• No results found

Value vs. interest overtredingen binnen groepen : de emotionele en gedragsmatige reacties van groepsleden en de rol die groepscohesie hierbij speelt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Value vs. interest overtredingen binnen groepen : de emotionele en gedragsmatige reacties van groepsleden en de rol die groepscohesie hierbij speelt"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Running head: VALUE VS. INTEREST OVERTREDINGEN BINNEN GROEPEN

Value vs. Interest overtredingen binnen groepen: de emotionele en gedragsmatige reacties van groepsleden en de rol die groepscohesie hierbij speelt

Ruben Spek

Masterthese Sociale Psychologie Studentnummer: 10515291 Begeleider: Marc Heerdink Datum: 05-07-2015

Aantal woorden: 6997 Universiteit van Amsterdam

(2)

Abstract

Onder 122 studenten werd het effect van de mate van moraliteit van norm

overschrijdend gedrag binnen groepen op emotionele en gedragsmatige reactie van de groepsleden onderzocht. Verwacht werd dat het soort overtreding (value vs. interest) van invloed is op de relatieve sterkte van de emoties boosheid en minachting en inclusieve en exclusieve gedragsintenties. Daarbij is tevens gekeken naar het effect van groepscohesie. Er werd gebruik gemaakt van een binnen proefpersonen vignette-methode. Uit de resultaten bleek zoals verwacht dat de relatieve sterkte van

emotionele reactie afhankelijk is van het soort conflict. Zowel een value- als een interest overtreding bleek meer boosheid dan minachting en meer inclusieve- dan exclusieve gedragsintenties op te roepen. Bij emoties bleek sprake van een marginaal versterkend effect van groepscohesie. De groepsreactie blijkt op zowel een value- als interest overtreding dus om de overtreder te willen veranderen, en zo bij de groep te kunnen behouden

(3)

Value vs. Interest overtredingen binnen groepen: de emotionele en

gedragsmatige reacties van groepsleden en de rol die groepscohesie hierbij speelt Werk, studie, sportclubs, familie; ons leven bestaat uit een groot aantal sociale groepen. Binnen groepen heersen meestal sterke groepsnormen; normen over wat wel of niet goed is en hoe de leden zich zouden moeten gedragen (Cialdini & Goldstein, 2004). Over het algemeen hebben groepsleden de neiging om zich aan deze normen te conformeren (Asch, 1956). Wat in de huidige studie echter onderzocht zal worden is wat er gebeurt wanneer iemand gedrag vertoont dat niet in overeenstemming is met dergelijke normen. Welke reacties roept dit op bij de rest van de groep, en welke factoren zijn van invloed op het soort reactie? In het huidige onderzoek zal getracht worden om daar een antwoord op te vinden.

Volgens Orcutt (1973) zijn er voor groepsleden als reactie op norm overschrijdend gedrag twee soorten reacties mogelijk ; inclusief of exclusief. Een inclusieve reactie houdt in dat de groepsleden het deviante groepslid bij de groep willen houden door deze te veranderen. Een dergelijke reactie gaat gepaard met veel interactionele druk. Oftewel, om iemand bij de groep te houden zullen groepsleden gebruik maken van een verhoogde mate van communicatie om dit voor elkaar te krijgen. Dit in tegenstelling tot een exclusieve reactie, waarvan het doel is om het betreffende groepslid door het verminderen van interactie uit de groep te verwijderen. Eerder onderzoek naar Identity Management strategieën laat zien dat er daarnaast een derde strategie is; de persoon die een groepsnorm heeft overtreden zou de groep kunnen verlaten (Ellemers, 1993). Aangezien in het huidige onderzoek echter het perspectief van de groep werd genomen, is deze strategie niet verder meegenomen in het onderzoek en is er enkel gekeken naar de reactie van de groep. Orcutt (1973) beschrijft verder dat er bij een inclusieve reactie sprake is van een hoge mate van

(4)

interactionele hostiliteit maar een lage mate van attitudinale hostiliteit, terwijl een exclusieve reactie juist gepaard gaat met een hoge mate van attitudinale hostiliteit en een lage mate van interactionele hostiliteit. Bij een inclusieve reactie zal iemand dus veel vijandigheid vertonen naar de overtreder, maar verandert de attitude richting deze persoon minder. Dit terwijl bij een exclusieve reactie iemand weinig

vijandigheid zal vertonen, maar de persoon juist zal negeren. Diens attitude over de persoon zal echter wel in negatieve zin veranderen.

Aan deze reacties op norm overschrijdend gedrag lijken emoties sterk gelinkt te zijn. In het geval van afwijkend gedrag blijken twee emoties vooral van belang; boosheid en minachting. Er blijkt namelijk een verband te zijn tussen het soort reactie (inclusief vs. exclusief) op norm overschrijdend gedrag en de daarbij ervaren emotie. Volgens Fischer & Roseman (2007) zijn inclusieve gedragsintenties gelinkt aan boosheid. Boosheid als gevolg van een sociale overtreding blijkt namelijk vooral gepaard te gaan met een kortstondige, aanvallende reactie die als doel heeft om de overtreder te veranderen en is daarmee dus gelinkt aan een inclusieve reactie. De inclusieve sociale functie die boosheid lijkt te vervullen wordt bevestigd door onderzoek van Heerdink, Van Kleef, Homan en Fischer (2013). In dit onderzoek is gekeken naar de reactie van een overtreder van groepsnormen na de uiting van emoties door overige groepsleden. Uit de resultaten komt naar voren dat een deviant zich na uiting van boosheid door de groep afgewezen voelt, maar dat dit gepaard gaat met een neiging om zich te conformeren aan de groep. Het uiten van boosheid gebeurt in deze situatie dus niet alleen vanuit de intentie tot inclusie, maar heeft ook

daadwerkelijk die functie op de deviant. Minachting daarentegen blijkt een sterkere link te hebben met exclusieve gedragsintenties (Fischer & Roseman, 2007). Deze emotie heeft als sociale functie om mensen te verwijderen uit hun sociale netwerk,

(5)

waarbij sprake is van een exclusieve reactie die zelfs op de lange termijn effect heeft. Waar boosheid wordt geuit om de ander te veranderen, heeft het uiten van minachting als doel om afstand te creëren, bijvoorbeeld als iemand de ander niet kan of wil veranderen. De vraag die echter rijst is welke factoren van invloed zijn op de manier waarop groepsleden reageren op een overtreding van de groepsnorm. Oftewel, wanneer reageren groepsleden boos of minachtend wanneer de groepsnorm wordt overtreden?

Een factor die hierbij een rol zou kunnen spelen is de mate van moraliteit van de overtreding. De basis waarop iemand baseert of hij boos of minachtend reageert blijkt namelijk afhankelijk te zijn van de attributie van het vertoonde gedrag (Fischer & Roseman, 2007). Op welke manier iemand reageert op een sociale overtreding is dus afhankelijk van hoe de groep het gedrag van de overtreder beoordeelt. Uit

onderzoek blijkt dat moraliteitkenmerken zeer belangrijk zijn bij de impressieformatie van andere individuen (Wojciszke, Bazinska & Jaworski, 1998). Bij de beoordeling van anderen en hun gedrag let men dus vooral op de mate van iemands moraliteit. Dit geldt niet alleen op individueel niveau, ook binnen groepen blijkt moraliteit een belangrijke factor bij het beoordelen van anderen (Leach, Ellemers & Barreto, 2007). In lijn hiermee laat onderzoek van Ellemers, Pagliaro, Barreto en Leach (2008) zien dat morele normen (normen over wat ‘juist’ is om te doen) binnen groepen een zeer sterke invloed hebben op het gedrag van groepsleden en dat ze een centrale rol hebben binnen groepen. De genoemde studies maken het dus aannemelijk dat moraliteit ook een rol speelt bij gedrag dat wordt gezien als een overtreding van groepsnormen. Als morele normen namelijk een centrale en belangrijke rol spelen binnen groepen dan valt te verwachten dat er een verschil is in de reactie van anderen bij de overtreding van deze normen ten opzichte van andersoortige normen.

