant en Zeeland anderzijds is te verklaren door de verschillen in gewicht van de biggen. Het verschil in gecorrigeerde biggenprijs tussen beide regio’s is al veel kleiner. Ook in 1995 waren deze verschillen tussen deze regio’s al aan-wezig.

(21)

Met betrekking tot de vleesprijs per kg geslacht gewicht zijn de verschillen tussen de regio’s in 1996 nog kleiner geworden dan deze in 1995 al waren.

Het verschil in pakketprijs van het totale voer tussen de extremen bedroeg in 1996 nog slechts f 0,60 per 100 EW, zijnde het ver-schil tussen Noord-Brabant en Zeeland enerzijds en Noord- en West-Nederland anderzijds. In 1995 bedroeg het verschil nog ruim f l,-. De prijzen tussen de verschillen-de voeverschillen-ders verschilverschillen-den in 1996 daarentegen aanzienlijk. Het f 0,18 tot f 0,57 per 100 kg goedkopere biggenvoer in Limburg in 1996 staat in geen verhouding met het f 2,26 tot f 2,64 duurdere overgangsvoer per 100 kg

ten opzichte van respectievelijk de regio Noord-Brabant en Zeeland en de regio Noord- en West-Nederland. Met name deze prijsverhoudingen zullen geleid hebben tot de kleine verstrekte hoeveelheden biggen-en overgangsvoer aan de vleesvarkbiggen-ens in de beginfase van de Limburgse mestron-des Het vleesvarkensvoer (ofwel afmest-voer) is nog maar f 0,33 per 100 kg goed-koper dan het relatief duurste vleesvarkens-voer dat verstrekt wordt op de bedrijven in het noorden van het land. De voor een bij-productenrantsoen geoptimaliseerde aanvul-lende mengvoeders zijn in Limburg in 1996 wel beduidend lager geweest dan in Noord-Brabant, Zeeland en Noord- en

West-Neder-Tabel 6: Gemiddelde economische resultaten van de vleesvarkenshouderij in 1996 naar regio

Noord- en West- Noord-Brabant Limburg gemiddeld

Nederland en Zeeland 1996

aantal bedrijven aantal vleesvarkens biggenprijs/big (f)

gecorrigeerde biggenprijs/big~ (f) opbrengstprijs/kg geslacht gewicht (flkg) gecorrigeerde opbrengstprijs/kg CG* (flkg) prijs biggenvoer/lOO kg (f/lOO kg)

prijs overgangsvoer/lOO kg (f/lOO kg) prijs vleesvarkensvoer/lOO kg (f/lOO kg) pakketprijs krachtvoer/1 00 kg (fllO0 kg) prijs bijproducten/100 EW (f/lOO EW) pakketprijs totaal voer/100 EW (f/lOO EW) netto voerkosten/kg groei (flkg groei) opbrengst vleesvarkens (f)

kosten biggen3 (f) waarde eindbalanss (f) waarde beginbalanss (f) voerkostens (f)

omzet + aanwas - voerkostens (f) totaal diverse kosten3 (f)

- rente levende have3

(f) - algemeen3 (f)

- gezondheidszorg3 (f) - verwarming3 (f)

- overige diverse kosten3 (f)

424 691 658 716 119,51 117,66 115,17 111,66 3,34 3,34 3,35 3,35 49,89 49,50 4580 45,42 43,04 42,73 44,32 44,02 30,61 31,73 40,09 40,58 1,20 1,21 894 893 371 366 183 184 178 183 324 322 204 205 43 45 11 11 6 6 13 14 5 6 8 9 46 1.427 114,73 110,66 3,33 3,34 48,32 48,06 42,71 43,61 35,74 39,98 1,20 909 365 181 183 328 214 48 11 6 1 5 9 1.178 723 118,21 112,90 3,34 3,35 49,60 45,65 42,85 44,13 31,32 40,38 1,20 895 368 183 181 323 205 45 11 6 1 4 6 9 Saldo” (f) 161 160 166 161

1 gecorrigeerd naar een opleggewicht van 23 kg * gecorrigeerd op variaties in aanvoertijdstip 3 per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar

(22)

land. De prijs van de bijproducten was in 1996 in Limburg echter ruim

f

4,- per 100 EW hoger. In 1995 was dit verschil nog

f

250 tot

f

3,- per 100 EW. De verschillen tussen de regio’s in netto voerkosten per kg groei zijn uiteindelijk marginaal en variëren van

f 1,20

tot

f

1,21 per kg groei.

