• No results found

Validatie onderzoek naar de Semantic Selection Test voor alcoholattitudes

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Validatie onderzoek naar de Semantic Selection Test voor alcoholattitudes"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Validatie Onderzoek naar de Semantic Selection Test voor Alcoholattitudes

Nikita Simmelink 10375775

Universiteit van Amsterdam

Annematt Collot D'Escury-Koenigs Datum: 24 April 2015

(2)

Abstract

Kinderen voorlichten over alcohol: schrikt het kinderen af of maakt het slapende honden wakker? Het is van belang een impliciete test te hebben die de alcoholattitudes van kinderen snel in kaart kan brengen. In deze studie werd de validiteit onderzocht van de

Semantic Selection Test (SST) op het gebied van alcohol, door de SST, de Implicit Association Test (IAT) en een alcoholvragenlijst te vergelijken. Vijfenzestig kinderen tussen de 10 en de

12 jaar oud voltooiden de SST, IAT en alcoholvragenlijst. Uit de resultaten bleek dat de SST significant negatief correleerde met de IAT. De alcoholvragenlijst correleerde niet significant met de SST en de IAT. Geconcludeerd kan worden dat de SST een goede impliciete test kan zijn, maar meer onderzoek is nodig.

(3)

Validatie van de Semantic Selection Test door te vergelijken met de Implicit Association Test op het gebied van alcohol

In Nederland drinken adolescenten op jonge leeftijd al vrij regelmatig alcohol. Uit onderzoek uit 2004 is naar voren gekomen dat 30% van de jongeren van 12 jaar oud aangeeft de laatste maand gedronken te hebben. Naarmate kinderen ouder worden, wordt dit

percentage hoger. Van de dertienjarigen geeft 43% aan de laatste maand gedronken te hebben. Bij veertien- en vijftienjarigen is dit respectievelijk 62% en 70% (Monshouwer, Van

Dorsselaer, Gorter, Verdurmen, & Vollebergh, 2004, aangehaald in Thush & Wiers, 2008). Uit onderzoek bleek dat vanaf 2001 ieder jaar steeds meer jongeren van 17 jaar oud

opgenomen werd met alcoholvergiftiging (Van Kleef & Van der Lely, 2006).

De attitudes van kinderen tegenover alcohol, hoe kinderen over alcohol denken, kan expliciet (direct) en impliciet (indirect) gemeten worden. Impliciete metingen registreren de attitudes die automatisch geactiveerd worden en die gedrag buiten het bewustzijn om kunnen beïnvloeden (Gawronski, Hoffman & Wilbur, 2006, aangehaald in Houben & Wiers, 2008). Een voorbeeld van een impliciete meting is de Implicit Association Test (IAT). De IAT meet acties of oordelen die onder controle van automatisch geactiveerde evaluaties staan, zonder dat de deelnemer zich hiervan bewust is (Greenwald & Banaji, 1995, aangehaald in

Greenwald, McGhee & Schwartz, 1998). Tegengesteld aan impliciete metingen, meten expliciete metingen de attitudes direct. Deze attitudes zijn gecontroleerde acties of oordelen waar men bewust over nadenkt (Rudman & Kilianski, 2000). Impliciete metingen meten dus onbewuste attitudes en expliciete metingen meten bewuste attitudes. Een voorbeeld van een expliciete meting is een zelfrapportage vragenlijst (Schimmack & Diener, 2003). Expliciete metingen zijn echter gevoelig voor twee soorten biasen. Ten eerste is het mogelijk dat men zich niet bewust is van een attitude of de redenen achter een attitude niet begrijpt, waardoor men kiest voor een populair antwoord, ook wel shared report genoemd. Ten tweede kan men

(4)

zich wel bewust zijn van een attitude, maar deze willen verbergen. Dit leidt tot een

self-presentational bias, waarbij de attitudes niet accuraat worden gereflecteerd, doordat men kiest

voor sociaal wenselijke antwoorden (MacDorman, Vasudevan, & Ho, 2008).

Uit onderzoek blijkt dat expliciete en impliciete metingen vaak in dezelfde voorkeur lijken te resulteren; men vindt bloemen over het algemeen leuker dan insecten (Greenwald et al., 1998, aangehaald in Karpinski & Hilton, 2001). Bij expliciete metingen lijkt dit vooral het geval te zijn wanneer men geen intentie heeft een attitude te verbergen (Greenwald et al., 2002, aangehaald in Dambrun & Guimond, 2004). Wanneer men wel de intentie heeft om een attitude te verbergen, kan men sociaal wenselijke antwoorden geven, waardoor de correlatie tussen expliciete en impliciete metingen lager wordt. Het kan door deze bevindingen

