• No results found

Gemeenschappelijk in de minderheid : een onderzoek naar gemeenschapsbeleving onder 50’ers en 60’ers op IJburg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gemeenschappelijk in de minderheid : een onderzoek naar gemeenschapsbeleving onder 50’ers en 60’ers op IJburg"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gemeenschappelijk in de minderheid

Een onderzoek naar gemeenschapsbeleving onder 50’ers en 60’ers op IJburg

Universiteit van Amsterdam 3 Juli 2015

Bachelor scriptie – Sociologie

Vincent Scuric – vincent.scuric@gmail.com Studentnummer: 10187626

Begeleiders: Carolien Bouw & Gerben Moerman Tweede lezer: Kees Schuyt

(2)
(3)

2

Inhoudsopgave

Inleiding 3 Sociologische relevantie 3 Theoretisch kader 5 Gedeelde levenservaring 5

Gemeenschap als concept 5

De ervaring van gemeenschap 8

Probleemstelling en deelvragen 10

Methoden 11

Onderzoeksstrategie 11

De interviews 11

De 50’ers en 60’ers op IJburg 12

De groep bewoners 14

‘Neighboring’ & Gemeenschap 14

Analyse strategie 16

Kenmerken van de derde levensfase 17

Wij en Zij 19

Inleidende cijfers 19

Jonge ouders en hun kinderen 19

Het IJburg-plaatje 23

Straatgemeenschappen 26

Weten wie je buren zijn 26

Pakjes, vakanties, plantjes en verplichtingen 29

Even aan de bel trekken 31

Zo hoort het 33

Twee Oriëntaties 37

Gemeenschappen van gelijken 37

Onze vrienden buiten IJburg 39

Conclusie 41 Eindnoten 44 Bibliografie 45 Bijlagen 47 Bijlage I 47 Bijlage II 51

(4)

3

Inleiding

IJburg, gebouwd in 2002, is inmiddels een volwaardige wijk van Amsterdam. Woningen zijn ruim opgezet, er is veel water, het ligt naast het Diemerpark en met tram 26 is het centrum binnen handbereik. Toch zijn op IJburg veel jonge gezinnen te vinden. Meer dan gemiddeld in de rest van Amsterdam. Middenklassegezinnen met jonge kinderen zoeken steeds meer de wijken buiten de ring op om zich te vestigen (Karstens 2014). Grote hoeveelheden spelende kinderen en drukke ouders bepalen het straatbeeld van IJburg. Maar tussen die grote groep jonge gezinnen loopt ook een kleinere groep rond op IJburg. Deze groep bestaat uit mensen die net een levensfase verder zijn dan de jonge gezinnen. De eerste levensfase kan worden getypeerd als volwassen worden. De tweede levensfase als actief zijn in het arbeidsproces. De derde levensfase kan worden omschreven als de periode voor, tijdens en na het pensioen (Govers 2014: 3; Van Tilburg 2005: 5). In deze fase zijn geen thuiswonende kinderen meer of deze gaan bijna het huis uit. Zij vallen als groep als het ware ‘tussen’ de jonge ouders en ouderen.

Tijdens de eerste fase van deze scriptie raakte ik geïnteresseerd in het verhaal een 60-jarige bewoner van IJburg, mevrouw Meent1. Zij vertelde mij dat kennissen van haar op IJburg bezig waren met het opzetten van een vereniging. Het doel: 50 plussers op IJburg met elkaar in contact brengen. Het in contact brengen van mensen via een organisatie is niet heel gek. Maar ik raakte verwonderd doordat het initiatief kwam van 50’ers en 60’ers die graag in contact wilden komen met meer 50’ers en 60’ers op IJburg. Zoals al eerder is vermeld hebben wijken buiten de ring een aantrekkingskracht op jonge gezinnen. Hetzelfde geldt voor IJburg waar kinderen en jongeren 34% van de totale

bevolking uitmaken (Gemeente Amsterdam 2015: 3). Uit de eerste gesprekken kwam ook een beeld naar voren dat 50’ers en 60’ers een minderheid vormden op IJburg. Hoe zou het contact eruitzien tussen twee groepen die in verschillende levensfases zitten? In het Stedenbouwkundig Plan van IJburg bestond het idee dat IJburgers voornamelijk zouden bestaan uit individualistische stedelingen (Lupi 2008: 72). En toch zijn hier 50’ers en 60’ers die proberen om juist niet individualistisch te leven op IJburg maar elkaar daar willen ontmoeten.

Sociologische relevantie

Na de verwondering komt de praktijk. Wat moet het nu sociologisch betekenen dat deze 50’ers en 60’ers elkaar proberen te vinden op IJburg? De eerste kritiek kan al gelijk worden gegeven door te stellen dat niet alle 50’ers en 60’ers zich willen aansluiten bij een dergelijk initiatief om andere buurtgenoten te leren kennen. Sommigen zien in een lichtere vorm van samenleven meer geluk dan

(5)

4

in een verstikkende buurt wonen. Om een algemeen beeld te krijgen van deze groep moet er worden gekeken welke plaats 50’ers en 60’ers innemen op IJburg. Getalsmatig is het een minderheid, maar heeft dit ook een invloed op hun woonervaring? Door te onderzoeken hoe 50’ers en 60’ers zich als minderheid op IJburg manifesteren kan inzichtelijk worden hoe in buurten, met voornamelijk jonge gezinnen, het sociaal contact verloopt. Is er sprake van een hechte gemeenschap of worden er juist groepen buitengesloten ? Beleidsmakers en professionals kunnen deze inzichten mogelijk gebruiken om beter te begrijpen welke invloed levensfase en het zijn van een minderheid heeft op het

gemeenschapsgevoel.

(6)

5

Theoretisch kader

Gedeelde levenservaring

Fingerman et al. (2004) heeft een artikel geschreven over een leeftijdsperiode waar de 50’ers en 60’ers net geen onderdeel meer van uitmaken, de mid-life. Nu kan dat artikel niet veel zeggen over de groep die in dit onderzoek centraal staat maar het is wel interessant om te zien hoe zij haar groep benadert. Op bijna alle vlakken van familiesamenstelling tot levenservaringen kunnen er verschillen bestaan tussen personen die in de mid-life zitten. In haar artikel stelt ze terecht de vraag of zo’n groep überhaupt gemeenschappelijke kenmerken heeft (2004: 136). Zij beantwoordt die vraag door te stellen dat leeftijd de gemeenschappelijke factor is, maar leeftijd behandelt zij niet alleen als een cijfer. Volgens haar zijn er gemeenschappelijke gebeurtenissen en ervaringen die de ‘mid-lifers’ delen vanwege hun leeftijd. Dit brengt met zich mee dat mid-lifers als groep kunnen worden omschreven omdat ze vergelijkbare levensgebeurtenissen en ervaringen delen.

Haar stelling dat een leeftijdscohort kan worden omschreven als een groep, aan de hand van gedeelde leeftijdservaringen, is een interessante overweging. Het geeft de mogelijkheid om 50´ers en 60´ers, die eigenlijk niet te vatten zijn in een bekende term, toch als een groep te omschrijven. Zoals al in de inleiding aan is gegeven hebben 50’ers en 60’ers gemeenschappelijke kenmerken op het gebied van hun arbeidsloopbaan en gezinssamenstelling. Dit lijkt op wat Fingerman et al. bedoelt met vergelijkbare levensgebeurtenissen.

Gemeenschap als concept

In de ondertitel van deze scriptie staat dat er onderzoek wordt gedaan naar de ervaring van

gemeenschap op IJburg. Om te onderzoeken hoe 50’ers en 60’ers gemeenschap beleven moet eerst de term gemeenschap als concept worden verduidelijkt. Aangezien dit onderzoek zich afspeelt op IJburg heb ik geprobeerd om gemeenschap en buurt met elkaar in verband te brengen. Juist omdat 50´ers en 60´ers een minderheid zijn op IJburg zit er een fysiek ‘plaats’ element in het onderzoek. Want zij maken op die ‘plaats’ (IJburg) deel uit van een minderheid. In hoeverre het element ‘plaats’ belangrijk is voor de beleving van gemeenschap of de deelname aan gemeenschap van 50´ers en 60´ers is onderdeel van het onderzoek in deze scriptie.

De definitie van gemeenschap die wordt gebruikt voor dit onderzoek is: ‘een groep mensen

die een relatief autonoom netwerk van sociale relaties onderhoudt met elkaar, waarbij het netwerk als hecht en vervlochten te kenmerken is.’ Deze definitie is ontleend aan Duyvendak en zijn boek ‘The

Politics of Home’ (2011: 63). Met deze definitie kan gemeenschap breed worden benaderd. Hierdoor is het een makkelijke manier om naar gemeenschap te kijken.

(7)

6

Gemeenschap in perspectief

Het belang van een fysieke plaats voor gemeenschap wordt al geruime tijd onderzocht. In die zin is het een veelvuldig uitgediept onderwerp (zie hiervoor Wellman & Leighton 1979; Guest & Wierzbicki 1999; Mollenhorst et al. 2009). In de genoemde onderzoeken staat sociaal contact tussen buren centraal. Als uitgangspunten worden in de onderzoeken gebruik gemaakt van drie theoretische perspectieven op gemeenschapsbeleving. Wellman & Leighton hebben in 1979 de community lost, saved en liberated perspectieven uitgewerkt.

Het community lost perspectief kenmerkt zich door te flirten met een soort nostalgisch gevoel dat buurten vroeger blijere en gezelligere plekken waren dan nu het geval is. Mensen zijn nu minder geneigd om intensieve en hechte relaties te onderhouden. Mensen hebben nog wel

contacten in de buurt maar deze kenmerken zich als weak ties en zijn minder in aantal. Daarnaast zijn de relaties functioneel van aard. Hiermee wordt bedoeld dat mensen met hun buren relaties

onderhouden vanuit de gedachte dat zij bijvoorbeeld op elkanders huis en kinderen kunnen passen (Wellman & Leighton 1979: 368-372; Guest & Wierzbicki 1999 :94). In het algemeen kan worden gezegd dat dit perspectief een negatieve blik heeft op de toekomst als het over

buurtgemeenschappen gaat.

