• No results found

De invloed van de aanwezigheid van een audit committee op de kwaliteit van de jaarrekening

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van de aanwezigheid van een audit committee op de kwaliteit van de jaarrekening"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De invloed van de aanwezigheid van een audit

committee op de kwaliteit van de jaarrekening

Bachelorscriptie - BSc Accountancy & Control

Kevin Wanschers

10411305

Definitieve versie

29 juni 2015

Begeleider

Dhr. A. Th. A. Koet RA

(2)

2

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Kevin Wanschers, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.

De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

3

Inhoudsopgave

1. Inleiding………5 2. Begrippenkader……….7 2.1 De jaarrekening………..…………..7 2.2 De accountant……….……….8

2.3 Accounting- en auditing standaarden………...…...8

2.4 De accountantsverklaring……….9

2.5 Het audit committee………...10

2.6 De Blue Ribbon Committee……….………...11

2.7 De Sarbanes-Oxley Act……….…….12 3. Literatuuronderzoek……….14 3.1 Inleiding………..…14 3.2 Abbot et al. (2004)………..14 3.3 Felo et al (2003)………...16 3.4 Beasley (1996)………....18 3.5 Abbot et al. (2000)………...19

3.6 DeFond & Jiambalvo (1991)………...21

3.7 Raghunandan et al. (2001)………...21

3.8 Bédard et al. (2004)………....23

4. Discussie………...26

4.1 Inleiding…..……….26

4.2 Maatstaven………...26

4.3 Onafhankelijkheid van de leden………….……….28

4.4 Financiële expertise van de leden………..………..29

4.5 Mate van activiteit van het audit committee………29

4.6 Omvang van het audit committee……….………...…30

4.7 Aanwezigheid van het audit committee…………...………...30

4.8 Samenvatting………...31

5. Conclusie………...…32

(4)

4

Abstract

Dit onderzoek focust zich op de vraag op de aanwezigheid van een audit committee bij een bedrijf leidt tot een hogere kwaliteit van de jaarrekening. De afgelopen jaren is de twijfel over de juistheid van de jaarrekening van bedrijven toegenomen. Om die twijfel te verkleinen zijn door verschillende instanties en regeringen maatregelen genomen die de kwaliteit van de jaarrekening moeten verhogen. Daarbij is ook geprobeerd het audit committee beter te laten functioneren. Zo is de Blue Ribbon Committee met een aantal aanbevelingen voor het functioneren van het audit committee gekomen en zijn een deel van deze aanbevelingen overgenomen in de Sarbanes-Oxley Act. Maar heeft het audit committee invloed op de kwaliteit van de jaarrekening. Met behulp van een literatuuronderzoek is onderzocht of de aanwezigheid van een audit committee invloed heeft op kwaliteit van de jaarrekening. Uit het onderzoek blijkt dat er audit committees die over voldoende financiële kennis beschikken een positieve invloed hebben op de kwaliteit van de jaarrekening. Er kan echter geen eenduidig oordeel worden gegeven over de invloed die de aanwezigheid van het audit committee heeft op de kwaliteit van de jaarrekening, omdat de geanalyseerde onderzoeken tegengestelde resultaten geven. Dit onderzoek draagt bij aan de huidige literatuur, doordat het inzicht geeft in het functioneren van het audit committee en daarnaast een aanbeveling geeft voor

(5)

5

1. Inleiding

Kloppen deze cijfers? Dat is een vraag die gebruikers van een jaarrekening zich zullen stellen. Want hoe weet je of de gegeven cijfers ook de werkelijke cijfers zijn? De afgelopen twintig jaar is de twijfel over de juistheid van de cijfers toegenomen. Dat is onder andere het resultaat van een aantal faillissementen van grote bedrijven als gevolg van fraude. Hierbij zijn ook de controlerend accountants tekort geschoten in hun controle van de jaarrekening (Thomas, 2002). Zo heeft accountantskantoor Arthur Andersen grote fouten gemaakt bij het bedrijf Enron, een Amerikaans energiebedrijf dat begin deze eeuw failliet ging als gevolg van

grootschalige fraude door het management (Edelson & Nicholman, 2011). Maar niet alleen in Amerika worden vraagtekens bij de juistheid van de jaarrekening. Ook in Nederland werd een grootschalige boekhoudfraude ontdekt bij Ahold in 2003 (NRC, 2008).