voordelig zijn om impliciete metingen af te nemen. De IAT is een impliciete meting die gebruikt wordt in de ontwikkelingspsychologie (Skowronski & Lawrence, 2001, aangehaald in Hofmann, Gawronski, Gschwender, Le, & Schmitt, 2003). Deze test meet de associatie tussen twee target concepten met een attribuut. Op het beeldscherm verschijnen eerst de concepten, bijvoorbeeld bloem en insect, daarna verschijnen de attributen. De attributen bestaan uit positieve en negatieve woorden, zoals blijdschap en depressie. Deelnemers moeten de attributen categoriseren met twee toetsen, die elk aan twee reactieopties zijn toegewezen. Wanneer bloem en leuk gekoppeld moet worden, wordt er sneller gereageerd dan wanneer dit het geval is voor insect en leuk (Greenwald et al., 1998). Het verschil in gemiddelde

reactietijd tussen twee blokken wordt het IAT-effect genoemd. Grotere IAT-effecten

weerspiegelen vermoedelijk sterkere associaties tussen concept en attribuut paren (McConnell & Leibold, 2001). De IAT meet één attitude per testafname, wat tijdrovend kan zijn wanneer men verschillende attitudes tegelijk wil meten. Daarnaast kunnen niet alle attitudes gemeten worden met deze test, omdat niet alle woorden in verhouding staan tot een ander woord (Gregg & Klymowsky, 2013). In deze studie staat alcohol bijvoorbeeld in verhouding tot

(5)

frisdrank, maar een woord zoals leraar is lastig te relateren aan een ander woord. De IAT kost ook veel tijd, omdat deze individueel en op een computer gemaakt moet worden. Vervolgens kost het scoren veel tijd, omdat de data omgescoord moet worden zodat deze geschikt is voor een analyse.

Een andere, nog niet vaak gebruikte impliciete meting is de Semantic Selection Task

(SST). Dit is een impliciete vragenlijst waarbij attitudes over verschillende onderwerpen

tegelijk gemeten kunnen worden. De vragenlijst bevat verschillende constructen en steeds dezelfde schematische plaatjes van 16 voorwerpen. Men kiest acht plaatjes die hij/zij vindt passen bij het construct. Voor een voorbeeld van een item uit de SST, zie Figuur 1. Er zijn twee ankeritems: angst en plezier. Door te vergelijken hoeveel plaatjes van een construct overeen komen met de ankeritems is af te leiden of men een positieve of een negatieve associatie met het construct heeft.

Figuur 1

Voorbeeld Item uit de Semantic Selection Test

Alcohol

Teken een cirkel om de plaatjes die jij hierbij vindt passen.

Let op! Omcirkel precies 8 plaatjes.

Het construct vergelijken met de ankeritems leidt tot een leesbare output, wat voor een psycholoog handig is. Een psycholoog kan zelf gemakkelijk de data inspecteren, maar de resultaten ook gemakkelijk bespreken met een cliënt (Lukavsky, 2008). De SST lijkt een

(6)

makkelijkere en snellere manier om verschillende onderwerpen onbewust te meten. Voor een basisschool kan validatie van de SST op het gebied van alcohol relevant zijn, omdat dit een impliciete test is. Het in kaart brengen van alcoholattitudes, zonder jonge kinderen hier expliciet naar te vragen, kan een toevoeging zijn voor een basisschool. Gebleken is namelijk dat kinderen op de basisschool onderwijzen over alcohol niet zo zeer afschrikt, maar juist zorgt dat kinderen geïnteresseerd raken in alcohol (Wiers, 2000). Door impliciet te meten zou vermeden kunnen worden dat kinderen geïnteresseerd raken in alcohol. Daarnaast is de afnametijd van de SST korter dan de IAT, waardoor een basisschool minder tijd hoeft te verliezen om deze attitudes in kaart te brengen. Een basisschool kan met de SST de attitudes over alcohol in de gaten houden en op basis hiervan bepalen wanneer het belangrijk is om te beginnen met voorlichting. Het is belangrijk deze attitudes al vroeg in kaart te brengen, omdat uit eerder onderzoek is gebleken dat 47% van de kinderen op 12-jarige leeftijd al een keer alcohol gedronken heeft en jongeren steeds vaker in het ziekenhuis belanden door

alcoholvergiftiging (Van Kleef & Van der Lely, 2006). Daarnaast blijkt uit onderzoek dat hoe men impliciet denkt over alcohol het drinkgedrag beïnvloedt (Houben & Wiers, 2008), waardoor juiste voorlichting zeer belangrijk is. Alcohol is een gevoelig onderwerp, omdat men het nog niet eens is over hoe vroeg men kinderen moet voorlichten over alcohol. Een manier van voorlichten is het ontkrachten van positieve attitudes over alcohol. Kinderen op de basisschool hebben vaak vooral negatieve gedachten over alcohol, wat er toe leidt dat deze manier van voorlichten geen effectiviteit heeft (Wiers, 2000). Met de SST kan geobserveerd worden wanneer de attitudes positief worden, waar vervolgens op kan worden ingespeeld met interventies. Het valideren van de SST kan de school daarnaast helpen ouders te ondersteunen bij de voorlichting van hun kinderen. Wanneer er namelijk goed materiaal is om de attitudes te meten, kunnen ouders zien wanneer hun kinderen positief over alcohol denken en daar dan met hun kinderen over praten. Het is belangrijk om ouders hierin te ondersteunen, omdat uit