Het community saved perspectief is anders dan het community lost perspectief door de manier waarop er wordt gekeken naar burenrelaties. Volgens beide perspectieven is de manier waarop burenrelaties worden onderhouden veranderd. Het vorige perspectief kijkt negatief naar de nieuwe manier van burenrelaties onderhouden. Dit perspectief is meer neutraal of zelfs positief over de manier waarop buren relaties onderhouden. Burenrelaties zijn nog steeds hecht maar ook meer flexibel geworden (Wellman & Leighton 1979: 373). Men is lid van meerdere netwerken waarin het sociale leven zich afspeelt. Daarvan is de buurt er één (Wellman & Leighton 1979). Toch hebben buren een relatief sterke vorm van solidariteit met elkaar. Buren gaan vaak naar elkaar toe voor kleine gunsten, hulp bij nood en bij elkaar op visite (Mollenhorst 2009).

Het community liberated perspectief verschilt van het saved en lost perspectief doordat ‘plaats’ (de buurt) niet meer wordt gezien als een belangrijk element van gemeenschap.

Gemeenschap is niet gebonden aan ‘plaats’. Doordat mensen makkelijker lange afstanden kunnen afleggen en ook elektronisch contact met elkaar kunnen onderhouden verliest ‘plaats’ als

voorwaarde voor gemeenschap aan belang (Wellman & Leighton 1979: 376-377). De

gezinssamenstelling en persoonlijke kenmerken zijn belangrijkere invloeden op de persoonlijke levens van mensen dan ‘plaats’ in dit perspectief (Mollenhorst et al. 2009: 550).

Het verschil tussen het saved en lost perspectief enerzijds en het liberated perspectief anderzijds is voor dit onderzoek een waardevol inzicht. Hoe gemeenschap wordt benaderd bij deze tweedeling is anders. In het saved en lost perspectief wordt er uitgegaan van het belang van ‘plaats’

(8)

7

als een sterke invloed op gemeenschap. Dit geldt zowel voor de vorming van gemeenschap als het onderhouden daarvan. Het liberated perspectief stelt echter dat de buurt er niet meer toe doet en dat gemeenschap op een ander niveau plaats vindt. Gemeenschap is in dat perspectief niet gebonden aan plaats en wordt er ook niet door beïnvloed.

De theorie van Wellman & Leighton bestaat al lang en is veel gebruikt in onderzoek. Toch heeft het nut om gemeenschap vanuit een meer eigentijdse benadering te bekijken. De

perspectieven kunnen zijn verouderd. Echter ze blijven interessant als ideaaltypes van (lokale) gemeenschappen. Duyvendak heeft in zijn boek ‘The Politics of Home’ (2011) geprobeerd betekenis te geven aan het belang van, en de verbondenheid aan, plaats (place attachment). Duyvendak merkt hierbij gelijk op dat gemeenschap en binding aan plaats niet hetzelfde is.

“communities, defined as ‘dense, multiplex, relatively autonomous networks of social relationships. Community, thus, is not a place or simply a small-scale population aggregate […]’” (Duyvendak 2011: 63, cursief toegevoegd, VS)

In plaats van naar gemeenschap kijkt Duyvendak naar place attachment, verbondenheid aan plaats. Gemeenschap maakt deel uit van die place attachment en is in die zin ook afhankelijk van de

betekenis die aan ‘plaats’ wordt gegeven. Die betekenis kan twee uitwerkingen hebben. Ofwel place

attachment is afgenomen doordat mensen minder belang hechten aan ‘plaats’ (gemeenschappelijk

leven op lokaal niveau neemt in dat geval ook af). “[…] people no longer develop thick attachments to places.” (Duyvendak 2011: 9). Dan wel place attachment neemt toe doordat mensen bewust kiezen om deel uit te maken van een plaats waar gelijksoortige mensen wonen, elective belonging (kiezen om deel uit te maken van een lokale gemeenschap) (ibid.: 11).

Er valt hier een vergelijking te trekken met de theorie van Wellman & Leighton. Ook bij Duyvendak heeft ‘plaats’ een belangrijke, maar ambivalente, invloed op gemeenschap. Waar Wellman & Leighton gemeenschapsvorming in drie ideaaltypische perspectieven behandelen (1979) geeft Duyvendak twee smaken van gemeenschapsvorming (er is geen sprake meer van thick place

attachement of mensen kiezen voor elective belonging). Bij Duyvendak wordt het saved en lost

perspectief samengevat in het wel of niet positief zijn over de verbeterde mobiliteit van mensen (2011: 8-11). Beide auteurs gaan er wel vanuit dat er een verandering heeft plaats gevonden in de manier waarop sociale contacten worden onderhouden. Doordat ‘plaats’ minder belangrijk is geworden zijn de mogelijkheden om contacten te onderhouden die niet plaatsgebonden zijn toegenomen (ibid.: 7-8; Wellman & Leighton 1979: 365-366). Duyvendak´s twee soorten van gemeenschapsvorming lijken echter een keuze element te bevatten. Namelijk, kiezen voor een bepaalde gemeenschap of kiezen om minder waarde te hechten aan een plek. Bij de perspectieven

(9)

8

ligt juist de nadruk op een gemeenschap die ontspruit uit een ‘plaats’. Er lijkt daardoor minder aandacht te zijn voor de handelingsvrijheid van actoren. In beide theorieën zijn gemeenschappen veranderd in de manier waarop contacten worden onderhouden. De vraag is echter waar

gemeenschap zich meer manifesteert, binnen of buiten de buurt.

Ervaring van gemeenschap

Welke invloed ‘plaats’ heeft op de vorming van gemeenschap is in de literatuur onduidelijk. Er worden zowel positieve als negatieve invloeden gevonden (Wellman & Leighton 1979: 1; Duyvendak 2011: 12-14). ‘Plaats’ alleen is wellicht een te summiere indicator voor gemeenschap. Tinneke Lupi heeft uitgebreid onderzoek gedaan op IJburg. Zij heeft daar het boek ‘Buiten wonen in de stad’ (2008) over geschreven. Daarin heeft zij de opbouw van IJburg vanaf het begin bij gehouden en in kaart gebracht. Ook heeft zij onderzocht hoe de eerste bewoners aan place making doen:

“Het begrip placemaking […] vormt het centrale concept in dit onderzoek. Hierbij gaat het niet om de technische constructie van IJburg […] de nadruk ligt daarentegen op het sociale proces waarin […] ruimtelijke aspecten inhoud krijgen of, anders gezegd, hoe ze

geïnterpreteerd worden door mensen” (Lupi 2008: 17-18)

Net als Duyvendak’s place attachment is place making een concept dat de waarde symboliseert die mensen geven aan ‘plaats’. Lupi heeft dit concept onderzocht door te kijken naar de territoriale bindingen van de bewoners. Territoriale bindingen legt zij als volgt uit:

“Deze [bindingen] drukken de manieren uit waarop [bewoners] de wijk, in relatie tot omliggende plaatsen, gebruiken en beleven” (ibid.: 115, cursief toegevoegd, VS).

Aan de hand van dit citaat wordt gelijk duidelijk waarom het onderzoek (en de methoden) van Lupi bruikbaar zijn voor dit onderzoek. Naast het concept gemeenschap wordt in deze scriptie de

beleving van bewoners onderzocht. Door gebruik te maken van territoriale binding als concept wil ik niet place making als geheel maar het onderdeel ‘beleving van plaats’ onderzoeken. Hoe ervaren 50’ers en 60’ers ‘plaats’? Hierbij moet ik opmerken dat het onderzoeken van de subjectieve beleving aan de hand van territoriale binding niet altijd tot gevolg heeft dat er onderzoek wordt gedaan naar gemeenschap. Bindingen kunnen verschillen per bewoner. Zo verschilt ook de buurtbetrokkenheid per bewoner, afhankelijk van hun persoonlijke kenmerken (Lupi et al 2007: 13-14). De

buurtbetrokkenheid heeft namelijk met meer dan alleen sociale factoren te maken. In de

hoofdstukken ‘Wij en Zij’ en ‘Straatgemeenschappen’ worden er een aantal bindingen genoemd die uit de interviews naar voren zijn gekomen en bruikbaar zijn in het onderzoek.

(10)

9

In haar onderzoek heeft Lupi gebruik gemaakt van vier categorieën van territoriale binding: de economisch-functionele, de sociale, de politieke en de culturele binding (Lupi 2008: 126). De economisch-functionele binding richt zich op het functioneel ruimtegebruik in relatie tot wonen en werken. Hierbij moet er worden gedacht aan de mobiliteit van de bewoners , welke voorzieningen er zijn en hoe makkelijk het is om op de werklocatie te komen (ibid: 127).

De sociale binding richt zich op de sociale contacten van de bewoners in relatie tot hun buurt. Hebben de bewoners contacten in de buurt? Zijn die contacten hecht? Waar bevinden de andere contacten zich? Dat zijn vragen die kunnen worden gesteld om te kijken hoe groot de sociale binding is aan de buurt (ibid.: 146).

Politieke binding is de mate van betrokkenheid die bewoners hebben met hun

woonomgeving. Praktische voorbeelden van die betrokkenheid zijn: zelf afval in de buurt opruimen, op de hoogte zijn van lokale gebeurtenissen of zorg dragen voor veiligheid in de buurt. Naast betrokkenheid speelt ook zeggenschap in de buurt een rol. Politieke binding is een uiting van lokaal burgerschap “het nemen van verantwoordelijkheid voor de ‘publieke zaak’” (ibid.: 165).

