• No results found

Longitudinaal onderzoek naar psychosociale problemen bij jonge moeders : de invloed van sociale steun en sociale spanning

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Longitudinaal onderzoek naar psychosociale problemen bij jonge moeders : de invloed van sociale steun en sociale spanning"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Longitudinaal Onderzoek naar Psychosociale Problemen bij Jonge Moeders: De Invloed van Sociale Steun en Sociale Spanning

Masterscriptie Opvoedingsondersteuning Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam A.M. Schrijvers Studentnummer 10673938 Eerste beoordelaar: Mw. Dr. F. B. van Rooij Tweede beoordelaar: Mw. Dr. E. S. van Vugt Amsterdam, Juni 2015

(2)

Inhoudsopgave Abstract p. 3 Inleiding p. 4 Methode p. 10 Respondenten vragenlijst p. 10 Non-responsgroep p. 10 Respondenten interview p. 11 Procedure p. 12 Onderzoeksinstrumenten p. 13 Statistische analyses p. 15 - Kwantitatieve analyses p. 15 - Kwalitatieve analyses p. 17 Resultaten p. 18

Onderzoek 1: Een kwantitatieve studie p. 18

Onderzoek 2: Een kwalitatieve studie p. 25

Discussie p. 33

Literatuurlijst p. 39

(3)

Abstract

This quantitative and qualitative study examined the psychopathology of 60 teenage mothers on two moments (preschool and primary school period of their child) and the relation with social support and social strain. The quantitative results showed that teenage mothers experienced lower externalising problems on T2 compared to T1. Social support and social strain were both related to psychopathology, but social strain doesn’t moderate the relation between support and psychopathology. Seven teenage mothers were interviewed and asked about how social support and social strain influenced their well-being. Social strain and social support seemed both an important factor in their lives, but social strain and the lack of social support seemed to be a stronger predictor of psychopathology than social support. These results emphasize the need of attention for social strain and social support in the lives of teenage mothers.

(4)

Longitudinaal Onderzoek naar Psychosociale Problemen bij Jonge Moeders: De Invloed van Sociale Steun en Sociale Spanning

Het aantal tienerzwangerschappen in Nederland is nog nooit zo laag geweest (NJI, 2014). Waar in 2005 nog 4.129 meisjes onder de 20 jaar een kind kregen, is in 2014 dit aantal gedaald naar 2.429 jonge moeders die bevielen van hun eerste zoon of dochter. Vanuit

internationaal oogpunt, behoort Nederland tot een van de landen met de minste tienerzwangerschappen (NJI, 2014).

Deze sterke daling van tienerzwangerschappen trad op in de jaren 70 als gevolg van een vrijere seksuele moraal, een toenemende beschikbaarheid van voorbehoedsmiddelen en de groeiende aandacht voor seksuele voorlichting door ouders en leerkrachten (Garssen, 2004). De afname van het aantal tienerzwangerschappen bleef niet onopgemerkt door

wetenschappers. Zij startte vanaf de jaren 80 een zoektocht naar de gevolgen van jong ouderschap en ontdekten dat jonge moeders meer stress, depressieve gevoelens,

gezondheidsklachten en gedrags- en financiële problemen rapporteren dan oudere moeders (Foster, Garber, & Durlak, 2008; Paranjothy, Broughton, Adappa, & Fone, 2008). Kinderen van jonge moeders vallen vaker uit op school, eindigen op een lager educatieniveau,

verdienen minder geld en krijgen vaker kinderen op een jongere leeftijd (Francesconi, 2008). Daarnaast vertonen zij op jonge leeftijd meer gedragsproblemen ten opzichte van hun

leeftijdsgenoten (Levine, Emery, & Pollack, 2007).

Een eerste verklaring voor het ontstaan van psychosociale problemen bij jonge moeders, is dat deze moeders minder vaak praktisch zijn voorbereid op het ouderschap (Keinemans, 2010). Financiële en materiële randvoorwaarden die het mogelijk maken om onbezorgd voor een kind te zorgen zijn in mindere mate aanwezig. Het gebrek aan

opvoedingsvaardigheden, levensmiddelen en scholing maken dat zij vaker psychosociale problemen ontwikkelen ten opzichte van oudere moeders (Lawlor & Shaw, 2002). Daarnaast

(5)

blijkt dat een onstabiele partnerrelatie, waar jonge moeders vaker last van hebben, de kans op psychosociale problematiek vergroot (Miller, Pallant, & Negri, 2006). Een tweede verklaring volgt uit de bewering dat jonge moeders nog niet mentaal opgewassen zijn tegen het

moederschap (Keinemans, 2010). Het plotselinge ouderschap wringt met de bestaande structuren van het leven zoals naar school gaan, op stap gaan met vrienden en geen

verantwoordelijkheid hoeven dragen voor anderen. Een kanttekening die hierbij geplaatst kan worden, is de vraag of dit verschilt met moeders die op een oudere leeftijd een kind krijgen. Het ouderschap vraagt namelijk van iedere ouder om aanpassingen te maken in de dagelijkse routine (Huston & Holmes, 2004). Voor vele moeders leidt dit tot een toename van

psychosociale problemen (Miller et al., 2006). Tachtig procent van alle vrouwen die hun eerste kind krijgen, ontwikkelt milde symptomen van depressie in de eerste weken na de bevalling. Tien tot 30% ontwikkelt zelfs een heftige vorm van depressie (Miller et al., 2006).

Naar mate de kinderen ouder worden, neemt de psychosociale problematiek bij moeders af (Goldsteen & Ross, 1989; Umberson & Gove, 1989). Dit blijkt uit studies die de geboorte van kinderen, hun leeftijdsfasen en het ouderschap relateerden aan psychosociale problemen van moeders. Met name als kinderen rond de twee jaar oud zijn, kunnen ze door hun ouders als lastig worden ervaren. Peuters ontwikkelen een eigen wil, ontdekken hun zelfstandigheid en hun verzorging kost een ouder veel tijd en energie (Scaramella & Leve, 2004). Moeders van kinderen die nog niet naar school gaan, rapporteren vaker depressieve gevoelens (Goldsteen & Ross, 1989). Zij maken zich vaker zorgen en ervaren een hogere mate van angst (Umberson & Gove, 1989). Ook het gevoel dat een moeder haar leven in het teken moet zetten van de verzorging van het kind kan leiden tot psychosociale problemen. Naar mate de kinderen ouder worden en naar school gaan, hebben moeders meer tijd en energie voor zichzelf (Umberson & Gove, 1989). Daarnaast raken moeders steeds vertrouwder met het moederschap, worden zij zelfverzekerder over hun

(6)

ouderschapskwaliteiten en groeien zij in hun rol als moeder (Keinemans, 2010). Bij de eventuele geboorte van een tweede of derde kind is de kans op het ontwikkelen van psychosociale problemen kleiner. Een moeder is al gewend aan het ouderschap, is

zelfverzekerder over haar ouderschapskwaliteiten en de komst van een twee kind vraag om een kleinere aanpassing in haar leven dan de komst van het eerste kind (Goldsteen & Ross, 1989).

Hoewel verschillende studies psychosociale problemen bij jonge ouders hebben onderzocht, lijkt er nog geen longitudinale studie te zijn uitgevoerd die de mate van

psychosociale problemen bij jonge moeders onderzoekt op het moment dat hun kind zich in de kleuterfase bevindt, ten opzichte van wanneer hun kind zich in de peuterfase bevindt. Studies naar de mate van psychosociale problemen bij jonge moeders verwerft inzicht in het verloop en de ontwikkeling van psychosociale problemen. Tevens kan er worden ingezoomd op de moeders die door de tijd heen een daling van psychosociale problemen laten zien en kan er gezocht worden naar een verklaring voor deze daling. Dit biedt mogelijkheden voor

opvoedondersteuners om te inventariseren όf hulp voor deze moeders wenselijk is en wat voor soort hulp passend is.

Keinemans (2010) ontdekte in haar studie dat niet iedere moeder psychosociale problemen ontwikkelt. Sterker nog, het gaat best goed met de Nederlandse jonge moeders. Het aantal risicofactoren -ook wel risicocummulatie genoemd- kan bepalend zijn voor de ontwikkeling van psychosociale problemen (Brännström, Vinnerljung, & Hjem, 2015; Visser & Buitelaar, 2003). Een risicofactor is een kenmerk van een ouder, een omstandigheid of een gebeurtenis waarvan duidelijk is geworden dat er een verband bestaat met latere, minder wenselijke uitkomsten (Hermanns, 2007). Risicofactoren die relatief vaak gevonden worden zijn schooluitval (Brännström et al., 2015), armoede, sociale isolatie en een laag

(7)

worden gedaan door het positieve effect van een beschermende factor (Aalbers-van Leeuwen, van Hees, & Hermanss, 2002). Een belangrijke beschermende factor voor jonge moeders zijn interacties met familieleden, vrienden, leeftijdsgenoten en professionals, die als doel hebben het voorzien van informatie, het tonen van begrip of versterken van het zelfvertrouwen (Aalbers-van Leeuwen et al., 2002). Deze interacties worden gedefinieerd als sociale steun (Letourneau, Steward, & Barnfather, 2004). Steun kan in verschillende vormen (zoals een-op-een of in groepsverband) en frequenties (dagelijks, wekelijks of maandelijks) voorkomen en kan worden opgesplitst in verschillende soorten. Op basis van de studie van Gee en Rhodes (2007) worden in deze studie de volgende soorten steun gehanteerd: emotionele steun, tastbare steun, informatie en advies, positieve feedback en sociale participatie. De

verschillende soorten steun hebben ieder een positief effect (Henly, 1997). Zo zou emotionele steun de belangrijkste steun zijn en de andere vormen van steun aanwakkeren. Emotionele steun verkleint de kans op depressieve gevoelens en heeft een positief effect op het

zelfvertrouwen en vergroot de opvoedingsvaardigheden. Tastbare steun biedt de jonge moeder meer tijd om te werken en/of naar school te gaan. Door financiële steun ervaart een moeder minder psychologische spanningen (Henly, 1997; Letourneau et al., 2004; Turner, Grindstaff, & Phillips, 1990).

