• No results found

Vingerlengte ratio en psychiatrische stoornissen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vingerlengte ratio en psychiatrische stoornissen"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vingerlengte ratio en psychiatrische stoornissen

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Afdeling Pedagogiek en Onderwijskunde

Masterscriptie Orthopedagogiek

Begeleidster: mw. Dr. E. I. de Bruin

Tweede beoordelaar: mw. Dr. C. Colonnesi

(2)

Masterscriptie Paula Mol 2

Voorwoord

Na een lange en soms moeilijke periode hard werken is hier dan eindelijk mijn afstudeeronderzoek ter afsluiting van de Master Orthopedagogiek. Graag zou ik enkele mensen willen bedanken die bijgedragen hebben aan de totstandkoming en/of afronding van mijn scriptie.

Allereerst gaat mijn dank uit naar mw. dr. E. I. de Bruin voor haar begeleiding en ondersteuning gedurende het gehele proces. Je hebt veel op me moeten wachten, maar gaf me desondanks toch steeds vertrouwen en de juiste ondersteuning in de periodes wanneer ik het even niet meer zag zitten.

Ook dank ik Antoine Ruedisueli en Auke Hamers voor de ondersteuning bij het meten en beoordelen van de vingerlengte ratio’s vanaf de digitale handenscans en mijn tweede beoordelaar mw. dr. C. Colonnesi.

Ten slotte wil ik mijn lieve vriend Johan en mijn ouders bedanken. Hoewel ik jullie gedurende mijn studie niet altijd de aandacht heb kunnen geven die jullie verdiende, hebben jullie mij dat nooit verweten, maar mij altijd gesteund en in de moeilijke periodes weten te motiveren om door te zetten.

(3)

Masterscriptie Paula Mol 3

Inhoudsopgave

Inleiding

Vingerlengte Ratio en Algemene Bevindingen in de Literatuur 2D:4D Ratio en de Mate van Prenataal Testosteron Overige Vingerlengte Ratio’s

Vingerlengte Ratio, een Indirecte Maat Vingerlengte Ratio en Psychiatrische Stoornissen

Autisme

Externaliserende Stoornissen, zoals ADHD, ODD en CD

Internaliserende Stoornissen, zoals Depressie en Angstproblematiek Comorbiditeit

Onderzoekshypothesen

Methode Participanten

Patiëntengroep (participanten met psychiatrische diagnose)

Controlegroep (participanten zonder psychiatrische diagnose) Instrumenten

Handenscans Youth Self Report Betrouwbaarheid Descriptieve Analyse Data Analyse Resultaten Discussie

Beperkingen in deze Studie Conclusie Literatuurlijst 6 6 7 8 9 9 10 12 13 14 15 16 16 17 17 18 18 18 19 19 19 20 23 26 28 29

(4)

Masterscriptie Paula Mol 4

Fingerlenght Ratio en Psychiatric Disorders

Abstract

The relationship between the index finger and ring finger, also called the 2D:4D ratio, is associated with the level of prenatal testosterone to which the fetus has been exposed in the uterus. Children with autism have a lower 2D:4D ratio then children without a psychiatric disorder. It is assumed that the level of prenatal testosterone could play a role in the etiology of autism. There are indications that this also applies to other psychiatric disorders. Unknown is the relationship between psychiatric disorders and the other finger length ratios. In this study, all six finger length ratios (2D: 3D, 2D: 4D, 2D: 5D, 3D: 4D, 3D: 5D and 4D: 5D) from the left- and right hand, of 79 adolescents with psychiatric disorders and 81 control youth were compared. The results showed that boys with a psychiatric disorder had higher finger length ratios, than boys in the control group. This was true for all finger length ratios of the left hand, with the exception of the LH3D:4D. The ratios of the right hand did not differ between the two groups. Further different diagnostic groups were compared with each other. Boys with autism and boys with externalizing disorders were found to have higher LH2D:5D ratios then control boys. Boys with autism and boys with co morbid autism and externalizing disorders were also found to have higher LH4D:5D ratios then control boys. Although differences between the groups were expected, the effects were not in the direction as predicted according to the literature.

(5)

Masterscriptie Paula Mol 5

Vingerlengte Ratio en Psychiatrische Stoornissen

Samenvatting

De verhouding tussen de wijsvinger en ringvinger, ook wel de 2D:4D ratio genoemd, wordt vaak in verband gebracht met de mate van prenataal testosteron waaraan de foetus in de baarmoeder heeft blootgestaan. Kinderen met autisme hebben een lagere 2D:4D ratio dan kinderen zonder psychiatrische stoornis. Er wordt aangenomen dat de mate van prenataal testosteron een rol speelt in de etiologie van autisme. Er zijn aanwijzingen dat dit ook geldt voor andere psychiatrische stoornissen. Onbekend is relatie tussen psychiatrische stoornissen en de overige vingerlengteratio’s. In deze studie werden alle zes de vingerlengteratio’s (2D:3D, 2D:4D, 2D:5D, 3D:4D, 3D:5D en 4D:5D) van de linker- en rechterhand van 79 jongens met psychiatrische stoornissen en 81 controlejongens met elkaar vergeleken. Uit de resultaten kwam naar voren dat jongens met een psychiatrische stoornis hogere vingerlengteratio’s hadden dan jongens uit de controlegroep. Dit gold voor alle vingerlengteratio’s van de linkerhand, met uitzondering van de LH3D:4D. De ratio’s van de rechterhand bleken niet te verschillen tussen de twee groepen. Ook werden verschillende diagnosegroepen met elkaar vergeleken. Jongens met autisme en jongens met een externaliserende stoornis bleken hogere LH2D:5D ratio’s te hebben dan jongens uit de controlegroep. Jongens met autisme en jongens met autisme en een comorbide externaliserende stoornis bleken hogere LH4D:5D ratio’s te hebben dan jongens uit de controlegroep. Hoewel er verschillen tussen de groepen werden verwacht, waren de effecten niet in de richting zoals vooraf aan de hand van de literatuur werd voorspeld.

(6)

Masterscriptie Paula Mol 6

Inleiding

Vingerlengteratio en Algemene Bevindingen in de Literatuur

Binnen de mensheid bestaat veel variatie. Uiterlijke kenmerken zoals; lengte, postuur, haarkleur, vorm van de neus of stand van de ogen verschillen per individu. Sommige daarvan (zoals lengte en postuur) zijn seksueel dismorfisch, wat betekent dat ze gemiddeld genomen verschillen tussen mannen en vrouwen. Al vroeg in de zwangerschap worden veel van deze lichaamskenmerken voor de rest van het verdere leven vastgelegd. Zo ook de relatieve verhoudingen van verschillende vingerlengtes, ook wel vingerlengteratio genoemd. Tussen de 4e en de 14e week van de zwangerschap ontwikkelt zich bij de foetus het geslacht. Bij vrouwelijke foetussen komt er hierbij aromatesse vrij. Een enzym dat er voor zorgt dat testosteron veranderd in oestrogeen (Manning, 2002). Aangenomen wordt dat testosteron de groei van de ringvinger (2D) en oestrogeen de groei van de wijsvinger (4D) bevordert (Garn, Burdi, Babler & Stinson, 1975), een mogelijke verklaring voor de eerder gevonden seksueel dismorfische verschillen in 2D:4D ratio. Maar naast seksueel dismorfisch, zou de 2D:4D vingerlengteratio ook kunnen verschillen tussen culturen. Manning (2002) onderzocht de vingerlengtes van zowel vrouwen als

mannen van tien populaties van verschillende afkomst. Hij vond dat vrouwen uit Jamaica, Finland en Zulu lagere ratio’s hadden dan vrouwen uit Polen, Spanje en Engeland. Zoals te zien in Figuur 1 (Manning, 2002), vond hij naast de verschillen tussen de populaties, ook de verwachte verschillen voor sekse binnen de populaties. Hoewel de verschillen voor sekse relatief klein waren in vergelijking met de populatieverschillen, hadden mannen lagere 2D:4D ratio’s dan vrouwen.

Met name de laatste jaren is er veel

geschreven over de 2D:4D ratio. Zo wordt 2D:4D ratio in de literatuur onder andere in verband gebracht met verschillende persoonlijkheidkenmerken, sportprestaties, agressiviteit, assertiviteit en seksuele geaardheid. Voracek (2011) sprak in zijn review tot dan toe al over een zodanige 450 publicaties. Echter blijkt niet alle literatuur eenduidige resultaten aan te Figuur 1. Verschillen in 2D:4D ratio van de rechterhand tussen populaties en sekses in tien culturen. P= Polen, S= Spanje, E= Engeland, H= Hongarije, HG= Hongaarse zigeuners, G= Duitsland, I= India, Z= Zulu, F= Finland, J=Jamaica; f= vrouwelijk, m= mannelijk. Overgenomen van J.T. Manning, 2002. Digit ratio. New Brunswick, NJ: Copyright 2002 bij de Rutgers Univerity Press.

(7)

Masterscriptie Paula Mol 7 tonen. Hiraishi, Sasaki, Shikishima en Ando (2012) beschrijven in hun studie naar 2D:4D vingerlengte ratio bij Japanse tweelingen, dat het onderzoeksveld van de 2D:4D ratio vaak tegenstrijdige resultaten laat zien. Zij benoemen als grootste oorzaken, de vaak relatief lage statistische power en de grote etnische verschillen.

2D:4D Vingerlengteratio en de Mate van Prenataal Testosteron.

