• No results found

Communiceren over diversiteit : een inhoudsanalyse naar verschillen tussen gebruikte frames in de publieke en private sector

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Communiceren over diversiteit : een inhoudsanalyse naar verschillen tussen gebruikte frames in de publieke en private sector"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Communiceren over diversiteit:

een inhoudsanalyse naar verschillen tussen gebruikte frames in

de publieke en private sector

Matisse Maximilian Efftink 5927242

Datum: 26/06/2015 Master’s thesis

Docent: Pernill van der Rijt

Graduate School of Communication: Corporate Communication Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen

(2)

1 Samenvatting

Dit onderzoek heeft als doel om verschillen tussen de publieke en private sector op het gebied

van communicatie over diversiteit bloot te leggen. Dit is gedaan middels een

computergeassisteerde inhoudsanalyse van relevante teksten die voornamelijk uit

jaarverslagen afkomstig zijn. Met behulp van een semantische netwerkanalyse is gezocht naar

frames die diversiteitsperspectieven aanduiden. Hierbij zijn de meest gebruikte woorden en

hun onderlinge verbanden met een principale-componentenanalyse en computerprogramma

Pajek gevisualiseerd.

Het onderzoek toont aan dat er grote verschillen bestaan tussen de publieke en private

sector. Het blijkt dat de overheid zich voornamelijk richt op de morele kant van diversiteit,

terwijl het bedrijfsleven gericht is op eventuele financiële of competitieve voordelen ervan.

Daarnaast is er een nieuw frame ontdekt dat niet eerder in de literatuur naar voren is gekomen,

namelijk het beleidsframe. Tot slot is gebleken dat beide typen organisaties de meeste

aandacht hebben voor geslachtsdiversiteit, gevolgd door diversiteit op basis van afkomst en

cultuur, wat weer gevolgd wordt door leeftijdsdiversiteit.

Voor organisaties is het van belang dat ze beseffen welke boodschap zij uitzenden, ten

opzichte van wat ze willen uitzenden. Dit onderzoek helpt dit duidelijk te maken door latente

(3)

2 Inleiding

Volgens historicus Charles C. Mann (2011) begon de globalisatie pas echt in het jaar 1492

toen Christoffel Columbus voet zette op de Nieuwe Wereld. Vanaf toen duurde het niet lang

voordat er schepen vol kostbaarheden en kennis over de hele wereld voeren, met in hun

kielzog handelaars en avonturiers die zich in voor hun vreemde en verre landen vestigden.

Deze migratie werkte natuurlijk beide kanten op en dus kwamen er ook vele niet-westerse

immigranten naar Europa.

Dat is in onze huidige tijd, met alleen maar meer globalisatie, goed te merken: zo telde

Amsterdam in 2014 maar liefst 180 nationaliteiten (Onderzoek en Statistiek Amsterdam,

2014). Daarnaast is volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (2014) tien procent van de

Nederlandse beroepsbevolking van niet-westerse afkomst. Gemiddeld genomen is een tiende

van de werknemers binnen een organisatie dus van niet-westerse afkomst. Onderzoek heeft al

laten zien dat deze toegenomen diversiteit aan de ene kant zorgt voor meer innovatie en

creativiteit, doordat men anders tegen problemen aankijkt. Aan de andere kant kan het ook

zorgen voor moeilijkere samenwerking en wantrouwen onderling, wat juist weer negatief is

voor het bedrijfsresultaat (Ely & Thomas, 2001; Gudykunst, 1997).

Diversiteit op basis van afkomst of cultuur is echter niet de enige manier waarop

werknemers van elkaar verschillen en waar werkgevers rekening mee moeten houden. Zo kan

ook gedacht worden aan diversiteit op basis van leeftijd of geslacht. Vaak is het de overheid

die probeert deze traditionele minderheden te ondersteunen. Bijvoorbeeld door langer

doorwerken te stimuleren of een vrouwenquotum in te stellen (Conen et al, 2009; Nu.nl,

2014). Daarnaast kan zij hier ook rekening mee houden bij het eigen personeelsbeleid, door

deze mensen aan te nemen. Volgens velen is het dan ook zo dat het werknemersbestand van

(4)

3 de gelijke toegang tot macht binnen een democratie (Selden, 1998). Verder versterkt een

representatieve diversiteit bij de overheid haar geloofwaardigheid onder minderheden (Kranz,

1976).

Als men bijvoorbeeld kijkt op de LinkedIn-pagina van de gemeente Amsterdam leest

men dat de gemeente een actief diversiteitsbeleid voert waarbij men wil dat het

personeelsbestand in onder andere leeftijd, geslacht, seksuele voorkeur, culturele achtergrond

en opleiding een afspiegeling is van de beroepsbevolking van Amsterdam (LinkedIn-pagina

Gemeente Amsterdam, 2015). Dit ligt in lijn met de bovenstaande bevindingen uit de

literatuur. Als men vervolgens kijkt naar het jaarverslag 2013 van de ABN AMRO en op zoek

gaat naar het hoofdstuk over het personeelsbeleid, valt in de eerste plaats op dat ook zij, een

grote op winst uitzijnde financiële dienstverlener, spreken over diversiteit. Echter valt ook

direct op dat het hoofdstuk waar dit staat “Adding value for all our stakeholders” getiteld is. Dit is een eerste aanwijzing dat commerciële bedrijven zich anders over diversiteit uiten dan

overheidsinstanties en dat zij meer willen benadrukken dat het goed is voor het

bedrijfsresultaat.

Volgens Ely en Thomas (2001) zijn er drie perspectieven om naar deze diversiteit te

kijken: het morele perspectief, het marktperspectief en het innovatieperspectief. Bij het

morele perspectief kijken organisaties naar diversiteit op een manier dat het hun morele

verplichting is om iedereen gelijke kansen te geven. Bij het marktperspectief is het financiële

resultaat leidend. Zo denken organisaties die gebruik maken van dit perspectief bijvoorbeeld

dat zij door middel van diversiteit meer kans maken op het aannemen van de juiste

werknemers. Volgens het innovatieperspectief zorgt diversiteit voor meer creativiteit binnen

de organisatie en dus voor betere prestaties.

Ander onderzoek voegt daar nog het onderscheidingsperspectief, het

(5)

4 2013). In het kort komt het erop neer dat het onderscheidingsperspectief puur bedoeld is om

diversiteit te benoemen en het sociale-categorisatieperspectief om in- en uitgroepen te

identificeren. Het informatieperspectief gaat daarentegen in op specifieke vaardigheden van

bepaalde groepen. Bijvoorbeeld ouderen die meer ervaring hebben en daardoor beter met

klanten om kunnen gaan. Het waardeperspectief ten slotte is gericht op verschillen in normen

en waarden tussen verschillende diversiteitsgroepen.

Deze perspectieven staan voor hoe de organisaties naar de werkelijkheid kijken, dit

wordt zichtbaar voor de buitenwereld door middel van de frames die organisaties gebruikt in

haar externe communicatie. Aan de hand van deze perspectieven kunnen dus zeven frames

ontwikkeld worden die organisaties kunnen gebruiken in hun communicatie over diversiteit:

het morele-, markt-, innovatie-, onderscheidings-, sociale-categorisatie-, het informatie- en het

waardeframe. Door te onderzoeken welke frames overheids- of commerciële organisaties

gebruiken, kan achterhaald worden hoe zij over diversiteit denken. De vraag is nu of

inderdaad blijkt dat de overheid een andere benadering heeft om diversiteit te benoemen dan

de commerciële sector. Vandaar de volgende hoofdvraag:

RQ: Hoe verschillen de frames over diversiteit tussen de publieke en de private sector?

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden wordt een inhoudsanalyse uitgevoerd op de

jaarverslagen van vijftien grote publieke en private instellingen. Het bestuderen van

jaarverslagen is immers een goede methode om een beeld te krijgen van financiële zaken,

werkmethoden, klanten, doelstellingen en personeel(sbeleid). Jaarverslagen worden namelijk

gebruikt om verantwoording af te leggen aan de stakeholders op deze punten (Bowman,

1984). Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van het computerprogramma Pajek dat

(6)

5 De resultaten van dit onderzoek zijn in de eerste plaats relevant omdat diversiteit op de

werkvloer een steeds belangrijker wordend thema is (CBS, 2014). Dit onderzoek naar frames

in berichtgeving over diversiteit zorgt voor meer wetenschappelijke kennis dat door

organisaties gebruikt kan worden. Het helpt zowel overheidsinstellingen als commerciële

bedrijven zich meer bewust te zijn over hoe zij zich presenteren op het gebied van diversiteit.

Tot op heden is uit verschillende onderzoeken wel duidelijk geworden dat diversiteit zowel

voor- als nadelen heeft, maar dit onderzoek kan worden gezien als een eerste stap naar het

daadwerkelijk verbeteren van het diversiteitsbeleid (Gudykunst, 1997; Mayer, Davis &

Schoorman, 1995; Argote, Insko, Yovetich & Romero, 1995; Kurtzberg & Amabile, 2001;

Carnevale & Probst, 1998). Als immers eenmaal bekend is hoe bedrijven zich op dit gebied

presenteren en hoe ze, daaruit afgeleid, denken over dit onderwerp, kan begonnen worden met

het ontwikkelen van strategieën om dit beleid te verbeteren. Met de toenemende globalisatie

en migratie, vrouwenemancipatie en een steeds oudere wordende beroepsbevolking is dit van

groot belang voor alle bedrijven (CBS, 2014; Conen, Dalen & Henkens, 2009). Niet alleen nu,

maar zeker in de (nabije) toekomst.