Culturele binding wordt door Lupi et al. beschreven als jezelf thuis voelen en trots zijn op je buurt. Dat bepaalt de mate van culturele binding met de buurt. Deze binding wordt gevormd door twee factoren: het beeld van de buurt dat wordt uitgedragen door de bewoners en de andere bewoners die in de buurt aanwezig zijn. “Maakt de woonplaats onderdeel uit van de narrative of the

self?” (Lupi et al. 2007:18). Ik gebruik hier de definitie uit een ander boek waaraan Lupi heeft

meegewerkt, ‘Leven in de buurt’ (2007), omdat die definitie beter past bij dit onderzoek.

Zoals blijkt uit de uitwerkingen van de verschillende soorten bindingen is territoriale binding een heel breed concept. Het verschil in ‘buurtbetrokkenheid’ onder bewoners dat al eerder werd genoemd wordt door dit brede concept ook breed benaderd. Zo kunnen bewoners een hele lage binding hebben met de buurt doordat de meeste van hun dagelijkse bezigheden zich buiten IJburg afspelen. Hierbij speelt de locatie van het werk, familie buiten de stad of gebruik van voorzieningen in het centrum ook een rol. Ervaring van ‘plaats’ bij gemeenschapsvorming zo breed benaderen, levert veel werk op en geeft weinig concrete resultaten . Daarom zal het onderzoek zich meer richten op vormen van territoriale binding die aspecten van gemeenschap in zich dragen. .

(11)

10

Probleemstelling en deelvragen

Aan het einde van de inleiding zijn een aantal vragen gesteld omtrent de sociologische relevantie en mogelijke beginpunten voor onderzoek. Aan de hand daarvan zijn via theorie een aantal aspecten van die probleemstelling onderzocht. Nu kan een preciezere probleemstelling worden geformuleerd. De probleemstelling luidt: Hoe ervaren 50’ers en 60’ers gemeenschap op IJburg en welke rol speelt

‘plaats’ daarin?

Aan de hand van de theorie en mijn eerste indrukken in het veld heb ik een aantal deelvragen geformuleerd die kunnen helpen om de probleemstelling vanuit meerdere kanten te benaderen. Deelvragen:

 Welke invloed heeft het zijn van een minderheid op de woonervaring van 50’ers en 60’ers?

 In hoeverre kan er worden gesproken over gemeenschap aan de hand van interacties op lokaal niveau?

(12)

11

Methodologie

Onderzoeksstrategie

Voor dit onderzoek heb ik gebruik gemaakt van een kwalitatieve aanpak door interviews te houden.. In totaal heb ik 13 personen geïnterviewd. Er is gekozen voor een kwalitatieve benadering omdat ik geïnteresseerd was in de ervaringen van de 50’ers en 60’ers. Kwalitatief onderzoek is als

onderzoeksmethode het meest geschikt om de sociale wereld van een onderzoeksgroep, in mijn geval 50’ers en 60’ers, te begrijpen zoals zij die ervaren (Bryman 2008: 384-385). Ik wilde semi-structured interviews houden zodat ik over interessante onderwerpen kon doorvragen. Hierdoor bleven de interviews flexibel. Dit had als voordeel dat nieuwe vragen konden worden toegevoegd. Vragen die geen interessante informatie opleverden konden zo eveneens worden aangepast (ibid.: 438). Een nadeel van kwalitatief onderzoek is dat het kan worden gezien als te subjectief (ibid.: 391). Aangezien het de onderzoeker is die bepaalt wat interessant is en wat niet. Toch leken interviews een betere manier om mijn vragen mee te beantwoorden dan het houden van enquêtes. Hoe de 50’ers en 60’ers gemeenschap ervaren kan worden onderzocht door naar hun alledaagse leven op IJburg te kijken. Het alledaagse leven van respondenten is lastig te vangen in een kwantitatief onderzoek (ibid.: 159-160).

De interviews

De eerste twee interviews zijn gehouden in de beginfase van deze scriptie. Vanuit die gesprekken heb ik mij georiënteerd op de antwoorden die werden gegeven. De structuur van deze gesprekken was heel los. Dit heb ik gedaan omdat ik met een open blik zoveel mogelijk te weten wilde komen over mijn doelgroep. Ik was namelijk bang dat ik veel informatie zou laten liggen wanneer ik met een tunnelvisie specifieke vragen zou gebruiken om onderzoek te doen.

De interviews kregen, naarmate ik er meer afnam, een vastere structuur. Na een

bijeenkomst van de scriptiegroep kwam ik tot de conclusie dat het nodig was om specifieker en meer gestructureerd te interviewen (iets meer tunnelvisie). Ik maakte gebruik van een interviewleidraad om mijn vragen te stellen (zie bijlage I). Ik hoopte dat de leidraad ervoor zou zorgen dat de interviews een mate van vergelijkbaarheid zouden krijgen, grotendeels lukte dit ook. Onderwerpen die ik wilde bespreken kwamen in ieder interview op ongeveer dezelfde plek terug. Het idee was dat dit een voordeel zou zijn tijdens het analyseren van de interviews. In de praktijk was het echter ook zo dat veel van de onderwerpen door elkaar liepen. Soms was dit toeval omdat het gesprek die kant op ging. Andere keren bleek dat ik in de leidraad vragen behandelde die eigenlijk beter bij andere onderwerpen konden worden gesteld. Zoals ik al vermeldde maakte de flexibiliteit van semi-structured interviews het mogelijk om de structuur van vragen aan te passen. Hierbij lette ik er op

(13)

12

dat er nooit vragen uit mijn interviews werden verwijderd. Ik vond het belangrijk dat de interviews vergelijkbaar bleven. Vragen zijn aangepast als bleek uit de interviews dat respondenten die anders interpreteerden dan ze waren opgeschreven.

De interviews begonnen altijd door mijzelf voor te stellen en kort te vertellen wat ik deed. Vervolgens vroeg ik altijd toestemming om de interviews op te nemen. Tijdens de eerste interviews vertelde ik uitgebreid waar mijn onderzoek zich op richtte, ook gaf ik een grove structuur van het gesprek. Bij latere interviews ben ik hiervan afgestapt. Dit ben ik anders gaan doen omdat ik het idee kreeg dat de interviews teveel gestuurd zouden kunnen worden. Daarnaast was het zo dat de leidraad al genoeg structuur aanbracht. Van tevoren schetsen waar het interview over zou gaan. was voor de verwerking van het interview, dubbelop. Het gaf de interviews een formeel karakter. Ik vond het belangrijk dat er een leuke sfeer hing rond het interview. Ik verwachtte dat de geïnterviewde anders niet vrijuit zou willen spreken. Een aantal van de respondenten wilde toch eerst horen waar mijn onderzoek precies over ging. Zij waren in sommige gevallen namelijk al een keer benaderd door een andere student sociologie. Hierdoor waren ze nieuwsgierig geworden wat de universiteit op IJburg aan het doen was. Dit heb ik opgelost door te zeggen dat ik aan het eind van het interview meer zou vertellen over het project en mijn onderzoek. Gek genoeg zorgde dit ervoor dat het gesprek juist beter verliep. Het onbedoeld geheimzinnig doen over het onderzoek maakte dat sommigen het interview als ‘schoolprojectje’ zagen. Hierdoor werd het gesprek informeler. Deze manier van ‘rapport opbouwen’ heeft mij erg geholpen tijdens de interviews (Bryman 2008: 201-202).

De 50’ers en 60’ers op IJburg

Ik heb op meerdere manieren respondenten benaderd. Allereerst had ik mijn eigen vrienden- en kennissenkring ingezet om IJburgers te ontmoeten om een ‘feeling’ te krijgen met het

onderzoeksveld. Zo wilde ik achter topics komen die speelden op IJburg (Bryman 2008: 67).

Zodoende ben ik in contact gekomen met mijn eerste respondent, mevrouw Meent, aan wie ik veel te danken heb gehad tijdens de eerste fase van mijn scriptie. Via haar ben ik in contact gebracht met Mevrouw Roorde die actief is in Stadsdorp IJburg. Dat is een vereniging van mensen die zich inzetten om bewoners van IJburg in contact met elkaar te brengen. Mevrouw Roorde, kartrekker van dit initiatief, vertelde mij dat de vereniging voornamelijk bewoners ouder dan 50 met elkaar in contact wilde brengen. Aanvankelijk was mijn plan om alleen de leden van Stadsdorp te benaderen

aangezien zij voldeden aan de vroegste criteria die ik voor mijn onderzoekspopulatie had. Zij waren namelijk: 50 jaar of ouder, actief met werk of andere bezigheden en bezig met contacten opbouwen in de buurt. Ik zat in deze fase van het onderzoek nog met het idee in mijn hoofd dat ik onderzoek wilde doen naar sociaal contact in de buurt onder 50’ers en 60’ers.

(14)

13

Later bleek dat het contact leggen in deze groep moeizaam verliep. Ik was naar een bijeenkomst gegaan in de Flexbieb, een ruimte die wordt beheerd door IJburgers. Daar kreeg ik te horen dat er maar zeer sporadisch werd afgesproken. De groep bestond uit drie vrouwen waarvan bleek dat twee van hen vaak de enigen waren die kwamen opdagen. Zij hadden net een lenteborrel gehad waar wel een grote groep op af was gekomen. Maar een volgende borrel was nog niet gepland. Op dit punt had ik besloten om ook op een andere manier mensen te benaderen omdat ik niet een volgende borrel wilde afwachten.