(7)

onderzoek is gebleken dat ouders door het stellen van duidelijke regels een belangrijke factor zijn bij het uitstellen van de leeftijd waarop kinderen beginnen met alcohol drinken (Vet & Eijnden, 2007, aangehaald in Heemskerk, van den Brink, Steenhuis, de Boer, & Breebaart, 2011). Daarnaast is uit verschillende onderzoeken gebleken dat interventieprogramma’s op school beter werken wanneer ouders hierbij betrokken worden (Heemskerk, van den Brink, Steenhuis, de Boer, & Breebaart, 2011, Maat, Koning, & Lammers, 2011). De SST kan voor scholen belangrijk zijn om snel attitudes in kaart te brengen, maar ook om ouders te

ondersteunen en betrekken bij interventieprogramma’s.

De SST lijkt zich al bewezen te hebben in verschillende onderzoeken. De interne validiteit is voldoende gebleken tussen de scores op deze test en scores op de Vragenlijst voor Angst bij Kinderen bij normale kinderen (Vries, 2008). Daarnaast lijkt deze test ook

gevalideerd te zijn voor gebruik bij licht verstandelijk beperkte kinderen (Schijven, 2010). De

SST lijkt hiermee al voldoende gevalideerd te zijn, maar deze is nog niet gevalideerd door te

vergelijken aan de hand van een gelijkwaardig instrument, ook wel de convergente validiteit genoemd (Vries, 2008). In dit onderzoek worden de resultaten van de SST vergeleken met een andere impliciete meting om zo de convergente validiteit te onderzoeken. Wanneer de SST gevalideerd wordt, kunnen op grotere schaal, snel en tegelijkertijd, verschillende constructen gemeten worden. Hierdoor kan men makkelijker en sneller modellen opstellen.

Op basis van het eerder onderzoek kan worden gehypothetiseerd dat de SST een goede convergente validiteit heeft. In dit onderzoek wordt de SST vergeleken met een indirecte meting, de IAT, en daarnaast met een directe meting. Verwacht wordt dat de scores van de

SST significant negatief correleren met de scores van de IAT. Daarnaast wordt verwacht dat

tussen de scores van de SST en de IAT en de scores van de expliciete meting een kleine negatieve correlatie wordt gevonden.

(8)

Methode

Deelnemers

De deelnemers werden geworven van de christelijke basisschool de Korenaar in Oostzaan. Alle deelnemers die in groep 7 en 8 zaten mochten meedoen, mits er toestemming was van de ouders. De toestemming werd verleend door middel van een passief consent. De ouders kregen een brief met de uitleg van het onderzoek toegestuurd, waarna zij een week de tijd kregen om aan te geven dat zij niet wensten dat hun kind deelnam aan het onderzoek. Drie kinderen mochten niet meedoen aan het onderzoek, wat resulteerde in een groep van 65 leerlingen. De leerlingen waren tussen de 10 en de 12 jaar oud en de verhouding

jongen/meisje was 32/33. Er werd in dit onderzoek niet gevraagd naar de leeftijd, omdat het doel van dit onderzoek het impliciet in kaart brengen van attitudes van kinderen op de basisschool was. De leerlingen ontvingen een traktatie als beloning voor hun deelname.

Materialen

Semantic Selection Test (SST)

De Semantic Selection Test (SST) is een indirecte meting waarbij impliciete attitudes over verschillende onderwerpen tegelijk gemeten kunnen worden. De vragenlijst kan

verschillende constructen bevatten, met steeds dezelfde schematische plaatjes van 16

voorwerpen. De deelnemers moeten 8 plaatjes kiezen die zij vinden passen bij het construct. Er zijn hierbij twee ankeritems: angst en plezier. Door te vergelijken hoeveel plaatjes van een construct overeen komen met de ankeritems is af te leiden of men een positieve of een

negatieve associatie met het betreffende construct heeft (Lukavsky, 2008). In dit onderzoek werd gekozen voor de volgende constructen: alcohol, frisdrank, klasgenoten, vrienden, leraar, school, toets, onweer, gym en vakantie. Onweer was hierbij het voorbeeld construct. Met dit construct kon getoond worden wat verwacht werd van de vragenlijst. Gym en vakantie waren afleidende constructen, welke gebruikt werden als afleiding van het doel van het onderzoek en

(9)

hiermee eventuele bewuste beïnvloeding van de deelnemers te voorkomen. De andere constructen worden gebruikt om een analyse over uit te voeren.