Theoretisch kader

Diversiteit:

Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (2014) is tien procent van de

Nederlandse beroepsbevolking van niet-westerse afkomst. Gemiddeld genomen is een tiende

van de werknemers binnen een organisatie dus van niet-westerse afkomst. Onderzoek heeft al

laten zien dat diversiteit aan de ene kant zorgt voor meer innovatie en creativiteit, doordat

men anders tegen problemen aankijkt. Aan de andere kant zorgt het ook voor moeilijkere

(7)

6 (Ely & Thomas, 2001). Culturen verschillen namelijk van elkaar op basis van verschillende

dimensies. Voorbeelden hiervan zijn de mate individualisme, de mate van

onzekerheidsvermijding, de mate van machtsafstand en de mate van mannelijkheid van de

cultuur (Hofstede, 1980). Deze verschillen zorgen onder andere voor een andere manier van

communiceren, wat kan zorgen voor minder onderling vertrouwen en samenwerking tussen

leden van verschillende culturen kan bemoeilijken (Gudykunst, 1997; Mayer er al, 1995). In

een groep met leden van diverse afkomst deelt men zo dus niet altijd dezelfde

gemeenschappelijke opvattingen of ervaringen (Kurtzberg & Amabile, 2001). Dit zorgt er

echter tegelijkertijd voor dat groepen die divers zijn, problemen beter kunnen oplossen. Zij

beschikken immers over een heterogene set van perspectieven van hoe zij naar een probleem

aankijken, wat leidt tot een andere manier van probleemoplossing (Kurtzberg & Amabile,

2001). Dit geldt niet alleen voor diversiteit op basis van afkomst, maar ook voor andere

demografische kenmerken als geslacht en leeftijd (Ely & Thomas, 2001). Op deze manier is

diversiteit op de werkvloer dus een zogenaamd tweesnijdend zwaard, met meer creativiteit

aan de ene kant en mindere communicatie/samenwerking aan de andere kant.

Op basis hiervan is het dus moeilijk te zeggen of werkgevers een actief

diversiteitsbeleid moeten voeren. Echter is er onderzoek dat aantoont dat groepen met leden

van diverse afkomst na verloop van tijd leren om goed met elkaar om te gaan en te

communiceren (Argote et al, 1995; Kurtzberg & Amabile, 2001). De nadelen van culturele

diversiteit worden zo deels opgelost, terwijl de voordelen blijven bestaan. Iemands opvoeding

en cultuur zijn namelijk niet gemakkelijk uit te wissen, wat betekent dat zijn cultuurgebonden

perspectieven aanwezig blijven (Kurtzberg & Amabile, 2001). Hierbij is het echter wel van

belang dat er weinig verloop is in het personeelsbestand. Op het moment dat er immers steeds

mensen vertrekken wiens plaats door anderen wordt opgevuld, dan moet de groep telkens

(8)

7 mate van conflict juist goed is voor de mate creativiteit. Want alhoewel conflicten op de

werkvloer in eerste instantie vaak zorgen voor een geslotener manier van denken (wat niet

goed is voor het ontstaan van creatieve ideeën), kan het ook bestaande gewoontes en manieren

van denken uitdagen (Carnevale & Probst, 1998; James, 1995). Dit komt overeen met de

eerder beschreven heterogene set van perspectieven die mensen van diverse afkomst (kunnen)

hebben. Daarnaast geeft het aan dat enige mate van conflict, bijvoorbeeld ontstaan door

diversiteit, geen onoverkomelijk probleem is en zelfs positieve kanten heeft.

Naast diversiteit op basis van afkomst of cultuur, is diversiteit op basis van leeftijd een

steeds relevanter wordend concept. Men wordt immers steeds ouder en het overheidsbeleid is

dan ook sterk gericht op het langer laten doorwerken van de beroepsbevolking. Maar daar

staat tegenover dat veel werkgevers bij bezuinigingen de oudere werknemer liever als eerste

de deur wijzen (Conen et al, 2009). Daarnaast moet de oudere werknemer opboksen tegen

vooroordelen als hogere arbeidskosten, meer ziekteverzuim en lagere productiviteit. Het

overheidsbeleid botst hier dus met het scepticisme van werkgevers en dit maakt het er niet

makkelijker op voor de oudere werknemer. Zelfs al hebben oudere werknemers vaak kennis

die de jongere generatie niet heeft. Deze vakkennis kan zonder de oudere werknemers

verloren gaan doordat deze niet overgebracht kan worden op de jongere werknemers, wat

natuurlijk niet goed is voor de organisatie (Nonaka & Konno, 1998).

Een derde manier waarop diversiteit op de werkvloer tot uiting kan komen is door te

kijken naar het geslacht van de werknemer. Van oudsher zijn er in de meeste takken van werk

namelijk minder vrouwen aanwezig. Mede daardoor zijn er vooroordelen ontstaan die erop

neerkomen dat vrouwen minder geschikt zouden zijn op de werkvloer (Ely & Thomas, 2001).

Dat mannen en vrouwen niet alleen biologisch van elkaar verschillen, maar ook qua werkstijl,

blijkt echter te worden ondersteund door de literatuur. Deze literatuur wijst er echter ook op

(9)

8 op samenwerking gerichte managementstijl van vrouwen een welkome aanvulling zijn op de

meestal voornamelijk mannelijke managementteams en de groep uiteindelijk beter dienen

(Helgesen, 1990; Rosener, 1990). Dit zal één van de reden zijn dat de Duitse overheid

besloten heeft dat grote bedrijven vanaf 2016 ten minste dertig procent vrouwen moeten

benoemen voor topposities (Nu.nl, 2014).

De drie aspecten van diversiteit die hierboven zijn beschreven hebben ten eerste met

elkaar gemeen dat er vaak sprake is van een groep die op een bepaalde manier wordt

gediscrimineerd door een (potentiële) werkgever. Ten tweede hebben zij met elkaar gemeen

dat het vaak de overheid is die een voortrekkersrol vervult bij de integratie van de in het

nadeel gebrachte groepen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het vrouwenquotum. Tot slot hebben

zij met elkaar gemeen dat er op het eerste gezicht weliswaar enkele nadelen kleven aan het

aannemen van de genoemde minderheden, maar dat het uiteindelijk een positief resultaat

oplevert voor het bedrijf. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een moeilijkere samenwerking tussen

mensen van verschillende culturen die elkaar wellicht minder goed begrijpen, maar die

uiteindelijk beter in staat zijn om complexe problemen op te lossen (Hofhuis, Van der Zee &

Otten, 2015).

Het feit dat het dus vaak de overheid is die een voortrekkersrol vervult bij het

aannemen van minderheden is niet zo gek als je bedenkt dat hier een maatschappelijk belang

mee gediend is. Het is immers belangrijk dat zoveel mogelijk mensen kunnen werken, dat ze

van een andere cultuur of afkomst, oud of vrouw zijn maakt daar natuurlijk niets bij uit.

Daarnaast is het volgens velen zo dat de werknemers van de overheid een weerspiegeling

dienen te zijn van het volk. Dit staat tegelijkertijd symbool voor de gelijke toegang tot macht

binnen een democratie (Selden, 1998). Verder versterkt een representatieve diversiteit bij de

(10)

9 Desondanks kan niet gesteld worden dat commerciële instellingen geen profijt hebben

aan het promoten van diversiteit. Niet alleen kan het dus meer creativiteit stimuleren, ook is

het een volwaardig onderdeel van corporate social responsibility communication.

Corporate Social Responsibility:

Het onderwerp diversiteit valt voor de meeste organisaties onder de noemer

Corporate Social Responsibility (maatschappelijk verantwoord ondernemen), dat de laatste tien à vijftien jaar een steeds prominentere rol is gaan spelen (Ziek, 2009). Door middel van

CSR communication laten bedrijven hun vrijwillig aangegane verplichting zien om aan de expliciete en impliciete verwachtingen die door de samenleving aan de organisatie zijn

opgelegd te voldoen en deze wellicht te overtreffen (Hou & Reber, 2010). Doordat dit de

relaties met en de reputatie onder de stakeholders van de organisatie zou verbeteren, heeft het

een directe drijfveer om diversiteit te promoten (Du, Bhattacharya & Sen, 2010).

Volgens Carrol (1991) past het fenomeen van maatschappelijk verantwoord

ondernemen bij een bredere ontwikkeling in de samenleving. Dit begon in de jaren zestig van

de vorige eeuw toen sociaal activistische groepen pleitten voor meer maatschappelijke

verantwoordelijkheid voor bedrijven. Later, rond 1970, werd dit opgepikt door de politiek en

werden er meerdere organisaties opgericht ter bevordering van de maatschappelijke

verantwoordelijkheid van bedrijven. Voorbeelden van deze organisaties zijn de Equal

Employment Opportunity Commission (1965), de Environmental Protection Agency (1970),

de Occupational Safety and Health Administration (1971) en de Consumer Product Safety

Commission (1972). Allen afkomstig uit de Verenigde Staten, waar deze beweging ook was

begonnen (Carrol, 1991). In Nederland werd de eerste versie van de

arbeidsomstandighedenwet daarentegen pas in 1983 van kracht, terwijl de Commissie Gelijke

(11)

10 Nederland door het Ministerie van Economische Zaken opgericht. Dit is een organisatie die

als doel heeft om het Nederlandse bedrijfsleven wereldwijd koploper te maken op het gebied

van duurzaamheid (MVO Nederland, 2015). Dit trachten zij te doen door samen met

particuliere bedrijven duurzame projecten op te zetten. Dus alhoewel Corporate Social

Responsibility in Nederland pas later op gang kwam dan in bijvoorbeeld de Verenigde Staten, is het nu toch zeer goed ontwikkeld.

