• No results found

De doeltreffendheid van Agressie Regulatie op Maat Ambulant bij licht verstandelijk beperkte jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De doeltreffendheid van Agressie Regulatie op Maat Ambulant bij licht verstandelijk beperkte jongeren"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“De doeltreffendheid van Agressie

Regulatie op Maat Ambulant bij licht

verstandelijk beperkte jongeren”.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Sanne Rozendaal Studentnummer: 10079211 Begeleiding: drs. E. Kornelis & dr. L.M. Hoogsteder Tweede beoordelaar: Prof. G.J.J.M Stams Datum: 24-08-2014

(2)

Inhoudsopgave Abstract……….3 Inleiding………...4 Methode……….8 Resultaten……….14 Conclusie/Discussie………..21 Literatuurlijst………24 Bijlage 1………....32 2

(3)

Samenvatting

In huidig onderzoek is de doeltreffendheid van de gedragsinterventie Agressie Regulatie op Maat (ARopMaat) onderzocht bij jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB), die in aanraking zijn gekomen of dreigen te komen met justitie in verband met een geweldsdelict. De verandering in gedrag en vaardigheden na afronding van de behandeling is onderzocht met behulp van de Reliable Change Index. Een groep jongeren met een LVB (N = 3) is vergeleken met een groep jongeren zonder een LVB (N = 3). Uit de resultaten blijkt dat alle jongeren de meeste verbeteringen laten zien in agressieregulatie-vaardigheden en copingstrategieën. De jongeren met een LVB lieten meer afname zien in recidiverisico. Desondanks is één jongere uit deze groep niet vooruitgegaan en rapporteerde hij op één variabele een significante

achteruitgang na afronding van de behandeling. Echter, de resultaten zijn niet generaliseerbaar vanwege de kleine steekproef. Huidig onderzoek geldt als een vertrekpunt voor

vervolgonderzoek.

Sleutelwoorden: gedragsinterventie, jongeren, agressie regulatie, doeltreffendheid, licht verstandelijke beperking,

Abstract

In present study, the effectiveness of the behavioral-based intervention Responsive

Aggression Regulation Therapy (Re-ART) has been examined for youth with mild intellectual disabilities (MID) that have come or are likely to come into contact with justice because of a violent offense. Changes in behavior and skills after the treatment are examined by using the Reliable Change Index. A group of adolescents with MID (N = 3) is compared with a group of adolescents without MID (N = 3). The results showed that all the adolescents improved most in aggression regulation-skills and coping strategies. The adolescents with MID showed a larger decrease in risk of recidivism. Nevertheless, one adolescent from this group showed no improvement and he reported a significant decline at one variable after treatment.

However, the results cannot be generalized because of the small sample. Current study serves as a starting point for further research.

Keywords: behavioral-based intervention, adolescents, agression regulation, effectiveness, mild intellectual disabilities

(4)

Inleiding

De raad van strafrechttoepassing en jeugdbescherming gaat ervan uit dat er bij 15 tot 25 procent van de gedetineerde jongeren sprake is van een licht verstandelijke beperking (LVB). Als dit cijfer richting de 25% gaat, dan is dit zorgwekkend te noemen, omdat in de normale populatie er slechts bij 15% van de jongeren sprake is van een LVB (Ras, Woittiez, van Kempen, & Sadiraj, 2010). Onderzoekers spreken van een oververtegenwoordiging van jeugdige delinquenten met een lage intelligentie binnen het strafrechtelijk justitieel systeem (Kroll et al., 2002; Rayner, Kelly, & Graham, 2005). Onderzoek heeft aangetoond dat delinquenten met een lagere intelligentie meer delicten plegen dan delinquenten met een hogere intelligentie (Taylor & Lindsay, 2010). Daarnaast blijkt dat jongeren met een LVB een hoger risico lopen om een delict te plegen en in aanraking te komen met justitie dan jongeren zonder een LVB (Collot d’Escury, 2007; Dekker, Koot, Van der Ende, & Verhulst, 2002). Onderzoek naar de ontwikkeling en effectiviteit van behandeling voor delinquenten met een LVB is schaars (Kaal, 2010). Ondanks de aandacht voor evidence-based behandelingen voor jeugdige delinquenten in zowel een residentiële als een ambulante setting (De Swart et al., 2012), ontbreekt het aan evidence-based interventies die specifiek zijn ontwikkeld voor jeugdigen met een LVB (Bhaumik, Gangadharan, Hiremath, & Russell, 2011; Douma, Moonen, Noordhof, & Ponsioen, 2012; Ponsioen, 2001). Dit is opmerkelijk, aangezien jongeren met een LVB minder begrip hebben van de theorie en de bedoeling van bepaalde oefeningen van een interventie, waardoor het beoogde doel van de interventie mogelijk bij hen niet wordt behaald (De Wit, Moonen, & Douma, 2012). Omdat jongeren met een LVB een substantieel deel vormen binnen de forensische doelgroep en er weinig bekend is over de werking van interventies voor jongeren met een LVB, zal in deze studie onderzoek worden gedaan naar de doeltreffendheid van de gedragsinterventie Agressie Regulatie op Maat Ambulant bij jongeren met een LVB.

In dit onderzoek wordt de definitie van een LVB, aangehouden die het Landelijk kenniscentrum LVB in Nederland hanteert. Deze stelt dat er sprake is van een licht

verstandelijke beperking indien iemand een intelligentie quotiënt (IQ) heeft tussen de 50 en 70. Ook kunnen mensen met een IQ score tussen de 70 en 85 als LVB worden

gediagnosticeerd, mits er sprake is van beperkingen in het sociaal aanpassingsvermogen (Douma et al., 2012). Er is sprake van een beperking in het sociaal aanpassingsvermogen indien iemand tekort komt in conceptuele vaardigheden, sociale vaardigheden en praktische vaardigheden en niet voldoet aan datgene wat op basis van zijn leeftijd verwacht wordt (Douma et al., 2012). Aangezien ARopMaat bedoeld is voor jongens en meisjes met een IQ

(5)

score boven de 70 (Hoogsteder, 2009), is de kans aanwezig dat bij de jongeren die ARopMaat krijgen aangeboden, er tevens sprake is van een LVB.

Agressie Regulatie op Maat Ambulant (ARopMaat) is een gedragsinterventie, die binnen een ambulante setting wordt aangeboden en gericht is op jongeren die in aanraking zijn gekomen of dreigen te komen met justitie in verband met een geweldsdelict. Deze interventie is bedoeld voor jongens en meisjes waarbij er sprake is van ernstige

agressieproblematiek en een matig tot hoog risico op recidive (Hoogsteder, 2009). Het voornaamste doel van de behandeling is het agressieve en gewelddadige gedrag te verminderen en het risico op geweldsrecidive te doen verkleinen (Hoogsteder, 2009). Uit recent onderzoek is gebleken dat ARopMaat binnen een intramurale setting veelbelovend is (Hoogsteder, Wissink, Stams, Van Horn & Hendriks 2014ª). Bovendien is ARopMaat Ambulant door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie erkend (Hoogsteder et al., 2014 ª). Dit betekent dat de interventie goed onderbouwd is met een wetenschappelijke theorie waarmee aannemelijk is gemaakt dat agressieproblemen daadwerkelijk verminderen.

ARopMaat is gebaseerd op de theorie van de cognitieve gedragstherapie (CGT). Tal van onderzoeken hebben bewezen dat jongeren met agressieproblemen gebaat zijn bij een interventie die gebaseerd is op de CGT (De Swart et al., 2012; Hoogsteder et al., 2014ᵇ; Landenberger & Lipsey, 2005; Özabaci, 2011). Een ander belangrijk, theoretisch

uitgangspunt betreft het Risk-Need-Responsivity Model (RNR-model). Het RNR-model behoort tot de ‘What Works’ beginselen (Van der Laan, Slotboom, & Stams, 2010). Het RNR-model bevat drie principes. Het eerste betreft het risicobeginsel. Dit beschrijft dat het van belang is om de duur en intensiteit van de interventie aan te passen aan het risico op recidive van de jongere. Het tweede betreft het behoeftebeginsel. Dit beginsel beschrijft het belang om de interventie te richten op de criminogene factoren oftewel de veranderbare factoren die samenhangen met het delict-gedrag. Het derde beginsel krijgt binnen ARopMaat extra de aandacht en betreft het responsiviteitsbeginsel. Dit beginsel stelt dat binnen de interventie aandacht moet zijn voor de persoonlijke kenmerken van de jongere, zoals leeftijd, motivatie en diens sociale en cognitieve vaardigheden, aldus Hoogsteder (2009).

Strafrechtelijke interventies die afgestemd zijn op deze beginselen blijken daadwerkelijk de recidive van jeugdige delinquenten te doen verminderen (Andrews & Bonta, 2010).

Uit een studie van Asscher, Van der Put en Stams (2012) is gebleken, dat jeugdige delinquenten met een LVB meer agressie problemen ervaren dan jeugdige delinquenten zonder een LVB. Bovendien plegen ze vaker een geweldsdelict dat gericht is op andere personen. Deze bevindingen zijn in lijn met een studie van Hodgins (1992) en een studie van

(6)

Novaco en Taylor (2004). In deze studies wordt geconcludeerd dat personen met een

verstandelijke beperking een verhoogd risico lopen om een geweldsdelict te plegen (Asscher, Van der Put, & Stams, 2012; Hodgins, 1992; Novaco & Taylor, 2004).