Implicit Association Test (IAT)

De Implicit Association Test (IAT) is een indirecte meting in de vorm van een computertaak. De IAT meet de associatie tussen twee target concepten met een attribuut (Greenwald et al., 1998). In het huidige onderzoek verschijnen de concepten alcohol en frisdrank op het beeldscherm. Vervolgens verschijnen steeds positieve en negatieve woorden zoals respectievelijk zonneschijn, vrede, depressie en verdriet. Eerst moesten de negatieve woorden naar links, waar alcohol stond en de positieve woorden naar rechts, waar frisdrank stond. De deelnemers geven dit aan met toetsen op het toetsenbord. Voor links drukken de deelnemers op de a-toets en voor rechts op de l-toets. In het volgende blok wordt de positie van de positieve en negatieve woorden omgekeerd, wat inhoudt dat de positieve woorden bij alcohol horen en de negatieve woorden bij frisdrank. Wanneer de deelnemers sneller reageren bij de eerste combinatie, namelijk negatief met alcohol en positief met frisdrank, dan bij de tweede combinatie, positief met alcohol en negatief met frisdrank, is er sprake van een negatieve associatie met alcohol. Wanneer deelnemers sneller reageren bij de tweede combinatie dan bij de eerste is er sprake van een positieve associatie met alcohol. Expliciete meting

De expliciete meting bestond uit een selectie van een vragenlijst die door de Universiteit van Amsterdam verleend was. Er wordt gevraagd naar onder andere het

drinkgedrag en de mening over alcohol. Een voorbeeld van een vraag over drinkgedrag is: hoe veel glazen alcohol heb je in de laatste vijf weken gedronken. De mening vragen bestonden uit vragen als ‘door het drinken van alcohol kon ik geen huiswerk maken’. Daarnaast waren er ook nog informatieve vragen zoals ‘Ongeremde mensen hebben een grotere kans op het krijgen van alcoholproblemen dan mensen die snel een remming voelen’. De vragenlijst werd

(10)

ingekort, zodat alleen gevraagd werd naar de mate van drinken en de mening over alcohol. Zo werd aan deelnemers niet onnodig vragen gesteld die geen betrekking hadden op het

onderzoek. In het vervolg zal er naar de expliciete meting gerefereerd als de alcoholvragenlijst.

Deze studie maakt deel uit van een groter onderzoek, waaruit vier studies beschreven worden. In het onderzoek werd daarom ook de schoolvragenlijst (SVL) afgenomen. Dit is een expliciete meting in vorm van een vragenlijst die opvattingen en houdingen inventariseert die van belang zijn voor het onderwijs- en leerproces op school (Smits & Vorst, 1982).

Procedure

In totaal waren er twee testdagen. Op de eerste dag werden de SST en de SVL klassikaal ingevuld. Instructies hiervoor werden klassikaal gegeven. Er werd duidelijk gemaakt dat de kinderen de vragenlijst individueel moesten invullen zonder te overleggen of bij anderen af te kijken, er geen goede of foute antwoorden waren, dat de deelname op

vrijwillige basis was, de leerkracht en de testleiders in het lokaal bleven, om vragen te kunnen beantwoorden en dat ze een traktatie kregen na afloop. De tweede dag werden steeds vier kinderen meegenomen naar een ander lokaal, waar de IAT werd afgenomen. Wanneer alle vier de kinderen klaar waren met de IAT, vulden zij de alcohol vragenlijst in. Daarna mochten de kinderen een snoepje uitkiezen en mochten zij terug naar de klas. Ieder kind werd gevraagd de volgende naar het lokaal te sturen.

Analyseplan

De analyse die uitgevoerd zal worden om te bepalen of de SST samenhangt met de IAT en de alcoholvragenlijst is een bivariate correlatie. Eerst wordt gekeken of de data voldoet aan de voorwaarden van een parametrische toets. Er zal een toets op normaliteit worden

uitgevoerd om vast te stellen of de uitkomsten uit de steekproef normaal verdeeld zijn. Bij

(11)

Shapiro-Wilk toets niet significant is, is er sprake van een normale verdeling. De verwachting is dat de meeste deelnemers een negatieve associatie hebben met alcohol, daarom wordt verwacht dat de data niet normaal verdeeld is en zal er een Spearman correlatie worden uitgevoerd.