Over het algemeen wordt aangenomen dat het begrip CSR op te delen is in vier

categorieën die samen een piramide vormen (Visser, 2006). De basis van deze piramide wordt

gevormd door de economische verantwoordelijkheden van het bedrijf, de laag erboven bestaat

uit wettelijke verantwoordelijkheden, de laag daarboven uit de ethische

verantwoordelijkheden en de top bestaat uit filantropische verantwoordelijkheden (Carrol,

2009).

De economische verantwoordelijkheden vormen dus de basis voor elk bedrijf. Zonder

omzet of winst is het immers niet mogelijk een bedrijf draaiende te houden en is het dus

logischerwijs niet mogelijk maatschappelijk verantwoorde activiteiten te ondernemen. Het

tweede niveau bestaat uit de wettelijke verantwoordelijkheden. Zodoende is het voor

organisaties dus niet mogelijk om buiten de wet om te voldoen aan hun economische

verantwoordlijkheden. Zowel particuliere als publieke organisaties zullen zich aan de door de

overheid gestelde wetten moeten houden. Het derde niveau van de piramide begint al meer te

lijken op wat meestal wordt gezien als maatschappelijk verantwoord ondernemen. Hier gaat

het namelijk om de ethische verantwoordelijkheden van een organisatie, die niet altijd in de

wet zijn opgenomen. Het is zelfs zo dat het vaak andersom is: bepaalde ethische standaarden

verworden later tot wet. Bijvoorbeeld op het gebied van milieu en consumenten- of

werknemersbescherming (Carrol, 1991). Het laatste niveau, dat van de filantropische

(12)

11 corporate citizens zijn. Ze moeten zich dan niet alleen aan de wet houden en zich ethisch gedragen, ook moeten ze de wereld willen verbeteren. Met andere woorden: organisaties die

filantropisch zijn geven wat terug aan de maatschappij (Carrol, 1998). Organisaties doen dit

bijvoorbeeld door zich te verbinden met een goed doel, geld te geven en activiteiten te

organiseren die ten goede komen aan de samenleving.

Het onderwerp diversiteit kan met al deze lagen uit de CSR piramide van Carrol

verbonden worden. Ten eerste is al eerder uitgelegd dat diversiteit creativiteit en innovatie

stimuleert en dus bijdraagt aan de economische verantwoordelijkheden van een organisatie

(Kurtzberg & Amabile, 2001; Carnevale & Probst, 1998; James, 1995). Ten tweede mag er

wettelijk gezien, of het nu op grond van leeftijd, afkomst of geslacht is, niet gediscrimineerd

worden (Gerards, 2008). Ten derde zou het onethisch zijn om bepaalde mensen uit te sluiten

op basis van afkomst, leeftijd of geslacht (Carrol, 1991). Tot slot is het voeren van een actieve

diversiteitspolitiek een manier om wat terug te geven aan de maatschappij, want het blijkt niet

voor iedereen uit een minderheidsgroep gemakkelijk om aan een baan te komen (Hou &

Reber, 2011).

Onderzoek laat zien dat consumenten die weten dat een organisatie CSR hoog in het

vaandel heeft staan deze organisatie niet alleen positiever beoordelen, maar ook bereid zijn

een hogere prijs voor diens producten of diensten te betalen (Mohr & Webb, 2005). Daarnaast

blijkt het de relaties met de stakeholders van het bedrijf significant te verbeteren (Du et al,

2010). Voor zowel publieke als private organisaties kleven er dus genoeg voordelen aan

maatschappelijk verantwoord ondernemen, waar het voeren van een actief diversiteitsbeleid

onderdeel van is. Het merendeel van de middelgrote tot grote bedrijven doet dit dan ook (Hou

& Reber, 2011). Om het publiek hiervan op de hoogte te brengen gebruiken organisaties een

(13)

12 2002). Als men meer wil weten over de diversiteitspolitiek van organisaties is het lezen van

het relevante hoofdstuk uit het jaarverslag dus een goed begin.

Publiek tegenover privaat:

In dit onderzoek wordt de publieke sector vergeleken met de private sector op het

gebied van externe communicatie over hun diversiteitsbeleid. Hiervoor is het van belang een

goed begrip te hebben over de eigenschappen, de achterliggende waarden en de verschillen

tussen deze twee sectoren.

In Nederland bestaat de publieke sector uit alle overheids- en

semi-overheidsorganisaties. Dit zijn onder andere de ministeries, provincies, gemeenten,

waterschappen en de politie, maar ook ambassades, rijksmusea, onderwijsinstellingen en

zorginstellingen. Dit is geen uitputtende lijst, maar het is al wel meteen duidelijk dat deze

organisaties publieke belangen dienen. Overheidsorganisaties voeren dan ook taken uit op

basis van de wil van de politiek, en dus indirect op basis van de wil van de kiezer (Smit &

Van Thiel, 2002). Dit houdt dan ook in dat een overheid voorzichtig moet handelen,

aangezien ze een heel land vertegenwoordigd (Allison, 1980).

De private sector bestaat uit alle andere, niet aan de overheid verbonden bedrijven.

Hier vallen ook voormalige semi-overheidsorganisaties als de Nationale Spoorwegen of de

KLM onder. Zoals eerder al besproken hebben alle private organisaties een wettelijke

verantwoordelijkheid, maar daarnaast hoeven zij zich in principe alleen aan hun

aandeelhouders te verantwoorden (Smit & Van Thiel, 2002). Organisaties in deze sector zijn

werkzaam in een competitieve marktomgeving en proberen doorgaans winst te behalen of op

zijn minst quitte te spelen (Allison, 1980). Uit een onderzoek naar waarden die belangrijk

worden gevonden in zowel de publieke als de private sector blijkt dan ook dat de volgende

(14)

13 efficiëntie, effectiviteit, innovatie, eigen belang, innovatie, resultaten, exit, aanpassing en

geheimhouding (Bovens, 1996).

Dit staat in schril contrast tot de tien belangrijkste waarden in de publieke sector die

uit hetzelfde onderzoek naar boven kwamen: verantwoording, algemeen belang,

behoorlijkheid, rechtmatigheid, zorgvuldigheid, roeping, regels, voice, anticipatie en

openbaarheid (Bovens, 1996). Volgens Jacobs (1992) zijn er hier dan ook twee verschillende

ethische stelsels van kracht: het martiale ethos voor de publieke sector en het commerciële

ethos voor de private. Het eerste verwijst vooral naar normen en waarden die te maken

hebben met rechtvaardigheid, gelijkheid en zorgvuldigheid, terwijl de laatste vooral winst en

overleven in een competitieve omgeving belangrijk acht (Jacobs, 1992).

De verschillen tussen de twee sectoren betekent voor hun diversiteitsbeleid dat zij

andere motieven hebben. Zo heeft de overheid dus rechtvaardigheid en gelijkheid hoog in het

vaandel staan, terwijl het bedrijfsleven toch meer op zoek is naar winst en efficiëntie. Daar

komt nog bij dat de overheid graag wil dat hun werknemersbestand een afspiegeling is van de

bevolking (Selden, 1998; Gemeente Amsterdam, 2015). Daarnaast is het ook nog eens zo dat

overheidsorganisaties de politiek volgen, wat betekent dat zij het voortouw zullen nemen als

het aankomt op het aannemen van ouderen en vrouwen (Conen et al, 2009; Nu.nl, 2014; Smit

& Van Thiel, 2002). Dit maakt dat aangenomen kan worden dat de publieke en de private

sector andere motieven hebben om diversiteit op de werkvloer te promoten, wat zichtbaar zou

moeten zijn in de gebruikte frames in hun externe communicatie.

Framing en perspectieven:

Framing is het proces waarbij bewust of onbewust bepaalde kanten van een situatie worden belicht in een boodschap. Door dit te doen kan een bepaalde mening worden

(15)

14 McCombs, 2004). Het onderwerp dat geaccentueerd wordt is dan immers prominenter in

beeld bij de ontvanger van het bericht. Dat kan expliciet of impliciet gebeuren. In het eerste

geval biedt de zender als het ware een kant-en-klare oplossing hoe het bericht geïnterpreteerd

dient te worden (Semetko & Valkenburg, 2000). Dit kan bijvoorbeeld door, afhankelijk van

de intentie, de situatie neer te zetten als een conflict of door juist in te gaan op de

economische voordelen. Expliciete frames worden vaak bewust gebruikt en zijn goed met een

handmatige inhoudsanalyse te identificeren (Semetko & Valkenburg, 2000).