(6)

Onderzoek naar Value Conflicts (Harinck & De Dreu, 2004; Kouzakova, Ellemers, Harinck, & Scheepers, 2012; Kouzakova, Harinck, Ellemers, & Scheepers, 2013) is een verdere aanwijzing voor moraliteit als belangrijke factor, wat er voor heeft gezorgd dat deze in de huidige studie zijn onderzocht. Er blijkt namelijk een sterke link te zijn tussen moraliteit en dergelijke conflicten. Value conflicts draaien om interpersoonlijke verschillen in persoonlijke waarden en morele standaarden. Ze ontstaan wanneer partijen verschillen in normatieve overtuigingen en argumenten over wat wel of niet juist is om te doen in een bepaalde situatie (Kouzakova, Ellemers, Harinck, & Scheepers, 2012; ). Persoonlijke conflicten die gaan over iemands

waarden (value conflict) roepen een andere reactie op dan wanneer het gaat over zaken als tijd of geld (interest conflict). Uit het onderzoek komt naar voren dat value conflicts sneller escaleren dan interest conflicts. Verder wordt men zich bij een value conflict meer bewust van de verschillen tussen hen en de ander en leidt het tot een vermijdingsstrategie, wat sterk lijkt op een eerder beschreven exclusieve reactie. Om deze reden is in het huidige onderzoek onderzocht wat de invloed is van het soort conflict (Value vs. Interest) binnen een groep op de emotionele en gedragsmatige reactie van de rest van de groep.

Gezien de complexiteit van groepen en de verschillende processen die

daarbinnen een rol spelen lijkt het zeer aannemelijk dat niet enkel de attributie van het (afwijkende) gedrag, maar ook bepaalde groepsfactoren een rol spelen bij dit effect. Groepscohesie lijkt hierbij een belangrijke factor. Zo blijkt iemands relatie ten opzichte van andere groepsleden een rol te spelen bij de emotionele reactie van de overige groepsleden (Van Kleef, 2010). Volgens Fischer en Roseman (2007) hangt dit af van de mate van intimiteit van de relatie met de ander. Mensen blijken meer

(7)

intieme relatie met deze persoon hebben, terwijl bij een minder intieme relatie de voornaamste reactie bestaat uit minachting. De mate van intimiteit van een relatie zou binnen groepsverband vertaald kunnen worden naar de cohesie die er binnen de groep heerst.

Festinger (1950) omschrijft groepscohesie als ‘all the forces acting on the members to remain in the group’. Hij beschrijft hierbij dat deze druk tot uniformiteit bepalend is voor de communicatie binnen een groep. Groepscohesie wordt door Mudrack (1989) gedefinieerd als een groep die samen blijft (‘that sticks together’) en waarvan de leden met elkaar verbonden zijn (‘bonded to one another’). Leden van een cohesieve groep hebben dus een meer intieme onderlinge relatie dan mensen in een niet-cohesieve groep. Terugkoppelend naar onderzoek naar de genoemde intimiteit van een relatie wekt dit de verwachting dat groepscohesie een rol spelen bij het soort reactie (inclusief of exclusief) op afwijkend gedrag en de mate waarin de emoties (boosheid of contempt) wordt ervaren na afwijkend gedrag van een groepsgenoot. Dit maakt het dus aannemelijk dat mensen in een groep met een hoge mate van cohesie eerder geneigd zijn om hierop te reageren met minachting en exclusieve

gedragsintenties. Onderzoek van Schachter (1951) onderschrijft deze verwachtingen. In dit onderzoek bleek er in hoog cohesieve groepen sprake van een sterkere mate van afwijzing dan in laag cohesieve groepen.

Hierop voortbordurend maakt eerder onderzoek naar het zogeheten ‘black sheep effect’ (Marques, Yzerbyt & Leyens, 1988) het aannemelijk dat wanneer er een kleinere emotionele afstand is tussen groepsleden (hoog cohesief), er een sterker contrasterend effect optreedt dan bij grotere emotionele afstand tussen groepsleden. Uit het onderzoek komt naar voren dat sympathieke ingroup leden positiever worden beoordeeld dan sympathieke outgroup leden. Bij onsympathieke personen,

(8)

bijvoorbeeld bij het begaan van een overtreding, werkt dit juist andersom; onsympathieke ingroup leden worden negatiever beoordeeld dan onsympathieke outgroup leden.

De onderzoeksvraagstelling die binnen het huidige onderzoek centraal stond was hoe emotionele en gedragsmatige reacties van een groep op norm overschrijdend gedrag worden beïnvloed door het soort overtreding (value vs. interest) en de rol die groepscohesie hierbij speelt. Op basis van de beschreven literatuur werd verwacht dat het soort overtreding van invloed is op de relatieve sterkte van de emoties boosheid en minachting en inclusieve en exclusieve gedragsintenties. De verwachting was dat een value overtreding leidt tot een hogere mate van ervaren minachting (vs. boosheid) en een hogere mate van exclusieve (vs. inclusieve) gedragsintenties. Daar tegenover werd verwacht dat een interest overtreding leidt tot een hogere mate van ervaren boosheid (vs. minachting) en een hogere mate van inclusieve (vs. exclusieve) gedragsintenties.

Verder lijken de emoties boosheid en minachting een sociale functie te vervullen binnen groepen (Heerdink, Van Kleef, Homan en Fischer, 2013). Er werd dus verondersteld dat men als reactie op de overtreding emoties ervaart, welke vervolgens bepalend zijn voor de ervaren gedragsintenties (inclusief of exclusief). Er werd verwacht dat het effect van het soort overtreding (value vs. interest) op de gedragsintentie (inclusief vs. exclusief) volledig of gedeeltelijk wordt gemedieerd door de mate van ervaren emotie (boosheid vs. minachting).

Tot slot komt uit de beschreven literatuur naar voren dat de aard van de relatie die mensen met elkaar hebben invloed heeft op de mate van ervaren boosheid of minachting als reactie op afwijkend gedrag, waarbij binnen een intieme relatie eerder

(9)

sprake is van boosheid en binnen een minder intieme relatie meer sprake is van minachting (Fischer & Roseman, 2007). Aangezien groepscohesie sterk verbonden lijkt te zijn met de intimiteit van de relatie tussen groepsleden is onderzocht in hoeverre dit een verklaring kan zijn voor de verschillen in ervaren emoties bij een overtreding. Verwacht werd dat groepscohesie een versterkende werking heeft op het effect van het soort overtreding op de mate van ervaren emoties en gedragsintenties. Er werd dus verwacht dat in een hoog cohesieve groep bij een value overtreding de mate van ervaren minachting en exclusieve gedragsintenties sterker zou zijn dan in een laag cohesieve groep. Bij een interest overtreding was de verwachting dat in een hoog cohesieve groep de mate van ervaren minachting en exclusieve gedragsintenties juist zwakker zou zijn dan in een laag cohesieve groep.