De verhouding tussen de wijsvinger en de ringvinger, ook wel de 2D:4D ratio genoemd, wordt al langere tijd in verband gebracht met de mate van prenataal testosteron waaraan de foetus in de baarmoeder heeft blootgestaan (Manning, Scutt, Wilson & Lewis-Jones, 1998; McFadden et al., 2005). Volgens Manning et al. (1998) ontwikkelen de geslachtskenmerken zich in de baarmoeder onder invloed van het mannelijke geslachtshormoon testosteron, ongeveer gelijktijdig met de vingers. Vooral de ringvinger zou gevoelig zijn voor testosteron. Een langere ringvinger zou zo in verband staan met een hogere mate van prenataal testosteron. De wijsvinger zou juist relatief ongevoelig zijn voor testosteron. Deze vinger heeft bijvoorbeeld minder beharing op het middelste vingerkootje, terwijl de ringvinger daar juist relatief veel beharing heeft. De 2D:4D ratio wordt bepaald door de lengte van de wijsvinger (2D) te delen door de lengte van de ringvinger (4D). Een in verhouding kortere wijsvinger in vergelijking met de ringvinger maakt een lage 2D:4D ratio en zou in relatie staan met een hoog niveau van prenataal testosteron. Een hoge 2D:4D ratio, betekent een relatief langere wijsvinger in vergelijking met de ringvinger en zou zijn geassocieerd met een laag niveau van prenataal testosteron. Er is dus sprake van een negatief verband, waarbij een lage 2D:4D ratio verband houdt met een hoge dosis prenataal testosteron en vica versa.

Al in 1875 ontdekte Ecker, dat de 2D:4D ratio seksueel dismorfisch is. Mannen hebben vaker een kortere wijsvinger in verhouding tot hun ringvinger en zodoende een 2D:4D ratio lager dan 1. Bij vrouwen is de wijsvinger vaak langer dan de ringvinger, wat maakt dat zij vaker een 2D:4D ratio hebben van 1 of hoger (Manning, 2000). Ecker vond deze sekseverschillen niet alleen bij mensen, maar ook bij bijvoorbeeld bavianen.

Voracek (2011) beschrijft in zijn review over 2D:4D ratio en individueel verschillen onderzoek, dat het effect voor sekse binnen de 2D:4D ratio pas in 1998 populair werd binnen de wetenschappelijke wereld, doordat Manning et al. (1998) veronderstelde dat de verhouding van ring- en de wijsvinger een aantal weken na de bevruchting in de baarmoeder wordt vastgelegd en daarna voor de rest van het leven stabiel blijft. Hierdoor kon de 2D:4D ratio worden gezien als een geschikte marker voor de mate van prenataal testosteron waaraan de

(8)

Masterscriptie Paula Mol 8 foetus in de baarmoeder heeft bloot gestaan.

Manning en Bundred (2000) bespreken in hun artikel het werk van Geschwind en Galaburda (1985) over 2D:4D ratio. Ze benoemen dat testosteron een grote invloed heeft op de ontwikkeling van het centrale zenuwstelsel. Zo zou prenataal testosteron de groei van verschillende gedeelten van de linker hemisfeer afremmen, maar de groei van gelijke gedeelten in de rechter hemisfeer bevorderen. Dit zou een negatieve invloed hebben op taalvaardigheid en de handvoorkeur meer naar links verschuiven, maar een gunstige invloed hebben op rechterhemsifeer vaardigheden als wiskundige en muzikale talenten. Geschwind en Galaburda (1985) koppelden een hoge mate van prenataal testosteron aan de etiologie van linkshandigheid, autisme, dyslexie, hoofdpijn, stotteren en aandoeningen aan het immuunsysteem. Ze zagen een lage 2D:4D ratio (en een hoge mate van testosteron) als voorspeller van bovengenoemde kenmerken.

Overige Vingerlegteratio’s

Hoewel de 2D:4D ratio binnen de binnen literatuur veruit het meest besproken is, wordt er de laatste jaren steeds meer aandacht besteed aan relatieve verhoudingen tussen de andere vingers. Zo keek Voracek (2009) naar sekseverschillen in de vingerlengtes van alle vier de vingers. Naast de 2D:4D ratio, bestudeerde hij ook de 2D:3D, 2D:5D, 3D:4D, 3D:5D en de 4D:5D ratio’s. Waarbij 2D staat voor de wijsvinger, 3D voor de middelvinger, 4D voor de ringvinger en 5D voor de pink. Voracek vond sekseverschillen bij alle zes de ratio’s, echter waren de verschillen niet groot. Het grootste verschil in sekse werd gevonden voor de 2D:5D ratio. Daarnaast merkte Voracek op dat er een groter verschil in sekse te zien is in de ratio’s van niet aan elkaar grenzende vingers. Ook McFadden en Shubel (2002) toonden een sekseverschil aan bij alle zes de ratio’s. Elke ratio was kleiner voor mannen dan voor vrouwen. Dit gold voor beide handen maar de verschillen waren het grootst in de rechterhand. Hiraishi et al. (2012) vonden in hun studie naar 2D:4D ratio bij Japanse tweelingen juist meer sekseverschillen in de linkerhand. De resultaten in het onderzoek naar vingerlengte ratio blijken niet altijd eenduidig te zijn. Daarbij moet worden gesteld dat onderzoek naar vingerlengte ratio en psychiatrische stoornissen zich tot nog toe voornamelijk heeft gericht op de 2D:4D ratio. De relatie tussen de overige vingerlengte ratio’s en psychiatrische stoornissen is nog weinig onderzocht. McFadden en Shubel (2002) vonden bij kinderen met externaliserende stoornissen lagere (meer mannelijke) 2D:5D, 3D:5D en 4D:5D.

(9)

Masterscriptie Paula Mol 9 Vingerlengteratio, een Indirecte Maat

Knickmeyer, Woolson, Hamer, Konneker en Gilmore (2011) deden onderzoek naar 2D:4D ratio en de stabiliteit ten opzichte van, blootstelling aan, en gevoeligheid voor, testosteron in de eerste twee levensjaren. Zij onderzochten 364 kinderen in de leeftijd van 0 tot 2 jaar. De testosteronlevels werden via het speeksel gemeten op 2 weken, 12 en 24 maanden na de geboorte. Knickmeyer et al. (2011) vonden bescheiden correlaties tussen de 2D:4D ratio’s gemeten op de 3 verschillende meetmomenten. Echter de correlaties waren veel lager dan de correlaties die McIntyre et al. (2006) observeerde in een soortgelijk onderzoek met kinderen in de leeftijd van zes en acht jaar. Knickmeyer et al. (2011) concluderen hieruit dat 2D:4D ratio gemeten bij jonge kinderen geen sterke samenhang laat zien met de mate van blootstelling aan prenataal testosteron. Maar benoemen ook dat dit wellicht anders ligt voor 2D:4D ratio gemeten op latere leeftijd. Idealiter zouden studies naar de invloed van prenataal testosteron, metingen van vruchtwater- of navelstrengpuncties moeten bevatten om prenataal en neonataal testosteron te beoordelen. Diverse risico’s maken het echter ethisch onverantwoord om prenataal testosteron direct te meten door in de baarmoeder bloed af te nemen bij de foetus, voor het meten van de hormoonspiegel. Daarnaast zit er veel tijd tussen het meten van de hormoonspiegel bij de foetus en de leeftijd van de jongere waarop je uitspraken kunt doen over persoonlijkheidskenmerken. Dit maakt het direct meten van de mate van prenataal testosteron naast ethisch ook praktisch moeilijk toepasbaar binnen sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Hoewel in de puberteit het lichamelijk rijpingsproces onder invloed van hormonale schommelingen plaats vindt, is de grove hersenontwikkeling al volledig voltooid. Dit maakt de adolescentie een betrouwbare leeftijdscategorie om de diagnoses waarop de jongere op dat moment al dan niet is geïndiceerd, als aannemelijk te beschouwen. Daaraan moet worden toegevoegd dat de relatieve vingerlengte binnen de eerste drie maanden na de bevruchting wordt vastgelegd en dan gedurende het leven stabiel blijft. Dit maakt de 2D:4D ratio ook in de adolescentie een zeer robuuste maat (Garn et al., 1975, Manning et al., 1998).

Vingerlengteratio en Psychiatrische Stoornissen

Psychiatrische stoornissen worden in de praktijk vaak opgedeeld in externaliserende en internaliserende stoornissen. In beide gevallen hebben jongeren moeite met het reguleren van emoties. Echter, bij jongeren met externaliserende stoornissen, uit dit zich vaak in op de

(10)

Masterscriptie Paula Mol 10 omgeving gericht gedrag zoals; agressie, over-actief gedrag of ongehoorzaamheid. Bij jongeren met internaliserende stoornissen leidt dit eerder tot innerlijke onrust, zoals angst, depressie of psychosomatische klachten (APA,2000).

Psychiatrische stoornissen zijn populair binnen de sociale wetenschappen. Steeds vaker krijgen jongeren al op jonge leeftijd een diagnose als ADHD (Attention Deficit and Hyperactivity Disorder), ODD (Oppositional Disorder), CD (Conduct Disorder), of een Autisme Spectrum Stoornis (ASS). Zo’n classificatie wordt met behulp van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (APA, 2000) voornamelijk gesteld op basis van gedragswaarneming. Een methode die gevoelig is voor de interpretatie van de beoordelaar en geen rekening houdt met de biologische achtergronden en oorzaken van de stoornis. Daarnaast hangt er veel af van het al dan niet stellen van een diagnose. Denk hierbij aan toegang tot allerlei vormen van (speciaal) onderwijs en het recht hebben op subsidies als het persoonsgebonden budget (PGB) of Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De grote (zowel positieve, als negatieve) gevolgen die het hebben van een diagnose met zich meebrengt en het groeiende aantal jongeren met een diagnose, zorgen voor een toenemende interesse van de maatschappij in de etiologie en biologische achtergrond van verschillende psychiatrische stoornissen.