Resultaten

Aan deze studie hebben 65 leerlingen deelgenomen. Twee deelnemers zijn afgevallen door ziekteverzuim op een van de twee dagen, waardoor de metingen niet compleet waren. Er bleven 63 leerlingen over, waar de resultaten over worden geanalyseerd. Om analyses uit te voeren over de scores moeten deze eerst omgescoord worden. Bij de SST worden de scores van angst van de scores van plezier afgetrokken. Hieruit ontstaat een range van -8 tot +8. In het geval van de IAT worden van alle scores alleen de scores uit blok 4 en blok 7

geanalyseerd, de andere blokken zijn oefenblokken en worden daarom niet gebruikt voor de analyse. Bij blok 4 en blok 7 worden de eerste twee trials verwijderd, omdat deze typische langere reactietijden bevatten. Daarnaast worden uit de blokken alle reactietijden die sneller dan 300 milliseconden of trager dan 3000 milliseconden zijn, verwijderd. De snelle

reactietijden wijzen namelijk op reacties die gegeven zijn voor de stimulus getoond is. De trage reactietijden zijn een indicatie voor onoplettendheid. De overgebleven reactietijden worden omgezet in logaritmen, zodat er voldoende stabiliteit is van de variantie van de analyse (Greenwald et al., 1998). Tenslotte wordt blok 4 van blok 7 afgehaald, waarbij een score van -1 tot 1 ontstaat. Hoe hoger deze score, des te negatiever de alcoholattitude. De alcoholvragenlijst staat voor de vraag ‘wat vind je van alcohol?’ De scores van deze vraag hebben een range van 0 tot 4. De andere vragen op deze vragenlijst zijn niet nodig voor de correlatie, maar zouden eventueel nog interessante bevindingen kunnen opleveren. De beschrijvende statistieken van de verschillende metingen van deze studie zijn af te lezen in Tabel 1.

(12)

Tabel 1

Beschrijvende Statistieken van de SST, IAT en Alcoholvragenlijst: Gemiddelden en Standaarddeviatie N SST alcohol SST frisdrank IAT Alcoholvragenlijst Meisjes 32 -1.844 (2.464) 2.344 (2.194) .482 (.193) 3.03 (.897) Jongens 31 -.807 (2.774) 1.290 (2.842) .352 (.171) 2.74 (.999)

Note: de range van de scores op de SST loopt van -8 tot +8, de scores van de IAT zijn reactietijden welke van -1 tot 1 gaan, de alcoholvragenlijst heeft een schaal van 0 tot 4.

De analyse die over de data is uitgevoerd, is een bivariate correlatie. Eerst is de toets voor normaliteit uitgevoerd om te kijken of de sample aan de voorwaarden van een

parametrische toets voldoet. In Tabel 2 is te zien dat de SST, alcoholvragenlijst en de IAT respectievelijk een significantieniveau van p = 0.093, p = 0.00 en p = 0.649 hebben. Hiermee is vastgesteld dat de data van de SST en de IAT normaal verdeeld zijn en de alcoholvragenlijst niet normaal verdeeld is, waarmee de SST en de IAT aan de voorwaarden van een

parametrische toets voldoen en, de alcoholvragenlijst niet. Voor de correlatie tussen de SST en de IAT is daarom een Pearson correlatie uitgevoerd. Voor de correlatie tussen de SST en de alcoholvragenlijst is een Spearman correlatie uitgevoerd.

Tabel 2

Toets van Normaliteit

Shapiro-Wilk

Statistic df Sig.

SST .967 63 .093

Alcoholvragenlijst .797 63 .000

IAT .985 63 .649

De correlatie tussen de SST en de IAT die is getoetst aan de hand van een Pearson correlatie. Er wordt getoetst of de SST en de IAT correleren. Verwacht werd dat de SST en de

IAT negatief gecorreleerd zouden zijn, daarom werd er eenzijdig getoetst. In tabel 3 is te zien

dat het significantieniveau p > .005 is en de correlatie r = -.285. Er is dus een significante negatieve correlatie tussen de SST en de IAT. Een negatieve correlatie betekent in deze studie

(13)

dat een lagere score op de SST, wat gelijk staat aan meer negatieve associaties met alcohol, correleert met een hogere score op de IAT, wat ook gelijk staat aan meer negatieve associaties met alcohol. Dit is in lijn met de eerste hypothese.

De tweede correlatie die geanalyseerd is, is de Spearman correlatie. Er wordt gekeken of de SST en de alcoholvragenlijst correleren en of de IAT en de alcoholvragenlijst correleren. Verwacht werd dat er een zwakke correlatie gevonden zou worden tussen deze twee

metingen, daarom werd er eenzijdig getoetst. In Tabel 3 zijn de correlatie en het

significantieniveau van de alcoholvragenlijst vergeleken met de SST en met de IAT afgelezen. De correlatie en het significantieniveau van de SST met de alcoholvragenlijst zijn

respectievelijk rs = -.257 en p = .062. De correlatie en het significantieniveau van de IAT met

de alcoholvragenlijst zijn respectievelijk rs = .009 en p = .435. Hiermee is vastgesteld dat er

geen significante correlatie is tussen de expliciete meting en de impliciete metingen.