Andere respondenten heb ik gecontacteerd via email en telefoon. Deze gegevens heb ik verkregen uit een enquête die door studenten sociologie zijn afgenomen in 2013 en 2014 op IJburg. Hierin heb ik gezocht naar mensen die aangaven te willen meedoen aan een eventueel

vervolgonderzoek en hiervoor hun email of telefoonnummer hebben achtergelaten. De criteria die ik hierbij had toegepast waren minder strikt dan mijn eerdere criteria. Respondenten die aangaven een leeftijd te hebben tussen 50 en 70 heb ik benaderd. Eerst ben ik begonnen met het e-mailen van bewoners uit de enquête van 2014. Ik verwachtte dat zij eerder zouden willen meedoen aan het onderzoek. Het was immers niet lang geleden dat zij de enquête hadden ingevuld. In totaal heb ik 48 mensen gemaild waarvan ik er uiteindelijk 6 heb geïnterviewd. Samen met mijn eerste 2 interviews zat ik nu op een totaal van 8. Tussendoor ben ik via via in contact gekomen met mevrouw Van den Ende, en daarmee op 9 interviews gekomen. Wat mij gelijk opviel was dat de bewoners die mee wilde doen aan het onderzoek allemaal huizenbezitters waren. In een poging mijn onderzoek meer representatief te maken van IJburg wilde ik ook graag sociale huurders interviewen. Om in contact te komen met die groep heb ik besloten om opnieuw gebruik te maken van de enquête. Nu zowel die van 2014 als die van 2013. Daarin zocht ik naar sociale huurders die alleen hun telefoon nummer hadden achtergelaten en aangaven mee te willen doen aan vervolgonderzoek. In totaal heb ik 8 mensen gebeld. Daarvan waren er 3 bereid mee te doen. Inmiddels zat ik op 12 interviews. Het 13de interview dat ik heb afgenomen was bij de buurman van een van de sociale huurders.

Uiteindelijk zijn alle bewoners die ik heb geïnterviewd van een leeftijd tussen de 50 en 69 op één persoon na, Mevrouw Lagerveen is 70 jaar oud. Toch wordt in de scriptie telkens gesproken over 50’ers en 60’ers. Dit is zo gedaan omdat aan de ene kant, het makkelijker schrijven was over de groep als 50’ers en 60’ers en niet ‘50 tot en met 70 jarigen’. En aan de andere kant, voor het theoretiseren over de groep en de resultaten uit de interviews maakt 1 jaar geen groot verschil. Zij was immers op IJburg gaan wonen toen zij nog wel een 60’er was. In die zin heeft zij dezelfde ervaringen meegemaakt op IJburg als de rest van de bewoners die ik heb gesproken. Zo heb ik ook een persoon die net 50 is geworden in de onderzoeksgroep zitten, Mevrouw Vlier. Zij was op IJburg gaan wonen toen zij nog een 40’er was. Ook dit is, lijkt mij, geen groot probleem. Zij heeft nu de

(15)

14

ervaringen die de andere bewoners ook hebben meegemaakt. Zo zijn haar kinderen bijvoorbeeld ook deels opgegroeid in een andere wijk net als de kinderen van bijvoorbeeld mevrouw Van den Ende.

De groep bewoners

Tijdens het plannen van onderzoeksmateriaal heb ik zoveel mogelijk geprobeerd om enkel te selecteren op leeftijd. Dit was in de hoop dat ik hierdoor een gevarieerde en representatieve onderzoeksgroep zou krijgen. Terugkijkend op dit proces zou ik wellicht een beter plan kunnen maken om respondenten te vinden. Bijvoorbeeld door meer mij best te doen om actief naar lager en hoger opgeleide IJburgers te zoeken. Een andere optie zou geweest kunnen zijn om de

onderzoeksgroep beter af te bakenen door bijvoorbeeld alleen 50’ers en 60’ers te selecteren die kinderen hebben. . In de latere fases van mijn scriptie is het gebrek aan een goede planning en selectie van respondenten een lastig probleem geweest. Vooral mijn onderzoeksgroep omschrijven was een uitdaging. Dit heb ik nu opgelost door de onderzoeksgroep te omschrijven als 50’ers en 60’ers, wat het dichts bij de praktijk ligt maar theoretisch weinig specifiek is.

De groep mensen die ik heb geïnterviewd was een zeer gevarieerde groep die uiteindelijk enkel hun leeftijdscohort en woonplaats delen. De leeftijden liggen tussen 50 en 70 jaar. Dit heeft tot gevolg dat er respondenten zijn wiens kinderen zelf al kinderen hebben en anderen die nog thuiswonende (jonge) kinderen hebben. De interviews zijn door de grote verscheidenheid aan de bewoners rijk aan een even zo grote verscheidenheid in de data. Dit heeft zowel voor als nadelen. Aan de ene kant heb ik zo een goed overzicht van de verschillende facetten van het leven als 50’er en 60’er. Aan de andere kant geeft zo’n verscheidenheid problemen voor de validatie van het onderzoek. Zeker gezien het relatief lage aantal interviews die zijn afgenomen. Hierdoor is het lastig om echt goede

uitspraken te doen over deze groep. Toch denk ik dat er in mijn data genoeg aanwijzingen zijn te vinden die erop duiden dat er wel degelijk van een groep met overeenkomsten en gedeelde

ervaringen valt te spreken, zie hiervoor het hoofdstuk ‘Wij en Zij’. Voor een weergave van algemene kenmerken van de bewoners die zijn geïnterviewd verwijs ik naar bijlage II achterin deze scriptie.

‘Neighboring’ & Gemeenschap

Gemeenschap onder 50’ers en 60’ers is wat ik onderzoek op IJburg. Er zijn echter al veel

onderzoeken gedaan in buurten die gaan over gemeenschap of burencontact (Forrest & Keans 2001; Guest & Wierzbiki 1999; Kusenbach 2006; Lupi 2008; Völker & Flap 2007). Wat dit onderzoek anders maakt, is dat het onderzoek gaat over een minderheid op basis van leeftijd . Dat is interessant omdat het mogelijk is om te illustreren hoe deze minderheid woont en leeft in de buurt. En welke gevolgen het minderheidsaspect met zich meebrengt. Daarnaast is geprobeerd zoveel mogelijk een open blik

(16)

15

te houden ten opzichte van de invloed van ‘plaats’ bij gemeenschap. Dit is gedaan om zoveel mogelijk te zoeken naar elementen van gemeenschap die niet ‘IJburg gebonden’ zijn.

In de genoemde buurtonderzoeken is telkens het contact tussen bewoners onderling onderzocht. Het onderzoek van Kusenbach (2006) is voor mijn scriptie leidend geweest bij het opzetten van een interview ontwerp. Aanvankelijk was ik namelijk meer geïnteresseerd in sociaal contact in de buurt. Gaandeweg werd mij duidelijk dat het onderzoek een andere kant op ging. Mijn initiële aannames omtrent buurten en bewoners waren niet goed te herkennen in de data die ik verzamelde. En toch zijn de interviews afgenomen met in het achterhoofd sociaal contact in de buurt. Dit heb ik enerzijds volgehouden omdat ik toen hoopte alsnog een ‘stuk’ over burencontact te kunnen schrijven. Anderzijds heb ik de interviews niet teveel willen laten verschillen qua opbouw en structuur. Het is niet nadelig dat ik heb vastgehouden aan een focus op sociaal contact in de buurt. Burenrelaties kunnen een indicator zijn voor (buurt)gemeenschap (Volker & Flap 2007: 277). In die gevallen doet ‘plaats’ er (deels) toe bij het creëren van of deelnemen aan gemeenschap.

Burencontact bestaat in verschillende vormen volgens Kusenbach (2006). Zij heeft vier categorieën voorgesteld om burencontact te onderscheiden. Deze hebben als inspiratiebron gediend voor de interviews wat betreft de specifieke vragen over sociale relaties in de buurt. De vragen die zijn gesteld hebben zich gericht op de handelingen van bewoners. Dit heeft zij als volgt omschreven:

Friendly recognition, het begroeten van elkaar en elkaar herkennen als ‘vriendelijke buren’

(Ibid: 289).

Parochial helpfulness, een vorm van wederzijdse behulpzaamheid van buren als ze elkaar om

een gunst vragen (Ibid: 291).

Proactive intervention, dit gaat verder dan wederzijdse behulpzaamheid omdat buren hier

ongevraagd hulp aanbieden. Dit staat op gespannen voet met privacy omdat er een bepaalde relatie moet bestaan tussen de gever en de ontvanger van dergelijke hulp. Anders kan zulke hulp worden opgevat als bemoeizucht (ibid: 294-296).

Embracing and resisting diversity, dit is een spanningsveld tussen aan de ene kant openstaan

voor nieuwe normen van andere mensen in de buurt. En aan de andere kant normen van de buurt opleggen aan mensen (ibid: 296-300).

(17)

16

Aan de hand van de interviews ben ik gaan verkennen op welke manier 50’ers en 60’ers sociale contacten in de buurt onderhouden en welke waarde zij hechten aan die contacten. In de interviews focuste ik daarom op de volgende vier onderwerpen:

1. Het onderhouden van relaties in de buurt. 2. Hulp krijgen en geven in en rondom het huis. 3. Omgang met privacy.

4. Omgang met overlast.

Het werk van Kusenbach en dat van Lupi, wat betreft de sociale binding van bewoners, vullen elkaar aan. Daar waar Lupi sociale binding als een indicatie ziet voor territoriale binding laat Kusenbach zien wat lokale interactie kan inhouden. Kusenbach kijkt naar de soorten normen die er te vinden zijn in de buurt. Die geven een indicatie van de hechtheid en de functie van het sociaal contact (ibid.: 301). Beide theorieën hebben mij geholpen om sociaal contact in de buurt in het interview te verwerken en te analyseren. Kan er worden gesproken van gemeenschap in de buurt en, zo ja hoe ziet die gemeenschap er dan uit?