Autisme

Autisme valt in de DSM-IV-TR in de categorie pervasieve ontwikkelingsstoornissen. Het wordt gediagnosticeerd wanneer een persoon vanaf jonge leeftijd minder goede vaardigheden laat zien op sociale ontwikkeling, communicatie en / of ongewone obsessieve interesses heeft (APA, 2000). De DSM IV-TR onderscheidt binnen deze categorie, naast Autisme, het syndroom van Asperger en PDD-NOS en het minder bekende syndroom van Rett en een desintegratiestoornis. Het syndroom van Asperger wordt gezien als een variant van autisme bij kinderen met een normaal of hoog IQ en een goede taalontwikkeling (Frith, 1991). PDD-NOS wordt gediagnostiseerd wanneer sprake is van een ernstige pervasieve beperking in onder meer sociale interactie en communicatieve vaardigheden, maar wanneer niet kan worden voldaan aan de criteria voor één van de andere diagnoses. (APA, 2000). Het syndroom van Rett en de desintegratie stoornis, komen veel minder vaak voor en zullen binnen deze studie buiten beschouwing worden gelaten.

In mei 2013 is de DSM-5 gelanceerd (APA, 2014). In deze nieuwe versie is veel veranderd voor de classificatie autisme. Zo wordt een autisme spectrum stoornis niet meer onderverdeeld in subtypen. De huidige diagnoses Autisme, Asperger en PDD-NOS

(11)

Masterscriptie Paula Mol 11 verdwijnen hierdoor en worden allen samengevoegd onder de noemer: Autisme Spectrum Stoornis (ASS). In plaats onderscheid te maken in categorieën wordt autisme meer benaderd als een geleidende schaal met diversiteit in de manieren hoe het zich uit. In de DSM-5 kan worden aangegeven of er sprake is van een ‘milde’ of ‘ernstige’ mate van ASS.

Autisme Spectrum Stoornissen kunnen zowel internaliserende als externaliserende problemen opleveren en komen vaker voor bij jongens dan bij meisjes. Bij diagnoses voor klassiek autisme of Asperger, is de verhouding ongeveer één op de tien. Hans Asperger was in 1944 de eerste die de autistische persoonlijkheid omschreef als een extreme variant van het mannelijke brein (Frith, 1991). Zijn artikel was echter in het Duits gepubliceerd, waardoor het pas na de vertaling van Uta Frith in 1991 voor een breed wetenschappelijk publiek toegankelijk werd (Delfos, 2002). Sinds de late jaren negentig brengen onderzoeken van Baron-Cohen en Hammer (1997) en Baron-Cohen (1999) deze uitvergroting van mannelijke breineigenschappen en de etiologie van autisme, in verband met blootstelling van de foetus aan een hoog prenataal testosteron. Baron-Cohen en Hammer (1997) ontdekten dat jongeren met autisme een relatief korte wijsvinger (2D) hebben in vergelijking met hun ringvinger (4D). Een constatering, die samen met bevindingen dat de 2D:4D ratio is geassocieerd met de mate van prenataal testosteron, veronderstelt dat de mate van prenataal testosteron waaraan de foetus in de baarmoeder is blootgesteld, mogelijk een

rol speelt in de etiologie van autisme.

In 2002, komt Baron-Cohen met “The extreme male brain theorie of autism” waarin hij onderscheid maakt in ‘systemising’ en ‘empathising’ breineigenschappen. Het systematische breintype staat globaal voor meer mannelijke persoonlijkheids-kenmerken als het vermogen tot ordenen en analyseren van o.a. mechanische, numerieke en abstracte systemen. Het empathische brein omvat het vermogen om zich in te leven in de gevoelens van anderen en gepast op de gemoedstoestand van een ander te kunnen reageren. Baron-Cohen schetst dat iedereen zowel empathische als systematische vaardigheden heeft en dat we van daaruit vijf breintypen kunnen onderscheiden (zie Figuur 2): Type B, waarbij

Figuur. 2. De vijf breintypes volgens Baron-Cohen, uitgezet tegen de dimensies; systematisch en empathisch. (de getallen zijn de standaarddeviaties van het gemiddelde) Overgenomen uit Baron-Cohen et al. (2002).

(12)

Masterscriptie Paula Mol 12 empathische en systematische vaardigheden ongeveer gelijk ontwikkeld zijn. Type E, waarbij empathische vaardigheden sterker ontwikkeld zijn dan systematische vaardigheden. Type S, waarbij systematische vaardigheden sterker ontwikkeld zijn dat de empathische vaardigheden. Extreme Type E, waarbij het empathisch vermogen extreem goed ontwikkeld is, maar het systematisch vermogen achter blijft. Extreme Type S, waarbij het systematisch vermogen extreem goed ontwikkeld is, maar het empathische vermogen achter blijft. In Baron-Cohens benadering omvat breintype S het mannelijk breintype en breintype E het vrouwelijke breintype. Echter hebben volgens Baron-Cohen (2002) niet alle mannen breintype S en alle vrouwen breintype E. Wat hij met zijn artikel wil naar voren wil brengen is dat meer vrouwen dan mannen breintype E hebben en meer mannen dan vrouwen breintype S. Autisme (Extreme type S) zou op deze manier gezien moeten worden als een extreme uiting van mannelijke breineigenschappen (Baron-Cohen, 2002).

De laatste jaren is er veel onderzoek verricht naar de samenhang tussen 2D:4D vingerlengte ratio en autisme. Echter hoewel verschillende studies significante resultaten toonden, zijn de effecten meestal klein.

Externaliserende Stoornissen zoals ADHD, ODD en CD

Bij ADHD is er sprake van aandachtstekort-, hyperactiviteit- en/of impulsiviteitsproblemen. Het gaat vaak gepaard met lichamelijke en/of geestelijk onrust en is een van de meest voorkomende psychiatrische diagnoses in de kinderleeftijd. Een jongere met ODD vertoont een patroon van negativistisch, vijandig en openlijk ongehoorzaam gedrag. Dit wil zeggen dat het veel ruzie maakt, driftig en moeilijk in de opvoeding is. Bij CD is er sprake van een gedragspatroon waarbij sociale normen of de grondrechten van anderen worden overtreden. Jongeren met CD vertonen ernstig agressief en delinquent gedrag en hebben vaak een beperkt inlevingsvermogen (APA, 2000). ADHD, ODD en CD komen net als autisme, vaker voor bij jongens dan bij meisjes (Barkley, 2003). Het is geen vreemde gedachte dat evenals bij autisme, prenatale hormonale invloeden ten grondslag zullen liggen aan de etiologie deze externaliserende stoornissen. Er zijn dan ook diverse onderzoeken te vinden die mannelijke vingerlengtes (en dus een hoge mate van prenataal testosteron) in verband brachten met ADHD, ODD/CD en/of agressie.

Bailey en Hurd (2004) onderzochten van 298 nieuwe psychologiestudenten (149 jongens en 149 meisjes) de vingerlengtes doormiddel van digitale handenscans. Ook beantwoordden deze studenten de Buss en Perry (1992) Agression Questionairy en de Paulhus

(13)

Masterscriptie Paula Mol 13 Deception Scale (PDS), welke vragen bevatten in de subschalen; vijandigheid, woede, verbale agressie, fysieke agressie, de neiging tot sociaalwenselijk antwoorden en omgaan met teleurstellingen. Mannen met lagere (meer mannelijke) vingerlengteratio’s bleken significant hogere scores te laten zien op verbale agressie. De Bruin, Verheij, Wiegman en Ferdinand (2006) vonden in hun onderzoek waarin ze verschillende psychiatrische groepen met elkaar vergeleken, dat naast jongens met autisme en de stoornis van Asperger ook jongens met PDD-NOS, ADHD en ODD een lagere 2D:4D ratio hadden dan jongens zonder diagnose of alleen angststoornissen. Als mogelijke verklaring hiervoor noemen zij dat deze stoornissen mogelijk een overeenkomstige genetische achtergrond hebben.

Internaliserende Problematiek

Waar Baron-Cohen het ‘extreme type S’ breintype koppelt aan Autisme, zou voortbordurend op zijn empathizing-systemizing theorie, het ´extreme type E´ breintype gekoppeld kunnen worden aan een extreme vorm van vrouwelijke breineigenschappen. Baron-Cohen (2002) omschrijft het empathische brein als het vermogen zich in te leven in de gevoelens van anderen en gepast op de gemoedstoestand van een ander te kunnen reageren. Vanuit deze gedachte is het dan ook niet raar dat internaliserende problemen als angststoornissen en depressie vaker voorkomen bij vrouwen dan bij mannen. Waar in de literatuur een lage vingerlengte ratio vaak gekoppeld wordt aan een hoge mate van testosteron en psychiatrische stoornissen als Autisme en ADHD, is er veel minder onderzoek gedaan naar het verband tussen internaliserende stoornissen en vingerlengte ratio.