Impliciete frames zijn daarentegen moeilijker handmatig te onderscheiden en daarom

wordt er vaak een computergeassisteerde inhoudsanalyse voor gedaan (Vlieger &

Leydesdorff, 2012). Deze frames komen namelijk naar voren door te kijken hoe woorden met

elkaar in verbinding staan. Hierdoor wordt duidelijk hoe bepaalde zaken, eventueel onbewust,

belicht worden. Impliciete frames zijn dus subtieler dan expliciete en worden ook wel latente

frames genoemd (Hellsten, Dawson, & Leydesdorff, 2010). Door impliciete frames te

onderzoeken wordt de onderliggende betekenis van een tekst dus duidelijk. Dit maakt het een

goede methode om perspectieven van organisaties op diversiteit te onderzoeken. Hoe een

organisatie naar diversiteit op de werkvloer kijkt, beïnvloed volgens deze logica namelijk

welke impliciete frames er gebruikt zullen worden. Het perspectief van de organisatie wordt

zo dus zichtbaar aan de hand van de impliciete frames die naar voren komen.

Door in jaarverslagen de hoofdstukken over het personeels- en/of diversiteitsbeleid te

doorzoeken op frames, wordt het perspectief van de betreffende organisaties hierop zichtbaar.

Om hierbij ondersteuning te bieden is er op basis van eerder onderzoek een zevental

diversiteitsframes ontwikkeld die hieronder verder toegelicht worden. Deze frames zijn deels

onafhankelijk van elkaar uit voorgaand onderzoek naar diversiteit op de werkvloer naar voren

(16)

15

Het morele perspectief

Dit perspectief wordt ook wel het discriminatie en eerlijkheidsperspectief genoemd.

Organisaties met deze kijk op de wereld menen dat het hun morele plicht is om mensen uit

alle lagen van de bevolking aan te nemen (Hofhuis, Van der Zee & Otten, 2015). Ze vinden

dus dat het hun sociale verantwoordelijkheid is om iedereen gelijke kansen te geven. Dit

perspectief is naast gelijke kansen voor iedereen gericht op het onderdrukken van

vooroordelen en het uitschakelen van discriminatie (Ely & Thomas, 2001).

Karakteristiek voor dit perspectief is dat organisaties die het hanteren in hun externe

communicatie geen aandacht hebben voor de eventuele voordelen van diversiteit op hun

functioneren. Daarnaast is een consequentie ervan dat organisaties die hun personeelsbeleid

hierop hebben geënt soms genoodzaakt zijn quota te gebruiken (Ely & Thomas, 2001). Dit

komt erop neer dat ze soms dus goed gekwalificeerde mensen voor een positie moeten

afwijzen omdat die persoon qua leeftijd, geslacht of etniciteit niet in het gestelde profiel past.

Het marktperspectief

Dit perspectief wordt gehanteerd door organisaties die hun personeelsbestand willen laten

aansluiten bij de markt die zij bedienen (Ely & Thomas, 2001). Deze organisaties nemen

mensen uit minderheidsgroepen aan in de hoop zo toegang te krijgen tot de denkbeelden en

ideeën van deze groep, om hun doelgroep zo beter te bedienen (Podsiadlowski & Reichel,

2013). Het aannemen van minderheden zorgt dus voor toegang en legitimiteit.

Dit perspectief lijkt enigszins op het morele perspectief, aangezien het doel is om een

divers personeelsbestand op te bouwen. Echter is het verschil dat er in dit perspectief wel

ruimte is voor (economische) voordelen die diversiteit kan bieden, namelijk aansluiting bij de

(17)

16

Het innovatieperspectief

Dit perspectief vertegenwoordigt het idee dat mensen die van elkaar verschillen, elkaar

aanvullen. Door mensen van verschillende afkomst, leeftijd en sekse binnen de organisatie te

hebben, is de organisatie beter uitgerust om effectief problemen op te lossen en te overleven

(Ely & Thomas, 2001). Personen van verschillende afkomst, leeftijd of geslacht kijken

namelijk op een andere manier tegen problemen aan, wat het probleemoplossend vermogen

vergroot (Argote et al, 1995; Kurtzberg & Amabile, 2001). Hierbij is het echter wel van

belang dat men de tijd krijgt om aan elkaar te wennen en te leren als groep samen te werken,

dan worden namelijk de beste resultaten geboekt. Vandaar dat dit perspectief ook wel het

‘integreer-en-leer-perspectief’ genoemd wordt. In de jaarverslagen van bedrijven die dit perspectief bezitten zullen dus vooral frames zichtbaar moeten zijn die de voordelen van

diversiteit voor het bedrijfsresultaat belichten.

Het onderscheidingsperspectief

Het onderscheidingsperspectief kan gezien worden als de oppervlakkigste van de in dit

onderzoek geïdentificeerde perspectieven. Organisaties die dit perspectief hanteren zijn

namelijk niet geïnteresseerd in de voor- of nadelen van diversiteit en voelen daarnaast ook

geen morele plicht om het te promoten. In plaats daarvan houden ze slechts bij van welke

vormen van diversiteit in hun organisatie sprake is (Garib, 2013). Bijvoorbeeld door

statistieken over leeftijd, geslacht, etniciteit of culturele afkomst van hun personeel bij te

houden. Frames in jaarverslagen die onder dit perspectief vallen zullen dus puur gericht zijn

(18)

17

Sociale-categorisatieperspectief

Dit perspectief heeft enige overlap met het onderscheidingsperspectief. Ook hier wordt

diversiteit namelijk gezien als iets dat in bepaalde categorieën in te delen is. Het verschil is

echter dat dit nu gebeurt om mensen in te delen in een in-groep en een uit-groep (Garib,

2013). Hierbij wordt de in-groep als positiever beoordeeld dan de uit-groep (Tajfel & Turner,

1986). Vaak worden mensen op basis van makkelijk observeerbare verschillen (geslacht,

etniciteit of leeftijd) in bepaalde groepen ingedeeld en aan die groepen worden bepaalde

kwaliteiten toegedicht. Dit leidt tot de vorming van stereotypen, bijvoorbeeld dat vrouwen

altijd een zachtere managementstijl hebben (Furunes & Mykletun, 2007). Deze stereotypen

zullen dus zichtbaar moeten zijn door middel van frames in de jaarverslagen van organisaties

die dit perspectief hebben.

Het informatieperspectief

Organisaties die volgens dit perspectief denken vinden het vooral belangrijk te onderkennen

dat niet iedereen dezelfde kwaliteiten heeft (Williams & O’Reilly, 1998). Zo zullen mensen opgegroeid in een bepaalde cultuur extraverter zijn dan anderen, of zijn bijvoorbeeld oudere

mensen door hun ervaring beter in staat moeilijke situaties met opdrachtgevers te bespreken.

Het verschil met het sociale-categorisatieperspectief is dat er geen in- of uit-groepen worden

gevormd, maar dat diversiteit wordt gezien als een gevarieerde set aan capaciteiten, ervaring

of kennis (Garib, 2013). In dit perspectief is er dus meer ruimte voor het individu. In de

jaarverslagen zullen dan ook frames zichtbaar moeten zijn die aantonen dat de organisatie

(19)

18

Het waardeperspectief

Dit perspectief verwijst naar de waarden en meningen die verschillende groepen mensen

binnen een organisatie vertegenwoordigen (Jehn, Northcraft & Neale, 1999). Personen die een

bepaalde waarde of mening delen vormen hierbij een in-groep, terwijl mensen met afwijkende

waarden een uit-groep vormen. Bij dit perspectief wordt er vanuit gegaan dat mensen die

bijvoorbeeld hun cultuur, leeftijd of geslacht delen, vaak ook bepaalde waarden delen en

daarom efficiënter met elkaar samen kunnen werken (Garib, 2013). Organisaties die op deze

manier naar diversiteit kijken zullen in hun jaarverslagen frames gebruiken waarbij zij de

aandacht vestigen op waarden die bepaalde groepen mensen hebben en ze zullen willen laten

zien dat zij hier rekening mee houden.

Hypotheses:

Op basis van het theoretisch kader is een aantal hypotheses opgesteld die samen helpen met

de beantwoording van de hoofdvraag. Deze hypotheses staan hieronder geordend

weergegeven met een korte uitleg erbij.

De eerste set hypotheses gaat over het voorkomen van frames over culturele, leeftijds-

en geslachtsdiversiteit. Hierbij wordt de verwachting uitgesproken dat deze vaker aanwezig

zijn in de jaarverslagen van de publieke sector dan de private sector. De reden hiervoor is dat

de overheid vaak het voortouw neemt bij het aannemen van deze diversiteitsgroepen, en dat

dit door velen ook als de rol wordt gezien die de overheid moet vervullen (Selden, 1998;

Gemeente Amsterdam, 2015). Daar komt nog bij dat de overheid beleid voert dat erop gericht

is meer ouderen en vrouwen op de werkvloer te krijgen (Conen et al, 2009; Nu.nl, 2014). Dit

(20)

19 H1a: De publieke sector benadrukt culturele diversiteit in zijn personeelsbeleid meer dan de private sector.

H1b: De publieke sector benadrukt leeftijdsdiversiteit in zijn personeelsbeleid meer dan de private sector.

H1c: De publieke sector benadrukt geslachtsdiversiteit in zijn personeelsbeleid meer dan de private sector.