Een verklaring voor agressieproblemen bij jongeren met een LVB kan gevonden worden in een tekort aan executieve functies. Studies hebben aangetoond dat agressie

samenhangt met lage prestaties op taken die een beroep doen op het executief functioneren bij zowel kinderen, jongeren als volwassenen (Danielsson, Henry, Rohnberg, & Nilsson, 2010; Hoaken, Shaughnessy, & Pihl, 2003; Raaijmakers et al, 2008). Executieve functies zijn cognitieve vaardigheden die gebruikt worden bij het plannen en controleren van gedrag, richten van de aandacht, onderdrukken van impulsen en het reguleren van emoties(Barkley, 1997). Jongeren met een LVB hebben een beperkte aandachtspanne (Collot d’Escury, Ebbekink, & Schijven, 2009) hebben meer moeite met organiseren en plannen (Van der Molen, Van Luit, Jongmans, & Van der Molen, 2007) en hebben meer problemen met het remmen en onderdrukken van gedrag (van der Molen, 2009). Deze problemen komen vooral tot uiting als jongeren met een LVB deze vaardigheden tegelijkertijd moeten inzetten om complexe taken op te lossen. Met deze complexe taken hebben ze in hun dagelijks leven vaak te maken (Collot d’Escury, 2007).

Een andere verklaring voor agressieproblemen bij jongeren met een LVB kan gevonden worden in het model van de sociale informatieverwerking en het vermogen om perspectief in te nemen. In het sociaal informatieverwerkingsmodel van Crick en Dodge (1994) worden verschillende stappen onderscheiden in het informatieverwerkingsproces. De jongere zal een gebeurtenis of gedrag interpreteren, vervolgens perspectief innemen waarna er een reactie ontstaat. Deze sociale informatieverwerking vindt plaats onder invloed van

cognitieve vertekeningen en kernovertuigingen, die al op jonge leeftijd worden gevormd en gekleurd door herinneringen en ervaringen (Crick & Dodge, 1994). Deze stappen vereisen tegelijkertijd verschillende vaardigheden, waar een jongere met een LVB, minder bedreven in is (Collot d’Escury, 2007). Bovendien zijn jongeren met een LVB geneigd sociale informatie sneller als vijandig te interpreteren en kiezen sneller voor een agressieve manier om

problemen op te lossen (Van Nieuwenhuizen, Orobio de Castro, Wijnrok, Vermeer, & Matthys, 2004). De ontwikkeling van het vermogen om perspectief in te nemen lijkt bij jongeren met een LVB vertraagd (Collot d’Escury, Barnhard, & Hartsink, 2004).

Bovenstaande verklaringen maken duidelijk dat jeugdige delinquenten met een LVB een kwetsbare groep is binnen de forensische jeugdzorg die aandacht behoeft. Het landelijke kenniscentrum LVB stelt dat een reguliere behandelvorm pas responsief is voor jongeren met

(7)

een LVB, indien deze wordt aangepast aan de kenmerken van de problematiek. Er dient aandacht te zijn voor de volgende punten; uitgebreidere diagnostiek, het afstemmen van de communicatie, het concreet maken van de oefenstof, het structureren en vereenvoudigen van de informatie, het betrekken van het netwerk en generaliseren van wat is geleerd. Tenslotte dient er aandacht te zijn voor een veilige en positieve leeromgeving (De Wit et al., 2012). Deze richtlijnen betekenen dat ook de gedragsinterventie ARopMaat hierop aangepast moet worden om de interventie even werkzaam te laten zijn voor jeugdige delinquenten met een LVB als jeugdige delinquenten zonder een LVB.

Er wordt verwacht dat ARopMaat aan de richtlijnen van het landelijk kenniscentrum LVB voldoet op basis van de volgende argumenten. Ten eerste is er bij ARopMaat extra aandacht voor het responsiviteitsbeginsel (Hoogsteder, 2014). De interventie ARopMaat wordt grotendeels individueel aangeboden. Op deze manier kan de behandelaar beter aansluiten bij de intelligentie van de jongere. Zo wordt de duur van de module bepaald door het leertempo van de jongere en de behandelaar kan rekening houden met bovenstaande aanpassingen. Omdat er keuze is uit verschillende oefeningen en huiswerkopdrachten, die verschillen in moeilijkheidsgraad, is het werkmateriaal zowel geschikt voor jongeren met een hoge intelligentie als lagere intelligentie (Hoogsteder, 2014).

Ten tweede kan het risicobeginsel binnen ARopMaat zowel worden toegepast bij jongeren zonder een LVB als met een LVB. Voorafgaande aan de interventie wordt namelijk het recidiverisico op een geweldsdelict per individu geschat met behulp van een risicotaxatie- instrument. Uit onderzoek blijkt dat een risicotaxatie-instrument zowel geschikt is voor jeugdige delinquenten met een LVB als jeugdige delinquenten zonder een LVB (Taylor & Lindsay, 2010; Van der Put, Asscher, Stams, & Moonen, 2013). Hoe hoger het risico op recidive wordt geschat hoe intensiever de behandeling aangeboden dient te worden (Hoogsteder, 2009).

Ten derde is er binnen ARopMaat voldoende ruimte om de interventie af te stemmen op de criminogene behoeften van een jongere met een LVB, die samenhangen met het agressief en/of delictgedrag. Zo heeft de behandelaar naast de verplichte modules, de keuze uit diverse optionele modules, zoals stressreductie, impulscontrole en conflicthantering. Ondanks dat Van der Put, Asscher, Stams en Moonen (2013) aantonen dat de risicofactoren van jongeren met een LVB vergelijkbaar zijn met de risicofactoren van jongeren zonder een LVB maken eerder genoemde verklaringsmodellen duidelijk dat jeugdige delinquenten met een LVB op een aantal domeinen mogelijk meer problemen ervaren. Zo blijkt dat jongeren met een LVB een groter tekort hebben aan impulscontrole (Van der Molen, 2009), sociale

(8)

vaardigheden en vaker een negatieve houding hebben (Asscher et al., 2012). Om het agressieve gedrag te verminderen dient de behandelaar met het aanbieden van de verschillende modules hier rekening mee te houden (Hoogsteder, 2009).

Ten slotte bevat ARopMaat elementen van de Cognitieve Gedrags Therapie (CGT). In Nederland ontbreekt het aan een gedegen wetenschappelijk effectonderzoek naar cognitieve gedragstherapie bij jongeren met een LVB (De Koning & Collin, 2007). Desondanks wordt CGT bij deze doelgroep wel aangeraden door verschillende wetenschappers (De Koning & Collin, 2007; Didden, 2006). Meerdere onderzoeken tonen aan dat jongeren en volwassenen met een LVB gebaat zijn bij agressie-regulatie trainingen die gebaseerd zijn op de CGT en agressieproblemen daadwerkelijk verminderen na het aanbieden van de interventie (King, Lancaster, Wynne, Nettleton, & Davis, 1999; Taylor, Novaco, Gillmer, & Thorne, 2002; Taylor, Novaco, Gillmer, Robertson, & Thorne, 2005; Wilner, Jones, Tams, & Green, 2002).

Het is van belang meer inzicht te krijgen in hoeverre de gedragsinterventie ARopMaat aansluit bij zowel jongeren met een LVB als jongeren zonder een LVB. In dit onderzoek zal daarom getracht worden een antwoord te krijgen op de volgende vraagstelling: ‘Is er een

verschil in de verandering waar te nemen na afronding van ARopMaat in agressieregulatie-vaardigheden, denkfouten, copingstrategieën, agressieve problemen en normafwijkend gedrag tussen jongeren met een LVB en jongeren zonder een LVB?’. In huidig onderzoek is

tevens aandacht voor het waarborgen van de programma-integriteit. Dit is essentieel, omdat eventuele veranderingen in het agressief gedrag pas werkelijk toe te schrijven zijn aan de interventie, indien het programma uitgevoerd wordt zoals bedoeld is door de ontwikkelaar. Daarnaast levert een goede programma-integriteit een bijdrage aan de effectiviteit van de interventie ( Hoogsteder, 2014; Landenberger & Lipsey, 2005). Omdat ARopMaat voldoende mogelijkheden heeft aan te sluiten bij de behoeften van een jongere met een LVB, wordt in het huidige onderzoek verwacht dat er geen verschil in resultaat tussen beide groepen zal worden gevonden en alle jongeren die de behandeling ARopMaat hebben gevolgd een verbetering laten zien in hun agressieregulatie-vaardigheden en copingstrategieën en een afname van denkfouten, agressieproblemen, normafwijkend gedrag en het recidiverisico.