Analyse strategie

Naast het onderwerp ‘contact met de buren’ had ik nog een aantal onderwerpen toegevoegd aan de interviewleidraad. Ik begon allereerst met een aantal vragen over de gezinssamenstelling, leeftijd, soort werk en de woonomstandigheden (huur/koop, soort huis). Aangezien een groot aandeel van dit onderzoek is gewijd aan het belang van ‘plaats’ heb ik bij veel van de vragen die specifiek over het wonen op IJburg gaan ook tegelijk gevraagd naar de ervaring in de vorige woonomgeving. Dit had als voordeel dat ik antwoorden kon schatten op waarde en ook op consistentie. Als de ervaring op IJburg verschilde van de vorige woonplaats kon ik daarop doorvragen. Om zo te vernemen van de 50’ers en 60’ers wat er in de buurt was veranderd. De invloed van hun minderheidssituatie op IJburg werd door de antwoorden van de bewoners ook belicht. In de latere analyse werd ook duidelijk dat de bewoners veel vertelden over hun eigen levensloop in relatie tot de buurten waar zij woonden. Dit had ik als de gemeenschappelijke levenservaringen van de 50’ers en 60’ers getypeerd zoals Fingerman et al. dat zou doen (2004).

Een ander relevant onderwerp voor het onderzoek was het sociale contact dat de bewoners buiten de buurt onderhielden. Ik vroeg hiernaar om een completer beeld te krijgen van het sociale netwerk van de bewoners. Aanvankelijk was dit meer ter controle. In veel van de eerder besproken onderzoeken werden contacten buiten de buurt genoemd als factor waarmee rekening moest worden gehouden. Bij de latere analyse van de data is deze vraag een stuk belangrijker gebleken dan

(18)

17

ik in eerste instantie had verwacht . De antwoorden op deze vraag gaven deels aan waar het ‘sociale zwaartepunt’ van het sociale netwerk lag, binnen of buiten de buurt.

De interviews heb ik uitgerwerkt. Hierbij ben ik eerst heel specifiek en later meer algemeen te werk gegaan (Bryman 2008: 455). Ik ben uiteindelijk van transcriptie methode veranderd omdat ik merkte dat het proces veel tijd in beslag nam. Eventuele methodologische kritiek hierop zou kunnen zijn dat de controleerbaarheid en een deel van de context van de gesprekken weg is gevallen. Dat nadeel vond ik niet ernstig genoeg. De interviews en het onderwerp van deze scriptie halen weinig voordeel uit een dergelijke transcriptie methode. Als dit onderzoek een meer etnografisch of linguïstisch karakter zou hebben dan was een dergelijke manier van transcriberen bruikbaarder geweest (Bryman 2008: 494-496). In plaats van kijken naar hoe mensen zich gedragen en hoe zij iets zeggen ben ik geïnteresseerd in wat zij zeggen en hoe zij over hun buurt praten.

Via het programma Atlas.TI ben ik de transcripten gaan doorlezen. Eerst ben ik globaal de vragen uit mijn leidraad en de antwoorden gaan groeperen. Daarna ben ik de antwoorden stuk voor stuk gaan doorlezen om te kijken of zij vergelijkbaar waren. Voornamelijk bij het hoofdstuk ‘Wij en Zij’ heeft dit geholpen om het ‘verhaal’ van de 50’ers en 60’ers te vertellen. Als volgende analyse strategie ben ik terug gegaan naar de categorieën van Kusenbach (2006). De interactie tussen 50’ers en 60’ers onderling en met hun buren heb ik ingedeeld in die categorieën. Dit is gebruikt om het hoofdstuk ‘Straatgemeenschappen’ te schrijven. Voor het hoofdstuk ‘Twee Oriëntaties’ heb ik mij gefocust op de antwoorden die ik kreeg van de bewoners wat betreft het zwaartepunt van hun sociale netwerk.

Er is een tabel bijgevoegd om extra informatie te verchaffen over de resultaten (tabel 1). De data is afkomstig uit de al eerder genoemde enquêtes. Deze zijn afgenomen in 2013 en 2014 op IJburg door sociologie studenten van de UvA. Van beide jaren is de data samengevoegd.

Kenmerken van de derde levensfase

De 50’ers en 60’ers die ik heb gesproken waren erg verschillend maar deelden vanwege hun leeftijd toch gemeenschappelijke kenmerken. De kenmerken die er te vinden waren kunnen worden ingedeeld in zaken als gezinssamenstelling, levensfase effecten, generatieverschillen en activiteiten. Deze kenmerken spreken voor zich maar zijn belangrijk omdat ze meer duidelijkheid geven over de disposities van de bewoners die ik heb gesproken. In het volgende hoofdstuk behandel ik uitgebreid de disposities door te kijken hoe 50’ers en 60’ers over hun buren en buurt praten. Deze alinea kan als een inleiding worden gezien van het volgende hoofdstuk.

(19)

18

Als we kijken naar de gezinssamenstelling dan wordt de derde levensfase gekenmerkt door een gezin dat kleiner wordt indien er kinderen in het spel zijn. Kinderen die nog net thuis of al op zichzelf wonen. En vaak zijn ze al druk met hun eigen leven “We hebben 2 kinderen die studeren. Een daarvan

zit nu in Barcelona en heeft uitwisseling gedaan in China en stage in Londen. De jongste zit nu in Denemarken en straks stage in Amerika.” (Mevrouw van den Ende, 60 jaar). De rol die binnen de

familie wordt aangenomen is eigenlijk een tussenperiode. Het is een periode tussen het jonge (actieve) ouderschap en grootouderschap. Fingerman et al. kenmerkt deze periode als de tijd waarin ouders levensadvies geven aan hun kinderen rondom werk, relatie en studie (2004:137).

Tijdens het interview vertelde mevrouw Meent over haar deelname aan een leesclub

waarvan de leden net iets ouder waren dan zij. Het geeft een goede typering van de derde levensfase

“[De andere leden van de leesclub waren] nog iets ouder en ze waren allemaal met hun kleinkinderen bezig en een soort leven…, ja ik had die stap nog niet gezet van een echte gepensioneerde die alleen nog maar leuke dingen doet en voor de kleinkinderen zorgt. Ik wordt nu 60 dit jaar dus dan ben je eigenlijk nog te betrokken bij alles. En om nou helemaal alleen maar achterover te gaan zitten […].”

Van de 50’ers en 60’ers die ik heb geïnterviewd werkten er 4, waren er 5 werkloos, en 4

gepensioneerd. De meerderheid doet niet (meer) mee aan het arbeidsproces. Deze verhouding is niet ongewoon bij deze leeftijdsgroep, een deel van de groep is al over de pensioensleeftijd heen of zijn al met vervroegd pensioen gegaan. Dit betekent echter niet dat er niets wordt ondernomen.

“Ik ben feitelijk werkloos op het moment. Ik ben sociaal pedagogisch medewerker en pedagoog, ik ben van alles geweest. Mijn contract was afgelopen en heb nooit meer werk kunnen vinden. Maar ik doe wel eens klusjes als marktonderzoeker, ik pas wel eens op en doe vrijwilligerswerk. Dus wel druk druk druk” (Mevrouw Beurre, 56 jaar)

(20)

19

Wij en zij

Inleidende cijfers

Allereerst is het goed om te weten hoe groot is de groep 50’ers en 60’ers nu op IJburg? Enkele recentelijke gegevens van IJburg, gepubliceerd door het Amsterdamse gemeentelijke

onderzoeksbureau OIS, laten de volgende aantallen zien. Er woonde op 1 januari 2015 in totaal 21,981 mensen op IJburg. Daarvan zijn er 2,663 met een leeftijd tussen 50 en 69, dat is net iets meer dan 12% van de bevolking op IJburg (er waren geen losse gegevens over 70-jarigen). De grootste groep op IJburg heeft een leeftijd tussen 0-18, dat zijn 7,611 bewoners. Zij maken ongeveer 35% uit van de bevolking. De leeftijd 4-12 is 20% van de totale bevolking. Ruim een derde van de bewoners van IJburg is niet volwassen en een vijfde zijn jonge kinderen. Er is een grote concentratie jonge gezinnen met kinderen te vinden op IJburg. Het is een bekend fenomeen dat woonwijken ‘jong geluk’ aantrekken (Duyvendak en Hurenkamp 2004: 120). 50’ers en 60’ers zijn net iets meer dan een tiende deel van de totale bevolking.

In de interviews spreken de bewoners voor een deel over zichzelf ten opzichte van de rest van IJburg. Vaak kwamen er kenmerken ter sprake die zij zien bij de andere leeftijdsgroepen. Wat ik hier heb opgeschreven is hoe 50’ers en 60’ers praten over de jonge kinderen, hun ouders en de indrukken die zij hebben ten opzichte van IJburg en die groepen. Zodoende wil ik inzichtelijk maken hoe de 50’ers en 60’ers wonen in een buurt waar zij ouder zijn dan de rest van de buurt . Tevens probeer ik hiermee de culturele binding met IJburg te illustreren van de 50’ers en 60’ers.

Jonge ouders en hun kinderen

Uit de interviews is naar voren gekomen dat de grote hoeveelheid ouders en kinderen van invloed is op hoe 50’ers en 60’ers wonen op IJburg. Bij de meeste geïnterviewde bewoners waren de kinderen al het huis uit. Maar door het wonen op IJburg kunnen ze weer geconfronteerd worden met de moeilijkheden van het opvoeden van jonge kinderen. Vooral omdat het niet de eigen kinderen zijn, is het soms lastig om zaken uit te leggen aan kinderen of om grenzen aan te geven. Zo is er meneer Perry die, wanneer hij in zijn tuin zit, vaak wordt aangesproken door spelende kinderen. Dat gebeurt vaak omdat rond de tuinen geen hekken mogen worden geplaatst van de gemeente “Kijk kinderen

komen heel vaak bij mij als ik hier alleen zit en zij zitten te spelen. Meestal komen ze bij me zitten en gaan met me praten, er is zelfs een meisje bij die wil iedere keer op schoot en ik zeg dan meisje dat doen we niet want dan denken ze die ouwe blinde is een ouwe pedofiel haha. Ja dan moet ik weer uitleggen wat een pedofiel is en, uhh ja ik weet niet of de ouders dat weten, maar ik heb dat toch maar gedaan. Maar ze begrijpt het […] dat kan gewoon niet”. Wat blijkt uit het voorbeeld van

(21)

20

het kind. Het lijkt alsof hij vindt dat de ouders dat eigenlijk aan het kind hadden moeten uitleggen. Hier neemt hij dus een opvoedkundige rol aan in de buurt maar wordt gehinderd door het feit dat het niet zijn eigen kinderen zijn.