Onderzoekers die de relatie tussen sociale steun en psychosociale problemen

onderzoeken, gebruiken verschillende meetmethoden om sociale steun te onderzoeken (Gee & Rhodes, 2007). Een voorbeeld is het tellen van het aantal steunfiguren in het sociale netwerk, of het meten van hoe tevreden een moeder is over de steun die zij ontvangt. Studies wijzen uit dat ‘perceived support’ (ervaren sociale steun) een sterkere voorspeller is voor psychosociale problemen dan ‘received support’ (het aantal steunfiguren in een netwerk) (Cohen & Wills, 1985). Twee perspectieven (het stress en coping perspective en het social constructionist perspective) verklaren hoe ervaren sociale steun van invloed is op stresservaringen (Cohen &

(8)

McKay, 1984; Cohen & Wills, 1985). Het eerste perspectief is het stress and coping perspective (Figuur 1). Dit perspectief veronderstelt dat ervaren sociale steun fungeert als beschermer tegen stress, waardoor zich minder psychosociale problemen ontwikkelen (Cohen & McKay, 1984; Cohen & Wills, 1985). Het tweede perspectief heet het social

constructionist perspective (Figuur 2) en veronderstelt dat ervaren sociale steun een indirect én direct effect heeft op het welbevinden. Sociale steun heeft indirect een invloed op het welbevinden door het zelfvertrouwen te vergroten (Cohen & McKay, 1984; Cohen & Wills, 1985).

Figuur 1. Stress and coping perspective Figuur 2. Social constructionist perspective Echter, uit verschillende studies blijkt dat sociale steun een keerzijde heeft die

regelmatig wordt onderschat of onderbelicht blijft (Cohen & McKay, 1984; Cohen & Wills, 1985). Deze keerzijde heet sociale spanning en wordt gedefinieerd als de mate waarin sociale relaties spanning en stress veroorzaken (Due, Holstein, Lund, Modvig, & Avlund, 1999). Sociale spanning ontstaat door bemoeienis, kritiek en teleurstellingen uit het sociale netwerk (Gee & Rhodes, 2007). Sociale spanning kan het positieve effect van sociale steun tenietdoen en leiden tot depressieve gevoelens (Figuur 3). Ook blijkt dat sociale spanning een sterkere voorspeller is voor psychosociale problemen dan sociale steun (Gee & Rhodes, 2007). Een ingewikkeld aspect van het sociale netwerk is dat een persoon uit het netwerk gezien kan worden als een bron van steun en tegelijkertijd als een bron van spanning (Henly, 1997).

(9)

Figuur 3. Stress modereert steun en welbevinden.

Tot op heden lijken er nog geen studies te zijn uitgevoerd die de invloed van sociale steun op psychosociale problemen onderzochten, waar ook gekeken wordt naar de invloed van sociale spanning op deze relatie. Doormiddel van deze studie wordt getracht in deze lacune te voorzien. De onderzoeksvragen in deze studie luiden als volgt: (1) Is er een verschil in de mate van psychosociale problemen bij jonge moeders met kinderen in de kleuterleeftijd ten opzichte van drie jaar eerder, toen hun kind nog een peuters was? (2) Is er een relatie tussen psychosociale problemen en sociale steun en wordt deze relatie gemodereerd door sociale spanning? En ten slotte (3) welke rol kennen jonge moeders toe aan sociale steun en sociale spanning in relatie tot hun welbevinden?

Op basis van eerdere studies naar psychosociale problemen bij (jonge) moeders (Goldsteen & Ross, 1989; Keinemans, 2010) en de invloed van sociale steun en spanning op psychosociale problemen (Gee & Rhodes, 2007; Henly, 1997; Stevenson, Maton, & Teti, 2002) wordt verwacht dat jonge moeders, net als oudere moeders, drie jaar later minder psychosociale problemen ervaren. Ten tweede wordt verwacht dat zowel sociale steun als sociale spanning gerelateerd is aan de mate van psychosociale problematiek en dat sociale spanning de relatie tussen sociale steun en psychosociale problemen modereert. Ten derde wordt verwacht dat jonge moeders in het interview aangeven dat zowel sociale steun als spanning van invloed is op hun welbevinden. Verwacht wordt dat moeders die aangeven vaak last te hebben van sociale spanningen meer psychosociale problemen ervaren.

(10)

Deze onderzoeksvragen worden beantwoord door twee deelstudies. De eerste deelstudie bevat een kwantitatieve studie, waarmee onderzoeksvragen 1 en 2 worden beantwoord. Na het beantwoorden van onderzoeksvraag 2 worden de moeders die een statistische significante verandering van psychosociale problemen laten zien benaderd voor een kwalitatieve diepe-interview. Door middel van het interview wordt onderzocht welke rol de jonge moeders toekennen aan sociale steun en spanning in relatie tot hun welbevinden. Hierdoor wordt op kwalitatieve wijze antwoord gegeven op onderzoeksvraag 3.

Methode Respondenten vragenlijst

De onderzoeksgroep bestond uit de 60 respondenten die op T1 en op T2 de vragenlijst hadden ingevuld. De 60 moeders waren allemaal voor hun 20ste levensjaar zwanger van hun eerste kind, en voldeden hiermee aan het criterium ‘tienermoeder’ (NJI, 2014). Deze

respondenten werden via verschillende manieren geworven: (1) vanuit eerder onderzoek, (2) flyers bij consultatiebureaus, ziekenhuizen, huisartsen en andere instellingen met spreekuren voor jonge moeders en (3) oproepen op sociale media. Bij aanvang van het onderzoek waren de respondenten gemiddeld 21.1 jaar oud (SD = 1.6, min = 17, max = 24). Het oudste kind van de respondenten was gemiddeld 2.6 jaar oud (SD = 10.75) en hun leeftijd varieerde tussen de 1 en 4 jaar oud. Op T2 waren de respondenten gemiddeld 24.5 jaar oud (SD = 1.44, min = 21, max = 27). Het oudste kind van de respondent was gemiddeld 5.5 jaar oud (SD = 1.01) en varieerde in leeftijd tussen de 4 en 8 jaar oud.

Non-responsgroep

Naast de 60 respondenten die op T1 en T2 de vragenlijst hebben ingevuld, bestaat er nog een groep respondenten (N = 28) die alleen op T1 de vragenlijst hebben ingevuld. Eén van deze respondenten heeft aangegeven geen tijd te hebben om de vragenlijst op T2 in te vullen. Het is niet bekend waarom de andere respondenten de vragenlijst niet hebben

(11)

ingevuld. Mogelijk hebben zij een ander e-mailadres of woonadres, waardoor zij de melding over de start van de tweede meting niet hebben ontvangen. De respondenten uit de non-responsgroep werden vergeleken met de respondenten uit de non-responsgroep op

internaliserende, externaliserende en totale problematiek gemeten op T1. De respondenten uit de non-responsgroep rapporteerden op T1 significant meer internaliserende problemen (M = 17.49 , SD = 1.66) dan de responsgroep (M = 11.92 , SD = 1.52), t(88) = -2.44, p < .05. In totaal rapporteerden de respondenten uit de non-responsgroep significant meer problemen (M = 29.73, SD = 4.03) dan de responsgroep (M = 19.08, SD = 2.37), t(89) = -2.42, p < .05. De respons en non-responsgroep verschilden niet in leeftijd (t(89) = 1.59, p = .11) en

externaliserende problemen (t(89) = -1.65, p = .10). Respondenten interview

Op de vragenlijst gaven de respondenten aan of zij benaderd mochten worden voor een interview. Door middel van kwantitatieve analysen, die beschreven staan onder het kopje statistische analyses, werd onderzocht welke respondenten een significante afname of

toename van psychosociale problemen rapporteerden. In totaal rapporteerde 19 respondenten een significante afname (n = 9) of toename (n = 10) van psychosociale problemen, waarvan 13 respondenten op de vragenlijst aangaven benaderd te mogen worden voor een interview. Van de 13 respondenten die zijn benaderd, hebben zeven respondenten daadwerkelijk deelgenomen aan het interview (n = 3 afname probl. ; n = 4 toename probl.). Gemiddeld waren de respondenten 24.6 jaar oud (SD = 1.2) en varieerde hun leeftijd tussen de 23 en 26 jaar oud. Vijf respondenten hadden een relatie en woonden samen met hun partner. De andere twee hadden geen relatie en woonden zelfstandig. Van de zeven respondenten hadden twee moeders drie kinderen. Drie respondenten hadden twee kinderen en drie moeders hadden één kind. Gemiddeld was het oudste kind 5.4 jaar oud (SD = 0.99) en varieerden hun leeftijd tussen de 4 en 7 jaar oud.

(12)

In verband met hun zwangerschap wilden twee respondenten niet meewerken aan het interview. Van de overige vier respondenten is geen reactie ontvangen en is het onbekend waarom zij niet hebben deelgenomen aan het interview.

Procedure

Alle respondenten die op T1 deelnamen (N = 87) aan het onderzoek gaven

toestemming om voor vervolgonderzoek benaderd te mogen worden. Deze moeders ontvingen een e-mailbericht op het e-mailadres dat zij tijdens meting 1 hadden opgegeven. In het bericht stond dat de UvA het onderzoek naar jong ouderschap ging voortzetten. Via de link naar Qualtrics, kon de respondent de vragenlijst invullen. Tevens kreeg de respondent de

mogelijkheid om een papieren versie van de vragenlijst te ontvangen. Na een week kregen de respondenten een herinneringsmail. De respondenten die niet reageerden werden via

Facebook benaderd en gevraagd nogmaals deel te nemen aan het onderzoek. Hieruit bleek dat vele respondenten een ander e-mailadres hadden dan een aantal jaar geleden. De respondenten die niet via Facebook gevonden werden en niet reageerden via de mail, kregen een papieren versie van de vragenlijst toegezonden op het woonadres dat zij tijdens meting 1 hadden opgegeven. Na afname van deze vragenlijst, zijn alle moeders nogmaals benaderd om een tweede vragenlijst in te vullen met vragen over sociale steun en sociale spanning.