Methode Onderzoeksgroep

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van kwantitatieve gegevens, die verzameld zijn vanuit verschillende poliklinieken van de Waag ( Amsterdam, Den Haag, Haarlem en Leiden). Omdat de beschikbare data beperkt zijn, is er gekozen voor een exploratief

(9)

onderzoek dat beschrijvend van aard is. De totale onderzoeksgroep (N = 19) bestaat uit jongeren die de behandeling ARopMaat hebben afgerond en waarbij de programma-integriteit voldoende is gewaarborgd. Vanuit deze data was er bij 5 jongeren sprake van een LVB en kon er bij 7 jongeren een LVB worden uitgesloten. Er zijn drie jongeren toegewezen aan beide groepen, waarbij eventuele verschillen zoveel mogelijk zijn uitgesloten door, waar mogelijk, te selecteren op overeenkomsten in de achtergrondvariabelen van de deelnemers. Hierbij is gekeken naar leeftijd, geslacht, culturele afkomst, stoornis en recidiverisico.

De eerste steekproef bestaat uit drie jongens (P1 t/m P3) in de leeftijd van 16 tot en met 20 jaar. Bij deze jongeren is er sprake van een LVB. De intelligentie-scores zijn verkregen vanuit psychologische onderzoeken waarbij de Wechsler Adult Intelligence Scale III-NL (WAIS-II-NL) is afgenomen. De jongeren uit de eerste steekproef hebben een IQ score tussen de 70 en 85. Tabel 1 geeft een overzicht van de scores en de achtergrondvariabelen van steekproef 1.

Tabel 1.

Achtergrondvariabelen steekproef 1: jongeren met een LVB

P1 P2 P3

Leeftijd 18 19 16

Sekse Jongen Jongen Jongen

Culturele achtergrond Nederlands Nederlands Marokkaans

Stoornis NAO NAO NAO

Recidiverisico Matig-hoog Matig-Hoog Hoog

Intensiteit 1 keer in de week 1 keer in de week 1 keer in de week

Duur 40 weken 39 weken 60 weken

IQ score TIQ = 73 TIQ = 84 TIQ = 75

Vestiging Amsterdam Haarlem Amsterdam

De tweede steekproef bestaat eveneens uit drie jongens (P4 t/m P6) in de leeftijd van 16 tot en met 20 jaar. Echter, bij deze jongeren is er geen sprake van een LVB. Voor de tweede steekproef is gekozen om alleen jongeren te includeren waarbij er sprake is van een IQ-score hoger dan 85, zodat een LVB uitgesloten kan worden. Ook hier zijn de intelligentiescores verkregen vanuit psychologische onderzoeken waarbij de WAIS-III/IV is afgenomen. Er zijn 3 jongeren geïncludeerd in de tweede steekproef, waarbij er sprake is van een

intelligentiescore tussen de 85 en 110 en volgens het classificatiesysteem van de WAIS-IV (Wechsler, 2013) een gemiddeld niveau van cognitief functioneren hebben. Tabel 2 geeft een overzicht van de IQ-scores en de achtergrondvariabelen van steekproef 2.

(10)

Tabel 2

Achtergrondvariabelen steekproef 2: jongeren zonder een LVB

P4 P5 P6

Leeftijd 18 17 20

Sekse Jongen Jongen Jongen

Culturele achtergrond Nederlands Nederlands Nederlands

Stoornis ODD/CD ADHD/PTSS NAO

Recidiverisico Matig-hoog Hoog Matig-hoog

Intensiteit 1 keer in de week 2 keer in de week 1 keer in de week

Duur 48 weken 36 weken 87 weken

IQ score TIQ = 90 TIQ = 110 TIQ = 99

Vestiging Amsterdam Haarlem Den Haag

Beschrijving van de interventie ARopMaat

Agressie Regulatie op Maat (ARopMaat) biedt jongens en meisjes in de leeftijd van 16 tot 24 jaar met forse agressieproblematiek een intensieve behandeling op maat aan. ARopMaat kan vanuit een verplicht kader worden aangeboden, maar ook in een vrijwillig kader, waarbij de jongere zichzelf kan aanmelden. Voorbeelden van een behandeling middels een verplicht kader zijn, een Gedragsbeïnvloedende maatregel, een Scholings- en Trainingsprogramma, een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde behandeling of op advies van de

gezinsvoogd.

De behandeling wordt voornamelijk individueel aangeboden en wordt gecombineerd met een groepstraining en een module waarbij de partner of het gezin betrokken wordt. Indien dit geïndiceerd wordt, kan de inhoud van de groepstraining en gezinsmodule ook individueel aangeboden worden. Omdat de dynamische factoren per jongere verschillend zijn, bestaat de behandeling naast standaard modules ook uit optionele modules. Binnen elke module wordt er aan subdoelen gewerkt waarbij telkens aandacht is voor het leren gebruikmaken van

functionele cognities en probleemoplossings-vaardigheden. De modules worden in een vaste volgorde aangeboden, tenzij het afwijken hiervan geïndiceerd is. Indien bijvoorbeeld de jongere het delictgedrag hevig ontkent of indien er sprake is van veel stress bij de jongere, dan kan de module agressieketen en terugvalpreventieplan beter op een later moment in de behandeling aangeboden worden, aldus Hoogsteder (2009).

(11)

De duur en intensiteit van de behandeling is afhankelijk van de problematiek van de jongere en het recidiverisico. De individuele sessies worden minimaal eens per week aangeboden, gedurende ongeveer één uur. De duur van de behandeling kan variëren van zes maanden tot twee jaar. In bijlage 1 staan de modules en bijbehorende subdoelen weergegeven.

Procedure

Het onderzoek omvat 6 voormetingen en 6 nametingen. Deze metingen vonden plaats in periode van mei 2011 tot en met mei 2014. De voormetingen hebben plaats gevonden in de eerste fase van de behandeling nadat een jongere voorlopig geïndiceerd is voor ARopMaat. De nametingen vonden plaats na afronding van de behandeling, dus voordat de nazorg van start ging. Bij beide metingen werden de vragenlijsten ingevuld door de jongere in het bijzijn van de behandelaar of een onderzoeker, zodat de jongere hulp kon vragen bij het

beantwoorden van de vragen. De betreffende behandelaar heeft bij beide metingen de Agressieregulatie-vaardighedenlijsten ingevuld en het risico op recidive geschat tijdens de intake-fase en bij de afronding van de behandeling.

Om te bepalen of er aan de programma-integriteit is voldaan zijn verschillende instrumenten gebruikt. Om na te gaan of de jongeren die ARopMaat aangeboden kregen tot de beoogde doelgroep behoorden zijn er, met behulp van een checklist, de indicatiecriteria nagelopen. Wanneer de jongere voldoet aan minstens drie van de opgestelde indicatiecriteria en er sprake is van een matig tot hoog recidiverisico is ARopMaat juist geïndiceerd. Daarnaast is er na de afronding van de interventie een eindevaluatieformulier door de jongere en door de

behandelaar ingevuld. Hierbij is gekeken naar de inhoud van de bijeenkomsten, de kwaliteit van de behandelaar en hoe de jongere de behandeling heeft ervaren. Indien de programma-integriteit volgens een vastgestelde rekenformule met een voldoende beoordeeld is door de onderzoeker kan er vanuit gegaan worden dat de behandeling is uitgevoerd zoals beoogd is door de ontwikkelaar.

Instrumenten

Om het veranderingseffect te meten bij de jongeren die de interventie ARopMaat hebben afgerond is gebruik gemaakt van vijf verschillende instrumenten.

Om op een gestructureerde manier de agressie ontwikkeling van de jongere in beeld te brengen is er gebruikt gemaakt van de Agressieregulatie Vaardighedenlijsten (AR lijsten). Deze vragenlijst is specifiek ontwikkeld voor de interventie ARopMaat en ontwikkeld om de agressieontwikkeling in kaart brengen. Er is in dit onderzoek gebruik gemaakt van een versie

(12)

die door de jongere zelf is ingevuld en een versie, die door de behandelaar is ingevuld. De vragenlijsten zijn verdeeld in twee schalen en bestaan uit 18 items. De schaal ‘Zelfcontrole’ meet de cognitieve vaardigheden die nodig zijn voor het controleren van agressieve gevoelens en gedrag. Een voorbeeld van een item is: ’Ik ben niet opgefokt’. Op een 5-punt schaal kan de jongere aangeven in hoeverre hij het eens is met de vraagstelling. De schaal ‘Assertiviteit’ meet de sociale vaardigheden die assertief gedrag bevorderen. Een voorbeeld van een item is: ‘Ik kan goed onderhandelen’. Er ontbreekt onderzoek naar de validiteit van dit instrument, maar uit de studies naar de doeltreffendheid van ARopMaat intramuraal en ambulant bij adolescenten lijkt de betrouwbaarheid en constructvaliditeit van dit instrument voldoende (Hoogsteder, Hendriks, Horn, & Wissink, 2012; Hoogsteder, 2014).