Door de hogere groei per dier per dag is voor Limburg in 1996 een beduidend hoge-re omzetsnelheid behoge-rekend dan voor de overige provincies. Als gevolg van deze hogere omzetsnelheid zijn de uiteindelijke opbrengsten aan vleesvarkens per gemid-deld aanwezig vleesvarken per jaar onge-veer

f

15,- hoger dan in Noord-Brabant, Zeeland en de regio Noord- en West-Neder-land. Door het verschil in groeitraject tussen Noord-Brabant en Zeeland enerzijds en Noord- en West-Nederland anderzijds heb-ben de verschillen in groei per dier tussen beide regio’s maar tot een klein verschil in omzetsnelheid geleid. Dit kleine verschil in omzetsnelheid ten gunste van Noord-Brabant en Zeeland is in 1996 weer gecom-penseerd door het 1 kg hogere geslacht gewicht van de vleesvarkens uit de provin-cies boven de grote rivieren in Nederland. Het verschil aan opbrengsten aan vleesvar-kens tussen beide regio’s bedraagt

f l,-

per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar. Wanneer de omzetsnelheid gecorrigeerd zou worden voor de uitval van varkens ergens halverwege de mestronde zouden de verschillen tussen Limburg en de rest van Nederland iets kleiner worden door het 0,2% hogere uitvalspercentage in Limburg.

De verschillen in kosten voor de biggen zijn grotendeels het gevolg van de verschillen in biggenprijs tussen de regio’s in 1996. Het voordeel aan kosten voor biggen in Lim-burg, Noord-Brabant en Zeeland bedroeg ongeveer

f 5,-

per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar ten opzichte van Noord- en West-Nederland. Hierbij opgeteld de kleine verschillen in de waarde van de begin- en eindbalans en voerkosten per ge-middeld aanwezig vleesvarken tussen de re-gio’s, heeft dit in 1996 geresulteerd in

f

lO,-verschil in voerwinst per gemiddeld aanwe-zig vleesvarken per jaar tussen Limburg en de rest van Nederland. Met in acht name van de gemiddelde bedrijfsomvang zijn genoemde verschillen marginaal te noemen. Door de beduidend hogere stijging van de kosten voor gezondheidszorg en verwar-ming (brandstof) in Limburg in 1996 ten op-zichte van 1995, zijn de verschillen in saldo per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar tussen de regio’s kleiner dan de ver-schillen in voerwinst per gemiddeld aanwe-zig vleesvarken per jaar. Het saldo per ge-middeld aanwezig vleesvarken per jaar was ten opzichte van de overige regio’s in 1996

f 5,- á f

6,- hoger. Ook in 1995 was sprake van dezelfde rangorde en grootte van de verschillen in saldo tussen de regio’s. Het saldo ligt in 1996 echter gemiddeld

f

40,-hoger dan in 1995. Procentueel gezien zijn de verschillen in saldo tussen de regio’s dus iets kleiner geworden

(f

5,50 = 4,4% van

f

126,- en slechts 3,3% van

f

166,-).

(23)

6

RESULTATEN VAN BEDRIJVEN MET EEN

MINERALEN-BALANS IN 1996

Met behulp van de individuele bedrijfsgege-vens van 718 vleesvarkensbedrijven is de mineralenbalans voor 1996 opgesteld. Met behulp van de technische resultaten van de bedrijven en aanvullende gegevens zoals de mineralengehaltes in het voer is het fos-faat- (= P x 2,29) en stikstofoverschot per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar berekend volgens de rekenregels van de mineralenbalans (zie tabel 7). Tevens is in tabel 7 onderscheid gemaakt in de 20% bedrijven met het laagste en de 20% met het hoogste mineralenoverschot. Ter

vergelij-king zijn ook de gemiddelde resultaten van 1995 gegeven.