Methode Deelnemers

Aan het onderzoek hebben 167 studenten deelgenomen. Deze zijn online geworven via het onderzoekslab van de Universiteit van Amsterdam (lab.uva.nl). Voorafgaand aan de data-analyse zijn een aantal post-hoc checks uitgevoerd om te testen op serieuze deelname van de deelnemers. Er bleken 8 personen twee keer te hebben deelgenomen aan het onderzoek. Ook bleek er 1 persoon extreem lang over het invullen van de vragenlijst te hebben gedaan. Tot slot bleken 36 deelnames niet te zijn afgerond. De resultaten van deze 45 deelnemers zijn niet meegenomen in verdere analyses. Na exclusie bleef er een steekproef van 122 participanten over. De

overgebleven steekproef bestond uit 37 mannen en 85 vrouwen, de gemiddelde leeftijd was 20,39 jaar (SD=2,95). Van de deelnemers waren er 117

(10)

bedrijfskunde bèta-gamma en communicatiewetenschappen). Deelname aan het onderzoek was een verplicht onderdeel van het studieprogramma van de studenten. Door het verzamelen van punten kunnen proefpersonen aan hun studieverplichting voldoen. Als beloning voor deelname aan het huidige onderzoek ontvingen de deelnemers één proefpersoonpunt. Enkel de 122 participanten die overbleven na de uitgevoerde datachecks werden na afloop beloond voor hun deelname aan het onderzoek.

Materialen

Overtreding. Voor de manipulatie van Value vs. Interest overtredingen is gebruik gemaakt van een zestal vignetten met beschrijvingen van norm

overschrijdend gedrag binnen een groep die door middel van een repeated measures design zijn afgenomen. Deze beschrijvingen zijn sterk gebaseerd op de methode zoals gebruikt in onderzoek naar dergelijke conflicten (Kouzakova et al., 2012). De vignetten bestaan uit een beschrijving van een groep waarbinnen één groepslid een overtreding van de groepsnormen begaat. De beschreven conflicten gingen over het kiezen voor een bedrijfsuitje, het plannen van een vakantie met een groep vrienden, het maken van een afspraak voor samenwerken aan een studieopdracht, besluiten over een mogelijke verbouwing binnen een studentenhuis, het maken van een donatie met een sportteam en de keuze van vervoersmiddel. Van elk van deze zes conflicten waren twee versies, een Value- en een Interest-versie. Het verschil tussen beide versies lag in de reden die de overtreder in de beschrijving gaf voor zijn/haar gedrag. De interest versie van een overtreding was gebaseerd op een verschil in belangen tussen de overtreder in de groep en kwam voort uit een verschil in zaken als tijd of geld. De value overtredingen waren gebaseerd op een verschil in waarden, en hadden te maken met wat volgens iemand ‘het goede’ of ‘het juiste’ is (Kouzakova et al.,

(11)

2012). Om te controleren voor mogelijke invloed van overige variabelen is de rest van de beschrijvingen hetzelfde in beide versies. Een voorbeeld beschrijving is te vinden in de bijlagen (bijlage 3).

Cohesie. Ook de manipulatie van cohesie vond plaats aan de hand van vignetten, waarbij een groep werd beschreven aan de hand van de mate van

groepscohesie Hierbij werden de mate van hechtheid, kwaliteit van samenwerking, overeenkomst over de groepsdoelen, het aantal sociale activiteiten, de onderlinge banden tussen de groepsleden en de mate van ‘wij-gevoel’ binnen de groep

beschreven.(Gammage, Carron & Estabrooks, 2001). Van deze groepsbeschrijving waren twee versies; hoog cohesief en laag cohesief. Daarnaast was er een

controleconditie waarbij de deelnemers geen beschrijving van groepscohesie te zien kregen. Een voorbeeldbeschrijving is te vinden in de bijlagen (bijlage 2).

Emoties. De emoties boosheid en minachting zijn gemeten aan de hand van een zevenpunts Likert-schaal, waarbij werd gevraagd in hoeverre de deelnemers de gegeven emotie ervoeren. Een voorbeelditem is: ‘In welke mate zou je in de

beschreven situatie de volgende emoties ervaren?’, waarbij op de zevenpunts schaal een score van 1 stond voor ‘Zeer lage mate’ en een score van 7 voor ‘Zeer hoge mate’. Naast boosheid en minachting zijn ook de emoties blijdschap en walging

meegenomen in de vragenlijst. Deze dienden echter enkel als afleiding, en de resultaten hiervan zijn dus niet verder meegenomen in de analyse.

Gedragsintenties. Voor de meting van inclusieve en exclusieve

gedragsintenties is gebruik gemaakt van twee schalen van ieder vier stellingen, waarbij de deelnemers op een zevenpunts Likert-schaal dienden aan te geven in hoeverre zij het met de gegeven stelling eens waren. Deze vier stellingen zijn

(12)

gebaseerd op vergelijkbaar onderzoek waarbij werd gekeken naar gedragsmatige reacties op bepaalde sociale situaties (Fischer & Roseman, 2007). De gebruikte schalen bleken een valide methode voor het toetsen van inclusieve versus exclusieve reacties en zijn daarmee geschikt voor gebruik in het huidige onderzoek. Een

voorbeeld van een stelling uit de inclusieve gedragsintentie schaal is: ‘Ik zou contact maken met [naam]’. Op de zevenpunts schaal stond een score van 1 hierbij voor ‘helemaal mee oneens’ en een score van 7 voor ‘helemaal mee eens’. Een

voorbeelditem van de schaal voor exclusieve gedragsintenties was: ‘Ik zou niet meer met [naam] willen praten’. Ook hier gold dat op de zevenpunts schaal een score van 1 stond voor ‘helemaal mee oneens’ en een score van 7 voor ‘helemaal mee eens’. De totaalscore op beide gedragsintenties werd bepaald door het gemiddelde te berekenen van de scores van alle deelnemers.

Situational Test for Understanding Emotions. Naast het confirmatieve deel van het onderzoek is er tevens exploratief gekeken naar de mate waarin de

proefpersonen hun emoties kunnen herkennen en daarover redeneren. De reden hiervoor is tweeledig. Ten eerste leek het interessant om te onderzoeken of deze vaardigheid mogelijk van invloed is op de mate waarin men zich bewust is van de sociale functie die hun ervaren emotie heeft. Daarnaast berust het huidige onderzoek sterk op zelfrapportage, en zou het kunnen begrijpen van eigen emoties, waardoor dit dus een effect kunnen hebben op de aangegeven emotionele reacties.

Om dit construct te meten is gebruik gemaakt van een Nederlands/Vlaamse vertaling van de Situational Test for Understanding Emotions (STEU) (MacCann & Roberts, 2008) zoals gebruikt in onderzoek door Libbrecht en Lievens (2012). Dit is een uit 42 multiple-choice items bestaande vaardigheids test die meet in hoeverre iemand in staat is om zijn of haar eigen emoties te begrijpen, en dan vooral de

(13)

emotionele reactie die iemand heeft op een specifieke situatie. De STEU bleek daarmee een valide methode om EI te meten en bleek met een alpha van .71 voldoende betrouwbaar (MacCann & Roberts, 2008). Aangezien de test naar het Nederlands vertaald is voor Vlaams onderzoek waren er een aantal kleine aanpassingen nodig wat betreft zinsbouw en woordgebruik.

Manipulatiecontroles. Om te kunnen toetsen of de manipulatie van beide onafhankelijke variabelen geslaagd was, zijn een aantal vragen afgenomen na afloop van elk vignette. Ook hier dienden deelnemers op een zevenpunts Likert-schaal aan te geven in hoeverre ze het met een bepaalde stelling eens waren, waarbij een score van 1 stond voor ‘helemaal mee oneens’ en een score van 7 voor ‘helemaal mee eens’. De stellingen hadden betrekking op elementen van de conflicten en groepscohesie. Een voorbeelditem voor de manipulatiescontrole van conflicten was: ‘Ik vind het gedrag dat [naam] vertoont immoreel’. Een voorbeelditem voor de manipulatiecontrole van groepscohesie was: ‘In de beschreven groep mogen de leden elkaar niet’.