De copingstrategieën van de jongeren zijn gemeten met behulp van de Utrechtse Copinglijst (UCL). De UCL is een zelfrapportage instrument en bestaat uit 7 schalen die de verschillende copingstijlen van de jongere meet (Scheurs, Willige, Brosschot, Tellegen, & Graus, 1993). Op deze vragenlijst kan de jongere aangeven in welke mate hij op de beschreven stelling reageert. Een voorbeeld van een item is: ‘Piekeren over het verleden’. Er kan gekozen worden uit de volgende antwoordmogelijkheden; ‘zelden of nooit’, ‘soms’, ‘vaak’ of ‘zeer vaak’. In dit onderzoek is er slechts gebruik gemaakt van vier schalen; ‘actief aanpakken, palliatieve reactie, sociale steun zoeken en geruststellende gedachten. De overige schalen; ‘vermijden’, ‘passief reactiepatroon’ en ‘expressie van emoties’ zijn buiten beschouwing gelaten. Hier is voor gekozen, omdat de behandeldoelen binnen ARopMaat zich niet richten op deze gebieden en de gebruikte schalen beter aansluiten bij de problematiek van jongeren met

agressieproblematiek. De validiteit en betrouwbaarheid zijn door de Commissie

testaangelegenheden Nederland (COTAN) als voldoende beoordeeld (Evers, Braak, Frima, & Van Vliet-Mulder, 2011).

Om de denkfouten te meten is er gebruik gemaakt van de verkorte Lijst Irrationele

Gedachten (V-LIG). De V-LIG is een zelfrapportagevragenlijst die irrationele gedachten meet bij jongeren met gedragsproblemen tussen de 14 en 23 jaar. De vragenlijst bestaat uit 18 items. De items kunnen onderverdeeld worden in drie schalen, te weten; ‘Agressief gedrag en rechtvaardiging’, ‘Subassertief gedrag’ en de schaal ‘Wantrouwen’. Een voorbeelditem van de schaal ‘Wantrouwen’ is: ‘Er zijn veel mensen die een hekel aan mij hebben’. Op een 5-punt schaal kan de jongere aangeven in hoeverre hij het eens is met de vraagstelling. De betrouwbaarheid, constructvaliditeit, congruente validiteit en concurrerende validiteit blijkt in orde (Hoogsteder et al., 2014ª).

(13)

Om agressieproblemen en normafwijkend gedrag te meten is er gebruik gemaakt van de Youth Self Report (YSR) en de Adult Self report (ASR). Deze zelfrapportage vragenlijsten zijn een parallelversie van de Child Behavior Checklist (CBCL) en Adult Behavior Checklist (ABCL). De CBCL en ABCL worden door ouders, partners of verwijzers ingevuld. Omdat de vragenlijsten bij de voor en nametingen niet volledig zijn ingevuld, zijn deze vragenlijsten in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. Afhankelijk van de leeftijd is de ASR of de YSR ingevuld door de jongere. Alleen de schalen ‘agressieproblemen’ en ‘normafwijkend gedrag’ van de YSR en ASR zijn meegenomen in dit onderzoek. Een voorbeelditem van de schaal ‘agressieproblemen’ is: ‘Ik ben koppig’. De jongere kan kiezen uit de volgende

antwoordcategorieën: ‘helemaal niet’, ‘soms of een beetje’ en ‘duidelijk of vaak’. De volledige YSR en CBCL zijn als voldoende tot goed beoordeeld door de COTAN (Evers et al., 2011). Van de ASR en ABCL zijn tevens de betrouwbaarheid en validiteit aangetoond (Achenbach & Rescorla, 2003).

Het recidive risico is voor jongeren onder de 18 jaar gemeten met behulp van de RAF-GGZ jeugdversie en voor jongeren vanaf 18 jaar is de volwassen versie van de RAF-GGZ gebruikt. In 2012 is de RAF-GGZ binnen de Waag in gebruik genomen, voorheen was dit de

Waagschaal (Van Horn, Wilpert, Eisenberg, Scholing & Mulder, 2012). Dit risico-taxatie instrument wordt standaard afgenomen bij de indicatie van ARopMaat en bij afsluiting van de behandeling. Het instrument is opgebouwd uit dynamische factoren en uit statische factoren. De validiteit voor het meten van geweldsrecidive is voldoende gebleken (Van Horn, Wilpert, Bos, Eisenberg, & Mulder, 2009).

Analyse

Er is gekozen om de veranderingseffecten te berekenen met behulp van de Reliable Change Index (RCI). Middels deze analyse kan er bepaald worden of de verandering berust op toeval of dat het gevonden verschil een werkelijke verandering betreft (Jacobsen & Truax, 1991). Om dit te bepalen is er gecontroleerd voor de standaardmeetfout (Sdiff) van het verschil tussen de scores op de meetinstrumenten bij de voor- en nameting. Voor het berekenen van de RCI’s is de betrouwbaarheidscoëfficiënt en de standaarddeviatie van elke subschaal binnen elk meetinstrument berekend. Deze staan beschreven in Tabel 3 en zijn verkregen vanuit de volledige groep jongeren die de behandeling ARopMaat volgen.

De normale verdeling van de RCI heeft een gemiddelde van 0 en een standaarddeviatie van 1. Bij een RCI van 0 is er geen verschil of verandering. Indien er een RCI van 1 is, betekent dat de gevonden verandering op toeval berust, omdat deze net zo groot is als de standaardfout

(14)

van het verschil. Er kan gesproken worden van een significant verschil tussen de voor- en nameting, indien de RCI groter is dan 1.96 bij α ≤.05 of kleiner dan -1.96 bij α ≤.05. Voor elke jongere is de RCI berekend van de afhankelijke variabelen. De volgende afhankelijke variabelen zijn onderzocht; agressieregulatie vaardigheden, denkfouten, copingstrategieën, aandachtsproblemen, agressieproblemen en normafwijkend gedrag. De resultaten van de RCI’s van de jongeren met een LVB zijn vergeleken met de resultaten van de RCI’s van de jongeren zonder een LVB. Bij het risico-taxatie instrument ( RAF-GGZ ) is het niet mogelijk om een RCI te bereken voor het verschil tussen het recidive-risico op de voor- en nameting. De reden hiervoor is dat de schalen van dit instrument niet uit items bestaan, die deze schalen representeren.

Tabel 3

Cronbach’s alpha en Standaarddeviatie van de schalen binnen de instrumenten

Chronbach’s alpha standaarddeviatie

AR-lijst: Zelfcontrole (jongere) 0.901 11.722

AR-lijst: Assertiviteit (jongere) 0.657 3.924

AR-lijst: Zelfcontrole (behandelaar) 0.885 6.614

AR-lijst: Assertiviteit (behandelaar) 0.784 4.056

UCL: Actief aanpakken 0.729 3.428

UCL: Palliatieve reactie 0.703 3.660

UCL: Sociale steun zoeken 0.771 3.260

UCL: Geruststellende gedachten 0.662 2.652

V-LIG: Agressie gedrag en Rechtvaardigen 0.812 8.597

V-LIG: Subassertief 0.733 5.065

V-LIG: Wantrouwen 0.749 4.314

YSR: Agressieproblemen 0.715 4.200

ASR: Agressieproblemen 0.846 4.800

YSR: Normafwijkend gedrag 0.695 3.300

ASR: Normafwijkend gedrag 0.790 3.300

Resultaten Veranderingseffect binnen beide steekproeven

Om de resultaten na de interventie van jongeren met een LVB te vergelijken met de

resultaten van jongeren zonder een LVB is eerst van elke jongere het verschil tussen de voor- en nameting berekend met behulp van een RCI. Er is gekeken naar de verschilscores op de verschillende schalen van de verschillende instrumenten, die elk een variabele representeren. In tabel 4 en 5 zijn de scores van deze vragenlijsten per jongere weergegeven, waarbij is aangegeven of dit verschil een significant verschil betreft.

(15)

In tabel 4 zijn de scores weergegeven van jongeren met een LVB (steekproef 1). Hieruit blijkt dat de jongeren meerdere betekenisvolle verandering in positieve zin laten zien. De meeste veranderingen betreffen een verbetering, al dan niet significant bevonden. Participant 1 (P1) en participant 3 (P3) laten op meerdere schalen een significante verbetering zien. Participant 2 (P2) daarentegen, laat op meerdere schalen een verandering in negatieve zin zien. Op één schaal laat P2 zelfs een significante achteruitgang zien. Slechts op één schaal, die ingevuld is door de behandelaar, is er bij P2 sprake van een significante verbetering. Binnen steekproef 1 is een aantal overeenkomsten te zien tussen de resultaten van de jongeren. Alle drie de jongeren laten een significante verbetering zien op de schaal ‘Zelfcontrole’ van de Agressieregulatie Vaardighedenlijst die door de behandelaar is ingevuld. Twee van de drie jongeren laten meerdere significante verbeteringen zien op de variabele agressieregulatie-vaardigheden. Zowel de jongeren zelf als de behandelaars

rapporteren na afronding van de behandeling dat de jongere over meer vaardigheden beschikt om agressief gedrag te controleren en subassertief gedrag te bevorderen. Daarnaast

rapporteren twee jongeren ook vaker gebruik te maken van adequate coping strategieën na afronding van de behandeling. Eén jongere (P1) rapporteert een significante vermindering in normafwijkend gedrag. Geen van de jongeren rapporteert een significante vermindering in denkfouten, en agressieproblemen na afronding van de behandeling.