Het fosfaatoverschot in de vleesvarkenshou-derij is stabiel. Al sinds 1994 bedraagt het fosfaatoverschot 50 kg fosfaat per gemid-deld aanwezig vleesvarken per jaar. Ook in 1996 is het fosfaatoverschot per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar op 50 kg berekend (zie tabel 7). Hiermee verwezen-lijkten de vleesvarkenshouders een gemid-delde reductie van 32,4% ten opzichte van de forfaitaire normen. Ook het

stikstofover-Tabel 7: Mineralenbalans vleesvarkenshouderij in 1996 en 1995

1996 1995

20% laagste 20% hoogste gemiddeld gemiddeld

aantal bedrijven 165

aantal vleesvarkens/bedrijf 789

groei/dier/dag (gr/dag) 739

voeropname/dier/dag (kgldag) 2,Ol

EW-opname/dier/dag (EWIdag) 2,17

voederconversie (kg voer/kg groei) 2,72

EW-conversie (EW/kg groei) 2,94

opleggewicht (kg) 25

levend eindgewicht (kg) 114

vleespercentage (%) 55,7

percentage uitval (%) 2 3

biggenprijs/big (f) 117:77

opbrengst/kg geslacht gewicht (f/kg) 3,35

prijs biggenvoer/lOO kg (f) 49,64

prijs vleesvarkensvoer/ kg (f) 43,43 prijs bijproducten/1 00 EW (f) 30,48 pakketprijs totaal voer/100 kg (f) 40,03 netto voerkosten/kg groei (f/kg) 1,18

saldo’ (f> 170,-N-overschotl (kg) 11,8 P,05-overschot* (kg)’ 3 9 N-overschot/1 ,000 kg groei (kg) 4316 P,O,-overschot*/1 ,000 kg groei (kg) 14,7 N-gehalte mengvoer (gr/kg) 26,0 P-gehalte mengvoer (gr/kg) 474 168 656 737 2,09 2,23 2,84 3,02 26 114 55,4 293 117,93 3,32 49,60 42,53 33,15 40,78 1,23 151 -14’3I 6 6 52’5 24’7 26’5t 5 2f 718 631 675 667 739 734 2,06 2,04 2,21 2,18 2,79 2,79 2,99 2,98 25 25 114 113 55,6 55,5 293 294 118,55 96,53 3,34 2,89 49,37 47,40 42,70 40,54 31,38 29,13 40,49 38,56 1,21 IJ5 160,- 120,-13,2 13,1 5 0 4818 5 0 49’3 19,o 18’8 26,2 2615 4 8F 4 8l

1 per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar * P205-overschot = P-overschot x 2,219

(24)

schot heeft geen drastische verandering meer ondergaan. In 1995 bedroeg het stik-stofoverschot per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar nog 13,l kg stikstof, in 1996 is deze berekend op 132 kg.

Er blijven echter grote verschillen in minera-lenoverschot bestaan tussen bedrijven met vleesvarkens. Het verschil tussen de 20% bedrijven met het laagste en hoogste minera-lenoverschot bedroeg in 1996 2,7 kg fosfaat per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar. In 1995 is een opsplitsing gemaakt in de 25% bedrijven met het laagste en hoogste mineralenoverschot. Het verschil bedroeg toentertijd 25 kg fosfaat per gemiddeld aan-wezig vleesvarken per jaar. Deze kleine ver-schuiving in verschil tussen beide groepen bedrijven is vrijwel volledig verklaarbaar door het verschil in groepen: in 1996 zijn er zoge-naamde ‘20%-groepen’ geselecteerd, in 1995 waren dit nog ‘25%-groepen’.

Ten opzichte van het gemiddelde is het fos-faatoverschot op de 20% bedrijven met het laagste mineralenoverschot 1,1 kg fosfaat per zeug per jaar lager. Hiertoe verstrekten de 20% bedrijven met het laagste minera-lenoverschot ook een mengvoer met een gemiddeld 0,4 gr per kg lager P-gehalte. Het P-gehalte van het op de 20% bedrijven met het hoogste fosfaatoverschot verstrekte mengvoer bedroeg 0,4 gr per kg hoger dan het gemiddelde P-gehalte. Deze bedrijven verwezenlijkten echter een 1,6 kg hoger fos-faatoverschot per zeug per jaar dan gemid-deld. Dit betekent dat het effect van een ver-laging van het P-gehalte in het mengvoer groter is naarmate ook het fosfaatoverschot per zeug per jaar nog hoog te noemen is. Een verdere verlaging van een al relatief laag P-gehalte, zal nog slechts een margina-le afname van het fosfaatoverschot met zich meebrengen.