Als gevolg van deze schandalen en het dalende vertrouwen in het functioneren van accountants en de juistheid van de cijfers uit de jaarrekening, zijn er door instanties en regeringen verschillende acties ondernomen. Zo kwam de Blue Ribbon Committee (BRC), een commissie in het leven geroepen door onder andere de Amerikaanse effectenbeurs en de SEC, in 1999 met een rapport om het toezicht op accountants en de accountantscontrole te vergroten (Blue Ribbon Committee, 1999). In 2002 greep zelfs de Amerikaanse regering in met een nieuwe wet om de accountantscontrole te verbeteren naar aanleiding van onder andere de affaire rond Enron, de zogenaamde Sarbanes-Oxley Act (SOX).

De BRC kwam in 1999 met een aantal aanbevelingen (die later ook zijn opgenomen in SOX) om het audit committee van een bedrijf beter te laten functioneren en zo de kwaliteit van de accountantscontrole en de jaarrekening te vergroten (Blue Ribbon Committee, 1999). Het audit committee is een commissie die elk beursgenoteerd Amerikaans bedrijf moet hebben. Het audit committee heeft als taak toezicht te houden op de controle die uitgevoerd wordt door de controlerend accountant. Daarnaast heeft het audit committee als functie om toezicht te houden op de interne controle van het bedrijf, zodat de jaarrekening correct wordt opgesteld en de juiste gegevens bevat. De aanbevelingen van de BRC houden in dat er strengere eisen worden gesteld aan de samenstelling van het audit committee. Zo is bijvoorbeeld één van de adviezen van de BRC dat het audit committee tenminste uit drie leden moet bestaan (Blue Ribbon Committee, 1999).

Het audit committee heeft dus een belangrijke functie gekregen bij het opstellen van de jaarrekening en de controle van de jaarrekening door een externe accountant. Maar is het

(6)

6

terecht dat er het audit committee zo’n belangrijke (toezichthoudende) functie heeft gekregen? Heeft het audit committee werkelijk invloed op de kwaliteit van de jaarrekening? Of is het audit committee er alleen formeel, omdat het verplicht is voor beursgenoteerde bedrijven en voegt ze niets toe aan de kwaliteit van de jaarrekening?

Daar zal in dit onderzoek dieper op in worden gegaan. De onderzoeksvraag die in dit onderzoek wordt beantwoord is: Heeft de aanwezigheid van een audit committee invloed op de kwaliteit van de financiële verslaggeving van Amerikaanse bedrijven? De focus op Amerikaanse bedrijven is gelegd vanwege het feit dat het grootste gedeelte van de literatuur over audit committees is gefocust op de situatie in Amerika. Met het beantwoorden van deze onderzoeksvraag hoop ik inzicht te geven in de effectiviteit van het audit committee met betrekking tot de kwaliteit van de jaarrekening. Op deze manier hoop ik een bijdrage te leveren aan de reeds bestaande literatuur.

De onderzoeksmethode die in dit onderzoek wordt toegepast is het

literatuuronderzoek. Het onderzoek is opgesplitst in een aantal paragrafen. De eerste paragraaf is het begrippenkader, waarin een aantal algemene begrippen over de financiële verslaggeving beschreven zullen worden. Hoe is de financiële verslaggeving van een Amerikaans bedrijf opgebouwd? Wat is een jaarrekening? Wat is een accountant en wat is zijn functie ten opzichte van (het controleren van) de jaarrekening? In de tweede paragraaf zal het audit committee worden beschreven. Wat is een audit committee en wat is de rol van een audit committee bij het vaststellen van de jaarrekening? Daarnaast zullen in deze paragraaf de Blue Ribbon Committee en de Sarbanes-Oxley Act beschreven worden. Vervolgens zal in de derde paragraaf de literatuur beschreven worden die ingaat op de invloed van het audit committee op de kwaliteit van de jaarrekening. De onderzoeken over de invloed van de audit committee zullen worden beschreven. Hun onderzoeksmethode zal worden beschreven en daarna zullen de uitkomsten van deze onderzoeken worden besproken. De vierde paragraaf zal bestaan uit een discussie. In deze paragraaf zal de waarde van de onderzoeken uit de vorige paragraaf voor dit onderzoek worden besproken. Verder zullen de uitkomsten van de onderzoeken vergeleken worden met elkaar. De vijfde en laatste paragraaf zal bestaan uit de conclusie. De onderzoeksvraag zal worden beantwoord en er zal eventueel een suggestie worden gedaan voor vervolgonderzoek.