Procedure

Het onderzoek heeft volledig online plaatsgevonden en is afgenomen met behulp van Qualtrics (www.qualtrics.com). Er was dus geen controle over de locatie en omstandigheden waarin de test werd ingevuld. Voorafgaand aan het onderzoek dienden de deelnemers een toestemmingsverklaring te ondertekenen, waarmee akkoord werd gegaan met deelname aan het onderzoek. Vervolgens kregen de

deelnemers een korte uitleg over de loop van het onderzoek en dienden ze hun leeftijd en geslacht in te vullen, waarna het onderzoek van start ging. Er volgden zes

beschrijvingen van een groep waarbinnen een groepslid norm overschrijdend gedrag vertoonde. De taak van de deelnemers was om zich goed in deze situaties in te leven.

(14)

Om te controleren voor de invloed van geslacht op de beoordeling van de overtreder in de beschrijving, hadden deze bij mannelijke deelnemers een mannelijke naam en bij vrouwelijke deelnemers juist een vrouwelijke naam. Er was voor elke beschrijving een timer ingesteld, de deelnemers moesten minimaal dertig seconden op de pagina blijven, waarna ze verder konden. Dit zodat de deelnemers zo veel mogelijk werden aangestuurd om de beschrijving aandachtig te lezen.

Na elke situatie volgde steeds eenzelfde set vragen die betrekking hadden op de beschrijving. Eerst werden de emoties boosheid, minachting, blijdschap en walging gemeten, waarbij de laatste twee enkel dienden als afleiding. Vervolgens werden de twee gedragsintentieschalen afgenomen, waarna tot slot de manipulatiecontroles dienden te worden beantwoord.

De zes verschillende conflictsituaties werden op willekeurige volgorde weergegeven, waarbij het per deelnemer verschilde welke versie van het conflict er werd getoond. Zo kreeg elke deelnemer alle mogelijke combinaties van de

verschillende niveaus van de onafhankelijke variabelen groepscohesie (geen cohesie, lage cohesie en hoge cohesie) en soort conflict (value en interest) te zien. Ter

verduidelijking van deze randomisatie volgen nu twee voorbeelden van de volgorde waarin de vignetten aan twee verschillende deelnemers is aangeboden, deze zijn terug te vinden in Tabel 1 en Tabel 2 (zie bijlage 1).

Na de zes beschrijvingen volgde een korte uitleg over het vervolg van de studie, waarin werd genoemd dat de Situational Test for Emotional Understanding (STEU) ingevuld diende te worden. Het doel van deze test werd kort benoemd (‘het meten van bekwaamheid in het begrijpen van emoties van jezelf en anderen’), waarna de test van start ging. Tot slot werd nog gevraagd naar opleidingsniveau, het soort

(15)

opleiding en het studentnummer van de deelnemers voor toekenning van het proefpersoonpunt, waarna werd bedankt voor medewerking aan het onderzoek.

Resultaten

Om de betrouwbaarheid van de schalen voor inclusieve en exclusieve

gedragsintenties te testen is gebruik gemaakt van een aantal Cronbach’s Alfa toetsen. Door het herhaalde metingen design van de studie zijn beide schalen namelijk zes keer afgenomen. Er is dus een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd over elk van deze zes metingen. De resultaten lieten zien dat voor beide schalen gold dat de

betrouwbaarheid hoger uit zou vallen na het verwijderen van een item. In het geval van de inclusieve schaal was dat de stelling ‘ik zou contact maken met [naam]’. Bij de exclusieve schaal is de stelling ‘ik denk dat [naam] dit gedrag vaker vertoont’

verwijderd. Na verwijdering kwam de betrouwbaarheid voor alle metingen van beide schalen uit op een α>.70. Ondanks dat dit een voldoende betrouwbaar is, zou het idealiter >.80 zijn, wat zou betekenen dat de schalen een hoge betrouwbaarheid zouden hebben (Field, 2013) . Bij herhaling van de betrouwbaarheidstoetsen na verwijdering van de genoemde items bleek echter dat de waarden niet substantieel zouden stijgen bij verwijdering van nog een item, en dat dan deze dan alsnog niet boven de .08 uit zouden komen. Ook zou het verwijderen van nog een item niet gewenst zijn omdat dat zou betekenen dat er nog slechts twee items over zouden blijven. Er is dus gekozen voor geen verdere verwijdering van items. In Tabel 3 en Tabel 4 staan voor beide schalen per meting de betrouwbaarheidscoëfficiënten van voor en na verwijdering van de genoemde items.

(16)

Tabel 3

Betrouwbaarheidscoëfficiënten inclusieve gedragsintenties schaal

Meting α voor verwijdering item α na verwijdering item

1 .53 .82 2 .66 .74 3 .65 .77 4 .63 .79 5 .71 .76 6 .62 .73 Tabel 4

Betrouwbaarheidscoëfficiënten exclusieve gedragsintenties schaal

Meting α voor verwijdering item α na verwijdering item

1 .80 .82 2 .66 .73 3 .78 .84 4 .83 .88 5 .69 .74 6 .82 .86

(17)

Manipulatiechecks

Om te testen of de manipulaties geslaagd waren zijn er een aantal Repeated measures ANOVA’s uitgevoerd. Hierbij waren het soort conflict en de groepscohesie de onafhankelijke variabelen, en de score op de betreffende manipulatiechecks steeds de afhankelijke variabele.

Uit de resultaten blijkt dat deelnemers na het lezen van een vignette van een value conflict situatie (M=3,37, SD=1.66) de begane overtreding meer immoreel gevonden dan bij het lezen van een interest conflict situatie (M=2,89, SD=1.51) (F(1,121)=19,92, p=.000, ηp2=.14). Tevens gaven deelnemers aan te denken dat het gedrag van de overtreder meer acceptabel gevonden zou worden binnen de interest conditie (M=4.26, SD=1.61) dan binnen de value conditie (M=3.46, SD= 1.59)

(F(1,121)=60,04, p=.000, ηp2=.33). Tot slot gaven deelnemers aan dat de mening van de overtreder in de value conditie (M=6.07 SD=1.12) sterker verschilde van de rest van de groep dan in de interest conditie (M=5.43 SD=1.52) (F(1,121)=40.05, p=.000, ηp2

=.25). Verder was er bij geen van de analyses sprake van een interactie tussen de twee onafhankelijke variabelen. Hiermee bleek de manipulatie van de twee conflicten dus geslaagd.

Bij analyse van de vraag of de groepsleden in de beschreven groep elkaar mochten, gaven de deelnemers aan dat ze dachten dat de groepsleden in de

beschrijving van lage groepscohesie elkaar het minst mochten (M=4.50, SD=1.57). Dat terwijl ze aangaven te denken dat groepsleden uit de beschrijving van hoge cohesie elkaar het meest mochten (M=1.58, SD=.91). De gemiddelden voor de vignetten zonder cohesie beschrijving lagen hier tussenin (M=2.38, SD=1.18) (F(2,121)=289.30, p=.000, ηp2=.80). Verder gaven deelnemers aan zich het meest

(18)

aangetrokken te voelen tot de overtreder in de hoge cohesie conditie (M=2.91 ,SD= 1.50), het minst in de lage cohesie conditie Laag (M=2.31, SD= 1.24) en in de controleconditie er tussenin (M=2.82, SD= 1.55) (F(2,242)=22.65, p=.000, ηp2=.16). Tot slot was eenzelfde patroon terug te zien bij analyse van de vraag hoe goed de deelnemers dachten dat hun relatie met de overtreder was. In de hoge cohesie conditie (M=5.03 ,SD= 1.32) was dit het best, in de lage cohesie conditie het minst goed (M=3.17, SD= 1.29) en de controleconditie er tussenin (M=4.33, SD= 1.30)

(F(2,242)=127.19, p=.000, ηp2=.51). Hiermee was ook de manipulatie van de mate van groepscohesie geslaagd.

Tot slot werden er geen significante effecten gevonden op de mate waarin proefpersonen het makkelijk vonden om zich in te leven in de beschreven situatie. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de proefpersonen het in elke conditie even makkelijk vonden om zich in te leven in de beschrijvingen.