(16)

Tabel 4

Resultaten RCI’s steekproef : Participanten met een LVB

P1 (8) P2 (14) P3 (39)

AR-lijst jongere: Zelfcontrole T0 27 62 55

T1 55 53 77

RCI -5.37* 1.73 -4.22*

AR-lijst jongere: Assertiviteit T0 15 23 22

T1 20 24 30

RCI -1.54 -.31 -2.46*

AR-lijst behandelaar: Zelfcontrole T0 42 40 39

T1 58 52 64

RCI -5.04* -3.78* -7.88*

AR-lijst behandelaar: Assertiviteit T0 14 17 15

T1 20 19 22

RCI -2.25* -.75 -2.63*

UCL: Actief aanpakken T0 11 18 17

T1 19 17 17

RCI -3.17* .40 .00

UCL: Palliatieve reactie T0 12 20 12

T1 20 14 20

RCI -2.84* 2.13*ª -2.84*

UCL: Sociale steun zoeken T0 8 15 8

T1 14 11 17

RCI -2.72* 1.81 -4.08*

UCL: Geruststellende gedachten T0 10 9 9

T1 12 10 14

RCI -.92 -.46 -2.29*

V-LIG: Agressie en rechtvaardiging T0 42 23 19

T1 32 29 22 RCI 1.90 -1.14 -.57 V-LIG: Subassertiviteit T0 25 20 7 T1 18 14 7 RCI 1.89 1.62 .00 V-LIG: Wantrouwen T0 9 9 9 T1 9 12 6 RCI .00 -.98 -.98 YSR/ASR: Agressieproblemen T0 4 22 4 T1 2 - 3 RCI .75 - .32

YSR/ASR: Normafwijkend gedrag T0 8 12 1

T1 2 - 4

RCI 2,81* - -1.16

Opmerking: P = participant, T0 = voormeting, T1 = nameting. Bij de schalen van AR-vaardighedenlijst en de UCL betreft een negatief verschilscore een verbetering. Bij de schalen van de V-LIG en de YSR/ASR betreft een negatieve verschilscore een verslechtering.

ª *Deze verschilscore betreft een significante achteruitgang *RCI = significante verandering (≥ 1.96 of ≤ -1.96)

In tabel 5 zijn de scores weergegeven van drie jongeren zonder een LVB (steekproef 2). Hieruit blijkt dat de jongeren vooral veranderingen in positieve zin laten zien, waarbij

(17)

participant 6 (P6) twee significante verbeteringen meer laat zien dan de andere twee participanten.

Ook binnen deze steekproef is een aantal overeenkomsten te zien tussen de jongeren. Alle drie de jongeren laten een significante verbetering zien op de op de schaal ‘Zelfcontrole’, die door hen zelf is ingevuld en door de behandelaar. Daarnaast laten alle jongeren ook een significante verbetering zien op de schaal ‘assertiviteit’, die ingevuld is door de behandelaars. Zowel de jongeren zelf als de behandelaars rapporteren na afronding van de behandeling dat de jongere over meer vaardigheden beschikt om agressief gedrag te controleren en

subassertief gedrag te bevorderen. Daarnaast rapporteren deze jongeren ook vaker gebruik te maken van adequate coping strategieën na afronding van de behandeling. Eén jongere (P6) rapporteert significant minder denkfouten in het rechtvaardigen van zijn agressief gedrag na afronding van de behandeling en één jongere (P6) rapporteert een significante vermindering in agressieproblemen.

(18)

Tabel 5

Resultaten RCI’s steekproef : Participanten zonder een LVB

P4 (2) P5 (33) P6 (45)

AR-lijst jongere: Zelfcontrole T0 47 53 58

T1 64 67 90

RCI -3.26* -2.68* -6,14*

AR-lijst jongere: Assertiviteit T0 14 17 22

T1 21 22 30

RCI -2.15* -1.54 -2.46*

AR-lijst behandelaar: Zelfcontrole T0 42 42 37

T1 67 59 71

RCI -7.88* -5.36* -10.72*

AR-lijst behandelaar: Assertiviteit T0 14 14 15

T1 22 22 25

RCI -3.00* -3.00* -3,75*

UCL: Actief aanpakken T0 16 17 15

T1 20 18 22

RCI -1.58 -0.40 -2,77*

UCL: Palliatieve reactie T0 13 17 19

T1 20 23 18

RCI -2.48* -2.13* .35

UCL: Sociale steun zoeken T0 10 12 8

T1 16 14 18

RCI -2.72* -0,91 -4.53*

UCL: Geruststellende gedachten T0 11 10 11

T1 13 15 14

RCI -0,92 -2.29* -1.38

V-LIG: Agressie en rechtvaardiging T0 17 30 25

T1 13 22 9 RCI -.76 -1.52 -3.04* V-LIG: Subassertiviteit T0 9 10 15 T1 7 10 9 RCI .54 .00 1.62 V-LIG: Wantrouwen T0 4 11 5 T1 4 9 4 RCI .00 .65 .33 YSR/ASR: Agressieproblemen T0 1 12 6 T1 0 6 0 RCI .38 .32 2.25*

YSR/ASR: Normafwijkend gedrag T0 1 6 3

T1 0 5 0

RCI .47 .39 1.40

Opmerking: P = participant, T0 = voormeting, T1 = nameting. Bij de schalen van AR-vaardighedenlijst en de UCL betreft een negatief verschilscore een verbetering. Bij de schalen van de V-LIG en de YSR/ASR betreft een negatieve verschilscore een verslechtering.

*RCI = significante verandering (≥ 1.96 of ≤ -1.96)

Het is ook belangrijk om de verschillen in recidiverisico te bestuderen aangezien het voornaamste doel van de behandeling gericht is op het verkleinen van het risico op geweldsrecidive. Zoals eerder is aangeven, is het onmogelijk om het verschil tussen het

(19)

recidiverisico bij aanvang en bij afronding met een RCI te berekenen. In tabel 6 zijn de recidiverisico’s bij aanvang en bij afronding van de behandeling van steekproef 1 weergegeven en in tabel 7 die van steekproef 2.

Tabel 6

Afname recidive risico steekproef 1

P1 (8) P2 (14) P3 (39)

Recidive Risico T0 4 4 5

T1 2 1 0

Verschil 2 3 5

Opmerking: 0 = geen, 1 = laag, 2 = laag-matig, 3 = matig, 4 = matig-hoog, 5 = hoog.

Tabel 7

Afname recidive risico steekproef 2

P4 (2) P5 (33) P6 (45)

Recidive Risico T0 4 5 4

T1 1 3 1

Verschil 3 2 3

Opmerking: 0 = geen, 1 = laag, 2 = laag-matig, 3 = matig, 4 = matig-hoog, 5 = hoog.

Uit beide tabellen (tabel 6 en 7) is te zien dat het recidiverisico bij alle jongeren in beide steekproeven is afgenomen. In tabel 6 is te zien dat het recidiverisico bij P3 uit steekproef 1 het meeste is afgenomen van een hoog risico op recidive bij aanvang van de behandeling, naar geen risico op recidive bij afronding van behandeling. In tabel 7 is te zien dat binnen

steekproef 2 het recidiverisico bij P5 minder is afgenomen dan bij P6 en P5.

Verschil en overeenkomsten tussen de steekproeven

Om beide steekproeven met elkaar te vergelijken zijn over de gevonden resultaten

gemiddelden berekend. In tabel 8 zijn de verschillen tussen de steekproeven weergegeven en een aantal achtergrondvariabelen. Opgemerkt dient te worden dat de verschillen beschrijvend van aard zijn waardoor er geen betekenisvolle conclusies gegeven kunnen worden.

(20)

Tabel 8

Verschillen tussen de steekproeven

Steekproef 1 Steekproef 2

Gemiddelde leeftijd 17,7 18,3

Gemiddelde duur van interventie in weken 46,3 57

Gemiddelde intensiteit interventie 1 x in de week 1,3 x in de week

Gemiddeld aantal schalen met significante achteruitgang 0,33 0

Gemiddeld aantal significante verbetering 5 6,3

Gemiddeld aantal significante verbetering per variabele:

Agressieregulatie-vaardigheden (AR-lijsten) 2,7 3,7

Copingstrategieën (UCL) 2 2

Denkfouten (V-LIG) 0 0,33

Agressieproblemen (YSR/ASR) 0 0,33

Normafwijkend gedrag (YSR/ASR) 0,33 0

Gemiddeld risico op recidive bij voormeting 4,3 4,3

Gemiddeld risico op recidive bij nameting 1 1,33

Gemiddelde afname van risico op recidive 3,33 2,66

Opmerking: Omdat de verschillende schalen binnen een meetinstrument een variabele representeren, zijn de totalen niet in de vergelijking meegenomen. De schalen van de YSR/ASR zijn wel in de vergelijking meegenomen, omdat zij ieder een variabel representeren.

Als alle jongeren in beide steekproeven worden meegenomen zijn er een aantal

overeenkomsten te zien tussen beide steekproeven. De jongeren in beide steekproeven laten de meest betekenisvolle verbeteringen zien in agressieregulatie-vaardigheden en

copingstrategieën. Daarnaast rapporteren de jongeren in beide steekproeven minder betekenisvolle vermindering in denkfouten, aandachtsproblemen, agressieproblemen en normafwijkend gedrag, na afronding van de behandeling. Het gemiddelde risico op recidive is bij aanvang van behandeling in beide groepen gelijk.