De tweede set hypotheses gaat over het morele en het waardeperspectief. De verwachting is

dat deze middels frames meer aanwezig zullen zijn in de jaarverslagen van de publieke sector

dan in die van het bedrijfsleven. Dit heeft te maken met het martiale ethos dat toegeschreven

wordt aan de publieke sector en waarden als rechtvaardigheid, gelijkheid en zorgvuldigheid

hoog in het vaandel heeft staan (Jacobs, 1992). Dan is het logisch te veronderstellen dat de

overheid deze waarden door laat werken in haar diversiteitsbeleid en in de jaarverslagen

frames gebruikt die ‘zachter’ zijn. Wat wil zeggen dat ze niet op efficiëntie, winst of innovatie

gericht zijn, maar eerder op moraal en waarden. Daarnaast wordt er in de publieke sector

geregeld gebruikt gemaakt van quota, bijvoorbeeld om meer vrouwen in de top aan het werk

te krijgen (Nu.nl, 2014). Vandaar dat ook het onderscheidingsperspectief meer verwacht kan

worden bij de overheid. Dit perspectief is immers gericht op het bijhouden van statistieken

over diversiteit in de organisatie. Dit leidt tot de volgende drie hypotheses:

H2a: De publieke sector benadrukt het morele perspectief meer dan de private sector. H2b: De publieke sector benadrukt het waardeperspectief meer dan de private sector.

(21)

20 De laatste set aan hypotheses is gericht op de frames die naar verwachting meer aanwezig zijn

in het bedrijfsleven dan bij de overheid. Dit zijn frames die corresponderen met het

marktperspectief, het innovatieperspectief, het sociale-categorisatieperspectief en het

informatieperspectief. Deze frames zijn meer gericht op innovatie, winst en eigenbelang dan

de andere. Dat komt overeen met belangrijke kernwaarden uit het bedrijfsleven en het

commerciële ethos (Bovens, 1996; Jacobs, 1992). Een andere overeenkomst tussen deze

perspectieven is dat ze niet of in mindere mate gericht zijn op de morele kant van het verhaal,

wat maakt dat ze niet goed zouden passen bij de publieke sector. Het markt- en

innovatieperspectief zijn duidelijk gericht op het overleven in een competitieve, commerciële

omgeving. Binnen het sociale-categorisatieperspectief worden er in- en uitgroepen gemaakt.

Met het oog op effectiviteit past bij de private sector, want het bestaan van in- en uitgroepen

kan zorgen voor een stroevere samenwerking en is dus een factor om rekening mee te houden.

Binnen het informatieperspectief is de gedachte dat mensen uit verschillende groepen

verschillende kwaliteiten bezitten heersend. Dit past bij het bedrijfsleven aangezien men daar

vooral opzoek is naar efficiëntie om te overleven in een competitieve marktomgeving. Het

volle potentieel van het (diverse) werknemersbestand benutten, kan daarbij helpen. Dit leidt

tot de volgende vier hypotheses.

H3a: De private sector benadrukt het marktperspectief meer dan de publieke sector. H3b: De private sector benadrukt het innovatieperspectief meer dan de publieke sector. H3c: De private sector benadrukt het sociale-categorisatieperspectief meer dan de publieke sector.

(22)

21 Aan de hand van de tien opgestelde hypotheses kan de volgende onderzoeksvraag nauwkeurig

worden beantwoord: hoe verschillen de frames over diversiteit tussen de publieke en de

private sector?

Methode

Voor het onderzoek, waarbij gebruik gemaakt wordt van een automatische inhoudsanalyse, is

het van belang materiaal te verzamelen dat zowel afkomstig is van de (semi-)overheid als van

de private sector.

Steekproef:

Er is voor gekozen om de Volkskrant Top 100 (2013) als leidraad te nemen voor de

selectie van de te onderzoeken organisaties. Dit is een jaarlijks uitgebrachte lijst van de 100

grootste werkgevers van Nederland. Hier staan zowel de grootste publieke als private

organisaties op. Dat er is gekozen om organisaties te selecteren op het aantal werknemers en

bijvoorbeeld niet op totale omzet, komt doordat het formaat van het personeelsbestand in dit

geval relevanter is. Daarnaast heeft deze top 100 als voordeel dat er bedrijven uit allerlei

sectoren op staan. Zo staan er uit het bedrijfsleven onder andere banken, verzekeraars en een

postbezorger op, maar ook bedrijven uit de facilitaire dienstverlening, luchtvaart,

telecommunicatie en bouw. Ook uit de publieke sector zijn er genoeg verscheidene soorten

organisaties vertegenwoordigd op de lijst. Zo komen er bijvoorbeeld gemeentes, ministeries

en zorginstellingen op voor, maar ook de politie, het UWV en Rijkswaterstaat.

In tabel 1 van appendix I is te zien welke dertig organisaties (Publieke sector: N=15,

Private sector: N=15) uiteindelijk meegenomen zijn in het onderzoek. Zoals in het theoretisch

kader beschreven staat is het analyseren van jaarverslagen een goede manier om meer te

(23)

22 organisaties uit te kiezen die een jaarverslag beschikbaar hadden met een hoofdstuk, alinea of

kopje over hun personeelsbeleid. Dit betekent dat als er geen jaarverslag beschikbaar was of

wanneer er geen gedeelte aan het personeels- of diversiteitsbeleid geweid was, er doorgegaan

werd naar de volgende organisatie op de lijst.

Om de vergelijking zo eerlijk mogelijk te houden komen alle jaarverslagen uit 2013.

Voor de overheidsorganisaties waren immers nog geen verslagen uit 2014 beschikbaar.

Daarnaast bleek dat sommige jaarverslagen uit het bedrijfsleven alleen in het Engels

beschikbaar waren. Om qua werknemers toch zoveel mogelijk hoog genoteerde bedrijven te

selecteren, is er daarom voor gekozen om uit de private sector alleen Engelse jaarverslagen te

analyseren. Dit was over het algemeen geen probleem, want veel bedrijven presenteren hun

jaarverslag zowel in het Nederlands als in het Engels. Het enige bedrijf dat wel aan alle

overige eisen voldeed, maar geen Engels jaarverslag heeft en om die reden niet geselecteerd

werd is CSU Cleaning Services. Andere, om de in de vorige alinea beschreven redenen, niet

meegenomen bedrijven zijn Ahold, Jumbo Supermarkten, VolkerWessels, McDonalds,

Blokker Holding, Vebego, Detailresult Group, A.S. Watson, Connexxion en

FrieslandCampina.

Wat betreft organisaties uit de publieke sector was het moeilijker om aan de juiste data

te komen. Het bleek namelijk dat de meeste van deze organisaties weliswaar een jaarverslag

uitbrengen, maar dat dit meer een financieel verslag is. Over het personeelsbeleid wordt in

ieder geval met geen woord gerept. Om dit probleem te ondervangen is gebruik gemaakt van

enkele andere teksten, namelijk: Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (2013) van het

Directoraat-Generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk, Kwalitatieve Rapportage:

diversiteit maakt de overheid sterker (2013), diversiteitsbeleid gemeente Amsterdam (2015),

beleidsnotitie: diversiteitsbeleid gemeente Den Haag (2013) en het sociale jaarverslag van het

(24)

23 Op deze manier konden enkele grote werkgevers uit de publieke sector in Nederland

zoals de gemeente Amsterdam, Rijkswaterstaat, gemeente Den Haag, ministerie van

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Rechtspraak wel meegenomen worden. Op

een andere wijze was het niet mogelijk geweest om aan materiaal over het personeels- en

diversiteitsbeleid te komen. Daarnaast is de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (2013) van

het Directoraat-Generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk geanalyseerd. Dit is een

jaarverslag voor de hele Rijksoverheid. Vandaar dat het stuk over het diversiteitsbeleid als

zeer relevant kan worden beschouwd en zeker de kern raakt van wat er in dit verslag

onderzocht wordt. Tot slot zijn alle gebruikte publicaties in het Nederlands, aangezien ze niet

in het Engels zijn uitgegeven. Dit is voor de verdere analyse geen probleem omdat het heel

goed mogelijk is de Nederlandse teksten uit de publieke sector te vergelijken met de Engelse

teksten uit de commerciële sector.

Een mogelijke oorzaak voor het feit dat het in de publieke sector moeilijker is om aan

jaarverslagen met teksten over diversiteit te komen is dat diversiteit op de werkvloer sinds

2011 geen speerpunt meer is voor het kabinet (Rijksoverheid, 2011). In het regeerakkoord van

kabinet-Rutte I staat immers letterlijk: “Het kabinet beëindigt het diversiteits/voorkeursbeleid

op basis van geslacht en etnische herkomst. Selectie moet plaatsvinden op basis van

kwaliteit.” In een toespraak bij de presentatie van de ‘Monitor talent naar de top 2010’ gaat minister-president Mark Rutte hier verder op in (Rijksoverheid, 2011). Hierin zegt hij dat het

kabinet en hijzelf niet tegen diversiteit op de werkvloer zijn, maar dat het niet past bij de

liberale waarden om regels van bovenaf of quota in te voeren. Dit kan tot gevolg hebben dat

de binnen de publieke sector verwachte frames minder duidelijk zichtbaar zijn of overlap

(25)

24

Computergeassisteerde inhoudsanalyse:

Om de geselecteerde teksten uit de jaarverslagen en overige publicaties te analyseren

is gebruik gemaakt van een computer assisted inhoudsanalyse met het programma Pajek. Dit

computerprogramma is in staat om (latente) frames uit teksten te halen en vervolgens, met

tussenkomst van het statistische programma SPSS, in een soort spinnenweb weer te geven.

Tijdens deze procedure is gebruik gemaakt van de handleiding zoals die door Vlieger en

Leydesdorff (2012) gepubliceerd is.

Pajek haalt de frames uit de ingevoerde teksten door te meten welke woorden het

vaakst voorkomen en hoe deze met elkaar in verband staan (Vlieger & Leydesdorff, 2012).