Emoties

Het effect van het soort conflict en groepscohesie op de mate van ervaren emotie is getoetst aan de hand van een Repeated measures ANOVA met het soort conflict en de mate van groepscohesie als binnen-proefpersoon factor. Aan alle assumpties werd voldaan. Uit de resultaten bleek een significant hoofdeffect van het soort conflict (F(1,121)=89.07, p=.000, ηp2=.42), groepscohesie (F(2,242)=11.58, p=.000, ηp2=.09) en het soort emotie (F(1,121)=124.22, p=.000, ηp2

=.51) op de mate van ervaren emotie.

Kijkend naar de invloed van het soort conflict werd er een significant

interactie effect gevonden van het soort conflict en het soort emotie (F(1,121)=11,58, p=.001, ηp2=.09). Dit betekent dat de emotie die werd gemeten (boosheid vs.

(19)

minachting) een verschillend effect had op de score afhankelijk van welk conflict de proefpersonen te zien hadden gekregen. Dit kwam dus overeen met de opgestelde hypothese. De score op boosheid bleek bij een waarden conflict relatief hoger ten opzichte van de score voor minachting dan bij een belangen conflict. Een post hoc simple effects analyse laat zien dat deze gemiddelden binnen zowel de value conditie (F(1,121)=109.61, p=.000, ηp2=.48) als de interest conflict conditie (F(1,121)=87.08, p=.000, ηp2=.42) significant van elkaar verschilden. Binnen beide condities van het soort conflict bleek er sprake te zijn van een hogere score van boosheid dan

minachting. Dit was dus niet in lijn met de vooraf opgestelde voorspelling. De gemiddelden van alle condities zijn te vinden in Tabel 4, de marginale totalen van emotiescores binnen de beide conflictsituaties staan in Tabel 5.

Tabel 5

Gemiddelden en Standaard Deviaties voor de emoties boosheid en minachting binnen alle experimentele condities

Groepscohesie

Conflict Laag Geen Hoog

Value Boosheid 4.46 (1.55) 3.98 (1.68) 3.96 (1.67) Minachting 3.20 (1.75) 3.08 (1.66) 2.84 (1.71) Interest Boosheid 3.45 (1.68) 3.12 (1.61) 2.89 (1.45) Minachting 2.72 (1.66) 2.23 (1.45) 2.12 (1.41)

(20)

Tot slot was er sprake van een marginaal significante driewegsinteractie tussen het soort conflict, groepscohesie en het soort emotie (F(2,242)=2,95, p=.054, ηp2=.05). Dit lijkt een aanwijzing dat het effect van de gemeten emotie op de scores afhankelijk is van zowel het soort conflict als de cohesieconditie. Hierbij bleek de verhouding anders dan verwacht; een lage cohesie werkte versterkend op het effect van het conflict, in tegenstelling tot een hoog cohesieve groep, zoals verwacht werd. Het contrast tussen de emoties was dus groter bij lage cohesie dan bij hoge cohesie.

Gedragsintenties

Een soortgelijke analyse is uitgevoerd om het effect van de twee

onafhankelijke variabelen inclusieve versus exclusieve gedragsintentie te toetsen. Uit de resultaten kwam naar voren dat de assumptie van sphericity werd geschonden voor de interactie tussen groepscohesie en gedragsintentie. Hiervoor is gecontroleerd door bij de analyse van deze resultaten uit te gaan van de Greenhouse-Geisser test. Verder werd aan alle assumpties voldaan.

Tabel 6

Marginale totalen en Standaard Deviaties voor de emoties boosheid en minachting binnen beide conflictcondities

Conflict

Value Interest

Boosheid 4.13 (1,63) 3.16 (1.58)

(21)

Uit de resultaten komt naar voren dat er sprake is van een significant

hoofdeffect van het soort conflict (F(1,121)=92,10, p=.000, ηp2=.43), groepscohesie (F(2,242)=8,65, p=.000, ηp2=.12) en het soort gedragsintentie (F(1,121)=472,31, p=.000, ηp2

=.80). Daarnaast bleek er, zoals verwacht, sprake te zijn van een interactie effect van het soort conflict en het soort gedragsintentie (F(1,121)=8,19, p=.005, ηp2

=.06). Dit betekent dus dat net als bij emoties, de twee gedragsintenties die werden gemeten (inclusief vs. exclusief) een verschillend effect hadden op de score

afhankelijk van welk conflict de proefpersonen te zien hadden gekregen. De score op inclusieve gedragsintenties bleek echter bij een waarden conflict relatief hoger ten opzichte van de score voor exclusieve gedragsintenties dan bij een belangen conflict. Dit was dus niet in lijn met de hypothese. Een post hoc simple effects analyse laat zien dat de gemiddelde scores binnen zowel de value conditie (F(,121)=367,52, p=.000, ηp2=.75) als de conflict conditie (F(1,121)=368,86, p=.000, ηp2=.75) significant van elkaar verschillen. Binnen beide condities van het soort conflict bleek er dus sprake te zijn van een hogere score van inclusieve dan exclusieve gedragsintenties. De

gemiddelden van alle condities zijn te vinden in Tabel 7, de marginale totalen van scores op gedragsintenties binnen de beide conflictsituaties staan in Tabel 8.

(22)

Tabel 8

Marginale totalen en Standaard Deviaties voor inclusieve en exclusieve gedragsintenties binnen beide conflictcondities

Conflict

Value Interest

Inclusief 4.65 (1.29) 2.60 (1.45)

Exclusief 3.84 (1.26) 2.07 (1.13)

Tabel 7

Gemiddelden en Standaard Deviaties voor inclusieve en exclusieve gedragsintenties binnen alle experimentele condities

Groepscohesie

Conflict Laag Geen Hoog

Value Inclusief 4.76 (1.25) 4.53 (1.25) 4.64 (1.35) Exclusief 2.91 (1.39) 2.57 (1.26) 2.32 (1.14) Interest Inclusief 3.91 (1.43) 3.82 (1.46) 3.80 (1.46) Exclusief 2.39 (1.32) 1.96 (1.15) 1.86 (0.92)

(23)

Ook tussen groepscohesie en het soort gedragsintentie bleek een significant interactie effect te zijn (F(2,242)=6,62, p=.002, , ηp2=.10). Net als bij het soort conflict bleek het effect van de intentie die werd gemeten op de score op

gedragsintenties afhankelijk te zijn van de groepscohesie. Het relatieve verschil tussen de twee gedragsintentiescores was dus afhankelijk van de cohesieconditie. Dit

verschil was het grootst in de hoge cohesie conditie, het laagst in de lage cohesie conditie en de conditie zonder cohesiebeschrijving lag er tussenin.

Er bleek geen sprake te zijn van een significante interactie tussen conflict, groepscohesie en het soort gedragsintentie (F(2,242)=0,99, p=.373., , ηp2=.02)

Samenhang emoties en gedragsintenties

Voorafgaand is een hypothese opgesteld met betrekking tot het effect van ervaren emoties op gedragsintenties. Er was voorspeld dat ervaren boosheid zou leiden tot een inclusieve gedragsintentie en ervaren minachting juist zou leiden tot een exclusieve gedragsintentie. Tijdens de analyse bleek dit, gezien de structuur van de data lastig te toetsen. Om deze reden is ervoor gekozen om in plaats van een causaal verband, te onderzoeken of er sprake was van een samenhang tussen de genoemde variabelen,

Om deze samenhang te toetsen zijn twee regressieanalyses uitgevoerd. Om dit mogelijk te maken is voor deze toetsen afgeweken van het within subjects design van het onderzoek. De structuur van de data maakte het ook hier namelijk onmogelijk om de gewenste toetsen uit te voeren. In plaats daarvan is overgegaan op een between subjects design, waarbij is gekeken naar de scores op de twee emoties en

(24)

overschrijdend gedrag. Van deze scores zijn nieuwe variabelen aangemaakt, waarna kon worden overgegaan tot het uitvoeren van de toetsen.