Naast de vingerlengte ratio’s en fysieke agressie, onderzochten Bailey en Hurd (2005) ook de mogelijke relatie tussen vingerlengte ratio’s en depressie. Naast de twee vragenlijsten over agressiviteit lieten zij de 298 psychologiestudenten ook de NEO-PI depression sub-scale invullen. Dit is een vragenlijst, niet bedoeld om een klinische diagnose te kunnen doen, maar om te kijken naar depressie als stabiel persoonlijkheidskenmerk. Zij vonden dat depressie bij mannen samenhangt met meer vrouwelijke (hogere) 2D:4D vingerlengteratio’s. Echter vonden zij evenals bij hun onderzoek naar 2D:4D ratio en agressie, geen verband voor vrouwen. Bailey en Hurd (2005) waren de eersten die een verband aan konden tonen tussen vingerlengte ratio en depressie. De resultaten waren tegenstrijdig met bevindingen uit eerdere studies van Martin, Manning & Dowrick (1999) en Austin et al. (2002) naar vingerlengteratio en depressie. Het feit dat er eerder steeds geen significante resultaten konden worden gevonden is mogelijk te verklaren vanuit het feit dat er vragenlijsten gebruikt werden, die bedoeld zijn om klinische depressie op te sporen. Kleinere verschillen in een niet-klinische

(14)

Masterscriptie Paula Mol 14 populatie zijn hierdoor mogelijk niet opgemerkt, terwijl dit soort verschillen met de vragenlijst die Bailey en Hurd gebruikten, mogelijk wel konden worden meegerekend. Meer specifiek vervolgonderzoek is nodig om duidelijke uitspraken te kunnen doen over een mogelijk verband tussen vingerlengte ratio en internaliserende problemen als depressie en angststoornissen.

Comorbiditeit

Een ander weinig besproken onderwerp binnen de literatuur over het verband tussen vingerlengte ratio en psychiatrische stoornissen, is de rol van comorbiditeit. Comorbiditeit is het samen voorkomen van twee of meer stoornissen bij een persoon. Comorbiditeit komt veel voor in de psychiatrie. Zo is er vaak sprake van het comorbide voorkomen van twee of meer externaliserende stoornissen, zoals ADHD en ODD of ODD en CD. Hoewel de diagnose ADHD officieel niet mag worden gesteld wanneer er al een ASS diagnose is (DSM IV-TR, APA 2000) kan dit andersom wel en komen ook deze diagnosen geregeld samen voor. Uit het onderzoek van de Bruin et al. (2006) kwam naar voren dat naast jongens met autisme ook jongens met ADHD of ODD lagere 2D:4D ratio’s hadden dan jongens zonder psychiatrische stoornis. Genetisch onderzoek laat zien dat ADHD en autisme mogelijk een vergelijkbare genetische achtergrond hebben (Smalley et al., 2002). Vingerlengte ratio’s van jongens met comorbide autisme en ADHD, ODD of CD zijn voor zo ver bekend nog niet eerder onderzocht. Het is hierdoor onduidelijk of de vingerlengte ratio’s van jongens met zowel een autisme als een externaliserende stoornis, verschillen met de vingerlengte ratio’s van jongens met enkel één van deze stoornissen.

Naast het comorbide voorkomen van autisme en externaliserende stoornissen, komen beide diagnoses ook geregeld voor in combinatie met internaliserende stoornissen. Zo zijn angst en depressie de twee meest gediagnosticeerde comorbide stoornissen bij kinderen met ASS (Simonoff et.al., 2008). Hoewel beide stoornissen in de praktijk regelmatig comorbide voorkomen, is dit lastig te verklaren vanuit de bestaande literatuur over vingerlengte ratio en psychiatrie. Want als een externaliserende stoornis in verband zou staan met een hoge mate van prenataal testosteron en internaliserende problematiek in verband staat met een lage mate van prenataal testosteron, hoe kan het dan dat deze twee stoornissen beide bij een persoon voorkomen? Een mogelijkheid zou kunnen zijn dat internaliserende problemen bij personen met bijvoorbeeld autisme of ADHD, geen gevolg zijn van een genetische of biologische etiologie, maar voortkomen vanuit frustratie over de problemen die zij door hun Autisme of

(15)

Masterscriptie Paula Mol 15 De rol van comorbiditeit in de relatie tussen vingerlengte ratio en psychiatrische stoornissen, is een onontgonnen gebied. Deze studie zal aandacht besteden aan de vraag of de vingerlengte ratio’s van jongens met comorbide autisme en een externaliserende stoornis verschillen ten opzichte van de vingerlengte van jongens met slechts één van deze stoornissen. Ook zal er worden gekeken naar de vingerlengte ratio’s van jongens die naast een internaliserende stoornis ook een externaliserende stoornis of autisme hebben. Omdat er voor deze studie geen jongens met enkel een internaliserende stoornis beschikbaar zijn, zullen hierover in deze studie geen uitspraken gedaan kunnen worden.

Hypotheses en Verwachtingen

In deze studie worden jongens uit een patiëntengroep (onderverdeeld in verschillende diagnostische subgroepen) en een controlegroep met elkaar vergeleken. Naast jongens met een externaliserende stoornis of autisme, wordt in deze studie ook gekeken naar de vingerlengte ratio’s van jongens met combinaties van diagnoses. Daarbij zal naast de 2D:4D ratio ook gekeken worden naar de andere ratio’s bij jongens met verschillende psychiatrische stoornissen. De volgende onderzoeksvragen staan in deze centraal:

1. Verschillen de vingerlengte ratio’s van jongens met een psychiatrische diagnose van jongens zonder psychiatrische diagnose?

De hypothese hierbij luidt:

- Jongens met een psychiatrische stoornis uit de patiëntengroep hebben lagere vingerlengte ratio’s dan jongens uit de controlegroep.

Uit het onderzoek van de Bruin et al. (2006) kwam naar voren dat naast jongens met autisme ook jongens met ADHD of ODD lagere 2D:4D ratio’s hadden dan jongens zonder psychiatrische stoornis. Hierdoor worden bij de jongens uit de patiëntengroep lagere 2D:4D ratio’s vewacht dan bij de jongens uit de controlegroep. Hoewel er naar de overige vingerlengte ratio’s en de samenhang met psychiatrische stoornissen veel minder onderzoek is gedaan, toonden McFadden en Shubel (2002) toonden sekseverschilen aan bij alle zes de ratio’s. Elke ratio was kleiner voor mannen dan voor vrouwen. Dit schept de verwachting dat jongens uit de patiëntengroep ook op de overige vingerlengte ratio’s lagere scores behalen dan de jongens uit de patiëntengroep.

(16)

Masterscriptie Paula Mol 16 2. Zijn er verschillen in vingerlengte ratio tussen jongens uit verschillende diagnostische subgroepen?

Hierbij worden de volgende subgroepen onderscheiden; jongens met ASS, jongens met externaliserende stoornissen, jongens met ASS en (een) externaliserende stoornis(sen), en jongens met een internaliserende stoornis en daarbij ASS of een externaliserende stoornis. De volgende hypothesen zijn opgesteld, betrekking hebbende op de tweede onderzoeksvraag: - Zowel jongens met ASS als jongens met een externaliserende stoornis hebben lagere vingerlengte ratio’s dan jongens uit de controlegroep.

- Jongens met zowel ASS als een externaliserende stoornis, hebben een nog lagere vingerlengte ratio dan jongens met slechts één van deze diagnoses.

Naar de laatste groep (jongens met een internaliserende en daarbij ASS of een externaliserende stoornis) wordt meer explorerend gekeken. Hierover is geen concrete verwachting uit te spreken. Dit omdat aan de ene kant kan er in deze groep een lagere ratio verwacht worden gezien de aanwezigheid van elementen van ASS en/of een externaliserende stoornis. Maar aan de andere kant kan een hogere ratio verwacht worden omdat de hoofddiagnose in deze groep een internaliserende stoornis is.

Methode

Participanten

Aan deze studie hebben 170 participanten deelgenomen. De participanten zijn allen jongens tussen de 12 en de 20 jaar. De participanten bestaan uit twee groepen; 79 jongens met een psychiatrische stoornis (patiëntengroep) en 81 jongens zonder psychiatrische stoornis (controlegroep).

Patiëntengroep

De gegevens van de patiëntengroep zijn verkregen via de polikliniek Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het ErasmusMC in Rotterdam. De gemiddelde leeftijd van de jongens was ten tijde van de meting 16.23 (SD = 1.82). Voor de analyses van de hypothesen behorend bij de tweede vraagstelling, is binnen de patiëntengroep onderscheid gemaakt in verschillende diagnosegroepen, gebaseerd op de classificaties zoals onderscheiden in de DSM-IV (APA, 2000). Een overzicht van deze diagnosegroepen is te zien in Tabel 1. De jongens zonder diagnose (n = 19) zijn niet meegenomen in de analyses voor de tweede onderzoeksvraag.