Op het moment dat bepaalde woorden vaak met elkaar in verbinding staan is er sprake van

een frame. Als dat zo is staan de woorden in het spinnenweb vaak dicht bij elkaar en hebben

ze sowieso dezelfde kleur. Op deze manier ontstaat een beeld van welke woorden in bepaalde

frames gebruikt worden, hoe deze met elkaar in verbinding staan en hoe de frames ten

opzichte van elkaar staan. Hierbij is het mogelijke dat frames elkaar enigszins overlappen,

maar het kan ook dat ze juist erg van elkaar verschillen en duidelijk los van elkaar staan. Om

de publieke sector met de private te kunnen vergelijken moet de analyse voor beide sectoren

apart gedaan worden.

De eerste stap om tot de visualisatie van de word occurrence matrix te komen is door

de geselecteerde teksten op te slaan als een ‘.exe’ bestand. Dit bestandstype kent geen opmaak en kan gelezen worden door het programma Frqlist, dat de woorden telt en in een tabel

presenteert. Hierbij is gebruik gemaakt van zowel een Engelse als een Nederlandse lijst met

stopwoorden, waardoor alle voor de analyse oninteressante woorden (lidwoorden, aanwijzend

voornaamwoorden, bedrijfsnamen, etc.) niet meegeteld worden. Meer dan 75 woorden zijn

volgens Vlieger en Leydesdorff (2012) nauwelijks te analyseren met Pajek, vandaar dat alle

(26)

25 De volgende stap is om alle teksten in bestandjes van maximaal duizend woorden te

plaatsen en wederom op te slaan zonder opmaak. Deze bestanden worden vervolgens samen

met de frequentielijst ingeladen in het programma Fulltext dat de data verder verwerkt en

maakt tot twee bestanden die door SPSS en Pajek gelezen kunnen worden.

Vervolgens is één van deze door Fulltext gecreëerde bestanden, samen met een lijst

labels, in SPSS geladen. De eerste stap is nu om alle variabelen te testen op hun variantie. Op het moment dat een variabele namelijk een waarde van nul zou hebben, heeft verdere analyse

geen zin en moet deze verwijderd worden. Echter bleek voor beide sectoren (publiek en

privaat) dat alle variabelen een waarde boven nul hebben.

De volgende stap is om een principale-componentenanalyse uit te voeren. Hierbij zijn

twee principes van belang, namelijk dat er naar maximaal zes componenten wordt gezocht en

dat elke variabele een factorlading van minimaal 0.45 heeft (Vlieger & Leydesdorff, 2012;

Van Groningen & De Boer, 2010). Als gevolg van deze vuistregels is er bij de woordenlijst

van de publieke sector bij vier verschillende componenten elk één woord weggehaald

vanwege een te lage factorlading, waardoor er nog 71 woorden overblijven voor de rest van

de analyse. Bij de woordenlijst van de private sector bleek er één component te zijn met negen

variabelen met een factorlading lager dan 0.45. Daarnaast was er in een andere component

nog een woord met een te lage waarde, deze is ook verwijderd. Hierdoor bleven er nog 65

woorden over voor de rest van de analyse.

Hierna is een betrouwbaarheidsanalyse gedaan op alle componenten. Deze moest

minstens een waarde van 0.65 opleveren (Vlieger & Leydesdorff, 2012). Dit was alleen een

probleem bij de component uit de private sector waar eerder negen variabelen zijn

weggehaald (Crohnbach’s Alpha = 0.43). Deze drie overgebleven woorden zijn vervolgens ook uit de lijst gehaald. Hierdoor zijn er nu nog vijf componenten met 62 woorden voor het

(27)

26 bestand dat via Fulltext is gecreëerd in Pajek te laden en handmatig aan te geven welke

woorden volgens de factoranalyse bij welk component/frame horen. Om de leesbaarheid te

bevorderen zijn lijnen met een waarde lager dan 0.5 weggelaten in de visualisatie. De

complete woordfrequentielijst is in tabel 4 en 6 in de appendix te zien.

In tabel 2 en 3 van appendix II staan twee samenvattende tabellen voor de

principale-componentenanalyse van beide sectoren. Er is voor gekozen slechts de samenvattende tabel te

tonen aangezien twee tabellen die respectievelijk uit 71 en 62 variabelen bestaan met zes en

vijf componenten enorm veel ruimte in beslag nemen, maar vooral slechts zeer beperkt

leesbaar zijn. In de tabel zijn tevens de Eigenwaarde en verklaarde variantie in procenten te

zien per frame. Voor de publieke sector is de totale verklaarde variantie 82.10%. Voor de

private sector is de totale verklaarde variantie 69.79%, dit komt mede doordat er hier maar

vijf significante componenten bleken te zijn.

Resultaten

Het eerste doel van dit onderzoek is om te bepalen of er verschillen zijn in de mate waarop de

publieke en private sector culturele/afkomst-diversiteit, leeftijdsdiversiteit en

geslachtdiversiteit in teksten over hun personeelsbeleid benadrukken. Hierbij is de

verwachting dat de overheid het in alle drie de gevallen meer benadrukt dan het bedrijfsleven.

Om dit te achterhalen is een frequentietabel gebruikt met de 75 meest voorkomende woorden

uit alle verzamelde berichten. Dit zijn dezelfde woorden die voor de Pajek-analyse gebruikt

zijn. De frequentielijst voor de publieke sector is in tabel 4 van appendix III weergegeven. De

doorgestreepte woorden zijn vanwege een te lage factorlading of betrouwbaarheid niet

(28)

27 Op basis van deze tabel 4 moeten nu alle woorden die op afkomstdiversiteit,

leeftijdsdiversiteit en geslachtsdiversiteit wijzen apart geteld worden. Er is voor gekozen om

alleen de woorden mee te tellen die direct in een bepaalde categorie vallen. Zo is bijvoorbeeld

meteen duidelijk dat de woorden allochtone, allochtonen en biculturele bij het thema

afkomstdiversiteit horen. Alleen de ondubbelzinnige woorden zijn in eerste instantie dus

geselecteerd. Slechts bij twijfel, bijvoorbeeld bij het woord diversiteitsbeleid, is er gebruik

gemaakt van de semantic map zoals die door Pajek is getekend. Hierop is te zien of dit woord

in verbinding staat met afkomst, leeftijd of geslacht. Hierbij is het nog niet van belang binnen

welk frame bepaalde woorden vallen, aangezien hier puur gekeken wordt naar het voorkomen

van de overkoepelende thema’s afkomst-, leeftijds- en geslachtsdiversiteit. De semantische kaart is in figuur 1 weergegeven en de resultaten in tabel 5 van appendix III.

Om de vergelijking te kunnen maken is dezelfde procedure gevolgd voor de private

sector. Dit keer zijn de woorden echter in het Engels. De resultaten zijn in tabel 6 en 7 van

appendix IV en figuur 2 zichtbaar. Op basis van deze gegevens kunnen de eerste drie

hypotheses bevestigd worden. Deze voorspelden namelijk dat de publieke sector zowel

culturele diversiteit, als leeftijdsdiversiteit, als geslachtsdiversiteit meer zou benadrukken in

zijn personeelsbeleid dan de private sector. Dit blijkt dus ook zo te zijn. In tabel 5 en 6 is

immers te zien dat 11.46% van de 75 meest gebruikte woorden in de geselecteerde teksten

van de overheid direct over afkomstdiversiteit gaat, tegenover 8.07% in het bedrijfsleven. Qua

leeftijdsdiversiteit is het 3.34% in de overheid en 2.20% in de commerciële sector, terwijl het

bij geslachtsdiversiteit 14.08% tegenover 10.86% is. Omdat er hier sprake is van louter

nominale variabelen is verdere analyse met bijvoorbeeld een t-test voor twee gemiddelden

niet mogelijk. Daarvoor zou er immers op zijn minst een schaalvariabele moeten zijn (Peet,

Namesnik & Hox, 2010). Wel moet vermeld worden dat de 75 meest voorkomende woorden

(29)

28 Dit kan dus betekenen dat de uitkomsten van de publieke sector betrouwbaarder en meer

valide zijn.

Samenvattend komt het er dus op neer dat de overheid aan alle drie de vormen van

diversiteit relatief meer aandacht schenkt dan de private sector. Tegelijkertijd blijkt in beide

sectoren geslachtsdiversiteit het meest benadrukt te worden, gevolgd door afkomst- en

leeftijdsdiversiteit.

Het tweede doel van dit onderzoek is om te bepalen welke frames en perspectieven

meer aanwezig zijn in welke sector. Hiertoe zijn in het theoretisch kader zeven perspectieven

opgesteld, namelijk: het morele perspectief, het waardeperspectief, het marktperspectief, het

innovatieperspectief, het onderscheidingsperspectief, het sociale-categorisatieperspectief en

het informatieperspectief. De eerste stap om te zien welk perspectief bepalender is in welke

sector is door het perspectief te identificeren in de door Pajek geproduceerde semantische

kaart. Vervolgens kan aan de hand van de verklaarde variantie bepaald worden hoe belangrijk

het frame in een sector is.

De semantische kaarten van beide sectoren zijn zo vormgegeven dat de kleur geel

correspondeert met de hoogste verklaarde variantie, daarna wordt de kleur groen gebruikt

voor de één na grootste verklaarde variantie, dit loopt door met rood, blauw, roze en wit.