Er zijn tevens een aantal verschillen tussen de beide steekproeven te zien. De jongeren in steekproef 1 laten na afronding van de behandeling meer significante achteruitgang zien en minder betekenisvolle verbeteringen zien, dan de jongeren in steekproef 2. Er zijn kleine verschillen te zien in agressieregulatie-vaardigheden, waarbij de jongeren in steekproef 2 gemiddeld meer betekenisvolle verbeteringen laat zien na afronding van de behandeling, dan de jongeren in steekproef 1. Daarnaast is de gemiddelde afname van het risico op recidive bij steekproef 1 groter dan bij steekproef 2.

(21)

Conclusie/Discussie

In huidig onderzoek is gekeken naar de doeltreffendheid van de interventie ARopMaat voor jongeren met een LVB. Er is onderzocht of er na afronding van de behandeling verschillen in verandering zijn waar te nemen tussen jongeren met een LVB en jongeren zonder een LVB in agressieregulatie-vaardigheden, denkfouten, coping strategieën, agressieve problemen en normafwijkend gedrag. Met behulp van RCI’s is er berekend of er significante verschillen te signaleren zijn tussen de voor- en nameting op bovengenoemde variabelen.

Over het algemeen genomen laten de meeste jongeren enige mate van verbetering zien in agressieregulatie-vaardigheden, copingstrategieën en vermindering van denkfouten,

agressieve problemen, normafwijkend gedrag en het risico op recidive. Echter, niet op alle variabelen is er sprake van een significant verschil en er is bij één jongere zelfs sprake van een significante achteruitgang.

Er is zoals verwacht slechts een klein verschil gevonden tussen de twee groepen. Zowel de jongeren met een LVB als zonder een LVB, laten na de behandeling op dezelfde variabelen de meest significante verbeteringen zien en op dezelfde variabelen minder significante verbeteringen. Dit kan verklaard worden doordat dezelfde verklaringsmodellen ten grondslag liggen aan de problematiek van jongeren met agressieproblemen met een LVB en jongeren met agressieproblemen zonder een LVB. Een tekort aan executieve functies is zowel

gerelateerd aan agressieproblematiek (Hoaken et al., 2003; Raaijmakers et al., 2008) als aan een verstandelijke beperking. (Collot d’Escury, Ebbekink, & Schijven, 2009; Van der Molen, 2009). Ook is er een verband tussen beperkingen in het sociale informatieverwerkingsmodel van Dodge en Crick (1994) en zowel agressief gedrag (Orobio de Castro, Vermeer, Koops, Bosch, & Monshouwer, 2002) als een licht verstandelijke beperking (Collot d’Escury, 2007; Van Nieuwenhuizen et al., 2004 ). Omdat binnen ARopMaat gewerkt wordt aan het vergroten van de executieve vaardigheden en het verbeteren van de sociale informatieverwerking is het aannemelijk dat de jongeren een vergelijkbaar resultaat hebben na afronding van de

behandeling.

De groep jongeren zonder een LVB laten op meer schalen significante verbeteringen zien en geen significante verslechtering in vergelijking met de groep jongeren met een LVB. Het recidive risico is daarentegen juist meer afgenomen bij de jongeren met een LVB. Dit is opvallend, omdat het recidiverisico wordt bepaald aan de hand van statische en dynamische factoren (Van Horn et al., 2012). Statische factoren veranderen na de behandeling niet. De vermindering in recidiverisico is dus toe te schrijven aan de dynamische factoren. In dit geval

(22)

is dat niet terug te zien in de resultaten van de vragenlijsten. Het zou kunnen zijn dat de behandelaar het risico op recidive na de behandeling ten onrechte laag inschat (Van Horn et al., 2012). Een andere verklaring zou kunnen zijn dat de behandelaar meer verbeteringen waarneemt bij de jongere dan dat de jongere bij zichzelf waarneemt. Dit is aannemelijk, omdat jongeren met een LVB vaker een lager zelfbeeld hebben (Douma et al., 2012; De Wit et al., 2012) en een irreële competentiebeleving (Van Nieuwenhuizen et al., 2007).

Dat de groep jongeren met een LVB minder goede resultaten laten zien na behandeling, zou mogelijk verklaard kunnen worden doordat één jongere uit deze groep vrijwel geen

verbeteringen laat zien op de variabelen en zelfs één significante achteruitgang rapporteert. Dit zou kunnen betekenen dat bij deze jongen de behandeling niet het gewenste effect heeft gehad en de interventie niet voldoende toereikend is geweest voor de problematiek. Een andere verklaring kan zijn dat de jongere bij de voormeting mogelijk een irreëel beeld had van zijn vaardigheden en tekortkomingen. Jongeren met een LVB hebben een geringe mate van zelfreflectie waardoor ze minder goed in staat zijn een realistisch beeld van zichzelf te vormen (Lodewijks, 2009) en de neiging hebben zichzelf te overschatten (Fabriek van de Glind, & Widdershoven van der Wal, 2005). Het is mogelijk dat de jongere door de

behandeling meer probleembesef heeft gekregen, waardoor hij bij de nameting een reëel beeld heeft van zijn vaardigheden en tekortkomingen.

Er dient opgemerkt te worden dat beide groepen bij de voormeting gemiddeld hetzelfde risico op recidive laten zien, maar wel verschillen in intensiteit en duur van de behandeling. Bij de groep jongeren met een LVB is de gemiddelde duur van de behandeling korter en de gemiddelde intensiteit ook iets lager dan bij de groep jongeren zonder een LVB. Dit is tegen de verwachting in, omdat het landelijk kenniscentrum LVB als richtlijn adviseert om meer sessies in te plannen voor dezelfde hoeveelheid oefenstof en het aantal sessies in de week te verhogen voor jongeren met een LVB (De Wit et al., 2012). Dit betekent dat ARopMaat niet volledig wordt uitgevoerd volgens het responsiviteitsbeginsel (Andrews & Bonta, 2010) en de programma-integriteit (Hoogsteder, Van Horn, Stams, Wissink, & Hendriks in press..). Hier dient in het vervolg tijdens behandeling rekening mee gehouden te worden. De ontwikkelaar van ARopMaat schrijft immers voor dat de intensiteit en duur afgestemd dient te worden op het recidiverisico en de mogelijkheden van de jongere.

De voornaamste tekortkoming van huidig onderzoek betreft de externe validiteit. Doordat er gebruik is gemaakt van een kleine steekproef (N = 6) is het niet mogelijk om de resultaten te generaliseren naar een grotere populatie (Rapoff & Stark, 2008). Omdat er geen gebruik

(23)

gemaakt is van Random Control Trials (RCT), verleent huidig onderzoeksdesign zich niet tot het doen van uitspraken over de effectiviteit van een interventie. Er kunnen enkel uitspraken gedaan worden over de doeltreffendheid van ARopMaat. Om ARopMaat te behouden als zijnde een erkende interventie is het van belang dat ARopMaat in de toekomst onderworpen wordt aan een effectiviteitsonderzoek met behulp van een RCT (Asscher, Deković, Van der Laan, Prins, & Arum, 2007). Bij vervolgonderzoek dient dan tevens aandacht te zijn voor een groep jongeren met een LVB met voldoende volume zodat de resultaten beter gegeneraliseerd kunnen worden.

Een andere kanttekening betreft de diagnostisering van een LVB. Zo worden er

verschillende IQ-grenswaarden gehanteerd en een variatie van testen en instrumenten gebruikt om een LVB vast te stellen (Douma et al., 2012). Volgens Ponsioen (2001) geeft een IQ-score te weinig informatie over iemands cognitief functioneren en dient er beter

neuropsychologisch onderzoek te worden gedaan naar de onderliggende cognitieve en executieve functies om uitspraken te doen over LVB problematiek. In dit onderzoek is louter op basis van een intelligentie-test de mate van een LVB bepaald. Ondanks dat de jongeren die geïndiceerd worden voor ARopMaat een tekort hebben in sociale vaardigheden is er in dit onderzoek geen gebruik gemaakt van een instrument om het niveau van het sociaal aanpassingsvermogen in kaart te brengen. In Nederland zijn er een aantal

screeningsinstrumenten beschikbaar om sociaal aanpassingsvermogen (Lekkerkerker & Konijn, 2011), de sociale zelfredzaamheid (Kievit, Tak, & Bosch, 2008)) en de sociale informatieverwerking te meten (Van Nieuwenhuizen, Vriens, Scheepmaker, Smit, & Porton, 2011). Deze screeningsinstrumenten zouden bij vervolgonderzoek naast de instrumenten die gebruikt worden om intelligentie te meten als hulpmiddel kunnen dienen om LVB

problematiek te diagnosticeren.