(17)

Masterscriptie Paula Mol 17 Tabel 1. DSM-IV classificaties van de groepen

Naam groep DSM-IV classificaties n

ASS Ext

ASS + Ext Int + ASS/Ext Geen diagnose

Autisme spectrum stoornis (Autisme, Asperger of PDD-NOS) Externaliserende stoornis (ADHD, ODD en/of CD)

Comorbide diagnose van ASS + Ext

Comorbide diagnose van Internaliserende stoornis + ASS / Ext Geen DSM-IV diagnose (maar wel psychiatrische problematiek)

22 10 16 12 19 Totaal patiëntengroep 79 Controlegroep

Voor de controlegroep zijn 106 reguliere middelbare scholen in de randstad, Noord- en Zuid Nederland per telefoon en email benaderd. Drie scholen waren bereid mee te werken; het Erasmus College te Eindhoven (VMBO, HAVO, VWO), het Zuyderzee College te Emmeloord (vmbo en havo/vwo) en het Vossius Gymnasium te Amsterdam (vwo). De scholen stelden allen enkele klassen beschikbaar voor deelname aan onderzoek. Alle benaderende leerlingen hebben meegewerkt (100%), alleen de gegevens van de jongens zijn gebruikt voor dit onderzoek. De controlegroep bestond zodoende uit 81 jongens met een leeftijd tussen de 12 en de 20 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 15.48 (SD = 2.40). De gemiddelde leeftijd van de jongens in de patiëntengroep verschilde niet van die in de controlegroep, t (158) = 2.558, p = .011.

Meetinstrumenten

Handenscans

Om de hypotheses te kunnen toetsen zijn de vingerlengtes van de 160 proefpersonen via prints van handenscans gemeten. De scans zijn gemaakt met behulp van een scanner die was aangesloten op een laptop. Zowel de handen als de glasplaat van de scanner, werden voorafgaand aan iedere scan uitvoerig schoongemaakt om de duidelijkheid van de scans te bevorderen. Elke scan nam gemiddeld 5 minuten in beslag. Hoewel alle scans met zorgvuldigheid zijn gemaakt, bleken enkele scans bij het meten vanaf de papieren print toch enigszins onduidelijk te zijn. Deze scans zijn nogmaals digitaal bekeken en zo nodig vergroot, om toch zeker te zijn dat de vingerlengte nauwkeurig kon worden vastgesteld. Omdat de digitale bestanden erg groot waren konden veel van de in eerste instantie onduidelijk ogende

(18)

Masterscriptie Paula Mol 18 scans toch nog nauwkeurig gemeten worden. Wanneer ook met behulp van het digitale bestand de vingerlengte niet met zekerheid kon worden vastgesteld is besloten de betreffende vingerlengte niet mee te nemen in dit onderzoek. Dit heeft gezorgd voor enige missende waardes in de data, met voor enkele diagnosegroepen,

de wat kleinere groepen ten gevolg. De vingerlengte van de proefpersonen is bepaald door vanaf de scan, de top van de vinger te meten tot de ‘proximal crease’, het onderste horizontale lijntje aan het begin van de vinger. Van iedere proefpersoon is getracht acht vingers te meten. De duimen zijn niet in dit onderzoek betrokken. Met de vingerlengtes van alle vier de vingers, kon naast de 2D:4D ratio, ook de 2D:3D, 2D:5D, 3D:4D, 3D:5D en de 4D:5D ratio worden berekend. Hierbij staat de 2D voor de wijsvinger, 3D voor de middelvinger, 4D voor de ringvinger en 5D voor de

pink. De vingerlengteratio’s zijn berekend door de lengte van de vinger voor de dubbele punt, te delen door de lengte van de vinger na de dubbele punt. De gegevens zijn verwerkt in een dataset.

Youth Self Report

Om te controleren of de jongens uit de controlegroep mogelijk niet toch over psychiatrische kenmerken beschikten, is bij hen vooraf de YSR Report (Verhulst & van der Ende, 2004) afgenomen. Deze gestandaardiseerde vragenlijst meet op tien schalen de aanwezigheid van mogelijk (klinisch) probleemgedrag. De betrouwbaarheid van de YSR is door de COTAN als ‘goed’ beoordeeld en de validiteit als ‘voldoende’. De jongeren hebben allen een vragenlijst van 112 items beantwoord door middel van een 3-punts schaal (0=helemaal niet, 1= soms, 2= duidelijk of vaak). Zeven jongens bleken na het beantwoorden van de vragenlijst binnen de klinische range te vallen en twee jongens hebben de vragenlijst niet volledig beantwoord, waardoor ze niet gescoord konden worden. Om de controlegroep zo zuiver mogelijk te houden zijn deze jongens (n = 9) hierna uitgesloten van het onderzoek.

Figuur. 3. De vingerlengte wordt gemeten van de top van de vinger tot de ‘Proximal Crease’.

(19)

Masterscriptie Paula Mol 19

Betrouwbaarheid

Vooraf is naar de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (IBB) van de metingen gekeken. Hierbij heeft een scoorder 30 handen dubbel gescoord, waarna vervolgens de intraclass correlation coefficient (ICC) is berekend tussen de eerste en de tweede meting. In Tabel 2 zijn de ICC scores per vingerlengteratio weergegeven. Uit de tabel komt naar voren dat de vingerlengte ratio metingen een zeer hoge interbeoordelaarsbetrouwbaarheid hebben.

Tabel 2. Intraclass Correlaties (ICC’s) per vingerlengte

L2D L3D L4D L5D R2D R3D R4D R5D

ICC .963 .977 .983 .941 .998 .995 .976 .961

Descriptieve Analyse

Na het verzamelen van de data is deze ingevoerd in Statistical Package for the Social Sciences (SPSS versie 20.0; IBM, jaar  referentie in de referentielijst). De vingerlengte ratio´s zijn berekend door steeds de vingerlengte met het laagste nummer te delen door de vingerlengte met het hoogste nummer. Voor de LH2D:4D werd dus de LH2D gedeeld door de LH4D en voor de RH4D:5D de RH4D gedeeld door de RH5D, enzovoorts. Wanneer er voor een bepaalde ratio bij een participant een vingerlengte ontbrak door bijvoorbeeld een onduidelijke scan, kon de betreffende ratio voor deze participant niet berekend worden. Participanten waarvan één of meer ratio’s ontbraken, zijn niet uit data verwijderd, omdat het ontbreken van een bepaalde ratio geen invloed had op de resultaten van de toetsen voor de overige ratio’s.

Data Analyse

Bij alle analyses is een p-waarde van < .05 aangenomen als statistisch significant. Voor het toetsen van de eerste onderzoeksvraag is een ongepaarde t-toets gebruikt om de vingerlengte ratio’s van de controlegroep en de patiëntengroep met elkaar te vergelijken. De twee groepen van de t-toets waren van dusdanige grootte, dat van normaliteit uit gegaan kon worden. De effectgrootte’s zijn berekend met Cohen’s d. Hierbij zijn de vuistregels van Cohen (1988) aangehouden om de waarden te kunnen interpreteren, waarvoor geldt dat < .50 = een klein effect, .50 -.80 = een middelgroot effect en >.80 = een groot effect. Voor het toetsen van de tweede onderzoeksvraag is door middel van een one-way ANOVA voor iedere

(20)

Masterscriptie Paula Mol 20 vingerlengte ratio afzonderlijk bekeken of de vijf diagnostische groepen van elkaar verschillen.Vooraf is voor iedere vingerlengteratio bekeken of alle groepen normaal verdeeld waren (Shapiro-Wilk test). Bij het uitvoeren van een Shapiro-Wilk test dient er eerst gekeken te worden naar de W en vervolgens naar de p-waarde. In dit geval kan een groep bij een waarde van W van 0.9 of hoger, als normaal verdeeld beschouwd worden. Bij twee ratio’s van de linkerhand (2D:5D en 4D:5D) en twee ratio’s van de rechterhand (3D:5D en 4D:5D) bleken een of meer groepen niet normaal verdeeld te zijn. Hierdoor konden voor deze vingerlengte ratio’s de verschillende diagnosegroepen niet door middel van een ANOVA met elkaar worden vergeleken. Er is daarom voor de LH2D:5D, LH4D5D, de RH3D5D en de RH4D:5D een non-parametrische Kruskal-Wallis test uitgevoerd. Om te weten of aan de assumptie homogeniteit van de varianties is voldaan, is ook de Levene’s Test of Homogeneity of Variances uitgevoerd. Vervolgens is steeds per vingerlengte ratio gekeken naar de homogeniteit van de varianties binnen de subgroepen. Wanneer resultaten van een Levene’s test niet significant (p > 0.05) zijn, kan worden aangenomen dat de binnengroepsvarianties van de vingerlengte ratio’s homogeen zijn (Field, 2009). Dit bleek voor alle vingerlengte ratio´s het geval. Dit betekent dat de overgebleven ratio’s aan alle voorwaarden voldoen voor een ANOVA. Omdat er flinke verschillen zitten tussen de grootte van de subgroepen, is de Hochberg’s GT2 post-hoc test gebruikt om de door de ANOVA gevonden verschillen nader te analyseren. De eta’s squared is berekend om de eventuele grootte van de gevonden effecten zichtbaar te maken. Hierbij is aangehouden dat 0.01 geldt voor een klein effect, 0.06 geldt voor een gemiddeld effect en 0.14 een groot effect weergeeft (Cohen, 1988).

Resultaten

Onderzoeksvraag 1: Verschillen vingerlengte ratio’s van jongens met een psychiatrische diagnose van die van jongens zonder psychiatrische diagnose?

Uit de resultaten van de t-toets blijkt dat jongens uit de patiëntengroep op de LH2D:3D (p = .000, d = .94), LH2D:4D (p = .025, d= .47), LH2D:5D (p = .000, d = .83), LH3D:5D (p = .017, d = .48) en de LH4D:5D ratio (p = .002, d = .75) significant hogere vingerlengte ratio’s hebben dan de jongens uit de controlegroep. De Cohen’s d effect sizes tonen een sterk verschil tussen de groepen aan voor de LH2:3D en de LH2D:5D, een middelgroot effect voor de LH 4D:5D en een klein effect voor de 2D:4D en de LH 3D:5D.