Achtenveertig van de 60 moeders (80%) hebben de tweede vragenlijst ingevuld. In de beschrijving van de vragenlijsten stond vermeld dat de uitkomsten van de vragenlijst anoniem werden verwerkt en dat er geen gegevens aan derden wordt verstrekt. Tevens hadden de respondenten de mogelijkheid om het invullen van de vragenlijsten tussentijds te stoppen en de ingevulde gegevens te verwijderen. Het invullen van de eerste vragenlijst duurde ongeveer 30 minuten. Het invullen van de tweede vragenlijst duurde ongeveer 5 minuten. De respondenten die de eerste vragenlijst volledig hadden ingevuld kregen een tegoedbon van 5 euro.

(13)

De locatie waar de interviews werden afgenomen, werd afgestemd op de wensen van de respondent. Vier interviews zijn afgenomen in het huis van de respondent, twee interviews zijn afgenomen via Skype en één interview is afgenomen op een terras. Voorafgaand aan het interview werd toestemming gevraagd om het interview op te nemen met een audio-recorder. De respondent werd op de hoogte gesteld dat de informatie uit het interview enkel gebruikt werd voor onderzoeksdoeleinden en niet verspreidt zou worden. Daarnaast werd verteld dat er geen informatie gerapporteerd zou worden waaraan de identiteit van de respondent is af te leiden. Alle moeders gaven toestemming voor een audio-opname en het gebruik van de informatie voor het onderzoek. In totaal duurde het afnemen van de interviews tussen de 30 en 40 minuten.

Onderzoeksinstrumenten

Psychosociale problemen. Om psychosociale problemen te meten is gebruikgemaakt van een Nederlandse versie van de Adult Self Report [ASR] (Achenbach & Rescorla, 2003), die bestaat uit acht subschalen en drie hoofdschalen. De 121 items meten zowel de

emotionele- als gedragsproblemen van de moeder over de afgelopen zes maanden. Bij ieder item geeft de respondent aan in hoeverre de stelling voor haar van toepassing is. De

antwoordmogelijkheden zijn: “0 = helemaal niet”, “1 = een beetje of soms” en “2 = duidelijk of vaak”. Hoe hoger de scores op de schalen, hoe meer psychosociale problemen de moeder ervaart. Voorbeelditems zijn: “Ik huil veel” (schaal angst) en “Ik maak veel ruzie” (schaal agressief gedrag).

De cronbachs alpha’s van de verschillende subschalen waren achtereenvolgens: angstig/depressie (18 items; α =.95), teruggetrokken gedrag (9 items; α =.82), somatische problemen (12 items; α =.79), denkproblemen (10 items; α =.70), aandachtsproblemen (15 items; α =.88), agressief gedrag (15 items; α =.86), regelbrekend gedrag (14 items; α =.80), opdringerig gedrag (6 items; α =.56) en andere problemen (21 items; α =.87). Verder zijn de

(14)

hoofdschalen externaliserende (35 items; α =.90), internaliserende (39 items; α =.95) en totale problemen (119 items; α =.98) te onderscheiden. De subschaal opdringerig gedrag laat een lage interne consistentie zien en wordt op basis van deze gegevens verwijdert. De overige subschalen laten op basis van deze gegevens een voldoende tot zeer goede interne consistentie zien. De hoofdschalen hebben een uitstekende interne consistentie.

Sociale steun. Om de positieve aspecten van sociale steun te meten is gebruik gemaakt van items die afgeleid zijn van de Social Support Network Questionnaire (SSNQ, Gee & Rhodes, 2007). De SSNQ meet verschillende soorten steun: emotionele steun, tastbare steun, informatie en advies, positieve feedback en sociale participatie. Voor iedere vorm van steun worden twee scores bepaald: de ervaring van de aanwezigheid van steun en de

tevredenheid over deze steun (Gee & Rhodes, 2007). De participanten kunnen op een 4-punts Likertschaal aangeven hoe vaak ze de laatste maand gebruik hebben gemaakt van het

genoemde voorbeeld van steun (1 = niet in de afgelopen maand tot 4 = meer dan één keer per week). Een voorbeelditem is: “Hoe vaak praat jij met iemand die je kent over iets

persoonlijks, bijvoorbeeld als je je zorgen maakt over iets of als je je niet lekker/down voelt?” De tevredenheid over deze steun wordt gemeten op een 5-puntsschaal (van 1 = slecht tot 5 = zeer goed) (Gee & Rhodes, 2007). De cronbach’s alpha van de subschaal ontvangen steun is .53. Naar aanleiding van de lage interne consistentie van deze schaal én studies die uitwijzen dat percieved support een betere voorspeller is van psychosociale problemen dan received support, is besloten deze schaal niet te gebruiken in de rest van het onderzoek. De cronbach’s alpha van de subschaal tevredenheid steun is .70 en biedt een goede interne consistentie. In het vervolg van deze studie wordt onder sociale steun de tevredenheid over sociale steun verstaan.

Sociale spanning. Sociale spanning werd tevens gemeten aan de hand van items die zijn afgeleid van de SSNQ (Gee & Rhodes, 2007). Sociale spanning is opgedeeld in

(15)

verschillende categorieën: teleurstelling, kritiek, indringendheid en conflict (Gee & Rhodes, 2007). De sociale spanning wordt eveneens gemeten op een 5-puntsschaal (van 1 = nooit tot 5 = altijd). Een voorbeelditem is: “Hoe vaak mengen mensen die jij kent zich in je zaken, waken over de dingen die jij doet, spelen de baas over jou of doen alsof zij het beste weten wat goed voor je is?”. De cronbach’s alpha voor deze meetschaal is .86.

Interview. Of de respondenten benaderd mochten worden voor een interview is gevraagd door middel van één item, namelijk: “Mogen wij jou in maart benaderen voor een interview dat begin april afgenomen zal worden?” Dit interview werd gebruikt als verdieping van de vragenlijst. De volgende drie thema’s stonden centraal in het interview: hoe gaat het, sociale steun en sociale spanning. Voor iedere moeder werd voorafgaand aan het interview berekend of zij een significante toename of afname van psychosociale problemen

rapporteerden. Na de introductie van het interview werd aan de moeder gevraagd of zij herkende dat het op dit moment beter/ minder goed met haar gaat en wat volgens haar van invloed was op hoe zij zich nu voelt. Vervolgens werd gevraagd naar de relatie tussen sociale steun en het welbevinden. Een voorbeeld vraag is: “Hoe heeft sociale steun een invloed op hoe jij je voelt?”. Ook werd er naar de tevredenheid van deze steun gevraagd. Een voorbeeld vraag: “Kun jij op een schaal van 0 tot 5 aangeven hoe tevreden jij bent over de steun die jij ontvangt?”. Waarna er werd doorgevraagd op hoe de steun er uit zou zien als de moeder het een 5 zou geven. Ten slotte werden er vragen gesteld over de invloed van sociale spanning op het welbevinden. Een voorbeeld vraag is: “Er wordt vaak gezegd dat sociale spanning een invloed heeft op hoe men zich voelt. Wat vind jij daarvan?”.

Statistische analyses.

Kwantitatieve analyses. Deze studie bevat drie onderzoeksvragen die op eigen wijze werden getoetst. De eerste onderzoeksvraag luidde: “Is er een verschil in de mate van

(16)

opzichte van drie jaar eerder, toen hun kind nog een peuters was (T1)?”. Deze vraag is op drie manieren getoetst. Ten eerste is een Mc Nemar toets gebruikt om te onderzoeken of het percentage jonge moeders met klinische problemen op T2 verschilden ten opzichte van T1. Ten tweede zijn drie gepaarde t-toetsen gebruikt om te toetsen of er op longitudinale wijze een verandering heeft plaatsgevonden in de mate van internaliserende, externaliserende en totale psychosociale problemen bij jonge moeders. Ten derde is er voor elke participant de Reliable Change Index (RCI) uitgerekend om te toetsen of er op individueel niveau een verandering in psychosociale problemen had plaatsgevonden. Er is gebruik gemaakt van de methode van Asscher, Dekovic, Prinzie, Hermanns en van den Akker (2010). De score op de voormeting werd afgetrokken van de score op de nameting, en gedeeld door de standaard error van het verschil tussen de twee uitkomstmaten (Sdiff). De Sdiff werd berekend op basis van de standaard error van de normgroep: Sdiff= √(2(SE)². Als de berekende RCI groter dan 1.96 of kleiner dan -1.96 was, bleek de verandering groot genoeg om hem als betekenisvol te beschouwen.

De tweede onderzoeksvraag luidde: “Is er een relatie tussen psychosociale problemen (T2) en sociale steun en wordt deze relatie gemodereerd door sociale spanning?”. De relatie tussen psychosociale problemen en sociale steun en spanning is onderzocht door middel van een correlatietoets. Aan de hand van de Pearson’s r, werd er een indicatie gegeven van de sterkte van het verband. Een Pearson’s r tussen .10 - .29 werd gezien als een zwak verband, r = .30 - .49 als een matig verband en r ≥ .50 als een sterk verband.

Vervolgens is een regressie analyse gebruikt om te toetsen of de relatie tussen sociale steun en psychosociale problemen wordt gemodereerd door sociale spanning. Allereerst zijn sociale steun en sociale spanning als hoofdeffecten in de analyse ingevoerd (stap 1). Hierna is de interactie (sociale steun x sociale spanning) ingevoerd in stap 2.