Huidig onderzoek geeft een eerste indruk van de doeltreffendheid van de gedragsinterventie ARopMaat bij jongeren met een LVB. Mogelijke verklaringen voor de verschillen in

resultaten zijn beschreven en de positieve resultaten uit dit onderzoek tonen aan dat de interventie ook doeltreffend kan zijn voor jongeren met een LVB. Huidig onderzoek biedt inspiratie voor vervolgonderzoek naar de doeltreffendheid van gedragsinterventie bij jeugdige delinquenten met een LVB.

(24)

Literatuurlijst

Achenbach, T.M., & Rescorla, L.A. (2003). Manual for the Aseba Adult Forms & profiles. Burlington: University of Vermont

Andrews, D.A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice.

Psychology, Public Policy and Law, 16, 39-55. doi:10.1037/a0018362

Asscher, J.J., Dekovic, M., Van der Laan, P.H., Prins, P.J.M., & Van Arum, S. (2007). Implementing randomized experiments in criminal justice settings: An evaluation of multi-systemic therapy in the Netherlands. Journal of Experimental Criminology, 3 (2), 113-129. doi: 10. 1007/s11292-007-9028-y

Asscher, J.J., Van der Put, C.E., Stams, G.J.J.M. (2012). Difference between juvenile offenders with and without intellectual disability in offense type and risk factors. Research in

Developmental Disabilities, 33, 1905-1913. doi: 10.1016/j.ridd.2012.05.022

Barkley, R.A. (1997). Behavioral Inhibition, Sustained Attention, and Executive Functions: Constructing a Unifying Theory of ADHD. Psychological Bulletin, 121, 65-94.

Bhaumik, S., Gangadharan, S., Hiremath, A., & Russell, P. S. S. (2011). Psychological treatments in intellectual disability: The challenges of building a good evidence base.

The Britisch Journal of Psychiatry, 198, 428-430. doi: 10.1192/bjp.bp.110.085084

Collot d’Escury, A.M. (2007). Lopen jongeren met een licht verstandelijke beperking meer kans om in aanraking te komen met justitie? Kind en Adolescent, 28, 197-214.

Collot d’Escury, A. M., Barnhard, S., & Hartsink, D. (2004) Sociale vaardigheden in perspectief: kunnen LVG-jongeren perspectief nemen? Onderzoek & Praktijk, 1, 22-31.

(25)

Collot d’Escury, A.M., Ebbekink, K., & Schijven, E. (2009) Het Licht Blauwe Boek: Een training in perspectief nemen, sociale vaardigheden en zelfvertrouwen voor jongeren met een lichtverstandelijke beperking. In Didden, R. & Van Moonen, X. Met

het oog op behandeling 2: Effectieve behandeling van gedragsstoornissen bij mensen met een licht verstandelijke beperking. Utrecht: LKC LVG/ Expertisecentrum De

Borg.

Crick, N.R. & Dodge, K.A. (1994) A review and Reformulations of Social Information-Processing Mechanisms in Children’s Social Adjustment. Psychological Bulletin,

115(1), 74-101.

Danielsson, H., Henry, L., Rohnberg, J., & Nilsson, L.G. (2010). Executive functions in, individuals with intellectual disability. Research in Developmental Disabilities, 31, 1299-1304. doi:10.1016/j.ridd.2010.07.012

De Koning, N.D., & Collin, P.J.L. (2007). Behandeling van jeugdigen met een psychiatrische stoornis en een verstandelijke beperking. Kind en Adolescent, 28, 138-142. doi: 10.10 07/BF03061032

De Swart, J. J. W., Van den Broek, H., Stams, G. J. J. M., Asscher, J. J., Van der Laan, P. H., Holsbrink-Engels, G. A., & Van der Helm, G. H. P. (2012). The effectiveness of

institutional youth care over the past three decades: A meta-analysis. Children and Youth

Services Review, 34(9), 1818–1824. doi:10.1016/j.childyouth.2012.05.015

De Wit, M., Moonen, X, & Douma, J. (2012). Richtlijn Effectieve Interventies LVB;

Aanbevelingen voor het ontwikkelen, aanpassen en uitvoeren van gedragsveranderende interventies voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Utrecht: Landelijke

Kenniscentrum LVG.

Dekker, M.C., Koot, H.M., Van der Ende, J., & Verhulst, F.C. (2002). Emotional and behavioral problems in children and adolescents with and without intellectual disability. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 42, 1087-1098.

(26)

Didden, R. (2006). In perspectief. Gedragsproblemen, psychiatrische stoornissen en licht

verstandelijke beperking. Houten: BohnStafleu van Loghum.

Douma, J., Moonen, X., Noordhof., L., & Ponsioen, A. (2012). Richtlijn diagnostiek

Onderzoek LVB. Aanbevelingen voor het ontwikkelen, aanpassen en afnemen van diagnostische instrumenten bij mensen met een licht verstandelijke beperking.

Utrecht: Landelijk kenniscentrum LVG.

Evers, A., Braak, M.S.L., Frima, R.M., & Van Vliet-Mulder, J.C. (2011). COTAN

Documentatie. Amsterdam: Boom test uitgevers.

Fabriek-van de Glind, I, & Widdershoven-van der Wal, M. (2005). Kenmerken van jongeren met een licht verstandelijke handicap en crisishulpverlening. Onderzoek & Praktijk, 3, 27-32.

Hoaken, P.N.S., Shaughnessy, V.K., & Pihl, R.O (2003). Executive Cognitive functioning and Aggression: Is It an Issue of Impulsivity. Aggressive behavior, 29, 15-30. doi: 10.1002/ab.10023

Hodgins, S. (1992). Mental disorder, intellectual deficiency, and crime. Evidence from a birth cohort. Archives of General Psychiatry, 49, 476–483.

Hoogsteder, L.M. (2009). Theoretische handleiding Agressie Regulatie op Maat Ambulant

Versie 2a. Utrecht: De Waag.

Hoogsteder, L.M. (2014). Coming on strong: Is responsive Agression Regulation Therapy

(Re-ART) a promising intervention? Academisch Proefschrift. Te verkrijgen via de

Universiteit van Amsterdam

Hoogsteder, L.M., Hendriks, J., Van Horn, J.E., & Wissink, I.B. (2012). Responsive Aggressive Regulation Therapy: effectstudy in a juvenile justice institution.

Orthopedogogiek: Onderzoek en Praktijk, 51, 481 – 493.

Hoogsteder, L.M., Stams, G.J.J.M., Figge, M., Changoe, K., Van Horn, J.E., Hendriks, J., & 26

(27)

Wissink, I.B (2014ᵇ). A meta-analyse of the effectiveness of individually oriented Cognitive Behavioral Treatment (CBT) for severe aggressive behavior in adolescents and young adults. (submitted for publication). In Hoogsteder, L.M (2014). Is

responsive aggression regulation therapy (RE-ART) a promising intervention? Academisch Proefschrift. Te verkrijgen via Universiteit van Amsterdam.

Hoogsteder, L.M., Van Horn, J.E., Stams, G.J.J.M., Wissink, I.B., & Hendriks, J. in press… The realtionship between the level of program-integrity and pre-post-test changes of Responsive Aggression Regulation Therapy (RE-ART) Ambulant: A Pilot Study.

Hoogsteder, L.M., Wissink, I.B., Stams, G.J.J.M., Van Horn, J.E., & Hendriks, J. (2014ª). Study of the effectiveness of Responsive Agression Regulation Therapy (Re-ART). International Journal of Forensic Mental Health, 13, 1-14.

Jacobsen, N.S., & Truax, P. (1991). Clinical significane: A statistical Aproach to Defining Meaningful Change in Psychotherpay Research. Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 59 (1), 12-19.

Kaal, H.L. (2010). Beperkt en gevangen? De haalbaarheid van prevalentieonderzoek naar verstandelijke beperking in detentie. Cahier 2010-2011: WODC.

Kievit, Th., Tak, J.A., & Bosch, J.D. (2008). Handboek psychodiagnostiek voor de

hulpverlening aan kinderen, (7e, herziende druk). Utrecht: De tijdstroom.

King N., Lancaster, N., Wynne, G., Nettleton, N., & Davis, R. (1999). Cognitive behavioural Anger Management Training for Adults with Mild Intellectual Disability. Scandinavian

Journal of Behaviour Therapy, 28, 19-22. doi: 10.1080/028457199440098

Kraijer, D.W., Kema, G.N. & Bildt, A.A. de (2004). SRZ en SRZ-i socialwe

redzaamheidsschalen: handleiding. Lisse: Swets Test Publishers.

Kroll, L., Rothwell, J., Bradley, D., Shah, P., Bailey, S., & Harrington, R.C. (2002). Mental health needs of boys in secure care for serious or persistent offending: a prospective, longitudinal study. The Lancet, 359, 1975-1979.

(28)

Landenberger, N.A. & Lipsey, M.W. (2005). The positive effects of cognitive-behavioural programs for offenders: A meta-analysis of factors associated with effective

treatment. Journal of Experimental Criminology, 1, 451-476.

Lekkerkerker, L. & Konijn, C. (2011). Beoordeling sociaal aanpassingsvermogen bij jeugdigen: Ontwikkeling van een instrument. Kind en Adolescent, 32, 134-145.