(21)

Masterscriptie Paula Mol 21 Voor de LH 3D:4D ratio zijn geen significante verschillen gevonden tussen de twee groepen. Opvallend is dat geen van de vingerlengte ratio’s van de rechterhand significant van elkaar bleken te verschillen tussen de patiënten- en de controlegroep. In de Tabel 3 zijn de gemiddelde ratio’s, de gegeven p-waarden en de Cohen’s d effect sizes te zien.

Tabel 3. Gemiddelden (M) en de standaarddeviaties (Sd), p-waarden en effect sizes (d) van de patiënten- en de controlegroep

Vingerlengte ratio Controlegroep Patiëntengroep

M Sd M Sd p Effect size (d) LH 2D:3D LH 2D:4D LH 2D:5D LH 3D:4D LH 3D:5D LH 4D:5D RH 2D:3D RH 2D:4D RH 2D:5D RH 3D:4D RH 3D:5D RH 4D:5D 0.88 0.94 1.13 1.06 1.28 1.20 0.91 0.96 1.16 1.05 1.27 1.21 .03 .04 .06 .03 .06 .05 .03 .04 .06 .04 .06 .05 0.91 0.96 1.18 1.06 1.31 1.24 0.91 0.95 1.16 1.04 1.28 1.22 .04 .04 .07 .02 .06 .06 .03 .05 .05 .04 .05 .05 .00 * .03 * .00 * .60 .02 * .00 * .74 .27 .68 .26 .54 .10 0.94 0.47 0.83 0.00 0.48 0.75 0.00 0.26 0.00 0.29 0.16 0.19

Onderzoeksvraag 2: Zijn er verschillen in vingerlengte ratio te zien tussen jongens uit verschillende diagnostische groepen?

Met een one-way ANOVA, is voor de LH2D:3D, LH2D:4D, LH3D:4D, LH3D:5D, RH2D:3D, RH 2D:4D, RH 2D:5D, RH 3D:4D afzonderlijk bekeken of de vijf diagnostische groepen (jongens met een autisme spectrum stoornis (ASS), jongens met externaliserende stoornissen (Ex), jongens met ASS en een externaliserende stoornis (ASS+Ex), jongens met een internaliserende stoornis én ASS of een externaliserende stoornis. (Int+ASS/Ex) en de controlegroep) van elkaar verschillen. In Tabel 4 zijn de gemiddelden en standaarddeviaties van de vingerlengteratio’s van de diagnostische groepen te zien. De resultaten van de one-way ANOVA’s (Tabel 5) laten zien dat alleen de LH2D:3D ratio F (1, 131) = 2.574, p = .041 significant verschilt tussen jongens uit de verschillende diagnostische groepen. Opvallend

(22)

Masterscriptie Paula Mol 22 genoeg toont de Hochberg’s GT2 post-hoc analyse voor de LH2D:3D ratio, geen significante verschillen tussen jongens uit verschillende diagnostische groepen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de Hochberg’s GT2 een vrij conservatieve post-hoc test is en dus minder snel een verschil aan zal tonen, dan minder conservatieve varianten zoals de LSD.

Tabel 4. Gemiddelden (M) en standaarddeviaties (Sd) van de vingerlengteratio’s van de verschillende diagnostische groepen

Vingerlengte ratio

ASS Ex ASS+EX Int+ASS/EX Controle

M sd M sd M sd M sd M sd LH 2D:3D LH 2D:4D LH 2D:5D LH 3D:4D LH 3D:5D LH 4D:5D RH 2D:3D RH 2D:4D RH 2D:5D RH 3D:4D RH 3D:5D RH 4D:5D 0.91 0.95 1.19 1.05 1.32 1.25 0.91 0.95 1.17 1.04 1.29 1.24 .04 .04 .06 .02 .08 .07 .01 .01 .06 .04 .06 .06 0.90 0.95 1.16 1.06 1.29 1.24 0.91 0.94 1.16 1.04 1.26 1.21 .04 .04 .05 .02 .05 .02 .02 .02 .06 .03 .07 .04 0.91 0.97 1.20 1.06 1.30 1.24 0.90 0.94 1.16 1.04 1.28 1.22 .03 .05 .06 .02 .04 .07 .01 .02 .05 .04 .05 .06 0.89 0.94 1.12 1.06 1.28 1.20 0.92 0.95 1.16 1.04 1.26 1.21 .05 .06 .09 .03 .05 .06 .01 .01 .04 .02 .04 .04 0.88 0.94 1.13 1.06 1.28 1.20 0.91 0.96 1.16 1.05 1.27 1.21 .03 .04 .06 .03 .06 .05 .03 .04 .06 .04 .06 .05

ASS = Autisme;Ext = externaliserende stoornis; ASS + Ext = autisme + externaliserende stoornis; Int+ASS/Ext = internaliserende stoornis in combinatie met autisme of externaliserende stoornis; Controle = controlegroep

De vier vingerlengte ratio’s waarvan een of meer groepen niet normaal verdeeld bleken te zijn (en dus zodoende niet met een ANOVA getoets konden worden), zijn met de non-parametrische Kruskal-Wallis getoetst. Hieruit is een verschil tussen één of meer groepen naar voren gekomen, bij de LH2D:5D; χ2(4, N = 125) = 22.169, p = .000 en de LH4D:5D; χ2(4, N = 125) = 14.434, p = .006. De RH3D:5D en RH4D:5D bleken niet significant te verschillen tussen de groepen. Vervolgens zijn voor de LH2D:5D en de LH4D:5D de groepen post-hoc paarsgewijs vergeleken met Mann-Whitney toetsen. Omdat er sprake is van muliple testing (het herhaald paarsgewijs vergelijken van groepen in dezelfde steekproef) is de Bonferroni correctie uitgevoerd. Dit wil zeggen dat alpha van .05 wordt gedeeld door het aantal vergelijkingen (=10), om zo te corrigeren voor familywise eror 05/10 = .005. Hierdoor

(23)

Masterscriptie Paula Mol 23 kan gesproken worden van een significant resultaat als de p-waarde kleiner of gelijk aan .005 is. Wat de LH2D5D betreft komt uit de Mann-Whitney post-hoc test naar voren dat zowel jongens met ASS, als jongens met ASS en een externaliserende stoornis, beide hogere LH2D:5D ratio’s hebben dan de controlegroep, Z = -3.499, p = .00 en Z = -3.358, p = .00 respectievelijk. Ook hebben jongens met ASS en jongens met een externaliserende stoornis een significant hogere LH4D:5D ratio dan jongens uit de controlegroep, Z = -3.166, p = .001 en Z = -2.265, p =.001 respectievelijk.

Tabel 5. Resultaten ANOVA en Kruskal-Wallis

Vingerlengte ratio N Anova Kruskal-Wallis F p η2 df χ2 p LH 2D:3D LH 2D:4D LH 3D:4D LH 3D:5D RH 2D:3D RH 2D:4D RH 2D:5D RH 3D:4D LH 2D:5D LH 4D:5D RH 3D:5D RH 4D:5D 131 131 126 123 129 129 126 130 125 125 127 128 2.57 1.60 0.68 1.62 0.58 0.59 0.15 0.42 - - - - .04* .18 .61 .17 .68 .67 .96 .79 - - - - .07 .05 .02 .05 .02 .02 .00 .01 - - - - - - - - 4 4 4 4 - - - - - - - - 22.17 14.43 3.37 4.44 - - - - - - - - .00* .01* .69 .39 Noot. * = p < 0.05

Discussie

De 2D:4D ratio wordt vaak in verband gebracht met de mate van prenataal testosteron waaraan de foetus in de baarmoeder heeft blootgestaan. Aangenomen wordt dat de mate van prenataal testosteron een rol speelt in de etiologie van autisme (Baron-Cohen & Hammer; 1997). Er zijn aanwijzingen dat dit effect ook geldt voor andere psychiatrische stoornissen (De Bruin et al., 2006), maar deze zijn minder vaak onderzocht. In deze studie zijn alle vingerlengte ratio’s vergeleken bij jongens uit verschillende diagnostische groepen en een

(24)

Masterscriptie Paula Mol 24 controlegroep.