(17)

Kwalitatieve analyses. Ten slotte de kwalitatieve onderzoeksvraag: “Welke rol kennen jonge moeders toe aan sociale steun en sociale spanning in relatie tot hun

welbevinden?” Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden werden er semi-gestructureerde interviews afgenomen bij zeven jonge moeders. De interviewtopics zijn deels gebaseerd op thema’s die aangehaald werden in het onderzoek van Gee en Rhodes (2007) namelijk, sociale steun en sociale spanning. Er is een derde topic aan toegevoegd, namelijk welbevinden. Op basis van de drie interviewtopics zijn er per topic interviewvragen opgesteld (zie Appendix A voor het interview). Alle interviews zijn opgenomen met een audio-recorder, vervolgens door twee externe onderzoekers uitgetypt en door de onderzoeker ingevoerd in MAXQDA 11. Iedere interviewvraag kreeg een eigen code. Bijvoorbeeld de vraag: “Hoe tevreden ben jij over de steun die jij ervaart?”, kreeg de code: “SocialeSteun_Tevreden”. Aan iedere code werd een memo toegevoegd waarin beschreven stond wat voor soort tekstfragmenten toegekend konden worden aan die code (zie Appendix C voor de memo’s). Vervolgens

werden alle interviews gecodeerd en op basis van de tekstfragmenten werden een aantal codes verder uitgesplitst. De code “SocialeSteun_Gebrek” werd bijvoorbeeld toegevoegd aan de code “SocialeSteun_Invloed”. Uit de tekstfragmenten bleek namelijk dat niet alleen sociale steun van invloed was op het welbevinden, maar dat het gebrek aan sociale steun ook een invloed had op het welbevinden (zie Appendix B voor de gehele codeboom).

Na de eerste codeerronde zijn twee van de zeven interviews door een andere onderzoeker gecodeerd om te kijken of de codes passend waren bij de tekstfragmenten. Hieruit bleek dat in het eerste interview 60% van de codes overeenkwamen en dat in het tweede interview 78% van de codes overeenkwamen. Naar aanleiding van dit grote verschil zijn de memo’s herzien en geconcretiseerd. Afsluitend zijn alle interviews opnieuw gecodeerd door de onderzoeker.

(18)

Resultaten Onderzoek 1: Een kwantitatieve studie

Descriptieve analyses. In Tabel 1 zijn de sociaal-demografische gegevens van de onderzoeksgroep weergegeven. Slechts drie van de 60 moeders rapporteerden van niet-Nederlandse komaf te zijn. Eén moeder is Ghanees, één moeder is Marokkaans en van de laatste moeder is de etniciteit onbekend. Bij aanvang van het onderzoek had 80% van de moeders (n = 48) een relatie. Op T2 is dit aantal vrijwel hetzelfde gebleven (81.7%, n = 49). Op T1 hadden 45 moeders één kind, 14 moeders twee kinderen en had één moeder drie kinderen. Op T2 hebben 20 moeders één kind, 33 moeders twee kinderen en zeven moeders drie kinderen. Zowel op T1 (61.7%) als op T2 (63.3%) woonden de meeste moeders samen met hun partner. Wat betreft het werk had op, zowel T1 (36.7%) als op T2 (38.3%), de grootste groep moeders een betaalde baan.

Tabel 1

Achtergrondkenmerken van de Respondenten (N = 60)

T1 T2 n % n % Etniciteit Nederlands 57 95.0 57 95.0 Niet-Westers 3 5.0 3 5.0 Relatie Ja 48 80.0 49 81.7 Nee 12 20.0 11 18.3 Kinderen 1 45 75.0 20 33.3 2 14 23.3 33 55.0 3 1 1.7 7 11.7 Woonsituatie

Zelfstandig zonder partner 10 16.7 16 26.7

(19)

T1 T2

n % n %

Samenwonend met partner 37 61.7 38 63.3

Anders 4 6.7 3 5.0

Werk en/of schoolsituatie

Betaalde baan 22 36.7 23 38.3

Onbetaalde baan 5 8.3 3 5.0

Werkeloos /zoekt naar werk 10 16.7 3 5.0

Huisvrouw 12 20.0 19 31.7

Arbeidsongeschikt 4 6.7 4 6.7

Studeren 18 30.0 12 20.0

Anders 3 5.0 5 8.3

Psychosociale problematiek op T1 en T2. De eerste onderzoeksvraag heeft betrekking op de verandering van psychopathologie van jonge moeders.

Psychosociale problematiek klinisch. In Tabel 2 is per subschaal van de ASR het percentage jonge moeders weergeven dat op T1 en T2 scoorden in de klinische range. Op T1 behaalden 21.7% van de jonge moeders een klinische score op internaliserende problemen. Op T2 behaalden 23.3% van de moeders een klinische score op internaliserende problemen. Deze verschillen zijn niet significant (p = .79). Ook is er voor externaliserende problemen geen significante verandering gevonden op klinische scores tussen T1 (13.3%) en T2 (10.0%) (p = .73). Als laatste is er ook voor totale problemen geen significante verandering gevonden op klinische scores tussen T1 (11.7%) en T2 (15.0%) (p = .75).

Psychosociale problematiek totaal. In totaal scoren jonge moeders op T2 gemiddeld significant lager (M = 6.37, SD = 7.17) op externaliserende problemen ten opzichte van T1 (M = 7.95, SD = 7.74), t(59) = 2.44, p <.05. Ook scoren jonge moeders op T2 significant lager (M = 1.52, SD = 2.47) op regelbrekend gedrag ten opzichte van T1 (M = 2.13, SD = 2.89), t(59) = 2.21, p <.05. De gemiddelden op de overige subschalen, de hoofdschaal internaliserende problemen en de totaalmaat verschilden niet significant tussen T1 en T2, zie Tabel 2.

(20)

Noot. * p < .05. Tabel 2

Schaal, Cut-off klinisch, Percentage Klinisch, Gemiddelden, Standaarddeviaties voor Psychopathologie van Moeders op T1 en T2

Schaal Cut-off klinisch Percentage klinisch T1 M (SD) T1 Percentage klinisch T2 M (SD) T2 t(59) p Angstig/depressief 0 – 36 >15 10.0 6.82 (7.17) 15.0 6.57 (8.17) .26 .80 Teruggetrokken gedrag 0 – 18 >5 10.0 2.63 (2.56) 16.7 2.40 (2.96) .72 .48 Somatische klachten 0 – 24 >7 10.0 3.75 (3.69) 13.3 3.45 (3.15) .61 .54 Denkproblemen 0 – 20 >5 10.0 2.97 (2.12) 6.7 2.50 (2.45) 1.40 .17 Aandachtsproblemen 0 – 30 >13 10.0 6.32 (5.20) 11.7 5.63 (5.21) 1.16 .25 Agressief gedrag 0 – 30 >12 10.0 4.83 (4.69) 6.7 3.98 (4.38) 1.62 .11 Regelbrekend gedrag 0 – 28 >7 8.3 2.13 (2.89) 3.3 1.52 (2.47) 2.21 .03* Andere problemen 0 – 42 -- -- 7.45 (5.61) -- 6.58 (6.00) 1.19 .24 Externaliserende probl. 0 – 70 >16 13.3 7.95 (7.74) 10.0 6.37 (7.17) 2.44 .02* Internaliserende probl. 0 – 78 >19 21.7 13.20 (12.04) 23.3 12.42 (12.70) .50 .62 Totaal 0 – 240 >67 11.7 37.88 (29.61) 15.0 33.50 (31.17) 1.29 .20

(21)

Psychosociale problematiek individueel niveau. Er is gebruik gemaakt van de Reliable Change Index (RCI) om voor iedere jonge moeder te onderzoeken of zij een significante verandering van psychosociale problematiek ervaart op T2 ten opzichte van T1. Aantallen en percentages van de moeders die een afname, toename of geen verandering van psychosociale problemen ervaren worden weergeven in Tabel 3. Op T2 ervoeren tien moeders (16.7%) een significante toename van psychosociale problemen, ten opzichte van T1. Negen moeders (15.0%) ervoeren op T2 een significante afname van psychosociale problemen ten opzichte van T1. De overige 41 moeders (68.3%) ervoeren geen verschil in psychosociale problemen op T2 ten opzichte van T1.

Tabel 3

Individueel Verschil in Psychopathologie op T1 en T2 Toename (RCI > 1.96) Geen verschil (1.96 ≥ RCI ≥-1.96) Afname (RCI < 1.96) Totaalscore 10 (16.7%) 41 (68.3%) 9 (15.0%)

Sociale steun en sociale spanning. Tabel 4 laat zien dat de sociale steun die jonge moeders ontvangen gemiddeld zeer goed aansluit bij hun behoeften.

Tabel 4

Gemiddelden, Standaarddeviaties, Schaal en Range voor Sociale Steun op T2 (n = 48)

M (SD) Schaal Range Emotioneel 4.00 (0.74) 1 – 5 2 – 5 Tastbaar 4.02 (0.86) 1 – 5 1 – 5 Informatie en advies 3.85 (0.83) 1 – 5 2 – 5 Positieve feedback 3.71 (0.80) 1 – 5 1 – 5 Sociale participatie 3.90 (1.02) 1 – 5 1 – 5 Totaal steun 3.90 (0.57) 1 – 5 2.60 – 4.00

(22)

Tabel 5 laat een overzicht zien van de mate van sociale spanning die jonge moeders ontvangen. Jonge moeders ontvangen gemiddeld af en toe sociale spanning.