Desalniettemin betekent deze variatie in fos-faatoverschot rond het gemiddelde dat er ook in 1996 nog bedrijven zijn die de 30%-kortingsregeling ten opzichte van de forfai-taire normen niet gehaald zouden hebben. De 20% bedrijven met het hoogste fosfaat-overschot realiseerden in 1996 een korting van 10,8%. De 25% bedrijven met het

hoog-ste fosfaatoverschot haalden in 1995 nog een korting van 13,5%. Naar verwachting zullen de vleesvarkensbedrijven die zowel in 1995 als in 1996 de 30%-kortingsregeling ten opzichte van de forfaitaire normen niet realiseerden wel genoeg grond bezitten of grond dan wel fosfaatproductierechten heb-ben aangekocht. Het gros van de vleesvar-kenshouders, zowel met een hoog als laag mineralenoverschot, heeft geen verdere maatregelen meer getroffen om het fosfaat-overschot per gemiddeld aanwezig vlees-varken te verlagen. Dit uit zich in een stabiel fosfaatoverschot per gemiddeld aanwezig vleesvarken op de 20% bedrijven met een hoog of laag mineralenoverschot en het gemiddelde vleesvarkensbedrijf vanaf min-stens 1995. De prikkels ontbreken om het mineralenoverschot nog verder te verlagen. Ook de technische resultaten van de bedrij-ven met een laag en hoog mineralenover-schot zijn in 1996 zo goed als gelijk aan de technische resultaten van deze respectieve-lijke bedrijven in 1995. De gemiddeld hoge-re groei heeft door de evenhoge-redig toegeno-men voeropname op zowel het gemiddelde bedrijf als op de bedrijven met een laag of hoog mineralenoverschot niet kunnen leiden tot een verlaging van de mineralenover-schotten per gemiddeld aanwezig vleesvar-ken per jaar. In tegenstelling tot bij de zeu-gen heeft de hogere voeropname door de vleesvarkens ook niet geleid tot een toena-me van de mineralenoverschotten per ge-middeld aanwezig dier per jaar. Dit omdat tegelijkertijd ook de voederconversie met gemiddeld 0,Ol kg voer per kg groei is ver-beterd en het effect van de hogere voerop-name op het mineralenoverschot heeft gecompenseerd.

In de vleesvarkenshouderij ging ook in 1996 een lager dan gemiddeld mineralenover-schot samen met een hoger dan gemiddeld saldo. De 20% bedrijven met het laagste mineralenoverschot realiseerden een saldo van f 170,- per gemiddeld aanwezig vlees-varken per jaar. De 20% bedrijven met het hoogste mineralenoverschot realiseerden een saldo van

f

19,- lager, namelijk

f

151,-per gemiddeld aanwezig vleesvarken.

(25)

7

RESULTATEN VAN BEDRIJVEN MET MENGVOER

VERSUS BEDRIJVEN MET BIJPRODUCTEN IN 1996

In tabel 8 zijn de 1.178 deelnemende bedrij- mengvoerbedrijven met de laagste voerkos-ven met vleesvarkens onderverdeeld naar ten per kg groei en een groep mengvoerbe-bedrijven die mengvoer of bijproducten ver- drijven met een bedrijfsomvang groter dan strekten in 1996. De bedrijven die mengvoer 800 vleesvarkens. In de laatste kolom van verstrekten zijn vervolgens nog eens inge- tabel 8 zijn de gemiddelde technische en deeld in een groep met 25% van het aantal economische resultaten van de 184

bedrij-Tabel 8: Gemiddelde technische en economische resultaten van mengvoerbedrijven versus bedrijven met bijproducten in 1996

mengvoer mengvoer mengvoer bijproduct

25% laagste bedrijfsomvang gemiddeld gemiddeld

voerkosten > 800 varkens 1996 1996 aantal bedrijven aantal vleesvarkens/bedrijf groei/dier/dag (gr/dag) voeropname/dier/dag (kg/dag) EW-opname/dier/dag (EW/dag) voederconversie (kg voer/kg groei) EW-conversie (EW/kg groei) opleggewicht (kg) levend eindgewicht (kg) vleespercentage (%) percentage AA (%) percentage A (%) percentage uitval (%) biggenvoerlopgelegde big (kg) overgangsvoer/opgelegde big (kg) biggenprijs/big (f)