Lodewijks, H. (2009). Jongeren met een licht verstandelijke beperking in justitiële

jeugdinrichtingen. In Didden, R. & Van Moonen, X. Met het oog op behandeling 2:

Effectieve behandeling van gedragsstoornissen bij mensen met een licht verstandelijke beperking. Utrecht: LKC LVG/ Expertisecentrum De Borg.

Novaco, R. W., & Taylor, J. L. (2004). Assessment of Anger and Aggression in Male Offenders With Developmental Disabilities. Psychological Assessment, 16, 42–50. doi: 10.1037/ 1040-3590.16.1.42

Orobio de Castro, B., Veerman, J.W., Koops, W., Bosch, J.D., & Monshouwer, H.J. (2002). Hostile Attribution of Intent and Agressive Behavior: A Meta-Analysis. Child

development, 73 (3), 916-934.

Özabaci, N. (2011). Cognitive behavioural therapy for violent behaviour in children and adolescents: A meta-analysis. Children and Youth Services Review, 33, 1989-1993.

Ponsioen, A.J.G.B. (2001). Hoofdstuk 2. Een literatuuronderzoek. Verkregen via

http://dare.uva.nl/document/196796

Raaijmakers, M.A.J., Smidts, D.P., Sergeant, J.A., Maassen, G.H., Posthumus, J.A., Van Engeland, H., Matthys, W. (2008). Executive Functions in Preschool Children with Agressive Behavior: Impairments in Inhibitory Control. Jouth Abnormal Child

pscyhology, 36, 1097-1107. doi: 10.1007/s10802-008-9235-7

(29)

Rapoff, M., & Stark, L. (2008). Editorial: Journal Of Pediatric Psychology Statement of Purpose: Section on Single-Subject Studies. Journal of Pediatric Psychology, 33, 16-21. doi: 10.1093/jpepsy/jsm101

Ras, M., Woittiez, I., Van Kempen, H. van, & Sadiraj, K. (2010). Steeds meer verstandelijk

gehandicapten? Ontwikkelingen in de vraag en gebruik van zorg voor verstandelijk gehandicapten 1998-2008. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

Rayner, J., Kelly, T.P., & Graham, F. (2005). Mental health, personality and cognitive problems in persistent adolescent offenders require long-term solutions: a pilot study.

The Journal of Forensic Psychiatry & Psychology, 16, 248-262. doi: 10.1080/

14789940512331309-82

Scheurs, P.J.G., Willige, G. van de., Brosschot, J.F., Tellegen, B., & Graus, G.M.H. (1993) Handleiding Utrechtse coping lijst UCL (herziene versie). Lisse: Swets & Zeitlinger

Taylor, J. L., & Lindsay, W. R. (2010). Understanding and treating offenders with learning disabilities: A review of recent developments. Journal of Learning Disabilities

and Offending Behaviour, 1, 5-16.

Taylor, J.L., Novaco, R.W., Gillmer, B., Robertson, A., Thorne, I. (2005). Individual cognitive-behavioural anger treatment for people with mild-borderline intellectual disabilities and histories of aggression; A controlled trial. British Journal of Clinical

Psychology, 44, 367-382. doi: 10.-1348/ 014466505X29990

Taylor, J.L., Novaco, R.W., Gillmer, B., & Thorne, I. (2002). Cognitive-Behavioural

Treatment of Anger Intensity among Offenders with Intellectual Disabilities. Journal of

Applied Research in Intellectual Disabilities, 15, 151-165.

Van der Molen, M. (2009). Het werkgeheugen van kinderen en jongeren met een licht

verstandelijke beperking: Inzicht en handelen. In Didden, R. & Van Moonen, X. Met het

oog op behandeling 2: Effectieve behandeling van gedragsstoornissen bij mensen met een licht verstandelijke beperking. Utrecht: LKC LVG/ Expertisecentrum De Borg.

(30)

Van der Molen M.J., Van Luit, J.E.H., Jongmans, M.J., & van der Molen, M.W. (2007). Verbal working memory in children with mild intellectual disabilities. Journal of

Intellectual Disability Research, 51, 162-169. doi: 10.1111/j.1365-2788.2006.00863.x

Van der Put, C.E., Asscher, J.J., Stams, G.J.J.M., & Moonen, X.M.H. (2013). Difference between juvenile offenders with and without intellectual disabilities in the importance of static and dynamic risk factor for recidivism. Journal of Intellectual Disabilities

Research. doi:10.1111/jir.12078

Van Horn, J.E., Wilpert, J., Bos, M.G.N., Eisenberg, M., & Mulder, J. (2009). Waagschaal jeugd: de psychometrische kwaliteit van een gestructureerd klinisch risicotaxatie- instrument voor de ambulante forensische psychiatrie. Panopticon. Tijdschrift voor

Strafrecht, Criminologie en Forensisch welzijnswerk, 30, 23–34.

Van Horn, J.E., Wilpert, J., Eisenberg, M., & Mulder, J. (2012). Risicotaxatie-instrument voor de Ambulante Forensische GGZ. Handleiding. Interne uitgave. Utrecht: De Waag.

Van Nieuwenhuijzen, M., Bijman, E.R., Lamberix, I.C.W., Orobio de Castro, B., Vermeer, A., & Matthys, W. (2007). Social information processing in children with mild intellectual disbailities: Validations to two measurements. Kind en Adolescent, 28, 149-159.

Van Nieuwenhuizen, M., Orobio de Castro, B., Wijnroks, L., Vermeer, A., & Matthys, W. (2004). The relations between intellectual disabilities, social information processing, And behavior problems. European Journal of Development Psychology, 1 (3), 215- 229. doi: 10.1080/17405620444000111

Van Nieuwenhuizen, M., Vriens, A., Scheepmaker, M., Smit, M., & Porton, E. (2011). The development of a diagnostic instrument to measure social information processing in children with mild to borderline intellectual disabilities. Research in Developmental

Disabilities, 32, 358-370. doi:10.1016/j.ridd.2010.10.012

(31)

Van der Laan, P.H., Slotboom, A., & Stams, G.J.J.M. (2010). Wat werkt? Bijdragen aan het

terugdringen van recidive. In: Reizen met mijn rechter: psychologie van het recht.

Deventer: Kluwer.

Wechsler, D. (2013). Technische handleiding WAIS-IV-NL (derde druk). Amsterdam: Pearson Assesment and information.

Wilner, P., Jones, J., Tams, R.,& Green, G. (2002). A Randomized Controlled Trial of the Efficacy of a Cognitive Behavioural Anger Management Group for Clients with Learning Disabilities. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 15, 224-235.

(32)

Bijlage 1

Modules ARopMaat en de bijbehorende doelen

Module Subdoelen

1. Intake en motivatie Het motiveren van de jongere, zodat hij bereid is tot het volgen van de behandeling

2. Agressieketen en terugvalpreventieplan De jongere is beter in staat verantwoording te nemen voor eigen gedrag

3. Stress en agressiereductie (optioneel) De jongere beschikt over meer copingstrategieën 4. Impulscontrole (optioneel) De jongere beschikt over meer impulscontrole 5. Beheersingsvaardigheden De jongere beschikt over adequate

beheersingsvaardigheden

6. Invloed van het denken De jongere heeft minder cognitieve vervormingen De jongere kan rationele (helpende) gedachtes toepassen

7. Differentiëren en hanteren van negatieve gevoelens (optioneel)

De jongere weet dat negatieve emoties je agressieve gedrag kunnen beïnvloeden

De jongere kan verschillende emoties onderscheiden 8. Juist waarnemen en interpreteren (optioneel) De jongere is in staat situaties vanuit verschillende

kanten te bekijken

9. Assertiviteit De jongere is in staat conflicten op assertieve wijze op te lossen

De jongere kan rekening houden met een ander 10. Conflicthantering (optioneel) De jongere beschikt over meer vaardigheden om

conflicten adequaat op te lossen

11. Gezin in beeld / partner in beeld De interactie tussen ouders/verzorgers en de jongere is verbeterd

De interactie tussen partner en de jongere is verbeterd

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dear Ananas, I would like to thank you for giving me generous support and making my stay in the Netherlands more wonderful and meaningful.. I will never forget our

Approaching the respective individual domains of Risk Society and Risk Regime Regulation, this thesis has argued that American meat consumption and production’s influence on

(Liberal International, 1997) Discussing the effect of civic consciousness and public culture on the nationality in Scotland provides an alternative to the view that the

This enables the discrete reliability for a couple of model problems like the Poisson prob- lem, eigenvalue problems, Stokes equations, and linear elasticity and thereby shows

(C)2013,JPO&INPIT;PROBLEM TO BE SOLVED: To improve distortion compensation accuracy of a power amplifier.SOLUTION: An LMS algorithm using a feedback signal that is an output

Hypothesis 1 (local economy): MPs’ district focus in parliamentary speeches increases (and party focus decreases) as unemployment in the parliamentary constituency increases..

Als laatste werd er gekeken of soort bericht (positief of negatief) van de consument invloed had op het gebruik van conversational human voice door de organisaties en of

Effort-force along the power-conserving interconnection of subsystems A and P is considered as a natural feedback and utilized in the design of an energy-based state observer