Tabel 5

Gemiddelden, Standaarddeviaties, Schaal en Range voor Sociale Spanning op T2 (n = 48)

M (SD) Schaal Range Teleurstelling 2.77 (0.83) 1 – 5 1 – 5 Kritiek 2.29 (0.90) 1 – 5 1 – 4 Indringendheid 2.98 (0.84) 1 – 5 1 – 4 Conflict 2.19 (0.76) 1 – 5 1 – 4 Totaal spanning 2.56 (0.70) 1 – 5 1.25 – 4.00

De relatie tussen psychosociale problemen op T2 en sociale steun en spanning. In de correlatietabel (Tabel 6) zijn de correlaties weergegeven tussen de onafhankelijke

variabelen sociale steun en sociale spanning en de afhankelijke variabele psychosociale problematiek. Er zijn negatieve significante verbanden gevonden tussen sociale steun door sociale participatie en internaliserende, externaliserende en totale problematiek. Hieruit blijkt dat hoe tevredener een jonge moeder is over haar participatie aan sociale activiteiten, hoe minder psychosociale problemen zij ervaart. Als laatste blijkt de totale tevredenheid over sociale steun positief significant te correleren met internaliserendeen totale psychopathologie. Dit betekent dat hoe tevredener een jonge moeder is over de sociale steun die zij ontvangt, hoe minder internaliserende en totale psychopathologie zij ervaart.

Iedere subschaal van sociale spanning (teleurstelling, indringendheid, kritiek en conflict) correleert significant positief met internaliserende, externaliserende en totale psychosociale problematiek. Dit betekent dat hoe meer teleurstelling, indringendheid, kritiek en conflict een jonge moeder rapporteert, hoe meer psychosociale problemen zij ervaart. Ook de totale spanning correleert significant positief met internaliserende, externaliserende en

(23)

totale psychosociale problematiek. Dit betekent dat hoe meer sociale spanning een jonge moeder rapporteert, hoe meer psychosociale problemen zij ervaart.

Tabel 6

Correlatie Psychosociale problemen op T2 met Sociale Steun en Sociale Spanning (n = 48) Psychopathologie

Internaliserend Externaliserend Totaal Sociale steun 1. Emotioneel -.23 -.17 -.18 2. Tastbaar -.03 .05 -.01 3. Informatie en advies -.26 -.08 -.16 4. Positieve feedback -.28 -.23 -.26 5. Sociale participatie -.36* -.31* -.34* 6. Totaal steun -.35* -.23 -.29* Sociale spanning 7. Teleurstelling .56** .47** .54** 8. Indringendheid .54** .45** .52** 9. Kritiek .64** .60** .63** 10. Conflict .49** .48** .49** 11. Totaal spanning .67** .60** .65** Noot. * p < .05, ** p < .01

Een regressie analyse is gebruikt om te toetsen of sociale spanning de relatie tussen sociale steun en psychosociale problematiek (internaliserend, externaliserend en totaal) modereert, zie Tabel 7. Er is geen sprake van een modererend effect van sociale spanning op de relatie tussen sociale steun enerzijds, en internaliserende problematiek (F (1, 44) =.28, p = .60), externaliserende problematiek (F (1, 44) =.28, p = .60) en totale problematiek (F (1, 44) =.28, p = .60) anderzijds.

(24)

Noot. * p <.05

Tabel 7

Resultaten Hiërarchische Regressie Analyse van Sociale Steun, Internaliserende, Externaliserende en Totale Problemen (N = 48)

Internaliserende problemen Externaliserende problemen Totale problemen

Sociale steun B SE B B SE B B SE B Stap 1 (R², R²adj) (.47*, .44) (.36*, .33) (.43*, .41) constante 0.03 0.12 0.03 0.13 0.05 0.12 Tevredenheid sociale steun -0.16 0.12 -0.04 0.14 -0.08 0.13 Sociale spanning 0.66* 0.12 0.63* 0.14 0.67* 0.13 Stap 2 (R², R²adj, R² change) (.48, .44, .01) (.37, .32, .01) (.44, .41, .01) constante -0.02 0.13 0.00 0.14 0.00 0.13 Tevredenheid sociale steun -0.18 0.13 -0.06 0.14 -0.11 0.13 Sociale spanning 0.66 0.12 0.62* 0.14 0.66 0.13 Tevredenheid steun*sociale spanning -0.15 0.15 -0.11 0.17 -0.15 0.15

(25)

Onderzoek 2: Een kwalitatieve studie

Door middel van de interviews is getracht een antwoord te krijgen op de volgende onderzoeksvraag: “Welke rol kennen jonge moeders toe aan sociale steun en sociale spanning in relatie tot hun welbevinden?”. Om antwoord te krijgen op deze vraag wordt in dit

kwalitatieve deel van deze studie de sociale steun en sociale spanning van moeders met toenemende problematiek en moeders met afnemende problematiek vergeleken.

Beschrijving moeders. Voor deze kwalitatieve studie zijn zeven jonge moeders geïnterviewd. Op basis van de RCI scores is gebleken dat vier moeders (respondenten 27, 41, 51 & 64) een significante toename van psychosociale problemen rapporteren. Drie

(respondenten 27, 41 & 51) van de vier moeders rapporteerden drie jaar geleden geen klinische score, maar behalen op de laatste meting een score in de klinische range.

Respondent 64 behaalt zowel op de eerste als de tweede meting geen klinische score. Deze vier moeders hebben allemaal een relatie. Twee moeders (27, 64) hebben één kind, één moeder (51) heeft twee kinderen en één moeder (41) heeft drie kinderen.

De andere drie moeders (25, 46, 94) rapporteren een significante afname van

psychosociale problemen. Geen van deze moeders rapporteerden op T1 of T2 een klinische score. Twee (25, 46) van de drie moeders hebben een relatie. Eén moeder (94) heeft één kind, één moeder (46) heeft twee kinderen en één moeder (25) heeft drie kinderen.

De moeders met toenemende problematiek. Drie van de vier moeders die meer psychosociale problemen rapporteerden beaamden dat het minder goed gaat ten opzichte van drie jaar geleden. Zonder gesproken te hebben over sociale steun en sociale spanning wordt aan de moeders gevraagd wat volgens hun van invloed is op hun welbevinden.

Eén moeder begint over het verliezen van haar baan en vertelt wat voor negatieve consequenties dit met zich meebracht: “Drie jaar geleden had ik nog volop werk en ging het van een leien dakje, maar sinds ik zonder werk zit is het heel moeilijk om rond te komen.

(26)

[…]ik ben gewoon een heel stuk sociaal leven kwijt. Mijn sociale contact was via mijn werk en dat is nu weg. […] Ik ben nu thuis alleen met die kleine en ik praat ook alleen maar met hem. En dan heb ik een vriend die zie ik in het weekend en daar heb ik ook nog wel volwassen gesprekken mee, maar verder heb ik dat niet meer. Ik merk dat ik daardoor ook best wel in een gat ben gevallen. Ik ben een stuk luier geworden. In het begin hadden we het huishouden op orde en sinds ik geen werk meer heb is het één ontplofte bende thuis.” (respondent 27, toename probl.). De andere twee moeders (41, 51) hebben depressieve klachten en zijn sinds een paar maanden onder behandeling van een psycholoog. Volgens de ene moeder komen de psychische klachten voort uit gebeurtenissen uit het verleden en conflicten met haar familie. De andere moeder zegt ernstig ziek te zijn geweest en veel last te hebben van conflicten binnen haar familie en de gebrekkige steun van haar partner. Zij zou willen dat haar partner vaker voor haar klaarstaat, met haar praat over haar gevoelens en zorgtaken van het kind op zich neemt. De vierde moeder (64) zegt niet te herkennen dat het nu minder goed met haar gaat. Ze heeft borderline wat bij haar voor stemmingswisselingen zorgt. Door het slikken van medicatie is zij minder snel geprikkeld en ervaart zij haar leven als stabieler. Zij heeft therapie gehad van een psycholoog die haar geleerd heeft om te gaan met haar ziekte. Stress op school, conflicten met studiegenoten, haar partner en familie, hebben naar haar zeggen invloed op haar welbevinden.

De rol van steun en spanning. Zonder aangekondigd te hebben dat er in dit interview gesproken wordt over sociale steun en spanning, vertellen alle moeders dat spanningen uit het verleden of het gebrek aan sociale participatie en emotionele steun een invloed heeft op hun welbevinden. Het verlies van sociale contacten resulteert voor respondent 27 in een gevoel van eenzaamheid. De overige drie respondenten verwijzen naar sociale spanningen wanneer gevraagd wordt wat een invloed heeft op hun welbevinden. Het is opvallend dat drie van de vier moeders hun depressieve gevoelens wijten aan sociale spanningen.

(27)

Sociale steun. Als expliciet wordt gevraagd in hoeverre sociale steun van invloed is op het welbevinden van de moeders, blijkt dat steun door iedere moeder als belangrijk wordt gezien. Respondent 27 vindt het fijn als haar ouders de zorg van haar kind zo nu en dan overnemen zodat zij tot rust kan komen. Ook heeft zij in het verleden financiële steun ontvangen van haar ouders. Haar moeder is haar belangrijkste bron van steun en biedt zowel emotionele en praktische steun als informatie en advies. Respondent 41 ontvangt emotionele steun van haar baas, vriendin en zus. “Het zijn niet heel veel mensen waarop ik kan bouwen, maar het zijn wel mensen waar ik 24/7 bij terecht kan. Zij staan altijd voor mij klaar als ik ze nodig heb. Onbewust weet ik dat ik er niet alleen voor sta.” (Respondent 41, toename probl.). Respondent 51 geeft aan weinig steun te ontvangen van haar familie en partner, één vriendin staat altijd voor haar klaar en kan zij alles toevertrouwen. Respondent 64 heeft

(schoon)ouders die vaak oppassen als dat nodig is. Dit vindt zij belangrijk, omdat zij zonder deze opvang geen opleiding kan volgen. Haar zus is een grote bron van emotionele steun waarmee zij zowel kan huilen als kan lachen. Alle moeders vertellen dat hun contact met leeftijdsgenoten en vrienden is veranderd sinds de komst van het eerste kind. Weinig tijd voor vriendschappen, gebrek aan energie en de verschillen in levensfases bleken oorzaken voor het afnemende contact met vrienden. Slechts één moeder (27) geeft aan het contact met haar vriendinnen te missen en zich eenzaam te voelen door dit verbroken contact.