Een ander voorbeeld over het opvoeden van kinderen wordt gegeven door mevrouw Meent. In de binnentuin van haar blok spelen kinderen op een betonen dek waaronder een parkeergarage ligt. Vanwege dit betonnen dek ontstaat er veel geluidsoverlast wanneer kinderen hierop spelen “[…]

geluidsoverlast is een probleem maar heeft meer te maken met de architectuur dan dat het gaat om mensen die hun kinderen totaal los laten. Hoewel ik soms denk, maarja ik ben van een andere generatie, maar dat ze de kinderen wel iets beter onder de duim mogen houden haha.” En in een

ander citaat “[…] zomers als ik alle ramen en deuren open heb staan en alle kindertjes, want die zijn

dus allemaal onder de vier zo’n beetje, die dan een hels kabaal maken dat ik denk van waarom ben ik hier in godsnaam gaan wonen”. Later in het gesprek geeft mevrouw Meent wel aan dat er over de

overlast te praten is en dat zij en de ouders op die manier de overlast oplossen. Dit soort voorvallen met kinderen gebeuren alleen bij de 50’ers en 60’ers die in rijtjeshuizen wonen en vaak wanneer er sprake is van een gemeenschappelijke tuin. Bij andere bewoners die juist in flats of

appartementencomplexen wonen bestond dit fenomeen niet of in mindere mate. Niemand van de bewoners die ik heb gesproken gaf aan dat zij overlast hadden van spelende kinderen terwijl zij thuis waren. Dit kan komen doordat zij spelende kinderen minder ervaren als overlast. Een andere

verklaring is misschien dat zij daarnaast ook minder directe interactie hebben met de kinderen vanwege hun type woning.

Ochtendspits

De jonge ouders van IJburg worden omschreven als druk, hoog-opgeleid, open-minded maar toch ook afstandelijk. Sommige bewoners verschilden vroeger niet veel van de jonge ouders en

herinneren zich ook de drukke tijden “Ik had destijds een hele drukke baan, […]. En dan kom je thuis

vanuit de trein op centraal enorme drukte en dan de grachten over richting huis ja en dan is iedereen geïrriteerd weet je wel” (Mevrouw van den Ende). Woon-werkverkeer in de ochtenden, druk met

werk en kinderen, dat wordt vaak genoemd wanneer het over de jonge ouders gaat

“Hier is ‘t ’s ochtends altijd crisis want dan zie je alle papa’s en mama’s met de kleine

kinderen naar school racen om vervolgens naar hun werk te gaan” (Meneer Verbruggen)

(22)

21

“Ik vind het heel leuk om met jongeren contact te hebben maar die hebben verder niet zo heel grote boodschap aan mij hahaha. Die zijn druk met hun werk en met hun kinderen”

(Mevrouw Roorde)

“Al een paar jaar wordt er niet meer gezanikt dat je hier even ’s morgens in de file staat om

van het eiland af te komen. We hebben nu de achteruitgang [het eiland af]” (Meneer Knap)

Tabel 1. Werkplek van alle IJburgers in enquête

Tabel 1 geeft aan dat er veel mensen niet op IJburg zelf werken. Ruim 80% van de ondervraagden gaven dit aan. Dit houdt in dat de meeste mensen, afgezien van mensen die ’s nachts werken, dus overdag op hun werk zijn en in de ochtend

meedoen aan het woon-werkverkeer.

Bron: enquête 2013 en 2014 IJburg

Generatie verschillen

Mevrouw Lagerveen heeft het tijdens het interview over burenborrels die zij wel eens bijwoont op IJburg. Daar kwamen ook jongere buurtbewoners op af maar ook daar ervaart zij hen als afstandelijk. “Die willen toch om de een of andere reden anoniem blijven”. Wanneer ik haar vroeg hoe ze de groep zou omschrijven vertelde ze “ML1: umm zij zitten ook in een andere levensfase. VS: een andere

levensfase? ML: Ja jong dynamisch, druk, minder…, of ja nou vriendelijk hoor maar niet contact gericht.”. Ook andere bewoners betrekken dit in hun omschrijving van de jonge ouders maar de

sociale huurders spreken met een negatievere bewoording over de groep. “[…] mensen zijn ook

afstandelijker, ja dat denk ik dan. Op deze plek niet hoor maar de mensen met ja die mensen die koopwoningen hebben en die denken dat ze wat meer zijn dan uhh, snap je wat ik bedoel?”. Terwijl

we het hebben over de jonge gezinnen ervaart mevrouw Huissing net als mevrouw Lagerveen een afstandelijke houding. Daarnaast betrekt zij het feit erbij dat het huizenbezitters zijn. Ook meneer Perry heeft een negatieve mening over huizenbezitters en ziet een afstandelijke houding. “Er zijn er

1 Afkortingen gebruikt om gespreksdeelnemers aan te geven

Werkplek Respondenten

N %

Vanuit huis 75 15

Elders IJburg 14 3

Elders Amsterdam 234 47

Elders regio Amsterdam 44 9

Elders 59 12

Wisselende locaties 68 14

(23)

22

echt wel een heleboel mensen ook op IJburg die stikken van de arrogantie en waarom weten we niet. Hier valt het wel mee, maar neem nou het blok ernaast daar zijn er heel veel. Die sterven van de kapsones zo moet je het zien, die zullen je heus geen gedag zeggen al lopen ze 25 keer langs. Dat doen ze gewoon niet.”. Arrogantie is iets wat ook mevrouw Gamsa ziet op IJburg “je hebt wel van die gezinnen die een beetje uit de hoogte doen”.

Buren van dezelfde generatie

In verschillende gesprekken met de bewoners kwam naar voren dat zij meer contact onderhielden met buren van dezelfde leeftijd. Dit contact is over het algemeen hechter dan met andere buren. Mevrouw Meent en haar man hebben bijvoorbeeld het beste contact met een ander stel dat ook geen kinderen thuis heeft wonen. “We hebben het geluk dat de buren daar in het hoekhuis , ook

vijftig plussers, en dat zijn ontzettend leuke mensen. Daar hebben wij ook wel veel contact mee, niet in de zin dat we bij elkaar de deur plat lopen maar wel samen hebben gegeten en samen op het bankje voor zitten”. En ook mevrouw Van den Ende geeft expliciet aan dat leeftijd onderdeel is van

een ‘klik’ hebben met je buren. “Er [zijn] altijd mensen met wie het klikt en mensen waarmee het

minder klikt. Hier heb ik in het blok niemand waarvan ik dacht daar wil ik niks mee. Maar er zijn wel mensen waarmee je hebt YES dit is leuk. We hebben een stel verderop […] ook van onze leeftijd zal ik maar zeggen, en daarmee klikt het”.

Naast leeftijd wordt er ook vaak gesproken over kinderen, en dan vooral dat de kinderen niet meer thuis wonen bij de 50’ers en 60’ers. Over de jonge ouders in haar blok vertelde mevrouw Meent het volgende “We begroeten elkaar altijd op straat en soms maken we achter een praatje. Ik

merk zelf, omdat ik in zo’n andere levensfase ben, dat ik niet veel aansluiting heb. Ze zijn namelijk met die kinderen bezig en al die gesprekken gáán over die kinderen. Dan denk ik ja dat heb ik vijfentwintig jaar geleden allemaal al gehad dat hoef ik niet meer haha”. In de vorige alinea was te

lezen dat 50’ers en 60’ers de jonge ouders als afstandelijk ervaren en niet contact gericht. Aan de hand van deze quote is te zien dat hetzelfde proces ook de andere kant op kan werken. Ook

mevrouw Van den Ende zegt dat kinderen van invloed zijn op het wel of niet een klik hebben “Er was

nog een stel daar en daar klikte het op zich ook mee maar dat was niet ‘bevriend’. Ja ik bedoel je groet elkaar en je kent elkaar maar zij zijn jonger en hebben dus kleine kinderen en dan merk je toch, ja dat is dan toch weer anders”.

(24)

23

Het IJburg-plaatje

Tijdens de interviews heb ik gevraagd naar typeringen van IJburg en de mensen die er wonen. Antwoorden die ik kreeg, gingen veel over de uitstraling die IJburg had. En waren goed te koppelen aan eerdere typeringen over de kinderen en de ouders. De eerder genoemde culturele binding, zoals gebruikt door Lupi et al. (2007), houdt hier verband mee. De culturele binding bestond uit twee factoren, de mensen die er wonen en het beeld dat de bewoners zelf uitdragen. In de vorige alinea’s is behandeld hoe de bewoners over de jonge gezinnen van IJburg praten (de eerste factor). Nu zal ik delen uit de interviews behandelen waarin de bewoners het imago van IJburg typeren (de tweede factor). Dit geeft een idee van wat de 50’ers en 60’ers belangrijk vinden aan hun woonplaats.Waar zijn zij trots op?