Er werd getest in hoeverre de emoties boosheid en minachting voorspellers zijn van exclusieve en inclusieve gedragsintenties. Aangezien er twee verschillende regressieanalyses uitgevoerd moesten worden, omdat het niet mogelijk bleek om dit te testen met een enkele toets, is er een Bonferroni-correctie toegepast (Field, 2013). Hiertoe is het oorspronkelijke significantieniveau (p=.050) gedeeld door het aantal toetsen, en werd er dus uitgegaan van een significantieniveau van p=.025. De beide toetsen hadden een van de gedragsintenties als afhankelijke variabele en de beide emoties als onafhankelijke variabelen. Er is gekozen voor een stapsgewijze methode om te testen wat de beste voorspeller is. Aan alle assumpties werd voldaan.

Uit de resultaten bleek dat zowel boosheid als minachting significante voorspellers waren van inclusieve gedragsintenties (R²=29,9%; F(2,119)=25,39, p=.000). Zowel boosheid (β=.32, t=2.97, p=.004) en minachting (β=.28, t=2.64, p=.009) zorgden voor een toename van inclusieve gedragsintenties. Uit de resultaten van de test met exclusieve gedragsintenties bleek enkel minachting een significante voorspeller (R²=47,5%; F(1,120)=108,57, p=.000). Alleen minachting zorgde dus voor een toename van exclusieve gedragsintenties (β=.69, t=10.42, p=.000).

Exploratieve analyse

Om exploratief te onderzoeken wat het effect van kunnen begrijpen en redeneren over eigen emoties is binnen de huidige studie, is de analyse met emotiescores nogmaals uitgevoerd, met de scores op de Situational Test for

Understanding Emotions (STEU) als covariaat. Er bleek geen verband tussen de score op de STEU en de mate van ervaren emoties.

(25)

Discussie

In deze studie werden de effecten onderzocht van twee soorten norm overtredend gedrag (value vs interest) binnen een groep op de emotionele en

gedragsmatige reactie van de overige groepsleden. Uit de resultaten kwam naar voren dat de emotionele reactie op een overtreding binnen een groep afhankelijk is van het soort overtreding ( Value vs. Interest). Het soort overtreding was dus zoals verwacht van invloed op de relatieve sterkte van de emoties boosheid en minachting en

inclusieve en exclusieve gedragsintenties; een value overtreding had een versterkend effect op de emotionele en gedragsmatige reactie. De verschillen binnen dit effect bleken echter anders dan voorspeld. Zo leidde een value overtreding tot een hogere mate van boosheid en inclusieve gedragsintenties ten opzichte van minachting en exclusieve gedragsintenties, en dus niet andersom, zoals van te voren voorspeld. Dit gold ook voor een interest overtreding, wat dus wel overeen kwam met de

voorspelling. Wat betreft het vooraf voorspelde versterkende effect van groepscohesie op de invloed van het soort conflict op de emotionele en gedragsmatige reactie laten de resultaten een trend zien, waarbij het effect van het soort conflict sterker is in een laag cohesieve groep dan in bij hoge cohesie.

Zoals genoemd blijkt de emotionele en gedragsmatige reactie op een

overschrijding van de groepsnorm afhankelijk van de aard van deze overtreding. Een overtreding van waarden zorgt voor een sterkere reactie dan een belangen overtreding. Dit komt geheel overeen met de vooraf opgestelde verwachtingen. Wat hierbij echter opvalt is dat de verwachting met betrekking tot de verhouding tussen de ervaren emoties en gedragsintenties niet geheel is uitgekomen. Verwacht werd dat een overtreding van waarden gezien zou worden als een zwaardere overtreding, en dus zou leiden tot meer minachting en exclusieve gedragsintenties, om zo deze persoon

(26)

uit de groep te willen verwijderen (Ellemers, Pagliaro & Barreto, 2013). Een

verklaring voor het uitblijven van dit patroon zou in eerste instantie gezocht kunnen worden in een mogelijk verschil in de herkenbaarheid van deze beide emoties. Het zou zo kunnen zijn dat de emotie boosheid makkelijker te herkennen is dan

minachting. Onderzoek naar de emotie minachting lijkt hier namelijk een aanwijzing voor te zijn; mensen hebben meer moeite met het herkennen en labelen van

minachting dan andere emoties (waaronder boosheid) (Matsumoto & Ekman, 2004). In dat onderzoek werd echter gekeken naar het herkennen van emoties bij anderen, wat een geheel ander proces is dan het bij jezelf herkennen van een emotie.

Bovendien werd in een vergelijkbare studie waarbij ook een verschil is onderzocht van boosheid en minachting in reactie op situatiebeschrijvingen niet dit patroon gevonden (Fischer & Roseman, 2007). Het ene soort beschrijving riep meer boosheid op, terwijl het andere soort juist meer minachting opriep. Hieruit blijkt het herkennen van beide emoties dus geen probleem. Een meer aannemelijke verklaring heeft te maken met de relatie van de groepsleden tot de overtreder. Zoals genoemd is gebleken dat de mate van intimiteit ten opzichte van de overtreder leidt tot

verschillende reacties; boosheid zal eerder ervaren worden in reactie op gedrag van iemand die dichtbij staat, terwijl minachting eerder ervaren zal worden in reactie op iemand die ver weg staat (Fischer & Roseman, 2007). In de beschrijvingen in het huidige onderzoek waren alle norm overtreders leden van de zelfde groep. Een

verklaring zou dus kunnen zijn dat, ondanks de geslaagde manipulatie van verschillen in groepscohesie, de emotionele afstand in geen van de beschrijvingen als sterk genoeg werd ervaren om te zorgen voor hogere mate van minachting dan boosheid.

Een ander opvallend punt is dat het versterkende werking van groepscohesie op het effect van de twee soorten overtredingen op emotionele en gedragsmatige

(27)

reacties anders bleek dan voorspeld. De hypothese die hierover was opgesteld is gestoeld op het zogeheten ‘black sheep effect’ (Marques, Yzerbyt & Leyens, 1988) en komt voort uit de gedachte dat een cohesieve groep geneigd is om het “gif” uit de groep te willen halen. De verwachting was dus dat wanneer iemand niet conform de heersende groepsnormen handelt, de rest van de groep hierop zou reageren met een hogere mate van minachting om deze persoon uit de groep te willen verwijderen. De resultaten van het huidige onderzoek geven echter juist aanwijzingen voor het

tegenovergestelde. De resultaten lieten namelijk een trend zien van een groter contrast tussen de twee soorten emoties in een laag cohesieve groep dan in een hoog cohesieve groep. Let wel, gezien het feit dat dit effect marginaal significant bleek, dienen deze resultaten met een grote voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd en kunnen er dus geen grote conclusies aan worden verbonden. Toch lijkt er wel een trend zichtbaar van juist het tegenovergestelde van het ‘black sheep effect’. Volgens dit effect worden onsympathieke ingroup leden namelijk strenger beoordeeld dan onsympathieke outgroup leden. De resultaten van het huidige onderzoek lijken er echter op te wijzen dat een overtreding in een laag cohesieve groep leidt tot een sterkere emotionele reactie dan in een hoog cohesieve groep. Dat de resultaten niet in overeenstemming zijn met het ‘black sheep effect’ zou te maken kunnen hebben met de vertaalslag die in het huidige onderzoek is gemaakt van Ingroup vs. Outgroup naar een verschil in groepscohesie. Er werd vanuit gegaan dat er een verband zou zijn tussen de mate van emotionele afstand tussen mensen binnen een laag cohesieve groep en de afstand tussen ingroup leden en outgroup leden. Een verklaring voor waarom dit verband niet uit de resultaten blijkt, zou gezocht kunnen worden in de social identity theory van Tajfel en Turner (1979). Deze theorie stelt dat de groep waar iemand toe behoort voor een groot deel bepalend is voor diens sociale identiteit. Om deze identiteit te

(28)

beschermen worden ingroup leden dus sterker beoordeeld dan outgroup leden (Marques, Yzerbyt & Leyens, 1988). In de huidige studie is echter geen onderscheid gemaakt tussen ingroup en outgroup, er werd alleen gekeken naar effecten binnen groepen. Onderzoek waarbij hier wel naar werd gekeken laat zien dat het ‘black sheep effect’ wel degelijk effect heeft op de reactie op norm overtredend gedrag (Marques & Paez, 1994). Voor vervolgonderzoek zou het wellicht interessant zijn om dit mee te nemen, en dus ook te kijken naar verschillen tussen groepen.