Hoewel de moeders aangeven geen behoefte te hebben aan dagelijks contact met vrienden en familie, blijkt het besef dat er iemand is die jou steunt en die jij altijd kunt bereiken erg belangrijk. Niet de kwantiteit van het netwerk, maar de kwaliteit van de steun wordt als belangrijkst gezien. Dit wordt duidelijk wanneer er wordt gevraagd naar wat voor steun de moeders missen. De vier moeders geven allemaal aan meer emotionele steun te willen ontvangen. Twee respondenten (51, 64) willen meer begrip en aandacht van hun partner. “Dat hij eens vraagt hoe het is gegaan. Wat vind jij en hoe voel jij je? Iets meer

(28)

interesse tonen zodat ik mijn verhaal bij hem kwijt kan. […] Hij snapt nooit waarom ik me verdrietig voel en zegt dat ik er geen probleem van moet maken. Dan is het gesprek gelijk klaar en kan ik niet zeggen wat ik voel. Als hij daar wat meer begrip voor had, dan zou het een stuk beter gaan in onze relatie.” (Respondent 51, toename probl.). Respondent 27 zegt het contact met haar vriendinnen te missen. “Wat ik met mijn vriendinnen besprak hoefde mijn moeder niet te weten, over jongens enzo. Inmiddels vertel ik haar alles, maar ik mis het kletsen met mijn vriendinnen.” (Respondent 27, toename probl.). Hoewel praktische steun zoals het oppassen op het kind of financiële support belangrijk zijn en ruimte biedt om bijvoorbeeld te werken of te studeren, benoemen de moeders behoefte te hebben aan iemand die begrip toont, luistert en waarbij zij hun verhaal kwijt kunnen. Voor respondenten 27, 51 en 64 lijkt het gemis van het contact met vrienden en het onbegrip van de partner de

ontvangen steun te overschaduwen. Ondanks de steun die zij ontvangen, ervaren zij regelmatig het gemis van de emotionele steun die zij wensen te ontvangen.

Sociale spanning. Sociale steun en het gebrek aan sociale steun lijken nauw samen te hangen met sociale spanning. Respondent 27 en 64 ervaren van dezelfde personen zowel steun als spanning. Respondent 27, die het belangrijk vindt om een weekend de zorg van haar kind uit handen te geven, is teleurgesteld op het moment dat haar ex-partner haar zoontje niet komt ophalen terwijl dit wel is afgesproken. Ook haar moeder, aan wie zij alles toevertrouwd zorgt wel eens voor spanningen “Dat ik sommige dingen maar niet met haar deel, omdat ik weet hoe zij zich daarbij voelt. Dan gaat zij zich alleen maar meer zorgen maken en dat wil ik niet. Dat vind ik nog wel eens moeilijk want dan blijf ik ermee zitten.” (Respondent 27, toename probl.). Ook respondent 64 vertelt dat haar (schoon)ouders, die regelmatig oppassen, vaak spanningen veroorzaken. “Ze bemoeien zich met alles, bijvoorbeeld hoe ik het

(29)

gedaan. Als ze langskomen moet alles netjes zijn want anders krijg ik meteen commentaar. Dat is zo vermoeiend.” (Respondent 64, toename probl.).

Respondent 51, die weinig steun ontvangt van haar familie, geeft aan in het verleden heel veel conflicten te hebben meegemaakt. “Ik word heel nerveus van de spanningen tussen mijn familieleden. Ik word chaotisch in dagelijkse dingen zoals boodschappen doen. Ik vergeet spullen, of neem dingen mee die ik helemaal niet nodig heb. Ik slaap slecht en functioneer niet goed op mijn werk.” (Respondent 51, toename probl.). Hoewel zij erg tevreden is over de steun die zij van één vriendin ontvangt, ziet zij dit niet als compensatie voor het gemis aan steun van haar partner en familie.

Ondanks de steun die deze moeders ontvangen, lijken zij last te hebben van het gebrek aan steun (27, 51) en raken zij regelmatig verstrikt in sociale spanningen (41, 51, 64). Sociale spanning heeft bij iedere moeder een ander gevolg. Waar de ene moeder moe wordt van de conflicten en bemoeienis uit haar omgeving, geeft de andere moeder aan chaotisch te worden in de dagelijkse dingen zoals het huishouden. Deze moeders lijken moeilijk afstand te kunnen nemen van de spanningen wat kan resulteren in meer psychosociale problemen.

Het gaat beter dan 3 jaar geleden. Twee van de drie moeders die minder

psychosociale problemen rapporteerden beamen dat het beter gaat ten opzichte van drie jaar geleden. Respondent 46 geeft aan door het volgen van therapie haar depressieve klachten kwijt te zijn. Zij heeft werk gevonden, een huis gekocht in een ‘goede wijk’ en zegt haar leven hierdoor op de rit te hebben. Respondent 25 zegt zelfverzekerder en gegroeid te zijn in haar rol als moeder: “Wij waren jong. Veel kwam op mij neer waardoor ik veel in mijn eentje deed en dat viel mij heel zwaar. Je bent jong, je leeft je eigen leventje, je doet wat je wilt en dat gaat allemaal lekker en dan draait het ineens om een ander. Dat ik alles alleen moest doen vond ik heel zwaar. Ik ben nu zelfverzekerder in mijn rol als moeder, het gaat nu vanzelf.” (Respondent 25, afname probl.). Respondent 94 vertelt dat zij drie jaar geleden een lastige tijd

(30)

doormaakte. Het was niet duidelijk of haar zoon naar het speciaal onderwijs moest en zij had veel vragen omtrent de opvoeding en ontwikkeling van haar zoon. Zij zegt zich toentertijd afgevraagd te hebben of zij het als moeder wel goed deed. Inmiddels heeft zij professionele hulp gehad van een gezinsbegeleider die haar tips, adviezen en complimenten gaf. Dit gaf haar zelfvertrouwen en het gevoel dat zij de opvoeding weer aankon.

Sociale steun. Twee (46, 94) van de drie moeders vertellen in het verleden hulp te hebben gehad van een gezinsbegeleider of psycholoog. Zij waren onzeker over de opvoeding en de ontwikkeling van hun kind. Deze hulpverleners hebben hun geleerd hoe zij om kunnen gaan met spanningen, maar boden ook praktische steun, zoals duidelijk wordt uit de volgende uitspraak. “Zij gaf mij tips en adviezen over de opvoeding, dat heeft invloed op hoe het met mij gaat. Ik zat bijvoorbeeld wel eens in een moeilijke situatie met mijn zoontje, en dan gaf zij tips hoe ik daar zelf mee om kon gaan. […] De gezinsbegeleider heeft mij laten praten met mensen uit het verleden. Dit heeft mij geholpen uit die depressie te komen.” (Respondent 94, afname probl.).

Overeenkomstig met de moeders die meer problemen ervaren, vinden deze moeders het belangrijk om iemand te hebben waar zij op terug kunnen vallen. Respondent 25 vertelt zich emotioneel gesteund te voelen door haar oma, die haar heeft opgevoed. Hoewel zij aangeeft zeer zelfstandig haar kinderen opgevoed te hebben, is het fijn om iemand te hebben die je vertrouwen geeft en waarbij je terecht kunt voor advies. Mogelijk heeft de steun van haar oma haar zelfvertrouwen vergroot en haar het gevoel gegeven dat zij de zorg zelf aankan. Ook respondent 46 geeft aan niet veel gebruik te maken van haar steunend netwerk maar het fijn te vinden om te weten dat er iemand is waarbij zij terecht kan als het nodig is. “Als ik oppas nodig heb dan staan ze voor mij klaar, het gebeurt wel niet vaak maar als het nodig is dan zij ze er. […] De mensen die mij steunen die dringen zich niet op, zij laten mij daar heel

(31)

vrij in. Ik kan komen met dingen waarmee ik zit en zit ik nergens mee dan is het ook goed.” (Respondent 46, afname probl.).

Ook deze moeders vertellen dat het contact met vrienden en vriendinnen is afgenomen sinds de zwangerschap. “Ik had er ook weinig tijd voor natuurlijk, want ik was heel moe in die tijd. Dus ik had ’s avonds ook geen energie om waar dan ook heen te gaan. Het was niet mogelijk voor mij om er sociale contacten naast te hebben.” (Respondent 25, afname probl.). Het verminderde contact met leeftijdsgenoten werd door sommige moeders als negatief ervaren, maar niet door alle drie. “Ja op een gegeven moment vond ik dat wel jammer, want je voelt je soms heel eenzaam. Toch heb ik niet het gevoel gehad dat ik het heb gemist. Je hebt ook geen tijd om je te vervelen of wat dan ook. Je bent zo bezig, en ‘s avonds wil je alleen maar naar bed. Die contacten kwamen later wel. Toen ging mijn oudste naar de

peuterspeelzaal en daar heb je wel weer moeders en sociale contacten.” (Respondent 25, afname probl.).

Het is opvallend dat de steun die deze drie respondenten (25, 46, 94) ontvangen niet lijkt te verschillen van de steun die andere vier respondenten (27, 41, 51, 64) ontvangen. Beide groepen geven aan dat de kwaliteit van steun boven de kwantiteit van een steunend netwerk gaat. Echter, zij lijken te verschillen in tevredenheid over hun steunend netwerk. Waar de vier moeders die meer psychosociale problemen rapporteren vooral het gemis van sociale steun op de voorgrond treed, lijken deze moeders een stuk tevredener over de steun die zij ontvangen. Respondenten 25, 46 en 94 vertellen weinig tot geen contact te hebben met hun moeder maar dit in grote mate geaccepteerd te hebben. De steun van andere personen zoals de partner, een oma of een goede vriendin is voldoende, waardoor het compenseert voor het gemist aan steun van de moeder. De andere vier moeders geven ook aan steun te

ontvangen van een goede vriendin, een ouder of een ander familielid, maar vertellen dat die steun niet genoeg is om het gemis van steun te compenseren.