opbrengst/kg geslacht gewicht (flkg) prijs biggenvoer/lOO kg (f)

prijs overgangsvoer/lOO kg (fllO0 kg) prijs vleesvarkensvoer/lOO kg (f/lOO kg) pakketprijs krachtvoer/1 00 kg (f/lOO kg) prijs bijproducten/1 00 EW (f/lOO EW) pakketprijs totaal voer/100 kg (f/lOO kg) netto voerkosten/kg groei (flkg)

opbrengst vleesvarkensl (f) kosten biggen’ (f)

waarde eind - beginbalansf (f)

voerkosten (f)

omzet + aanwas - voerkosten

(f)

totaal diverse kosten’

(f)

228 216 994 711 1.237 629 758 733 736 2,02 2,02 2,06 2,18 2,18 2,20 2,67 2,76 2,81 2,87 2,97 3,00 25 25 25 114 113 114 55,7 55,6 55,5 17,0 15,4 14,5 73,3 73,5 74,7 2,O 2,4 ~$5 39 40 41 1 5 15 1 3 116,93 118,22 118,15 3,34 3,36 3,34 48,03 48,73 49,13 44,05 45,25 45,32 41,80 42,34 42,35 42,95 43,53 43,61 39,83 40,42 40,74 IJ4 1,20 1,22 916 896 894 372 368 368 4 2 1 316 321 327 232 209 200 45 45 45 184 1.231 743 1,97 2,16 2,65 2,90 25 114 55,5 13,4 74,5 2,l 26 8 118,58 3,363 52,21 47,41 45,71 47,02 31,32 38,45 IJ2 901 370 6 301 235 43 saldo1

(f)

187 164 155 192

1 per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar

(26)

ven die bijproducten verstrekten weergege-ven Onder de categorie bedrijweergege-ven met bij-producten worden alle bedrijven verstaan die niet enkel (standaard) mengvoer aan de vleesvarkens verstrekken. De samenstelling van het bijproductenpakket op deze bedrij-ven loopt dus uiteen van alleen wei tot ver-vanging van ongeveer 70% van het meng-voer door een combinatie van bijproducten. Uit tabel 8 blijkt dat de gemiddelde bedrijfs-omvang van de bedrijven die bijproducten verstrekken tweemaal zo groot is als de ge-middelde bedrijfsomvang van de mengvoer-bedrijven Het aantal bijproductenmengvoer-bedrijven bedroeg in 1996 156% van het totale aantal bedrijven in het Siva-bestand. Bij het verge-lijken en interpreteren van de resultaten moet rekening worden gehouden met het geringe aantal bedrijfsresultaten van deze groep bijproductenbedrijven ten opzichte van het totale aantal mengvoerbedrijven en met de tussen de bedrijven grote verschillen in vervangingspercentages. Bovendien be-staan er tussen bijproductenbedrijven grote verschillen ten aanzien van het aantal en soort in het rantsoen opgenomen bijproduc-ten, hetgeen weer meer of minder risico’s met zich meebrengt.

De “bijproducten-bedrijven” realiseerden in 1996 een betere groei en voeropname dan de mengvoerbedrijven met een overeen-komstige gemiddelde bedrijfsomvang en dan het gemiddelde mengvoerbedrijf. Ten opzichte van de 25% bedrijven met de laag-ste voerkolaag-sten per kg groei waren alleen de gemiddelde voer- en EW-opname per dier per dag lager. Ondanks de minder hoge groei per dier per dag van de vleesvarkens die bijproducten verstrekt hebben gekregen is de voederconversie van deze vleesvar-kens beter dan gemiddeld op de 25% bedrijven met de laagste voerkosten per kg groei en beter dan gemiddeld op de meng-voerbedrijven met een ongeveer gelijke bedrijfsomvang. De EW-conversie is op de bijproductenbedrijven echter weer ongunsti-ger dan op de 25% bedrijven met de laag-ste voerkolaag-sten. Ten opzichte van de gemid-delde resultaten van mengvoerbedrijven met een vergelijkbare bedrijfsomvang, is de EW-conversie op bijproductenbedrijven lager en dus gunstiger.