Tabel 3

Correlaties en significantieniveau van de scores van alcohol op de SST, IAT en alcoholvragenlijst Correlatie (r) Significantieniveau (p)

SST en IAT -.2851 .012

SST en alcoholvragenlijst -.2572 .062

IAT en alcoholvragenlijst .0092 .472

1. Bij deze correlatie is sprake van een Pearson correlatie, eenzijdig 2. Bij deze correlatie is sprake van een Spearman correlatie, eenzijdig

In deze data-analyse kan ook een vergelijking gemaakt worden tussen jongens en meisjes. In Tabel 4 is af te lezen dat wanneer de resultaten van jongens en meisjes apart geanalyseerd worden, de correlatie tussen de expliciete meting en de impliciete metingen niet significant blijft. De correlatie tussen de impliciete metingen wordt bij de jongens niet

significant en bij de meisjes blijft het significant. Daarnaast wordt de correlatie tussen de metingen bij meisjes negatiever.

Tabel 4

Correlaties en Significantieniveau Tussen de scores van alcohol op de SST, IAT en Alcoholvragenlijst bij Jongens en Meisjes

(14)

N Correlatie (r) Significantieniveau (p) Meisjes 32 SST en IAT1 -.4111 .010 SST en alcoholvragenlijst2 -.2352 .097 IAT en alcoholvragenlijst2 .0502 .393 Jongens 31 SST en IAT1 -.058 .378 SST en alcoholvragenlijst2 -.139 .228 IAT en alcoholvragenlijst2 .009 .482 1. Bij deze correlatie is sprake van een Pearson correlatie, tweezijdig

2. Bij deze correlatie is sprake van een Spearman correlatie, tweezijdig

Op de ankeritems kan er overlap voorkomen. Dit houdt in dat dezelfde plaatjes bij angst en plezier omcirkeld werden. Bij veel overlap tussen de ankeritems zou er sprake kunnen zijn van het niet serieus invullen van de SST. Dit zou een andere uitkomst kunnen geven. In Tabel 5 is af te lezen hoe de correlaties per geslacht bij minder dan vier items overlap op de

verschillende metingen zijn.

Tabel 5

Correlaties en Significantieniveau Tussen de Scores van Alcohol op de SST, IAT en Alcoholvragenlijst bij Jongens en Meisjes bij Minder Dan Vier Items Overlap

N Correlatie (r) Significantieniveau (p) Meisjes 24 SST en IAT1 -.4581 .024 SST en alcoholvragenlijst2 -.3112 .138 IAT en alcoholvragenlijst2 .0862 .690 Jongens 25 SST en IAT1 -.0651 .757 SST en alcoholvragenlijst2 -.3072 .136 IAT en alcoholvragenlijst2 -.0202 .932 1. Bij deze correlatie is sprake van een Pearson correlatie, tweezijdig

2. Bij deze correlatie is sprake van een Spearman correlatie, tweezijdig

Een mogelijke verklaring voor de niet significante uitkomst bij jongens zou kunnen zijn dat zij negatief tegenover frisdrank staan, wat een gemiddelde IAT-score zou kunnen opleveren. Dit is te controleren door te kijken naar de gemiddelde score van frisdrank op de SST. Deze score was gemiddeld 1.290 met een standaarddeviatie van 2.842. De score is niet negatief en

(15)

daarmee geen verklaring voor geen significante uitkomst.

Discussie

In deze studie werd de validatie van de SST onderzocht voor het construct alcohol. Er werd getracht de SST te valideren door deze te vergelijken met zowel de IAT als de

alcoholvragenlijst. Uit de resultaten komt naar voren dat er een kleine significante negatieve correlatie is tussen de SST en de IAT. Dit betekent dat wanneer er op de SST een negatieve associatie is tegenover alcohol, er ook een negatieve associatie tegenover alcohol op de IAT gevonden wordt. De correlatie was echter minder hoog dan verwacht. Daarnaast is naar voren gekomen dat er geen significante correlatie is tussen beide impliciete metingen en de

expliciete meting. Dit is tegen de gestelde verwachting in, maar wel te verklaren aan de hand van de literatuur. De besproken literatuur heeft namelijk al aangegeven dat er meestal

eenzelfde antwoord uit een expliciete en impliciete meting komt (Greenwald et al., 1998, aangehaald in Karpinski & Hilton, 2001), tenzij men de attitude bewust wil verbergen (Greenwald et al., 2002, aangehaald in Dambrun & Guimond, 2004). Verwacht werd dat kinderen eerlijk durfden te antwoorden over de associatie die zij hadden met alcohol, maar uit de resultaten is af te leiden dat alcohol ook voor kinderen een gevoelig onderwerp kan zijn om over te praten. Daarnaast werd de alcoholvragenlijst gemeten met een vijfpuntschaal, wat resulteerde in een kleine spreiding. In vervolgonderzoek zou daarom een zevenpuntsschaal gebruikt kunnen worden zodat de scores een grotere spreiding hebben.