Allereerst wordt de semantische kaart voor de publieke sector onderzocht op frames. Deze is

(30)

29

Figuur 1: Semantische kaart van de publieke sector met geïdentificeerde frames

Bovenstaande figuur geeft weer hoe de door de overheid gebruikte frames in teksten

over het diversiteitsbeleid met elkaar in verbinding staan. Hierbij geldt dat hoe meer lijntjes er

tussen de bollen (vertices) zijn getrokken, des te sterker de verbinding is. Daarnaast is locatie

van belang: hoe dichter de vertices bij elkaar staan, hoe vaker de woorden bij elkaar in de

buurt staan in de oorspronkelijke tekst. Ten slotte is ook het formaat van de vertice van

belang, waarbij geldt dat het woord bij een grotere vertice vaker voorkomt dan bij een

kleinere (Vlieger & Leydesdorff, 2012).

Het eerste dat opvalt bij de bestudering van deze semantische kaart is dat het groene,

rode en roze frame veel overlap met elkaar vertonen. Verder vertoont het gele frame ook

enige overlap met het rode frame, dit betekent dus dat de betekenis van deze frames bij elkaar

in de buurt ligt. Het blauwe en witte frame staan duidelijk verder weg van de rest en zullen

qua betekenis dus ook verder van elkaar liggen.

 Moreel etnische frame

 Beleidsframe

 Moreel organisationele frame  Onderscheidingsframe  Moreel beleidsframe o Informatieframe

(31)

30 Het gele frame heeft de hoogste verklaarde variantie (29.37%), dus daar wordt

begonnen met de analyse. De belangrijkste woorden in dit frame zijn: allochtonen, allochtone,

werknemer en werkgever. Dit lijkt erop te wijzen dat de werkgever (het rijk) het belangrijk

vindt mensen uit deze bevolkingsgroep aan te nemen. Zeker aangezien ook het

personeelsbeleid in dit frame zit. Dit komt overeen met het morele perspectief, echter dan louter toegespitst op etnische minderheden. Vandaar dat dit frame het ‘moreel etnische frame’ wordt genoemd.

Het volgende frame is het groene, met een verklaarde variantie van 15.80%. In dit

frame vallen vooral woorden op als: bevorderen, maatregelen, doorstroom en project. Deze

staan in verbinding met verschillende sectoren als het onderwijs. Verder valt op dat het over

vrouwen, mannen, aantal, jaren en divers gaat. Blijkbaar is dit frame voornamelijk gericht op

het beleid aangaande alle drie de soorten diversiteit in verschillende sectoren. Vandaar dat dit

frame het beleidsframe wordt genoemd.

Het volgende, rode, frame (verklaarde variantie = 13.30%) vertoont veel overlap met

het beleidsframe. Daarnaast vertoont het tevens enige overlap met het moreel etnische frame.

Qua betekenis zit het er dan waarschijnlijk ook tussenin. Dat blijkt ook uit de woorden die in

het web staan. Aan de ene kant is dat bijvoorbeeld diversiteitsbeleid, doelstellingen, bereiken,

personeelsbestand en organisatie. Dit lijkt op het beleidsframe. Aan de andere kant staan ook

diversiteit en belang (vlakbij elkaar) in hetzelfde frame. Deze twee begrippen duiden juist

weer op de morele kant van de zaak. Vandaar dat er voor gekozen is dit frame het ‘moreel organisationele frame’ te noemen. Dit betekent dat men de organisatie en haar

(diversiteits)beleid op een morele wijze bekijkt.

Het blauwe frame, met een verklaarde variantie van 8.76%, staat duidelijk los van de

hiervoor beschreven frames. Met aan de ene kant woorden als percentage, schalen, functie,

(32)

31 achtergrond en leeftijd is hier duidelijk sprake van het onderscheidingsframe. Hier worden

namelijk duidelijk slechts statistieken over diversiteitsgroepen bijgehouden. Er wordt in ieder

geval geen koppeling gemaakt met de morele of eventueel zelfs commerciële kant van

diversiteit.

Het vijfde frame heeft de roze kleur meegekregen en heeft een verklaarde variantie

van 8.62%. Het vertoont veel overlap met het moreel etnische- en het moreel organisationele

frame, maar ook met het beleidsframe. Dit frame wordt dan ook het moreel beleidsframe

genoemd. Dit komt door zijn plaats op de semantische kaart en woorden als beleid, personeel,

gericht en gemeente die duiden op het gevoerde beleid, terwijl aandacht en belangrijk duiden

op het belang van de morele kant van diversiteitsbeleid.

Het laatste geïdentificeerde frame van de publieke sector heeft de kleur wit in de

visualisatie van Pajek en de verklaarde variantie is 6.26%. Net als het onderscheidingsframe

staat dit frame duidelijk los van de rest. De woorden diverse, talent, werk en wil duiden hier

op het gebruik van het informatieframe. Dit betekent dat de overheid het belangrijk vindt te

onderkennen dat niet iedereen dezelfde kwaliteiten heeft, maar dat de wil er is de talenten van

mensen van diverse afkomst op het werk te benutten. Bij dit perspectief is het belangrijk dat

er geen in- en uit-groepen gevormd worden, maar dat er specifiek naar kwaliteiten en talenten

gekeken wordt. Dat lijkt hier dan ook het geval.

Samenvattend blijkt dus dat er drie varianten zijn van het in het theoretisch kader

gevonden morele perspectief: het moreel etnische, het moreel organisationele en het moreel

beleidsperspectief. Daarnaast is er sprake van het onderscheidings- en het

informatieperspectief die tevens van te voren in de literatuur zijn gevonden. Daarnaast blijkt

uit de analyse dat de overheid gebruik maakt van het beleidsframe, dat niet teruggevonden is

(33)

32

Figuur 2: Semantische kaart van de private sector met geïdentificeerde frames

In tegenstelling tot figuur 1 is er in de bovenstaande figuur nauwelijks sprake van frames die

elkaar overlappen. Alleen blauw loopt iets door in geel. Dit zijn echter twee kleine vertices,

dus is de relevantie niet heel groot en hoeft er minder rekening mee gehouden te worden. Net

als bij de semantische kaart van de publieke sector zijn de frames in deze figuur geordend op

verklaarde variantie, te beginnen met het gele frame.

Dit frame heeft een verklaarde variantie van 24.83%. De belangrijkste vertices uit dit

frame zijn management, women, female, employees, senior, position, company en programme.

Dit duidt op het gebruik van een beleidsframe. Dit wordt ondersteund door woorden als

process, objective, achieving en recruitment. Dit soort woorden correspondeert namelijk met het personeels- en diversiteitsbeleid van de organisaties.

Het groene frame, met een verklaarde variantie van 14.96%, wordt het sociaal

marktframe genoemd. Er lijkt namelijk sprake te zijn van enig sociaal aspect, reden hiervoor

is het gebruik van woorden als inclusion, including, attention, age en diverse. Desondanks is

 Beleidsframe

 Sociaal marktframe  Innovatieframe  Informatieframe  Marktframe

(34)

33 er ook een deel dat gericht is op het functioneren in de buitenwereld (stakeholder). Dit wordt

verder versterkt door leader, percentage en share(s). Dat het bijvoorbeeld niet het

sociale-categorisatieperspectief genoemd dient te worden heeft ermee te maken dat er in dat

perspectief zowel in- als uitgroepen worden gecreëerd die zich beiden binnen de organisatie

bevinden. Van het eerste is in dit sociaal marktframe wel sprake als men kijk naar woorden

als inclusion en including, maar woorden die het bestaan van out-groups aanduiden binnen de

organisatie ontbreken. Stakeholders en share(s) bevinden zich namelijk buiten de organisatie.

Het derde frame (rood) is het innovatieframe en heeft een verklaarde variantie van

12.50%. Voor dit frame is het van belang dat duidelijk wordt dat mensen van verschillende,

afkomst, leeftijd of sekse van elkaar verschillen, maar ook andere, aanvullende kwaliteiten

kunnen hebben waar de organisatie beter van wordt. Daar is hier sprake van door de woorden

people, balance, organisation en talent die met elkaar in verbinding staan en duiden op een bepaalde balans van mensen en talenten. Deze mensen hebben experience en dat dit iets is

waar de organisatie positief tegenover staat blijkt uit promote, attract en focus.

Het blauwe frame heeft een verklaarde variantie van 9.38% en het staat voor het

informatieperspectief. Hierbij is het immers van belang dat diversiteit wordt gezien als een

gevarieerde set aan capaciteiten, ervaring of kennis. Dit komt naar voren door woorden als

skill, addition, gender, individual en diversity. Blijkbaar worden verschillende groepen als een toevoeging gezien op basis van hun vaardigheden. Tevens blijkt hier, doordat diversity en

policy met direct met elkaar in verbinding staan, dat het hier om diversiteitsbeleid gaat. Ook het woord board is hier van belang. Dit slaat op de weerspiegeling van de verschillende

groepen mensen in de directie.

Het laatste frame is op de semantische kaart roze gekleurd en heeft een verklaarde

(35)

34 duidelijk dat het hier om het marktframe gaat. Dit perspectief wordt namelijk gehanteerd door

organisaties die hun personeelsbestand willen laten aansluiten bij de markt die zij bedienen.

Uiteindelijk blijkt er in de private sector dus sprake te zijn van vijf frames. Het

beleidsframe en informatieframe komen overeen met frames die zijn gevonden in de publieke

sector. Het sociaal marktperspectief, innovatieperspectief en marktperspectief is private sector

eigen.