(32)

Sociale spanning. Alle drie de moeders geven aan voornamelijk in het verleden veel spanningen te hebben ervaren. “Mijn moeder heeft borderline en daar ben ik zeg maar de dupe van. Vroeger was er heel veel spanning bij ons thuis waardoor ik veel bij mijn oma heb gewoond.” (respondent 25, afname probl.). Respondent 94 vertelt over een onzekere periode in haar verleden waarin zij niet wist of haar zoontje op de reguliere kinderopvang kon blijven of dat hij speciale opvang nodig had. Hoewel de moeders in het verleden veel last hadden van spanningen binnen hun familie geven twee moeders (25, 94) aan inmiddels minder contact te hebben met hun familie. Ook geven zij aan geleerd te hebben hoe zij om kunnen gaan met deze spanningen, waardoor de negatieve invloed hun welbevinden minder beïnvloed. “Ik zie mijn moeder wel op verjaardagen maar ik zou niet bij haar aanbellen en zij niet meer bij mij. Ik ben daar eigenlijk wel tevreden over en heb liever dat het zo blijft dan wanneer zij weer contact zou willen. Mijn oma is gewoon mijn moeder, dus ik heb niet het gevoel dat ik haar nog nodig heb.” (Respondent 25, afname probl.).

Waar deze groep moeders in het verleden veel last had van spanningen, heeft de andere groep moeders op het moment veel last van spanningen die invloed hebben op hun welbevinden. Door constante conflicten en bemoeienis ervaren de moeders gevoelens van irritatie en stress waardoor de ene moeder chaotisch wordt en de andere moeder vermoeid raakt. De moeders die in het verleden last hadden van spanningen hebben inmiddels het contact met diegene waarvan zij spanning ervoeren, meestal de moeder, verbroken of verminderd. Sociale spanningen en psychosociale problemen namen hierdoor af.

Conclusie. In deze kwalitatieve studie zijn de moeders die meer én minder

psychosociale problemen ervaren vergeleken op hoe volgens hun sociale steun en spanning een invloed heeft op het welbevinden. Beide groepen vertellen het belangrijk te vinden om te weten dat zij altijd een beroep kunnen doen op hun steunende netwerk. Wetende dat er altijd iemand is die voor je klaar staat en waar je op terug kunt vallen, blijkt voor de moeders van

(33)

groter belang dan de grootte van het sociale netwerk. De moeders met minder psychosociale problemen zijn tevredener over de steun die zij ontvangen en ervaren minder vaak een gebrek aan sociale steun. Beide groepen verschillen in hun omgang met het gebrek aan sociale steun en sociale spanningen. Waar de moeders met minder psychosociale problemen zeggen afstand genomen te hebben van de spanningen uit hun omgeving en voornamelijk genieten van de steun die zij krijgen, geven de moeders in de andere groep aan een gebrek aan steun te ervaren en nog regelmatig last te hebben van spanningen uit hun omgeving.

Discussie

In deze longitudinale studie is het verschil in de mate van psychosociale problemen onderzocht bij 60 jonge moeders met kinderen in de kleuterleeftijd ten opzichte van drie jaar eerder, toen hun oudste kind een peuter was. Tevens werd op kwantitatieve wijze getoetst of sociale steun en spanning samenhangen met psychosociale problemen en of sociale spanning de relatie tussen sociale steun en psychosociale problemen modereert. De uitkomsten van de kwalitatieve studie worden in deze discussie vergeleken met de uitkomsten van de uitkomsten van de kwantitatieve studie.

In vergelijking met psychosociale problemen werd gevonden dat jonge moeders minder externaliserende problemen en regelbrekend gedrag laten zien wanneer hun kinderen zich in de kleuterleeftijd bevinden ten opzichte van wanneer hun kinderen zich in de

peuterleeftijd bevinden. Er werd geen significante verandering gevonden op internaliserende en totale problematiek. Deze bevinding is gedeeltelijk gelijk aan de hypothese en wordt ondersteund door andere studies die een afname van externaliserende psychosociale problematiek vonden bij moeders en deze afname van problematiek toeschreven aan de leeftijd van het kind (Goldsteen & Ross, 1989; Umberson & Gove, 1989). Tevens kan de afname van externaliserende problemen worden verklaard vanuit de theorie “emerging

(34)

jong volwassen afneemt na hun 20ste levensjaar en de liefde, zelfstandigheid en

toekomstplannen een grotere rol gaan spelen. De theorie veronderstelt dat externaliserende problemen toenemen rond het 20ste levensjaar, afnemen naarmate een jong volwassenen een relatie krijgt en nog sterker dalen na de geboorte van een kind. De verantwoordelijkheid die het ouderschap met zich meebrengt, leidt tot een afname van externaliserende problemen. Eén geïnterviewde moeder wijdt de afname van psychosociale problemen aan de gewenning aan het ouderschap en haar groeiende zelfvertrouwen. Dezelfde verklaring wordt gegeven in de studie van Keinemans (2010), waarin jonge moeders aangeven te moeten “groeien in het ouderschap”.

Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van een significantie afname van

internaliserende en totale problematiek wordt aangehaald in een studie van Biello, Sipsma en Kershaw (2010). Zij ontdekten in hun vergelijking tussen jonge moeders en hun ‘kinderloze leeftijdsgenoten’ dat internaliserende psychosociale problematiek bij jonge moeders en hun leeftijdsgenoten afnemen naar mate zij ouder worden, maar dat de afname van

internaliserende problemen bij jonge moeders minder snel verloopt. Mogelijk betekent dit voor de huidige onderzoeksgroep dat de afname van internaliserende problematiek pas na een aantal jaar optreedt. Geadviseerd wordt om over drie jaar nogmaals een follow-up meting te doen waarbij de internaliserende problemen bij jonge moeders opnieuw in kaart worden gebracht.

Ten tweede werd op kwantitatieve wijze getoetst of psychosociale problemen zijn gerelateerd aan de tevredenheid van jonge moeders over de steun die zijn ontvangen, en of deze relatie wordt gemodereerd door sociale spanning. Uit de resultaten blijkt dat hoe tevredener een jonge moeder is over de sociale steun die zij ontvangt, hoe minder

psychosociale problemen zij ervaart. Deze bevinding wordt ondersteund door andere studies die uitwijzen dat sociale steun de kans op psychosociale problemen verkleint (Henly, 1997;

(35)

Stevenson, Maton, & Teti, 2002). Dezelfde bevinding wordt ondersteund door de kwalitatieve analyses van de interviews waaruit blijkt dat jonge moeders het belangrijk vinden om te weten dat er iemand is waarop zij terug kunnen vallen en dat er iemand is die vertrouwen in hun ouderschapskwaliteiten heeft. Sociale steun geeft de jonge moeders zelfvertrouwen in hun opvoedkwaliteiten maar ook het oppassen of financiële steun van ouders biedt de moeder de kans om te studeren of te werken. Moeders die aangeven zich gesteund te voelen door hun sociale netwerk ervaren minder depressieve klachten.

Conform de hypothese is het resultaat dat sociale spanning sterker samenhangt met psychosociale problemen dan sociale steun. Dit is gelijk aan studies die uitwijzen dat sociale spanning een grotere voorspeller is voor psychosociale problemen dan sociale steun (Rook, 1984; Tun, Miller-Martinex, Lachman, & Seeman, 2013). Wanneer de interviewer het onderwerp sociale spanning aankondigt geeft iedere moeder vrijwel direct aan wel eens te maken te hebben met een vorm van sociale spanning. Voornamelijk de moeders die op T2 meer psychosociale problemen rapporteren dan op T1, blijken last te hebben van sociale spanning in de vorm van bemoeienis, conflicten tussen familieleden en kritiek uit de

omgeving. Dit kan verklaard worden vanuit het zogenaamde principe van memory bias, wat inhoudt dat ervaringen met een negatieve lading langer herinnerd blijven dan ervaringen met een positieve lading (Van der Molen, Perreijn, & Van den Hout, 1997). De jonge moeders zullen zich langer stressvolle situaties herinneren, dan situaties waarin zij steun ontvingen. De invloed van stressvolle situaties hebben hierdoor mogelijk een negatiever effect op het

welbevinden.

Hoewel sociale steun en spanning samenhangen met psychopathologie, wordt de relatie tussen sociale steun en psychosociale problematiek niet gemodereerd door sociale spanning. In tegenstelling tot de studie van Gee en Rhodes (2007) lijkt sociale spanning bij deze moeders niet het effect van sociale steun teniet te doen. Hoewel uit de interviews blijkt

(36)

dat sociale steun als belangrijk wordt gezien, blijkt het gebrek aan sociale steun en situaties van sociale spanning een sterkere invloed te hebben. De moeders met toenemende problemen ervaren meer sociale spanning en een groter gebrek aan sociale steun dan de moeder met afnemende problemen. Het gebrek aan sociale steun van vrienden, familie en de partner geeft de jonge moeders een eenzaam gevoel. Sociale spanningen zorgen voornamelijk voor

gevoelens van stress waardoor een moeder slecht slaapt, niet kan werken of minder tijd in haar kinderen kan steken.