De classificatiekenmerken van de geslachte varkens die bijproducten verstrekt hebben gekregen zijn net iets minder gunstig dan de gemiddelde classificatiekenmerken van de geslachte varkens afkomstig van de gemid-delde mengvoerbedrijven. De classificatie-kenmerken van de varkens afkomstig van de 25% beste mengvoerbedrijven waren in 1996 beter dan de gemiddelde resultaten van het gemiddelde mengvoerbedrijf en dus ook dan van het gemiddelde bijproducten-bedrijf. De classificatiekenmerken van de varkens van de mengvoerbedrijven met een bedrijfsomvang > 800 vleesvarkens scoor-den tussen het gemiddelde van alle meng-voerbedrijven en de 25% bedrijven met de laagste voerkosten in en waren daarmee dus ook beter dan de classificatiekenmerken van de varkens van de bijproductenbedrijven. Het percentage uitval is op de bedrijven die bijproducten verstrekten 0,4% lager dan op de gemiddelde mengvoerbedrijven en 0,l % hoger dan op de 25% bedrijven met de laagste voerkosten per kg groei. Verhoogde uitvalspercentages als gevolg van afwijken-de samenstellingen en gehaltes in afwijken-de bijpro-ducten(mengsels) komen niet tot uiting in het gemiddelde uitvalspercentage van 1996. Ook in 1995 was het uitvalspercentage op bijproductenbedrijven vergelijkbaar met het uitvalspercentage op de 25% beste meng-voerbedrijven.

In paragraaf 4.1 is reeds vermeld dat op bij-productenbedrijven gemiddeld minder big-genvoer en overgangsvoer aan de opgeleg-de biggen wordt verstrekt. Met name opgeleg-de bedrijven die bijvoorbeeld alleen wei ver-strekken, verstrekken in de regel nog wel biggen- en overgangsvoer aan de opgeleg-de biggen.

De totale pakketprijs van de aanvullende voeders was in 1996 minimaal

f

2,75 hoger dan de pakketprijs voor het totale krachtvoer op de mengvoerbedrijven (berekend met behulp van de voerpakketprijs á

f

44,25 van de 25% bedrijven met de hoogste voerkos-ten per kg groei). Met name de prijzen van de vleesvarkensvoeders zijn op bijproduc-tenbedrijven hoger dan op mengvoerbedrij-ven. Hier tegenover stond op de bijproduc-tenbedrijven een relatief lage gemiddelde prijs voor de bijproducten per 100 EW. Bovendien kunnen grotere bedrijven in

(27)

meerdere mate van schaalvoordelen profite-ren, al is dit bij de vergelijking tussen de mengvoerbedrijven minder duidelijk aanwe-zig. De gemiddeld genomen goede voer- en EW-conversie op de bijproductenbedrijven hebben in combinatie met de laagste voer-pakketprijs van het uiteindelijke totale voer in 1996 geleid tot

f

0,08 lagere voerkosten per kg groei dan gemiddeld voor alle bedrijven in het Siva-bestand. In 1995 bedroeg dit ver-schil in voerkosten per kg groei nog

f

0,lO. Naast de prijzen van de mengvoeders en aanvullende voeders zijn ten opzichte van 1995 ook de prijzen van de bijproducten gestegen met ruim

f 2,-

per 100 EW. Echter, de verschillen in prijs van het vleesvarkens-voer tussen de categorieën bedrijven met en zonder bijproducten zijn in 1996 in vergelij-king met 1995 zelfs bijna verdubbeld. Het verschil in prijs van het vleesvarkensvoer bedroeg in 1995 minimaal

f 1,50

per 100 kg. In 1996 is dit verschil opgelopen tot mi-nimaal

f

290 per 100 kg (berekend met be-hulp van de prijs van het vleesvarkensvoer per 100 kg á

f

42,81 van de 25% bedrijven met de hoogste voerkosten per kg groei). Ten opzichte van de gemiddelde voerkosten per kg groei van alle mengvoerbedrijven waren in 1996 de voerkosten per kg groei op de bedrijven met bijproducten