Uit exploratieve analyses bleek daarnaast dat de correlatie bij jongens niet significant was. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat jongens negatief tegenover frisdrank staan, waardoor de IAT-score gemiddeld blijft. De frisdrankscore op de SST was niet negatief, maar ook niet erg positief. Hieruit kan opgemaakt worden dat frisdrank misschien niet de juiste tegenhanger is voor alcohol. Frisdrank krijgt tegenwoordig een steeds negatiever imago,

(16)

omdat dit slecht is voor het gewicht en voor de tanden (Bulk-Bunschoten, Renders, Van Leerdam, Hirasing, & Jokhan, 2005). Het wordt dan ook vaak afgeraden frisdrank aan kinderen te geven. Wanneer kinderen thuis geen frisdrank mogen, kunnen ze hiermee een negatieve associatie krijgen. In vervolgonderzoek zou daarom het woord vervangen kunnen worden door een ander drankje zoals limonade. Een alternatieve verklaring zou kunnen zijn dat de jongens mogelijkerwijs minder gefocust waren bij de SST-afname. Uit observatie bleek namelijk dat jongens tijdens het maken van de SST minder geconcentreerd waren, terwijl zij bij de IAT wel geconcentreerd waren. Dit zou als resultaat kunnen hebben dat bij de SST niet serieus ingevuld werd. Daarnaast is het mogelijk dat de IAT als leuker beschouwd werd, omdat dit een computertaakje is en de SST een pen en papier taakje is. Het zou zo kunnen zijn dat de deelnemers daarom meer hun best deden bij de IAT en minder bij de SST.

De correlatie die gevonden werd tussen de SST en de IAT was klein, wat tegen de verwachting in gaat. Statistisch gezien is de correlatie zwak, maar Greenwald, Nosek, & Banaji, (2003) concluderen dat lagere correlaties bij een studie met een kleine power niet hoeven te betekenen dat een test afgeschreven moet worden. Er kan voorzichtig

geïnterpreteerd worden dat de SST een valide impliciete meting kan zijn.

Uit deze studie is gebleken dat de SST makkelijk in gebruik is. Het scoren ging

gemakkelijk en snel. De afnametijd was kort, de kinderen waren binnen vijf minuten klaar. Er werden geen fouten gemaakt en de kinderen leken de test leuk te vinden.

Een kritiekpunt op de SST kan zijn dat men terug kan bladeren naar de woorden angst en plezier en deze vergelijken met andere woorden om zo bewust de test te beïnvloeden. Uit de observatie is gebleken dat dit niet voorkomt bij kinderen. Een oplossing zou kunnen zijn om de SST digitaal te maken, waarbij er niet terug gegaan kan worden naar het vorige woord. Een kritiekpunt op dit onderzoek kan zijn dat de testen op een christelijke basisschool zijn afgenomen. Het zou kunnen zijn dat kinderen die gelovig opgevoed zijn andere normen

(17)

en waarden meekrijgen vanuit huis, waardoor de resultaten niet generaliseerbaar zijn voor de gehele populatie. Daarnaast zijn de testen afgenomen in een dorp, wat ook niet representatief is voor de gehele populatie. In vervolg onderzoek kan daarom rekening gehouden worden met verschillende geloofsovertuigingen en geografische verschillen.

In dit onderzoek werd tegelijkertijd de SVL afgenomen, wat mogelijk heeft geleid tot een vermindering van concentratie van de deelnemers. In vervolg onderzoek zou het daarom van belang kunnen zijn dat de SST en SVL op verschillende dagen afgenomen worden, om concentratievermindering te voorkomen en deelnemers niet ontmoedigd zullen worden door wat zij allemaal geacht werden in te vullen.

Als vervolg onderzoek zouden deze testen volgend jaar op dezelfde school afgenomen kunnen worden, om te zien of de attitudes van de kinderen veranderd of hetzelfde gebleven zijn.

Uit deze studie kan geconcludeerd worden dat de SST een voldoende convergente validiteit lijkt te hebben. Deze resultaten moeten echter voorzichtig geïnterpreteerd worden. De test kan in de toekomst gebruikt worden om de attitudes van kinderen tegenover alcohol in kaart te brengen. Wanneer de attitudes positief worden, kunnen scholen samen met de ouders hierop inspelen met interventies. Op deze manier kan vroegtijdig alcoholgebruik en daarmee alcoholvergiftiging op jonge leeftijd voorkomen worden.