Kijkend naar de reactie van een groep op norm overtredend gedrag laten de resultaten zien dat er binnen groepen sprake is van een neiging om de groep te beschermen door de persoon te willen veranderen. Dit gezien de inclusieve functie van het uiten van boosheid (Heerdink et al., 2013). Een verklaring voor deze reactie zou kunnen zijn dat de overtredingen die gebruikt zijn in het huidige onderzoek niet als zodanig ernstig werden gezien dat deze bij mensen de neiging zouden kunnen oproepen om de overtreder uit de groep te willen verwijderen. Dit hoeft echter niet te betekenen dat de gebruikte methode niet geschikt was. Dat het soort conflict van invloed was op de reactie van de groep is een eerste stap in de richting van het in kaart brengen van de rol van moraliteit bij normovertredingen. In vervolgonderzoek zou het interessant zijn om het effect te onderzoeken van ernstigere overtredingen op de reactie van de groep.

Tot slot dient er ook nog iets gezegd te worden over de gebruikte materialen in het huidige onderzoek. Dat er enkel vignetten zijn gebruik voor de manipulatie van de onafhankelijke variabelen zou namelijk vraagtekens op kunnen roepen over de

zeggingskracht van de resultaten in dit onderzoek. Echter, de gebruikte methodes zijn afkomstig uit eerder onderzoek en bleken een geschikte methode (Gammage, Carron & Estabrooks, 2001; Kouzakova, Ellemers, Harinck, & Scheepers, 2012). Dit in

(29)

combinatie met de effectgroottes die in de huidige studie werden gevonden laat zien dat er sprake is geweest van een goede, geschikte manipulatie van het soort conflict en de groepscohesie. Dat neemt niet weg dat het wellicht interessant zou kunnen zijn om gebruik te maken van andere onderzoeksmethoden in vervolgonderzoek.

Concluderend kan worden gesteld dat de huidige studie interessante

aanknopingspunten biedt om verder te onderzoeken hoe de mate van moraliteit van een overtreding in combinatie met de verhouding tot anderen bepalend is voor groepsprocessen met betrekking tot normoverschrijding. In de huidige studie is onderzoek gedaan naar processen die een rol spelen bij overtredingen binnen groepsverband. Hierbij is gekeken naar dit fenomeen vanuit het standpunt van de groepsleden. Uit de resultaten komt een aantal interessante aspecten naar voren over de reacties van de groep. Ten eerste laat het onderzoek zien dat de mate van moraliteit van een overtreding bepalend is voor welke emoties groepsleden en gedragsintenties ze ervaren. Dit kan daarmee gezien worden als een versteviging van het belang van de rol die moraliteit speelt bij het beoordelen van anderen (Ellemers, Pagliaro, Barreto en Leach, 2008; Leach, Ellemers & Barreto, 2007). Gezien de onderzochte factoren kan dit onderzoek beschouwd worden als voortbouwend op eerder onderzoek naar de rol van de emoties boosheid en minachting (Fischer&Roseman, 2007), met als verschil dat er is gekeken naar de effecten in groepsverband. Gezien het grote aantal groepen waar ieder mens deel van uit maakt hebben psychologische groepsprocessen een belangrijk aandeel in ons dagelijks leven. Sociale conflicten kunnen leiden tot een vermindering van iemands psychologische gezondheid (Lepore, 1992) is het dus van belang om inzichten te krijgen in hoe groepsconflicten ontstaan en welke factoren hierbij een rol spelen. Het huidige onderzoek heeft hieraan getracht bij te dragen, om zo dit belangrijke aspect in ons dagelijks leven verder in kaart te brengen.

(30)

Referenties

Asch, S. E. (1956). Studies of independence and conformity: I. A minority of one against a unanimous majority. Psychological monographs: General and

applied, 70(9), 1. doi:http://dx.doi.org/10.1037/h0093718

Cialdini, R. B., & Goldstein, N. J. (2004). Social influence: Compliance and conformity. Annual Review of Psychology. 55, 591-621.

doi:10.1146/annurev.psych.55.090902.142015

Ellemers, N. (1993). The influence of socio-structural variables on identity management strategies. European review of social psychology, 4(1), 27-57. doi:10.1080/14792779343000013

Ellemers, N., Pagliaro, S., & Barreto, M. (2013). Morality and behavioural regulation in groups: A social identity approach. European Review of Social Psychology,

24(1), 160-193. doi:10.1080/10463283.2013.841490

Ellemers, N., Pagliaro, S., Barreto, M., & Leach, C. W. (2008). Is it better to be moral than smart? The effects of morality and competence norms on the decision to work at group status improvement. Journal of personality and social

psychology, 95(6), 1397-1410. doi:10.1080/10463283.2013.841490

Festinger, L. (1950). Informal social communication. Psychological review, 57(5), 271-282. doi:10.1037/h0056932

(31)

Fischer, A. H., & Roseman, I. J. (2007). Beat them or ban them: the characteristics and social functions of anger and contempt. Journal of Personality and Social Psychology, 93(1), 103–115. doi:10.1037/0022-3514.93.1.103

Gammage, K. L., Carron, A. V., & Estabrooks, P. A. (2001). Team Cohesion and Individual Productivity The Influence of the Norm for Productivity and the Identifiability of Individual Effort. Small Group Research, 32(1), 3-18. doi:10.1177/104649640103200101

Haidt, J. (2003). The moral emotions. In R. J. Davidson, K. R. Scherer, & H. H. Goldsmith (Eds.), Handbook of affective sciences. Oxford: Oxford University Press. 852-870.

Harinck, F., & De Dreu, C. K. (2004). Negotiating interests or values and reaching integrative agreements: The importance of time pressure and temporary impasses. European Journal of Social Psychology, 34(5), 595-611. doi:10.1002/ejsp.218

Heerdink, M. W., Van Kleef, G. A., Homan, A. C., & Fischer, A. H. (2013). On the social influence of emotions in groups: Interpersonal effects of anger and happiness on conformity versus deviance. Journal of Personality and Social Psychology, 105(2), 262-284. doi:10.1037/a0033362

Kouzakova, M., Ellemers, N., Harinck, F., & Scheepers, D. (2012). The implications of value conflict: how disagreement on values affects self-involvement and perceived common ground. Personality & Social Psychology Bulletin, 38(6), 798–807. doi:0.1177/0146167211436320

(32)

Kouzakova, M., Harinck, F., Ellemers, N., & Scheepers, D. (2013). At the Heart of a Conflict: Cardiovascular and Self-Regulation Responses to Value Versus Resource Conflicts. Social Psychological and Personality Science, 5(1), 35–42. doi:10.1177/1948550613486673

Lepore, S. J. (1992). Social conflict, social support, and psychological distress: evidence of cross-domain buffering effects. Journal of personality and social psychology, 63(5), 857-867. doi:1 0.1037/0022-3514.63.5.857

Leach, C. W., Ellemers, N., & Barreto, M. (2007). Group virtue: the importance of morality (vs. competence and sociability) in the positive evaluation of in groups. Journal of personality and social psychology, 93(2), 234-249. doi:http://dx.doi.org/10.1037/0022-3514.93.2.234