Bij huidige studie zijn een aantal kanttekeningen te plaatsen. In de eerste plaats is het niet gelukt om alle 87 respondenten van T1 opnieuw te benaderen. Binnen de beperkte tijdsperiode is getracht zo veel mogelijk moeders te benaderen voor de tweede meting van deze studie. Op T1 rapporteerde de non-responsgroep meer psychosociale problemen dan de responsgroep. In deze studie is de groep moeders met de meeste psychosociale problemen uitgevallen voor T2. Dit maakt dat de uitkomsten van deze studie mogelijk niet gelden voor jonge moeders met een hogere mate van psychosociale problematiek. Een ander kenmerk van deze steekproef wat het generaliseren van de onderzoeksuitkomsten lastig maakt, is hun autochtone achtergrond. Uit cijfers van het CBS blijkt dat meer dan de helft van de jonge moeders van niet-Westerse afkomst is (Garssen, 2004), terwijl in deze steekproef slechts drie moeders heeft aangegeven van niet-Westerse afkomst te zijn.

In de tweede plaats is een kritische kanttekening op zijn plek voor de afname methode van de vragenlijsten die op T2 zijn gebruikt. Op T2 zijn twee aparte vragenlijsten afgenomen, waarin de eerste vragenlijst vragen betrof over de psychosociale ontwikkeling van jonge moeders en in de tweede vragenlijst vragen betrof over sociale steun en sociale spanning. Door het gebruik van twee vragenlijsten en twee afnamemomenten hebben slechts 48 van de 60 respondenten de vragenlijst over sociale steun en sociale spanning invult. In het vervolg

(37)

wordt geadviseerd om de vragen over sociale steun, sociale spanning en psychosociale problematiek op te nemen in één vragenlijst.

In de derde plaats brengt deze studie de psychosociale problemen van jonge moeders pas in kaart vanaf de peuterleeftijd van het oudste kind. De studie van Miller, Pallant en Negri (2006) wijst uit dat de meeste ouders psychosociale problemen ontwikkelen tussen de

geboorte en het eerste levensjaar van het kind. Daarnaast blijkt dat jonge moeders al voor de bevalling meer psychosociale problemen rapporteren dan hun leeftijdsgenoten (Brown, Harris, Woods, Buman, & Cox, 2012). Bij het uitvoeren van toekomstig onderzoek is het raadzaam om de psychosociale problemen van jonge moeders, zowel vόόr als vlak na de bevalling, in kaart te brengen om een completer beeld te krijgen van de verandering van psychosociale problemen bij jonge moeders. Verder advies voor toekomstig onderzoek beslaat de toevoeging van een controlegroep waardoor de mate van psychosociale problemen en de ervaring van sociale steun en sociale spanning vergeleken kan worden met oudere moeders die net zijn bevallen van hun eerste kind. De vraag luidt of de resultaten het gevolg zijn van de jonge leeftijd waarop deze moeders kinderen kregen of van het beginnend ouderschap an sich.

Tenslotte is in deze studie niet gecontroleerd voor achtergrondvariabelen. Sommige resultaten kunnen beïnvloed zijn door achtergrondvariabelen zoals financiële problemen en levensgebeurtenissen. Eén van de moeders vertelde tijdens het interview dat zij een

levensbedreigende ziekte heeft gehad wat tot ernstige psychosociale problemen heeft geleidt. Daarnaast rapporteert ruim 40% van de jonge moeders op T2 dat zij schulden hebben. Dit kan de kans op stress en depressieve gevoelens vergroten. Echter zijn beide achtergrondvariabelen niet meegenomen in de verklaring van psychosociale problemen.

Deze studie heeft zowel op kwantitatieve als op kwalitatieve wijze inzicht verschaft in psychosociale problemen bij jonge moeders en de invloed van sociale steun en sociale

(38)

spanning op de mate van psychosociale problemen. Op basis van deze resultaten kan voorzichtig worden geconcludeerd dat de jonge moeders “het best goed doen”. Waar deze moeders drie jaar geleden meer psychosociale problemen rapporteren lijken deze drie jaar later iets te zijn afgenomen. Hoewel sociale spanning geen moderator is voor de relatie tussen sociale steun en psychosociale spanning, blijkt uit zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve studie dat sociale spanning een grote invloed heeft op psychosociale problemen van jonge moeders. De invloed van sociale spanning lijkt zelfs groter dan de invloed van sociale steun. Waar wetenschap uitvoerig aandacht besteed aan sociale steun is het raadzaam om in

vervolgonderzoek aandacht te vestigen op sociale spanning. Tevens wordt geadviseerd om in vervolgonderzoek in te zoomen op de psychosociale problematiek, sociale steun en sociale spanning bij jonge moeders, zowel voor als na de geboorte van hun eerste kind en om de vergelijking te maken met een controlegroep bestaande uit oudere moeders. Door meer inzicht te krijgen in het belang van sociale steun en het gevaar van sociale spanning, kan het sociale netwerk rondom de jonge moeder worden ingelicht over de belangrijke positie die zij

innemen in het leven van een jonge moeder. Opvoedondersteuners kunnen hierin een informatieve rol spelen.

(39)

Referenties

Aalbers-van Leeuwen, M., Hees, van L., & Hermanns, J. (2002). Risico- en protectieve factoren in moderne gezinnen: Reden tot optimisme of reden tot pessimisme? Pedagogiek, 22, 41-54. Verkregen van

http://www.pedagogiek-online.nl/index.php/pedagogiek/article/viewFile/115/114

Achenbach, T. M. & Rescorla, L. A. (2003). Manual for the ASEBA Adult Forms &

Profiles. Burlington, Vermont: University of Vermont, Research Center for Children, Youth, & Families.

Arnett, J. J. (2000). Emerging adulthood: A theory of development from the late teens through the twenties. American Psychologist, 55(5), 469-480. Verkregen van

http://dx.doi.org/10.1037/0003-066X.55.5.469

Asscher, J. J., Dekovic, M., Prinzie, P., Hermanns, J. M. A., & Van den Akker, A. L. (2010). De betekenis van veranderingen in gezinnen die hebben deelgenomen aan het Home-Start programma en voorspellers van deze veranderingen. Pedagogiek, 29(3), 247-269. Verkregen van http://dspace.library.uu.nl/bitstream/handle/1874/216564/389-412-1-PB.pdf?sequence=2

Biello, K. B., Sipsma, H. L., & Kershaw, T. (2010). Effect of teenage parenthood on mental health trajectories: Does seks matter? American Journal of Epidemiology, 172(3), 279-287. doi: 10.1093/aje/kwq128

Brännström, L., Vinnerljung, B., & Hjem, A. (2015). Risk factors for teenage childbirths among child welfare clients: Findings from Sweden. Children and Youth Services Review, 53, 44-51. doi: 10.1016/j.childyouth.2015.03.018

Brown, J. D., Harris, S. K., Woods, E. R., Buman, M. P., & Cox, J. E. (2012). Longitudinal study of depressive symptoms and social support in adolescent mothers. Maternal and Child Health Journal, 16(4), 894-901. doi: 10.1007/s10995-011-0814-9

(40)

Cohen, S., & McKay, G. (1984). Social support, stress and the buffering hypothesis: A theoretical analysis. In A. Baum, S. E, Taylor, & J. E. Singer (Eds.), Handbook of Psychology and Health, (pp. 253-264). Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Cohen, S., & Wills, T. A. (1985). Stress, social support, and the buffering hypothesis. Psychological Bulletin, 98(2), 310-357. Verkregen van http://ovidsp.tx.ovid.com/sp-3.15.1b/ovidweb.cgi?&S=GOFFFPKJNMDDPOJBNCKKBGLBPANKAA00&Comp lete+Reference=S.sh.22%7c1%7c1

Due, P., Holstein, B., Lund, R., Modvig, J., & Avlund, K. (1999). Social relations: network, support and relational strain. Social Science & Medicine, 48, 661-673. doi:

10.1016/S0277-9536(98)00381-5

Foster, C. J. E., Garber, J., & Durlak, J. A. (2008). Current and past maternal depression, maternal interaction behaviors, and children’s externalizing and internalizing symptoms. Journal of Abnormal Child Psychology, 36(4), 527-537. doi: 10.1007/s10802-007-9197-1

Francesconi, M. (2008). Adult outcomes for children of teenage mothers. The Scandinavian Journal of Economics, 110(1), 93-117. doi: 10.1111/j.1467-9442.2008.00526.x Garssen J. (2004). Tienermoeders: Recente trends en mogelijke verklaringen. CBS

Bevolkingstrends, 1e kwartaal 2004. Voorburg/Heerlen: CBS.

Gee, C. B., & Rhodes, J. E. (2007). A social support and social strain measure for minority adolescent mothers: A confirmatory factor analytic study. Child: Care, Health and Development, 34(1), 87-97. doi: 10.1111/j.1365-2214.2007.00754.x

Goldsteen, K., & Ross, C. E. (1989). The perceived burden of children. Journal of Family Issues, 10(4), 504-526. Verkregen van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Three sets of imagery from WorldView2, Landsat and MODIS, and three VIs including the Normalized Difference Vegetation Index (NDVI), Enhanced Vegetation Index (EVI) and

One could contend that the more prominent the requirement for online trust, the more noteworthy the level of social presence an online retailer ought to put

Taking the results of the quantitative research performed into account, the research question can be answered: entrepreneurial role models do not have a significantly larger

In dit onderzoek is niet alleen gekeken naar de relatie tussen sociale innovatie en de vacaturevervullingsverwachting, maar ook naar achterliggende factoren op strategisch,

Dit onderzoek tracht meer inzicht te verwerven over hoe volwassen hartrevalidanten sociale steun waarnemen en welke relaties er liggen tussen sociale steun en andere

- De informatie over de diensten zijn van de beweging 3.0 website, deze zijn niet altijd relevant voor ouderen bijvoorbeeld als er op `cursussen en themabijeenkomsten` wordt

In dit onderzoek werd er gekeken in welke mate de behoefte aan sociale steun gerelateerd is aan een hogere mate van sociale media verslaving onder vrouwen dan onder mannen.. Om dit te

As we want to check whether firm-characteristics, such as growth and board size, but also financial characteristics, such as performance, the investment horizon, and the level