De bevindingen kunnen op twee niveaus worden beschreven. Ten eerste werd de groep jongens met een psychiatrische stoornis, in zijn geheel vergeleken met de controlegroep. Bij vijf van de zes vingerlengte ratio’s van de linkerhand kwamen significante verschillen naar voren tussen deze beide groepen. Enkel bij de 3D:4D ratio kon geen verschil worden aangetoond. Naar aanleiding van de bevindingen van Baren-Cohen en Hammer (1997) dat jongeren met autisme een relatief lage 2D:4D ratio hebben en die van Bailey en Hurd (2004) dat mannen met lagere vingerlengteratio’s hogere scores te laten zien op vragenlijsten over verbale agressie, werd vooraf verondersteld dat jongens met een psychiatrische stoornis lagere 2D:4D ratio’s zouden hebben dan jongens zonder psychiatrische stoornis. Echter blijken jongens met een psychiatrische stoornis in deze studie, tegen de verwachting in aan de linkerhand hogere 2D:4D ratio’s te hebben dan jongens uit de controlegroep. Ook de 2D:3D, 2D:5D, 3D:5D en de 4D:5D ratio’s blijken links te verschillen tussen de twee groepen. Hoewel onderzoek naar vingerlengte ratio en psychiatrische stoornissen zich tot nog toe voornamelijk op de 2D:4D ratio heeft gericht en de overige vingerlengte ratio’s veel minder vaak in verband gebracht zijn met psychiatrische stoornissen, zijn ook deze verschillen tegenstrijdig met wat vooraf verwacht werd. Zo vonden Voracek (2009) en McFadden en Shubel (2002) sekseverschillen bij alle zes de ratio’s, al waren deze verschillen niet groot, elke ratio was kleiner voor mannen dan voor vrouwen. McFadden et al., (2005) vonden bij kinderen met externaliserende stoornissen lagere 2D:5D, 3D:5D en 4D:5D ratio’s, maar zij keken niet naar andere psychiatrische stoornissen. Deze bevindingen in combinatie met de theorieën van Manning en Baron-Cohen, vormden de verwachting dat net als de 2D:4D ratio, ook de overige vingerlengte ratio’s van de jongens met een psychiatrische stoornis lager zou zijn dan die van jongens zonder psychiatrische stoornis. Echter het feit dat onderzoek naar de overige vingerlengte ratio’s in relatie met psychiatrische stoornissen nog relatief jong en niet zo ontwikkeld is, maakt het interpreteren van de tegenstrijdige bevindingen van deze studie lastig

Ten tweede is meer specifiek gekeken naar verschillen tussen jongens met verschillende diagnoses. Jongens uit verschillende diagnostische subgroepen zijn met elkaar en de controlegroep vergeleken. Hieruit bleek dat de LH2D:5D en de LH4D:5D ratio’s verschilden tussen de groepen. De LH2D:5D ratio’s van jongens met een autisme spectrum stoornis, en jongens met zowel een autisme spectrum stoornis als een externaliserende stoornis blijken hoger te zijn dan bij jongens uit de controlegroep. De LH4D:5D ratio’s blijken bij zowel jongens met een autisme spectrum stoornis, als jongens met een

(25)

Masterscriptie Paula Mol 25 externaliserende stoornis hoger te zijn dan bij jongens uit de controlegroep. In tegenstelling tot studies van onder meer de Bruin et al. (2007) en Baron-Cohen en Hammer (1997) werd er in deze studie geen verschil in 2D:4D ratio gevonden tussen jongens met autisme spectrum stoornis en de controlegroep. De Bruin et al. (2006) vonden bovendien dat naast jongens met autisme en de stoornis van Asperger ook jongens met PDD-NOS, ADHD en ODD een lagere 2D:4D ratio hadden dan jongens zonder diagnose of alleen angststoornissen. Echter werden er in deze studie hogere ratio’s voor jongens met een autisme spectrum- en/ of een externaliserende stoornis. De gevonden verschillen in de LH2D:5D en LH4D:5D ratio’s, blijken net als de resultaten van de eerste onderzoeksvraag, tegen de verwachte richting in. Tevens werd er geen bewijs gevonden voor de gestelde hypothese dat jongens met zowel een autisme spectrum stoornis als een externaliserende stoornis (nog) lagere vingerlengteratio hebben dan jongens met slechts één van deze diagnoses.

Ten slotte werden er geen verschillen gevonden tussen de verschillende groepen voor de vingerlengte ratio’s van de rechterhand. Ook dit is in tegenstelling met wat vooraf werd verwacht, omdat o.a. onderzoek van Mc Fadden en Shubel (2002) naar sekseverschillen en vingerlengte ratio juist meer verschillen bij de ratio’s van de rechterhand toonde, ten op zichtte van de linkerhand. Ook de Bruin en collega´s (2006) vonden meer significante verschillen tussen jongens met een psychiatrische stoornis en jongens zonder, in de 2D:4D ratio´s van de rechterhand, dan in de 2D:4D ratio’s van de linkerhand.

Het is lastig om de tegenstrijdige bevindingen ten opzichte van resultaten uit eerder onderzoek te verklaren. De meeste literatuur over vingerlengte ratio en psychiatrische stoornissen tonen lagere 2D:4D vingerlengte ratio’s bij aanwezigheid van psychiatrische stoornissen. Wel vonden Bailey en Hurd (2005) dat depressie bij mannen samenhangt met meer vrouwelijke (hogere) 2D:4D vingerlengteratio’s. Hoewel deze bevinding enerzijds mooi aansluit bij de systemizing-empathizing theory van Baron-Cohen (2002), is het aan de andere kant vanuit de bestaande literatuur lastig te verklaren, dat angst en depressie en de twee meest gediagnosticeerde comorbide stoornissen zijn bij kinderen met autisme (Simonoff e.a., 2008). Daarbij is de rol van comorbiditeit en de relatie tussen vingerlengte ratio en psychiatrische stoornissen, een nog zeer onontgonnen gebied.

Hoewel een eenduidige verklaring voor de tegenstrijdige bevindingen van deze studie ten opzichte van de bestaande literatuur, niet zo gegeven kan worden, moet wel worden benoemd dat er meer tegenstrijdigheden in de resultaten bekend zijn binnen de literatuur omtrent vingerlengte ratio. Zo vonden Hiraishi et al. (2012) in hun onderzoek naar 2D:4D vingerlengte ratio bij Japanse tweelingen meer significante sekseverschillen in de linkerhand,

(26)

Masterscriptie Paula Mol 26 waar zij verwachtten meer verschillen te vinden in de rechterhand. Zij benoemden dat het onderzoeksveld naar 2D:4D ratio vaker tegenstrijdige resultaten vertoond en gaven relatief lage statistische power en grote etnische verschillen in 2D:4D ratio onderzoek als mogelijke oorzaken hiervan. Etnische verschillen zouden ook in deze studie mogelijk een storende rol kunnen hebben gespeeld. Dit omdat er in deze studie geen rekening is gehouden met etnische verschillen en afkomst. De participanten kwamen van Nederlandse scholen, maar naar de afkomst van de leerlingen is niet gevraagd. Hierdoor kunnen geen uitspraken gedaan worden over mogelijke etnische verschillen tussen de participanten van de patiënten en de controlegroep. Ook het feit dat het bij studies naar vingerlengte ratio en psychiatrische stoornissen, gaat om vingerlengte ratio als indirecte maat voor de mate van prenataal testosteron, maakt dat onderzoek over dit onderwerp altijd zeer voorzichtig geïnterpreteerd dient te worden.

Beperkingen in deze Studie

Deze studie kent een aantal beperkingen. Ten eerste is er gewerkt met een vrij gevarieerde patiëntengroep van jongens met verschillende diagnoses. Er was sprake van zowel internaliserende als externaliserende problematiek en er waren jongens met één diagnose, comorbide diagnoses en ook jongens zonder diagnose (maar met psychiatrische problematiek). Er is getracht de patiëntengroep zo te scheiden, dat er zuivere groepen ontstonden om de vraagstellingen van deze studie zo goed mogelijk te kunnen beoordelen. Echter bleek dat enkele groepen door missing data erg klein waren geworden. Ten tweede is binnen de patiëntengroep onderscheid gemaakt in vier diagnostische groepen, op basis van de DSM-VI-TR (APA, 2000). Echter zijn dit door de auteurs kunstmatig gecreëerde categorieën, die zonder empirisch bewijs zijn vastgesteld en waarvan de inclusiecriteria, bij het herzien van de versies van de DSM in de loop der jaren, nog wel eens zijn gewijzigd. Hierdoor kan de vraag gesteld worden of de diagnoses zoals deze in de psychiatrie worden onderscheiden, kritisch beschouwd, wel zo zwart-wit in categorieën te benoemen zijn. Zo hebben psychiatrische stoornissen als ADHD en autisme mogelijk een vergelijkbare genetische achtergrond (Smalley et al., 2002). En spelen naast biologische factoren, zoals onder andere de mate van prenataal testosteron waaraan de foetus in de baarmoeder is bloot gesteld, mogelijk ook andere factoren, zoals omgevingsinvloeden, een rol bij het al dan niet aan de oppervlakte komen van psychiatrische problemen bij jongeren. Daarnaast is het al dan niet krijgen van een diagnose uiteindelijk ook afhankelijk van de interpretatie van ouders,

(27)

Masterscriptie Paula Mol 27 leerkrachten en de psychiater die wel of niet besluit een diagnose toe te kennen. Of een kind wel of geen diagnose krijgt hangt dus van meerdere factoren af. Hierdoor kan het zo zijn dat een kind uit een complexe of moeilijke opvoedingssituatie eerder een diagnose krijgt dan een kind, met wellicht dezelfde genetische kenmerken, dat opgroeit in een beschermd milieu. Het feit dat er simpel weg geen biologische of genetische testen bestaan om psychiatrische stoornissen als ADHD en autisme aan te kunnen tonen, maakt het moeilijk om absoluut zuivere diagnosegroepen te organiseren. Mogelijk kan dit voor een kleine vertroebeling in de diagnostische groepen hebben gezorgd, die het aantonen van een effect iets bemoeilijkt kan hebben. Het is echter geen verklaring voor het feit dat de gevonden resultaten in dit onderzoek tegenstrijdig zijn, met de bevindingen uit eerdere literatuur. Ten derde is zoals eerder benoemd, in deze studie geen rekening gehouden met etnische verschillen en afkomst van de participanten. Dit terwijl Manning (2002) in zijn studie daar wel degelijk sterke effecten in vond. Eventuele etnische verschillen zouden hierdoor mogelijk van invloed zijn geweest op de resultaten van deze studie. De vierde beperking aan deze studie, is dat de participanten enkel bestonden uit jongens, hierdoor kunnen de resultaten van deze studie niet gegeneraliseerd worden naar uitspraken over vingerlengte ratio en psychiatrische stoornissen bij meisjes. Tot slot moet worden opgemerkt dat deze studie gebaseerd is op de veronderstelling dat vingerlengte ratio in verband staat met de mate van prenataal testosteron waaraan de foetus in de baarmoeder heeft blootgestaan. Hoewel de 2D:4D in de literatuur als zeer robuuste maat wordt beschouwd (Garn et al., 1975 en Manning et al. 1998), zijn vingerlengte ratio’s niet meer dan een indirecte maat voor de mate van prenataal testosteron.