Lickel, B., Hamilton, D. L., Wieczorkowska, G., Lewis, A., Sherman, S. J., & Uhles, A. N. (2000). Varieties of groups and the perception of group entitativity. Journal of personality and social psychology, 78(2), 223-246.

doi:http://dx.doi.org/10.1037/0022-3514.78.2.223

Libbrecht, N., & Lievens, F. (2012). Validity evidence for the situational judgment test paradigm in emotional intelligence measurement. International Journal of Psychology, 47(6), 438-447. doi:10.1080/00207594.2012.682063

MacCann, C., & Roberts, R. D. (2008). New paradigms for assessing emotional intelligence: theory and data. Emotion, 8(4), 540–551. doi: 10.1037/a0012746 MacKinnon, D. P., & Dwyer, J. H. (1993). Estimating mediated effects in prevention

studies. Evaluation review, 17(2), 144-158. doi:10.1177/0193841X9301700202

(33)

Marques, J. M., & Paez, D. (1994). The ‘black sheep effect’: Social categorization, rejection of ingroup deviates, and perception of group variability. European review of social psychology, 5(1), 37-68. doi:10.1080/14792779543000011

Marques, J. M., Yzerbyt, V. Y., & Leyens, J. P. (1988). The “black sheep effect”: Extremity of judgments towards ingroup members as a function of group identification. European Journal of Social Psychology, 18(1), 1-16. doi:10.1002/ejsp.2420180102

Matsumoto, D., & Ekman, P. (2004). The relationship among expressions, labels, and descriptions of contempt. Journal of personality and social psychology, 87(4), 529-540. doi:0.1037/0022-3514.87.4.529

Mudrack, P. E. (1989). Group cohesiveness and productivity: A closer look. Human Relations, 42(9), 771-785. doi:10.1177/001872678904200902

Orcutt, J. D. (1973). Societal reaction and the response to deviation in small groups. Social Forces, 52(2), 259-267. doi:10.1093/sf/52.2.259

Roseman, I. J. (1991). Appraisal determinants of discrete emotions. Cognition & Emotion, 5(3), 161-200. doi:10.1080/02699939108411034

Salovey, P., & Mayer, J. D. (1989). Emotional intelligence. Imagination, cognition and personality, 9(3), 185-211. doi:10.1016/S0160-2896(96)90011-2

Schachter, S. (1951). Deviation, rejection, and communication. The Journal of Abnormal and Social Psychology, 46(2), 190–207. doi:10.1037/h0062326

(34)

Tajfel, H., & Turner, J. C. (1979). An integrative theory of intergroup conflict. In W. G. Austin & S. Worchel (Eds.), The social psychology of intergroup relations (pp. 33–47). Monterey, CA: Brooks/Cole

Van Kleef, G. A. (2010). The emerging view of emotion as social information. Social and Personality Psychology Compass, 4(5), 331-343. doi: 10.1111/j.1751-9004.2010.00262.x

Wojciszke, B., Bazinska, R., & Jaworski, M. (1998). On the dominance of moral categories in impression formation. Personality and Social Psychology Bulletin, 24(12), 1251-1263. doi: 10.1177/01461672982412001

(35)

VALUE VS. INTEREST OVERTREDINGEN BINNEN GROEPEN 35

Bijlage 1 Tabel 1

Voorbeeld van randomisatie “Proefpersoon A”

Volgorde Beschrijving Conflict Cohesie

1 ‘Uitje’ Value Geen

2 ‘Vakantie’ Value Laag

3 ‘Reismethode’ Value Hoog

4 ‘Nieuwe badkamer’ Interest Geen

5 ‘Donatie’ Interest Laag

6 ‘Studieopdracht’ Interest Hoog

Tabel 2

Voorbeeld van randomisatie “Proefpersoon B”

Volgorde Beschrijving Conflict Cohesie

1 ‘ ‘Studieopdracht’ Interest Geen

2 ‘Reismethode’ Interest Laag

3 ‘Donatie’ Interest Hoog

4 ‘Uitje’ Value Geen

5 ‘Nieuwe badkamer’ Value Laag

(36)

Bijlage 2

Voorbeeldbeschrijving manipulatie groepscohesie

Hoog Cohesief: ‘Je maakt deel uit van een groep collega’s. Het is een zeer hechte groep. Jullie werken goed samen en hebben allemaal hetzelfde doel. Daarnaast komen jullie buiten het werk vaak samen voor sociale activiteiten. De onderlinge banden tussen de groepsleden zijn hecht en er heerst een sterk ‘wij-gevoel’.’

Laag Cohesief: ’Je maakt deel uit van een groep collega’s. Het is helemaal geen hechte groep. Jullie werken niet goed samen en jullie hebben eigenlijk allemaal jullie eigen doelen. Daarnaast komen jullie buiten het werk nauwelijks tot nooit samen voor sociale activiteiten. De onderlinge banden tussen de groepsleden zijn zwak en er heerst absoluut geen ‘wij-gevoel’.

(37)

Bijlage 2

Voorbeeldbeschrijving manipulatie conflict

Jullie willen komende zomer met z’n allen op vakantie. Jullie zijn het met elkaar eens dat jullie graag naar de zon willen. Tijdens een groepsgesprek komt iemand met de suggestie om naar Ibiza te gaan. Ibiza staat bekend als een eiland waar veel feesten zijn, waarbij regelmatig drugs worden gebruikt. Iedereen in de groep, inclusief jij, is enthousiast over het plan. Jullie hebben zin in een gezellige feestvakantie op Ibiza. Eén iemand is het er echter niet mee eens. [Lars/Loes] geeft aan niet mee te willen.’

Value: ‘[Hij/zij] vindt wat er op Ibiza gebeurt afschuwelijk. Volgens [hem/haar] is een vakantie waar alleen maar gefeest wordt verschrikkelijk, en gaat het volledig in tegen [zijn/haar] idealen. Daar komt bij dat [hij/ze] drugsgebruik een grote zonde vindt.’

Interest: ‘Een vakantie naar Ibiza is volgens hem/haar namelijk veel duurder dan andere vakanties. [Hij/zij] heeft er geen geld voor over. [Hij/ze] zou best in zijn voor een feestvakantie, en ook het drugsgebruik zou [hij/ze] niet erg vinden, maar dan niet op Ibiza want dat is echt te duur.’

(Noot. Afhankelijk van diens geslacht kreeg de deelnemer de mannelijke of vrouwelijke versie te zien)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het eerste voorbeeld wordt beschouwd wat de rol van vertrouwen tussen bestuurders en commissarissen is, wanneer de (economische) aanname dat toezicht plaats- heeft in

As shown in Figure 10, a rising amount of curatives in the compounds has an influence on the glass transition temperature (as is well known), but only a minor one on the height

Ook in het geval van positieve theorieën die zijn gebaseerd op elementen van de organisatietheorie, zijn critici dus van mening dat deze theorieën geen

Erkenning, excuses of openheid van zaken over wat er is gebeurd zijn vormen van herstel binnen de ontstane toestand, maar brengen de benadeelde niet terug in de toestand van voor

the relevance of breast and prostate cancer mortality due to their metas- tasis to bone, 3D models derived from TE know-how, have been developed to study metastatic events

Many of these phenotypes could be rescued by the overexpression of human VPS13A in the Vps13 mutant background, indicating a partially conserved function of the

ABC: Activity based costing; BRT: Bioradiotherapy; CEA: Cost-effectiveness analysis; CRT: Chemoradiotherapy; DHNS: Dutch Head and Neck Society; EORTC: European Organization for

Es wird erwartet, dass die Komposita, die keinen Kognaten enthalten, am schwierigsten zu entschlüsseln sind, da es bei diesen Komposita nicht möglich ist, Kenntnisse aus