De overige hypotheses kunnen nu behandeld worden. Hypothese 2a, 2b en 2c, gaan

over het morele, het waarde- en het onderscheidingsperspectief. De verwachting is dat deze

alle drie vaker voorkomen in de publieke sector dan het bedrijfsleven. Dit heeft te maken met

het martiale ethos dat hoort bij de publieke sector en waarden als rechtvaardigheid, gelijkheid

en zorgvuldigheid hoog in het vaandel heeft staan (Jacobs, 1992). Daarnaast past het

onderscheidingsperspectief bij de overheid vanwege verschillende ingestelde quota.

Na analyse van de data blijkt dat hypothese 2a over het morele perspectief bevestigd

kan worden. Er zijn immers drie verschillende soorten van dit perspectief teruggevonden in de

semantische kaart van de publieke sector met een totale verklaarde variantie van maar liefst

51.29%, terwijl dit perspectief niet voorkwam in de private sector. De drie gevonden morele

perspectieven zijn het etnische, het organisationele en het moreel beleidsframe. Elk belichten

zij een bepaald gedeelte van het morele perspectief van de overheid en samen vormen zij net

iets meer dan de helft van het totale gebruik van frames.

Hypothese 2b wordt niet bevestigd. Het waardeperspectief, dat verwijst naar de

waarden en meningen die verschillende groepen mensen binnen een organisatie

vertegenwoordigen, is namelijk bij zowel de publieke als de private sector niet teruggevonden

in de output van Pajek (Jehn, Northcraft & Neale, 1999).

Hypothese 2c gaat over het onderscheidingsperspectief. Dit is een perspectief waarbij

(36)

35 verwachting was dat dit perspectief meer aanwezig zou zijn binnen de publieke sector.

Aangezien het in zijn geheel niet voor blijkt te komen in het bedrijfsleven, maar wel bij de

overheid, kan deze hypothese worden bevestigd. Het onderscheidingsperspectief heeft binnen

de publieke sector een verklaarde variantie van 6.26%.

De volgende set hypotheses gaat over het markt-, innovatie-, sociale-categorisatie- en

informatieperspectief. Van deze vier perspectieven wordt verwacht dat ze meer aanwezig zijn

in de private sector dan bij de overheid. Dit komt doordat ze passen bij het commerciële ethos

(Jacobs, 1992).

Hypothese 3a, die over het marktperspectief gaat, kan worden bevestigd. Er blijken

immers twee marktframes te zijn binnen de commerciële sector, namelijk het normale

marktframe en het sociale marktframe. Samen verklaren zij 23.09% van de variantie.

Aangezien het marktperspectief niet voor blijkt te komen bij de overheid, kan deze hypothese

eenvoudig bevestigd worden.

Hypothese 3b behandelt het innovatieperspectief. Dit perspectief vertegenwoordigt het

idee dat mensen die van elkaar verschillen, elkaar aanvullen. Het blijkt inderdaad voor te

komen in de private sector en heeft een verklaarde variantie van 12.50%. Aangezien dit

perspectief wederom niet bij de overheid voorkomt, is ook deze hypothese bevestigd.

Hypothese 3c behandelt het sociale-categorisatieperspectief. Dit perspectief, dat vaak

leidt tot de vorming van stereotypen, zou volgens de theorie vaker voor moeten komen in de

private sector. Het wordt echter in geen van beide sectoren teruggevonden, vandaar dat

hypothese 3c moet worden ontkracht.

De laatste hypothese bevat de verwachting dat het informatieperspectief meer

aanwezig is in de private sector dan de publieke. Organisaties die volgens dit perspectief

denken vinden het vooral belangrijk te onderkennen dat niet iedereen dezelfde kwaliteiten

(37)

36 doordat de verklaarde variantie binnen het bedrijfsleven 9.38% is, terwijl het bij de overheid

6.26% is, kan hypothese 3d toch worden bevestigd.

Conclusie

Nu de hypotheses allen zijn behandeld kan de hoofdvraag van dit onderzoek beantwoord

worden. Het doel hiervan is om de verschillen tussen de gebruikte frames over diversiteit van

de publieke en de private sector te duiden. Door te kijken naar de gebruikte frames, wordt

meteen duidelijk welk perspectief men heeft.

Allereerst zijn er, naast de verschillen, ook overeenkomsten tussen beide sectoren. Zo

blijken ze beiden aandacht te spenderen aan diversiteit op de werkvloer. Dit is echter niet

verrassend omdat er specifiek gezocht werd naar teksten over diversiteit. Wat echter wel

opvallend is, is dat beide sectoren het meeste aandacht besteden aan diversiteit op basis van

geslacht. Gevolgd door diversiteit op basis van afkomst of cultuur, waarna diversiteit op basis

van leeftijd op de derde plaats staat. Dit betekent dat geslachtsgelijkheid op dit moment het

belangrijkst gevonden wordt. Dit past bij het huidige beleid van de overheid om steeds meer

vrouwen in de top van organisaties te plaatsen. Het is dan alleen wel opmerkelijk dat er

relatief weinig aandacht is voor leeftijdsdiversiteit, terwijl dit net zo goed een speerpunt van

de overheid is (Conen et al, 2009; Nu.nl, 2014). Dit zou, met name de overheid, kunnen

verbeteren als het inderdaad hun wens is meer ouderen aan het werk te houden en de

pensioenleeftijd te verhogen. Het feit dat de overheid aan alle drie de soorten diversiteit meer

aandacht besteed dan de private sector was volgens verwachting en hoort bij de

voortrekkersrol die de overheid op dit gebied volgens velen te vervullen heeft (Selden, 1998;

Gemeente Amsterdam, 2015). Dit lijkt op het eerste gezicht niet overeen te komen met het

(38)

37 geen speerpunt meer is van de regering betekent echter niet automatisch dat er dan ook

überhaupt geen aandacht voor is. In ieder geval benadrukt de overheid diversiteit blijkbaar

nog steeds meer dan het bedrijfsleven.

Een andere overeenkomst tussen de overheid en het bedrijfsleven is dat ze beiden

gebruik maken van het beleidsframe en informatieframe. Het beleidsframe is niet naar voren

gekomen uit de onderzochte literatuur, maar is wel heel duidelijk aanwezig. Dit frame belicht

alle maatregelen, programma’s, projecten en doelen op het gebied van diversiteitsbeleid. Het verbindt daar vervolgens geen voor- of nadelen aan en moet dus worden beschouwd als een

neutraal frame/perspectief.

Het informatieframe gaat ervan uit dat mensen van elkaar verschillen en dat iedereen

als individu beschouwd moet worden om zo meer efficiëntie of innovatie te behalen voor de

organisatie. Zoals verwacht komt het vaker voor binnen het bedrijfsleven. Dat het ook binnen

de overheid gebruikt wordt is overigens goed te verklaren. Dit frame staat immers voor een

enigszins zachtere, individuele aanpak, zoals past bij het martiale ethos.

Dan nu de verschillen tussen beide sectoren. Waarschijnlijk het opvallendst is de grote

nadruk van de overheid op het morele perspectief. Meer dan de helft van al hun frames kan

hiermee verklaard worden. Er zijn drie varianten van dit perspectief gevonden die zijn gericht

op etniciteit, de organisatie en het beleid. Zoals verwacht is moraliteit meer aanwezig binnen

de overheid dan het bedrijfsleven, want binnen de commerciële sector is het niet

teruggevonden. De uitkomsten van dit onderzoek laten zien dat het de overheid er inderdaad

veel aan gelegen is hun morele uitgangspunten te benadrukken (Ely & Thomas, 2001; Jacobs,

1992). Het is opmerkelijk dat het verschil tussen de publieke en private sector zo groot is. De

verwachting was verder dat het onderscheidingsperspectief, dat diversiteit louter registreert,

voornamelijk binnen de publieke sector aanwezig zou zijn. Dit blijkt ook het geval te zijn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het opportunistische gedrag van de markt ligt besloten in de eigenschappen van de mens (Williamson, 1975). Dit betekent dat het gedrag van de markt hierdoor altijd

In de meeste cases is er een link naar de organisatiestrategie (verticale integratie) en over het algemeen zijn verschillende (maar niet alle) HR- processen betrokken

Van oudsher is de kerk de hoedster geweest van het sacrale domein en het past haar zich nog steeds als zijn hoedster bij uitstek op te werpen. Het past bij de oude traditie van

raamwerk voor een verslag waarin kond wordt gedaan van de wijze waarop de organisatie ge­ stuurd en beheerst wordt, de wijze waarop de toezichthouder in staat wordt gesteld

Toch zal, zowel op centraal niveau als binnen alle management development-programma’s effecti- viteitsmeting van individuen, afdelingen, dien­ sten, enzovoort beter aan bod

Zoals Marianne Langkamp in ‘De jeugdhulpverlener aan het woord’ schreef: ‘Daarom heeft de SP besloten om onderzoek te doen onder jeugd- hulpverleners om in kaart te brengen waar

(Door het twee- partijenstelsel en de verwantschap tussen New Labour en de liberaal-democraten had Blair het voordeel dat vervreemde kiezers nergens heen kunnen.

While Germany, the SRB and the ESM push for banks and regulators to have to con- sider the risk of default for government bonds on bank balance sheets (Lenarcic, Mevis, and Siklos