Conclusie

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat deze studie verschillen in vijf vingerlengteratio’s van de linkerhand vond tussen jongens met en zonder psychiatrische stoornissen. Echter bleken de gevonden effecten in tegenovergestelde richting, dan vooraf aan de hand van de literatuur werd verwacht. Jongens met een psychiatrische stoornis hadden hogere/lagere ratio’s dan jongens uit de controlegroep. Meer specifiek toont dit onderzoek hogere LH2D:5D ratio’s voor zowel jongens met autisme spectrum stoornissen, als jongens met externaliserende stoornissen, dan jongens uit de controlegroep, en hogere LH4D:5D ratio’s voor jongens met autisme en jongens met zowel autisme als een externaliserende stoornis in vergelijking met jongens uit de controlegroep. De ratio’s van jongens met autisme en jongens met externaliserende stoornissen of comorbide stoornissen verschillen onderling

(28)

Masterscriptie Paula Mol 28 niet van elkaar. Vervolg onderzoek met grotere diagnostische groepen, waar rekening gehouden wordt met etnische verschillen zal nodig zijn om betere en meer specifieke conclusies te kunnen trekken over het verband tussen vingerlengte ratio en psychiatrische stoornissen.

(29)

Masterscriptie Paula Mol 29 Literatuurlijst

American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and Statistical Manual of

Mental Disorders (4th ed., text revision). Washington, DC: Author.

American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and Statistical Manual of

Mental Disorders, 5th edition (DSM-V). Washington, DC: American Psychiatric Association.

Bailey, A.A., Hurd, P.L. (2004) Finger length ratio (2D:4D) correlates with physical

aggression in men but not in women. Biological Psychology, 68, 215-222.

Bailey, A.A., Hurd, P.L. (2005) Depression in men is associated with more femine

finger length ratios. Personality and Individual differences, 39, 829-836.

Barkley, R.A. (2003). Attention Deficit/Hyperactivity Disorder. Child

Psychopathology. In Mash, E.J. & Barkley, R.A. (red.). NY: The Guilford Press.

Baron-Cohen, S. (1999) The extreme male-brain theory of autism. In

H.Tager-Flusberg (ed.) Neurodevelopmental Disorders, Cambridge, Mass., MIT Press.

Baron-Cohen, S. (2009) Autism: Emphatizing-Systemizing (E-S) Theory. Ann NY

acad sci 1156: 68-80.

Baron-Cohen, S., Hammer, J. (1997) Is autism an extreme form of the male brain? Adv

Infancy Res 11: 193-217.

Baron-Cohen, S. (2002) The Extreme Male Brain Theory of Autism. TRENDS in

Cognitive Science Vol.6 No. 6. 248-254.

De Bruin, E. I., Verheij, F., Wiegman, T., & Ferdinand, R. F. (2006). Differences in

finger length ratio between males with autism, pervasive developmental disorder-not

otherwise specified, ADHD, and anxiety disorders. Developmental Medicine & Child

Neurology, 48: 962-965.

Field, A. (2009). Discovering Statistics using IMB SPSS Statistics (3rd ed.), London,

(30)

Masterscriptie Paula Mol 30 Ecker, A. (1875). Einige bemerkungen über einen schwankengen charakter in der hand

des menschen. Archives für Anthropologie (Braunschweig), 8, 67-75.

Garn, S. M., Burdi, A. R., Babler, W. J., & Stinson, S. (1975). Early prenatal

attainment of adult metacarpalphalangeal rankings and proportions. American Journalof

Physical Anthropology, 43, 327-332.

Hiraishi, K., Sasaki, S., Shikishima, C & Ando, J. (2012). "The second to fourth digit

ratio (2D:4D) in a Japanese twin sample: heritability, prenatal hormone transfer, and

association with sexual orientation". Archives of Sexual Behavior 41(3): 711–

724.doi:10.1007/s10508-011-9889-z. PMID22270254.

IBM Corporation (2011). IBM SPSS Statistics for Windows, versie 20.0. Armonk, NY.

Verkregen op 23 september, 2012, via SURFspot.nl

Honekopp, J., Watson, S. (2010). "Meta-analysis of digit ratio 2D:4D shows greater

sex difference in the right hand". American Journal of Human Biology. online (5): 619–30.

Knickmeyer, R. C., Woolson, S., Hamer, R. M., Konneker, T., & Gilmore, J. (2011).

2D:4D ratios in the first 2 years of life: stability and relation to testosterone exposure and

sensitivity. Hormones and Behavior, 60(3), 256–263

Lombardo, V., Ashwin, E., Auyeung, B,. Chakrabarti, B,. Lai, M-C., Taylor, K.,

Hackett, G., Bullmore E.T., Baron-Cohen, S. (2012) Fetal Programming Effects of

Testosterone on the Reward System and behavioral Approuch Tendencies in Human. Sociaty

of Biological Psychiatry 201

McFadden, D., Shubel, E. (2002). "Relative lengths of fingers and toes in human

males and females". Hormones and Behavior 42 (4): 492–500.

McFadden, D., Loehlin, J.C., Breedlove, SM, Lippa, R.A., Manning, J.T., Rahman, Q.

(2005) A reanalysis of five studies on sexual orientation and the relative length of the 2nd and

(31)

Masterscriptie Paula Mol 31 Manning JT, Scutt D, Wilson J, Lewis-Jones DI (1998). "The ratio of 2nd to 4th digit

length: a predictor of sperm numbers and concentrations of testosterone, luteinizing hormone

and oestrogen". Hum Reprod 13 (11): 3000–3004.

Manning, J. T., Bundred, P. (2000). The ratio of 2nd to 4th digit length: a new

predictor of disease predisposition? Medical Hypotheses, 54, 855-857.

Manning, J. T. (2002) Digit Ratio: A pointer to ferility, behavior and health. New

Brunswick, NJ: Rutgers University press

Manning, T., Baron-Cohen, S. (2010) Is digit ratio (2D:4D) related to systemizing and

empathizing? Evidence from direct finger measurements reported in the BBC internet survey.

Personality and individual Differences 48: 767-77.

Martin, S. M., Manning, J. T., & Dowrick, C. F. (1999) Fluctuating asymmetry,

relative digit length, and depression in men. Evolution and Human Behavior, 20, 203–214.

Voracek, M. & Loibl L. M. (2009) Scientometric analysis and bibliography of digit

ratio (2D:4D) research, 1998-2008, Psychological Reports, 104, 922-956

Voracek, M. (2011) Digit ratio (2D:4D) and individual differences research,

Personality and individual difference, 51(4), 367–370

Wheelwright, S., Baron-Cohen, S., Goldenfeld, N., Delaney, J., Fine, D., Smith, R.,

Weil, L,. Wakabayashi, A. (2006) Predicting Autism Spectrum Quotiënt (AQ) from the

Systemizing Quotient-Revised (SQ-R) and the Empathy Quotiënt (EQ). Brain Research

1079: 47-56.

Simonoff, E., Elander, J., Holmshaw, J., Pickles, A., Murray, R., Rutter,

M., 2004.Predictors of antisocial personality: continuities from childhood to adult life.

British Journal of Psychiatry 184, 118–127.

Smalley, S. L., Kustanovich, V., Minassian, S. L., Stone, J. L., Ogdie, M. N.,

(32)

Masterscriptie Paula Mol 32 chromosome 16p13, in a region implicated in autism. American Journal of Human Genetics,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Normaal ontwikkelende kinderen zijn vanaf een jonge leeftijd in staat om neutrale klemtoon op een juiste manier te interpreteren en toe te passen. Bij contrastieve klemtoon bestaat

• Er zijn aanwijzingen dat jongens en mannen met een depressieve stoornis vaker comorbide gedragsproblemen en middelenmisbruik hebben dan meisjes en vrouwen met een

Het is voor te stellen dat er in de periode ná de huidige onderzoeksperiode een stijging te zien zal zijn van het aantal patiënten bij wie de econo- mische gevolgen van

Voor de beperkingen in sociale vaardigheden wordt verwacht dat deze het gevolg zijn van onder-connectiviteit binnen netwerken die in NT mensen worden geassocieerd met sociaal

Van de overige interventies die in de literatuur worden genoemd, zouden WRAP en e-zelfmanagement interventies het meest in aanmerking kunnen komen voor de doelgroep, maar

In dit hoofdstuk wordt de evidentie van verschillende interventies die geschikt zijn voor forensisch psychiatrische patiënten met een psychotische stoornis beschreven, voor zover

Somatoforme stoornissen zijn stoornissen waarbij lichamelijke klachten worden gepresenteerd door de patiënt, waarvoor geen lichamelijke verklaring wordt ge- vonden bij

Slaapritme stoornissen worden veroorzaakt door een verstoring van uw slaap-waakritme of biologische klok.. Deze aandoening noemen we ook wek