Ondanks de eerder genoemde verschillen tussen de groepen op IJburg hoorde ik ook vaak juist heel positieve geluiden. Meestal spraken de bewoners in dat soort gevallen over IJburg als geheel en de aantrekkingskracht van de groepen die er woonden in vergelijking met hun vorige woonplaats of andere buurten. “Je hebt ook Buitenveldert en dat hebben we ook nog overwogen maar daar vond ik

de gemiddelde bevolking te oud. Ik vond het juist wel leuk als er meer jonge mensen zijn” (mevrouw

Meent over haar keuze om op IJburg te wonen). Mevrouw Lagerveen vertelde ook dat ze juist voor IJburg had gekozen vanwege de mentaliteit die er heerste. Hier kon zij wonen met haar vrouw zonder dat er achter haar rug om werd ‘gesmoesd’ “[In andere buurten heerst] een benauwde

mentaliteit. Hier zie je dat niet want hier zijn veel jonge mensen die zijn heel anders. Een andere mentaliteit, veel vrijer en ruimhartiger en dus dat is heel prettig”. De jonge gezinnen hebben dus een

zekere aantrekkingskracht vanwege een open karakter. IJburg wordt daardoor als een

aantrekkelijkere woonomgeving gezien dan andere wijken. Meneer Verbruggen woonde voor IJburg in een dorpse omgeving “Het type mensen wat hier woont dat zijn toch meer, als je het zo mag

zeggen, meer de stedelingen, een beetje… [mijn vorige woonplaats] is een stad maar het is gewoon een klein dorp ook qua mensen die je kent en dergelijke […] de sociale controle daar is voor mijn gevoel vele malen groter dan hier.” Hij ziet het open karakter van IJburg als typisch fenomeen van de

stad. De eerder genoemde afstandelijke houding kan een overeenkomst hebben met dit open karakter en de kleine sociale controle. Alle sociale huurders die ik heb geïnterviewd spreken juist over een dorp of dorpsgevoel wanneer het gesprek over IJburg en de mensen die er wonen ging.

“Weet je ik heb hier een dorpsgevoel het is ook kindvriendelijk. Ook al heb ik geen jonge

(25)

24

met kinderen dus dat vind ik echt leuk. En het mooie van al die jonge gezinnen is na de winter dan zie je ook veel opgezette buikjes komen, en dat is heel leuk. Het is een buurt waar

iedereen die er komt wonen zwanger zal raken, zo zie ik het” (Mevrouw Gamsa noemt

kindvriendelijk vaak tijdens het interview en brengt het hier in verband met een dorpsgevoel)

“VS: Hoe zou u het buurtleven hier typeren? MH: Ja net een dorp eigenlijk, ja ik vind het wel

een dorp VS: En dat is anders dan in oost? MH: Ja hier kent iedereen elkaar veel meer denk ik”

(Mevrouw Hendel noemt het dorpsleven in verband met een vervlochten groep mensen)

“Ja dat is het verschil met vroeger, iedereen kende je vroeger. En nu, naja dat heb ik nog steeds hoor ik ben heel veel buiten en ik ken heel veel mensen. Nu is het een stad geworden hé een heel groot dorp zo moet je het zien” (Meneer Perry over het verschil tussen de eerste

jaren van IJburg en nu, hij ziet IJburg nog steeds als dorp maar herkent meer stedelijke kenmerken)

“MH: Sommigen zijn met kinderen en sommigen zijn oud en anderen weer ziek. I: Oke dus een beetje door elkaar? MH: Ja gehandicapten heb je ook. Dus echt een mix een klein dorp zeg maar, daar woont ook van alles” (Mevrouw Huissing typeert haar eigen flat als een klein dorp

en brengt er diversiteit in de bewoners mee in verband)

Uit de interviews komt een beeld naar voren dat sociale huurders hun buurt eerder een

dorpskarakter geven terwijl huizenbezitters eerder woorden als stedelingen, ruimhartig, vrij en jong gebruiken. Een mogelijke verklaring is dat het omschrijven van de woonervaring op IJburg als een dorpsgevoel meer bij the narrative of the self van sociale huurders past (Lupi et al. 2007: 18). Maar alle huurders typeren ‘dorps’ op verschillende manieren. Bij de huizenbezitters die ik heb gesproken, loopt het narratief meer uiteen. Niemand van de huizenbezitters noemt een ‘dorps’ karakter als onderdeel van hun woonomgeving. De culturele binding bij de sociale huurders was opvallend, in vergelijking met de andere bewoners, maar tegenstrijdig met data uit de enquêtes. Toch heb ik ervoor gekozen om het te vermelden, zie daarvoor eindnoot 2.

(26)

25

Rust & Natuur

Zowel sociale huurders als huizenbezitters noemen ook andere kanten van IJburg naast de sociale aspecten. De natuur, de ruimte en de rust worden vaak genoemd als kenmerken van IJburg. Tijdens de gesprekken kreeg ik het idee dat die ruimtelijke kenmerken de kwaliteiten waren waar de meeste bewoners trots op waren.

“Nou we zijn hier is een keer gaan kijken en mijn vrouw wilde hier zo graag wonen met een strand voor de deur en ja als we deze woning zouden kunnen krijgen dan wilden we dat wel. De oude buurt dat was natuurlijk wel gezellig maar ik ben gek met de natuur” (Meneer Perry)

“Ja het vrij rustig, een hele stille buurt en dat vind ik wel prettig. Dat was ook één van de

redenen waarom we hebben besloten om niet in de binnenstad te gaan wonen, omdat het hier stukken rustiger is” (Meneer Laren)

“Ja nou je voelt [in de binnenstad] hectiek, je voelt dat in de atmosfeer. En als je hier.., ik ga nog steeds met de trein en dan stap ik uit in Diemen en dan de Nesciobrug over [en dan weer] de brug over het Amsterdamrijnkanaal en de eilanden op. En ja dan is het pppffffff… dan is het echt zo’n uh ja een vakantie eiland al dat water, met name in de zomer” (Mevrouw van

den Ende)

De enige die niet gelijk positief reageerde op de rust op IJburg was meneer Verbruggen. Hij gaf aan dat hij van plan was om samen met zijn vriendin uiteindelijk naar het centrum te verhuizen.

Daarnaast woonde hij ook het kortst van iedereen op IJburg. Dit zijn mogelijke verklaringen waarom meneer Verbruggen negatiever reageert dan andere bewoners op de rustige omgeving. “Ja ik wilde

sowieso altijd al naar Amsterdam toe en zij ook. We willen ook in de toekomst nog verder naar het centrum toe, dat is wel de planning. Dit is veel meer een slaapstad, IJburg”. Meneer Verbruggen geeft

aan dat IJburg een ‘slaapstad’ is en ziet Amsterdam juist als het tegenovergestelde. Er waren ook andere bewoners die aangaven gebruik te maken van de nabijheid van Amsterdam om bijvoorbeeld culturele evenementen te bezoeken of om uitstapjes te maken . Het verschil met Meneer

Verbruggen is dat die bewoners zijn gaan wonen op IJburg met de mogelijkheid in het achterhoofd om af en toe naar Amsterdam te reizen.

(27)

26

Straatgemeenschappen

Sociale binding a la Kusenbach

Tijdens het onderzoek heb ik ook veel gevraagd naar direct burencontact. Hiermee doelde ik op sociaal contact dat er bestond tussen de bewoners en hun directe buren of hun buren in de straat. Voor een deel kan hiermee de sociale binding met IJburg worden geïllustreerd (wie kent wie en hoe ziet het contact eruit?). En voor een deel wordt de politieke binding verduidelijk (doordat buren elkaar berispen op hun gedrag bijvoorbeeld). Zoals in de methoden al is besproken heb ik mij gefocust op de Kusenbach categorieën: friendly recognition, parochial helpfulness, proactive

intervention, embracing and resisting diversity. Die zal ik nu één voor één uitwerken aan de hand van wat de bewoners hebben verteld over de vier onderwerpen die zijn bevraagd (het onderhouden van relaties in de buurt, hulp krijgen en geven in en rondom het huis, omgang met privacy, omgang met overlast).

Weten wie je buren zijn

Friendly recognition, het begroeten en begroet worden in de buurt. Volgens Kusenbach is de buurt een aparte ‘ruimte’ waarin buurtbewoners elkaar anders behandelen dan in andere ‘ruimtes’. Buren hebben als het ware een streepje voor op ‘vreemden’ (Kusenbach 2006: 289). Maar wie kunnen als buren worden gezien en wie niet? En als je elkaar groet waar liggen dan de grenzen (wat kunnen buren aan elkaar vragen en wat niet)?

In de galerij, de lift en op straat

Om de vraag te beantwoorden wie er als buren worden gezien door de bewoners heb ik gekeken naar de antwoorden die zij gaven als zij over buren spraken. Ik heb dus niet direct gevraagd naar wie zij nog net wel of net niet als buren categoriseren. In plaats daarvan heb ik de definiëring overgelaten aan de bewoners zelf. Tijdens de interviews is er gevraagd naar het contact in de buurt en het

contact met directe buren. Aan de hand van de antwoorden die ik kreeg kwam het volgende beeld naar voren.

Bewoners die huizenbezitter zijn en het over de VVE hebben, zien de andere leden steevast als buren. De VVE biedt daarnaast ook een mogelijkheid om de buren te leren kennen.

“VS: oke en het contact met de buren zelf? ML: ja dat is prima. VS: Ja? En dat zijn dan de directe buren? ML: ja de directe buren maar ook omdat we een VVE hebben zijn we ook in contact met elkaar. En we hebben ook af en toe wel een borrel met elkaar.” (Meneer Laren)

(28)

27

“MM: We hebben toen we hier net zaten, toen was het een hele koude winter een jaar geleden, toen hebben een keer buiten een soort borreltje gehouden om met elkaar kennis te maken . We hadden een vuurkorf want het was wel heel koud, een zaterdagmiddag haha. VS: en dat deden jullie gewoon zelf? MM: ja eigen initiatief, en verder

krijg je ook contact omdat je een VVE hebt” (Mevrouw Meent)

Meneer Knap is zelf actief als penningmeester bij zijn VVE en uit hoofde van die functie leert hij veel buren kennen. Wat opvalt, is dat meneer Knap wel een verschil maakt tussen zijn buren die op de eigen verdieping en daaronder wonen en de rest van het complex die hij kent via de VVE “Wij wonen

op een flat en tegenover ons ook een stel en op de verdieping daaronder zijn 2 woningen en dat zijn de buren. We hebben sinds kort een nieuwe buurman en die is keurig op bezoek geweest en we hebben keurig kennis gemaakt. Dus dat loopt. En dan hebben we een groot deel van de 16 appartementen, en het grootste deel kent elkaar. Over de loop van de jaren ben ik er bij 8 binnen geweest en de andere niet. En ik denk dat er ook bewoners zijn die minder bij elkaar over de vloer zijn geweest maar in mijn betrokkenheid bij de VVE kom ik nog wel eens ergens.”