(18)

Literatuurlijst

Bulk-Bunschoten, A. M. W., Renders, C. M., Van Leerdam, F. J. M., Hirasing, R. A., & Jokhan, R. (2005). Overbruggingsplan voor kinderen met overgewicht. Methode voor

individuele primaire en secundaire preventie in de jeugdgezondheidszorg Amsterdam, VUmc.

Dambrun, M., & Guimond, S. (2004). Implicit and explicit measures of prejudice and stereotyping: Do they assess the same underlying knowledge structure?. European

journal of social psychology, 34(6), 663-676.

Greenwald, A. G., McGhee, D. E., & Schwartz, J. L. (1998). Measuring individual differences in implicit cognition: the implicit association test. Journal of personality and social

psychology, 74(6), 1464.

Greenwald, A. G., Nosek, B. A., & Banaji, M. R. (2003). Understanding and using the

implicit association test: I. An improved scoring algorithm. Journal of personality and

social psychology, 85(2), 197.

Gregg, A. P., & Klymowsky, J. (2013). The Implicit Association Test in market research: Potentials and pitfalls. Psychology & Marketing, 30(7), 588-601.

Heemskerk, M., van den Brink, M., Steenhuis, I., de Boer, M., & Breebaart, G. (2011). ‘Alcohol een ander verhaal’, een gecontroleerde effectevaluatie op de basisschool.

Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 89(3), 159-165.

Houben, K., & Wiers, R. W. (2008). Implicitly positive about alcohol? Implicit positive associations predict drinking behavior. Addictive behaviors, 33(8), 979-986.

Karpinski, A., & Hilton, J. L. (2001). Attitudes and the Implicit Association Test. Journal of

(19)

Lukavský, J. (2008). Physiological correlates and semantic distances in Word Association Test. Doctoral dissertation, Charles University Prague.

Maat, M. J., Koning, I. M., & Lammers, J. (2010). Alcoholpreventie bij jongeren: ouders en school maken het verschil. Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 88(8), 418-421.

MacDorman, K. F., Vasudevan, S. K., & Ho, C. C. (2009). Does Japan really have robot mania? Comparing attitudes by implicit and explicit measures. AI & society, 23(4), 485-510.

McConnell, A. R., & Leibold, J. M. (2001). Relations among the Implicit Association Test, discriminatory behavior, and explicit measures of racial attitudes. Journal of

experimental social psychology, 37(5), 435-442.

Rudman, L. A., & Kilianski, S. E. (2000). Implicit and explicit attitudes toward female authority. Personality and social psychology bulletin, 26(11), 1315-1328.

Schimmack, U., & Diener, E. (2003). Predictive validity of explicit and implicit self-esteem for subjective well-being. Journal of Research in Personality, 37(2), 100-106.

Smits, J. A. E., & Vorst, H. C. M. (1982). Schoolvragenlijst voor basisonderwijs en

voortgezet onderwijs SVL: handleiding voor gebruikers. Berkhout.

Thush, C., & Wiers, R. W. (2008). Een dubbele kijk op minder drinken. De invloed van expliciete en impliciete alcoholgerelateerde processen en vroege interventie bij jongeren. Psychologie en Gezondheid, 36(5), 272-282.

Van Kleef, L. E., & Van der Lely, N. (2006). Jongeren met alcoholintoxicatie: een groeiend probleem. Nederlands tijdschrift voor geneeskunde, 150(46), 2521.

(20)

Vries, V. de (2008). De Semantic Selection Test: Een Validatieonderzoek. Afstudeerthese, Universiteit van Amsterdam

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Considering the controversial data regarding Symbiodinium transmission and the absolute lack of information concerning bacterial core diversity, dynamics and transmission in

NTCP models for patient-rated xerostomia and sticky saliva after treatment with intensity modulated radiotherapy for head and neck cancer: the role of dosimetric and clinical

Trigonella foenum graecum (fenugreek) seed powder improves glucose homeostasis in alloxan diabetic rat tissues by reversing the altered glycolytic, gluconeogenic

Daar kregen meisjes les van vrouwen, die veel beter dan mannen rekening konden houden met de vrouwelijke aard van het meisje en haar behoefte aan leiding: ‘Dat

Wettelijk verankerde streefwaarden voor de volksgezondheid voor bijvoorbeeld het per- centage mensen met overgewicht zijn weliswaar geen infrastructurele beperking zoals het

An integration of institutional racism in diversity debit thesis implies lower levels of public goods provision for members of non-dominant ethnic groups, compared to members of

Daarnaast is er gekeken of er een significant verschil bestaat tussen de gemiddelde scores van jongens en meisjes op het item Leraar van de

van processing fluency ervaren bij een fit tussen betrokkenheid en complexiteit, zouden ze in staat zijn om de simpele [complexe] logo’s in de lage [hoge] betrokkenheid conditie beter