f

0,lO lager. De 25% mengvoerbedrijven met de laagste voerkosten per kg groei onderschei-den zich van de gemiddelde mengvoerbe-drijven door met gemiddeld goedkoper mengvoer betere technische resultaten (met name groei en voeropname) te verwezenlij-ken. Het verschil in voerkosten per kg groei tussen de 25% bedrijven met de laagste voerkosten per kg groei en de bijproducten-bedrijven is in 1996 ten opzichte van 1995 kleiner geworden. Ditzelfde geldt voor het verschil in voerkosten per kg groei tussen de mengvoerbedrijven met een ongeveer gelij-ke omvang als de bijproductenbedrijven en deze bijproductenbedrijven. Doordat het verschil in voerkosten per kg groei tussen de 25% laagste en hoogste mengvoerbedrijven gelijk is gebleven, is het verschil tussen de 25% bedrijven met de laagste voerkosten per kg groei, en evenzo tussen de bedrijven met een omvang van meer dan 800 vlees-varkens, ten opzichte van de gemiddelde voerkosten per kg groei op de

bijproducten-bedrijven dus kleiner geworden. Doordat het gemiddelde niveau van de voerkosten per kg groei met 4,3% (=

f

0,OS) is gestegen in 1996 ten opzichte van 1995 zijn de verschil-len tussen de categorieën bedrijven abso-luut gezien wel enkele centen gewijzigd in 1996, maar relatief gezien toch kleiner geworden.

Het uiteindelijke verschil in saldo per gemid-deld aanwezig vleesvarken per jaar tussen het gemiddelde bijproductenbedrijf en het gemiddelde van de 25% mengvoerbedrijven met de laagste voerkosten bedraagt

f

192,-minus

f

187,- =

f

5,-. Van deze ‘extra’

f

5,-moeten de bijproductenbedrijven nog de ‘extra’ kosten voor de extra arbeid en extra rente- en huisvestingskosten betalen. Het uiteindelijke effect op het inkomen zal hier-door marginaal zijn.

Het verschil in opbrengsten aan vleesvar-kens tussen de beide groepen bedrijven

(f

15,- per gemiddeld aanwezig vleesvar-kens per jaar als gevolg van onder andere een hoger vleespercentage en een hoger aandeel type AA-geclassificeerde vleesvar-kens) ten gunste van de 25% beste meng-voerbedrijven werd in 1996 weer teniet gedaan door de hogere voerkosten

(f

15,-per gemiddeld aanwezig vleesvarken 15,-per jaar) op deze bedrijven. De verschillen in economische kengetallen (opbrengst- en voerprijzen) en technische kengetallen (groei- en voeropname en classificatieresul-taten) die direct te maken hebben met het al dan niet verstrekken van bijproducten heb-ben elkaar in 1996 zodanig opgeheven dat de verschillen in gerealiseerd saldo per gemiddeld aanwezig vleesvarken minimaal zijn te noemen. Het genoemde verschil in saldo van

f

5,- per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar ten gunste van de bij-productenbedrijven is toe te wijzen aan klei-ne verschillen in kosten voor biggen, de balans en totale diverse kosten. Bovendien is het verschil overeenkomstig het verschil in saldo per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar wat verwacht zou mogen worden als gevolg van het verschil in bedrijfsom-vang (zie tabel 3 en 4).

Het saldo van de mengvoerbedrijven met een gemiddelde bedrijfsomvang van meer dan 800 vleesvarkens ligt echter nog lager dan het gemiddelde saldo van de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

39 Table 12: The core competencies required by toxicology graduates in order to function effectively in a Poisons Information Centre: (Red = new competencies suggested by

This study identified different genera of bacteria with varying abilities to potentially contribute to soil fertility via phosphate solubilization, atmospheric nitrogen

potentiele risicolocaties zijn meerdere kaarten gemaakt Figuur 4.1, deze kaarten kunnen worden gebruikt bij de beoordeling van het risico op belasting van het

• Helaas waren de resultaten van de diverse behandelingen (Bacillus subtilis, Compete Plus en steriel Compete plus) dusdanig wisselend dat er geen harde uitspraken over gedaan

Alleen de rassen H en E kwamen door slechte opkomst bij van de Lught éénmaal voor en bij Janssen het ras E éénmaal en het ras H kwam helemaal niet voor.. De proef bij Zwinkels

Het lijkt echter noodzakelijk tevens gebruik te maken van de grens die Van der Schaaf (1955) hanteert nl. het niveau in het bewortelingsbeeld waar de hoeveelheid wortels

tarwe (10 bedrijven over 5 jaar), consumptieaardappelen (5 bedrij- van over 4 jaar) en zaaiuien (8 bedrijven over 4 jaar). Op grond hiervan lijkt de conclusie, dat een groep bedrijven