Andere manieren waarop er over buurtbewoners als buren wordt gesproken, is door te verwijzen naar de plekken waar de buren worden gezien. Veel van de bewoners in de flats noemen

bijvoorbeeld de lift en de trap waar een babbeltje wordt gemaakt. Mevrouw Huissing heeft

daarnaast nog een ander manier waarop zij buurtbewoners tegen komt. “MH: Ik ben veel buiten dus

ik kom buiten wel veel mensen tegen ook met de honden enzo. VS: oke maar niet in het blok? MH: nee meer in de buurt eigenlijk”. Wat betreft het contact onderhouden en elkaar groeten zijn er ook

nieuwe mogelijkheden bijgekomen. “Er is volgens mij ook een facebook-groep maar ik zit zelf niet zo

op facebook, dus ik merk daar niet zoveel van. Maar ik merk wel dat al die ouders met kleine kinderen […] die hebben wel heel intensief contact. Op een gegeven moment zei iemand ‘het lijkt hier wel de camping’ haha” (Mevrouw Meent over sociaal contact in haar blok)

Toch geven een aantal van de bewoners aan dat er wel een grens bestaat die buren niet zomaar mogen overschrijden. Burenrelaties zijn in dat opzicht speciale relaties met aparte regels en normen. Buren hebben dan wel een streepje voor op ‘vreemden’ maar buren behoren wel een gepaste afstand te bewaren.

(29)

28

“Nou wat dat betreft ben ik echt een stedeling dus ik ben niet iemand die voortdurend bij de buren naar binnen loopt en ik wil ook niet dat ze dat bij mij doen haha” (Mevrouw Meent ).

“Nee gewoon lekker buiten ik heb daar niet zo een behoefte aan dan krijg je zulke verplichtingen en dat heb ik liever niet. Dat kan ik dan toch niet altijd waar maken” (Mevrouw Huissing na de vraag of

ze wel eens wat gaat drinken met de andere hondenbezitters. Teveel contact met de buren brengt ongewenste verplichtingen met zich mee)

“Ja gewoon dat je een beetje weet wie je buur is en voor de rest moeten ze het helemaal zelf weten en hun eigen leven leiden maar een klein beetje interesse in elkaar meer niet. Iedereen in zijn waarde laten” (Mevrouw Vlier over de vraag wat een goede buur is. ). Vooral bij Mevrouw Vlier kwam naar

voren dat zij vond dat er wel een norm was dat je elkaar hoort te kennen maar dat het niet per se verder moest gaan dan dat. Mensen moesten niet anoniem bij elkaar wonen. Maar zij merkt daarbij op dat privacy belangrijk is. Mevrouw Beurre merkt hetzelfde op, alleen gaat het bij haar meer over overlast. Nu kan overlast ook op een bepaalde manier een aantasting van privacy zijn doordat je in je eigen leefruimte wordt gestoord. Tijdens het interview gaf mevrouw Beurre aan dat zij (deels) verhuisd is omdat haar vorige huis te gehorig was. Haar kinderen begonnen net te puberen en zij vreesde haar buren overlast te bezorgen “Een prettige buur… dat is veel meer dan alleen die

veiligheid maar een prettige buur is iemand die je groet en waarbij je het gevoel hebt dat iedereen wel rekening houdt met elkaar. En dat je een beetje op elkaar let ook soms als je er niet bent of het huis bijvoorbeeld. Ja met name denk ik dat als je zo dicht op elkaar zit en zo in elkaars gehoorsafstand dat je een beetje op elkaar let.”

Pakjes, vakanties, plantjes en verplichtingen

Een stap verder dan alleen elkaar begroeten wilde ik onderzoeken door te vragen naar hulp die bewoners kregen en/of gaven in en rond het huis. Dit idee werd ingegeven door de parochial helpfulness categorie van Kusenbach. Het idee dat buren elkaar helpen met kleine dingen. Bijna iedereen had wel iemand in de buurt met wie ze hadden afgesproken om tijdens vakanties op elkaars huis te passen. Het contact had een wederkerig karakter. Heel soms bleek echter dat er bewoners waren die liever hun eigen familie inschakelden om op het huis te passen. Op de vraag of zij haar buren wel eens hielp tijdens de vakanties vertelde Mevrouw Gamsa “nee want dat doen mijn

kinderen en hun kinderen voor hun. Dus in principe, kijk, als je geen kinderen hebt dan doe je een beroep. Maar bij mijn buurvrouw, dan is haar dochter in huis of haar zoon komt langs. En die andere buurvrouw ook, haar kinderen komen dan langs die hebben allemaal een auto. Net als met mijn kinderen als ik met vakantie ga. Ik vind dat gewoon gebruikelijk dat hoort gewoon zo”

(30)

29

Meneer Verbruggen had op dezelfde vraag een soortgelijk antwoord “VS: [op het huis passen gebeurt] wel echt door familie dus? MV: Ja maar dat zou ook makkelijk door de buurvrouw kunnen

hoor of de buurman dat is ook geen punt dat heb ik ook wel eens gedaan. Zo dichtbij staat dat wel”.

Meneer Verbruggen gaf aan dat hij altijd door zijn kinderen en andere familie wordt geholpen tijdens vakanties. Nadat ik daarop doorvroeg gaf hij later aan dat hij eventueel ook wel de buren in zou kunnen schakelen en ook zelf graag zou willen helpen. In de praktijk is het echter zo dat zijn familie als eerste wordt ingeschakeld.

Voor zowel Meneer Verbruggen als voor Mevrouw Gamsa bleek uit het interview naar voren te komen dat ze wel werden geholpen of hulp gaven aan hun buren. Die hulp had een meer sporadisch karakter of er moest om worden gevraagd . Een regelmatige vakantie afsrpaak was er niet.

“Nou als ik iets niet kan doen en ik vraag om hulp, want ze weten dat ik bepaalde dingen niet meer kan doen, dan wordt ik geholpen. Ik kan geen zware dingen dragen maar als ik naar de winkel ga en ik koop iets groots ja dat soort dingen” (Mevrouw Gamsa)

“Nou gewoon van dat iemand hulp nodig heeft, bijvoorbeeld laatst toen zat iemand te verhuizen en die zat vast en dan… nah weetje dan komen er een paar mannen die zeggen kom we pakken het even op en dan is het zo weg” (Meneer Verbruggen)

Meneer Verbruggen geeft ook aan dat hij ook graag altijd pakjes aanneemt voor zijn buren “Als er

een pakketje is en er is niemand thuis dan wordt dat met hetzelfde gemak door iedereen opgepakt en dat kan je dan overal halen. Ik bedoel net zoals wij dat aannemen voor anderen en ik ben dan vaak thuis ik ben dan de vergaarbak haha. Maar dat doe je met het grootste gemak en daar doet niemand moeilijk over”. Wat opvalt is dat meneer Verbruggen het ‘gemak’ benoemt waarmee hij zijn buren

helpt. Het helpen van buren ‘als hij het ziet’ of als een pakje aan hem wordt bezorgd noemt hij als zaken die iedereen zou doen.

Voor Mevrouw Huissing is er niet echt een grote noodzaak dat iemand op haar huis past tijdens de vakantie. Zij woont in een flat. Over de planten en de honden zei ze het volgende “Ja [de planten]

hoeven niet zoveel te hebben want dat zijn vetplanten en de honden gaan mee op vakantie. En die orchidee heeft ook niet veel water nodig dat zijn makkelijke planten”. In dat opzicht is vakantie geen

moment voor mevrouw Huissing waarop zij noodgedwongen een beroep hoeft te doen op buren of familie. Aan de ene kant is zij zo zelfstandiger maar aan de andere kant vormt vakantie ook geen aanleiding om met de buren in contact te komen. Door het overgrote deel van de bewoners werd er echter wel dankbaar gebruik gemaakt van burencontacten om met een gerust hart op vakantie te gaan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die mensen zullen deels op een andere plek in de instelling werk kunnen krijgen, maar dat geldt niet voor iedereen. Personeel dat bij de bbl­opleidingen betrokken is, heeft

Uit bovenstaande volgt dat deze vakken momenteel natuurwaarden kennen en natuurpotentie hebben en vanwege het aaneengesloten lintvormig voorkomen van de zoutplanten wil ik voor

Samen met de doelgroep zelf, hun thuismilieu, buurtvrijwilligers en andere professionele partners schept het jongerenwerk een stimulerende pedagogische omgeving, waarin

Bij deze brief ontvangt u een lijst met vragen die belangrijk zijn voor de berekening van uw eigen bijdrage. Ook zit bij deze brief een formulier om uw contactgegevens aan ons door

Penvoerders kunnen eenmalig subsidie aanvragen voor het realiseren van aanbod voor ZZP’ers die werkzaam zijn op het gebied van binnenschoolse cultuureducatie.. Hierbij kan het

Evenals in deze eerste variant gaan we ervan uit dat ongeveer 20 procent van de populatie daad- werkelijk (per saldo) meer spaart door deze verplichting. In de eerste sub-variant

De VVD heeft een partijvorm, waar- bij een ieder zich thuis kan voelen. Het verwijt, vaak aan ons gericht, dat wij anti-godsdienstig zouden zijn, is dan ook

6 workshops: samenwerking netwerkpartners waaronder gemeente Eigen netwerk jongeren benutten voor