(7)

7

2. Begrippenkader

2.1 De jaarrekening

Het eigendom van beursgenoteerde bedrijven is opgesplitst in aandelen. Elk aandeel staat gelijk aan de eigendom van een klein stukje van het bedrijf. Als houder van zo’n aandeel heb je dan ook recht op een deel van de winst die door het bedrijf wordt gemaakt. Je hebt

geïnvesteerd in een bedrijf door een deel van het bedrijf te kopen, die investering wil je terugverdienen: je wil een rendement halen. Maar om een deel van de winst op te eisen, moet je eerst weten wat de winst is geweest dat het bedrijf heeft gemaakt. Het bestuur van het bedrijf, het management, weet dit wel. Er is dus een verschil in beschikbare informatie tussen management en aandeelhouder, ook wel informatie asymmetrie genoemd (Arnes, Elder & Beasley, 2000). Aandeelhouders hebben er belang bij het verschil in kennis tussen

management en aandeelhouders te verkleinen. Hier speelt de jaarrekening een belangrijke rol. De jaarrekening geeft de (financiële) prestaties van het bedrijf (in een bepaald jaar) weer (Marshall, McManus & Viele. 2004). De jaarrekening bestaat uit een winst- en

verliesrekening, een kasstroomoverzicht, de balans van het bedrijf en een overzicht van de veranderingen in het eigen vermogen van het bedrijf en de toelichtingen daarop (Marshall, McManus & Viele, 2004). In de winst- en verliesrekening toont een bedrijf aan welke winst (of verlies) het heeft gemaakt en waaruit die winst/verlies is opgebouwd. Het

kasstroomoverzicht geeft geen overzicht weer van de winst die is gemaakt, maar van het geld dat in een jaar tijd is binnengekomen en uitgegeven. De balans geeft een overzicht van zowel alle bezittingen (activa) als alle schulden (passiva) van een bedrijf. Het overzicht van de veranderingen in het eigen vermogen laat zien hoe het eigen vermogen in een periode is veranderd en als gevolg van welke posten. Zo zal in zo’n overzicht een emissie (verkoop) van aandelen opgenomen zijn, omdat dit het eigen vermogen vergroot (Marshall, McManus & Viele, 2004).

Door het verschaffen van de eerder genoemde overzichten in een jaarrekening, hopen aandeelhouders het verschil in kennis te verkleinen. Maar hier schuilt een probleem. Het management is in dienst van het bedrijf. Aandeelhouders hebben een belang bij een zo groot mogelijke winst. Want dan hebben zij als aandeelhouder recht op een deel van die grote winst. De aandeelhouders willen dus dat het management van een bedrijf zorgt voor een zo groot mogelijke winst. Het management kan gestimuleerd worden door hun beloning deels winstafhankelijk te maken (Marshall, McManus & Viele, 2004). Maar wat is het gevolg

(8)

8

hiervan op de jaarrekening? Aandeelhouders zijn niet aanwezig bij de dagelijkse bedrijfsvoering en weten dus niet hoe goed of slecht een bedrijf presteert. Ze zijn dus

afhankelijk van de informatie uit de jaarrekening om te weten te komen hoe een bedrijf heeft gepresteerd (Marshall, McManus & Viele, 2004). Het management is verantwoordelijk voor het opstellen van die jaarrekening (Marshall, McManus & Viele, 2004). Hiervoor werd al gezegd dat aandeelhouders belang hebben bij een zo goed mogelijk inzicht in het behaal de resultaat van een bedrijf. Maar de aandeelhouders zijn volledig afhankelijk van het

management over de hoogte van de winst. Hier kan het management misbruik van maken. Het management kan de winst hoger doen uitkomen dan deze in werkelijkheid is, om zo zelf beloond te worden. Dat is echter niet in het belang van de aandeelhouders. Zij willen weten wat de werkelijke winst is. Aandeelhouders lopen het risico dat de informatie uit de

jaarrekening niet overeenstemt met de werkelijkheid, zij lopen dus een ‘informatierisico’ (Arnes, Elder & Beasley, 2000). De jaarrekening zal dus gecontroleerd moeten worden om dit ‘informatierisico’ te verkleinen. Dat zal dan gedaan moeten worden door een

persoon/instantie welke onafhankelijk is van het management van het bedrijf: de onafhankelijke accountant.

2.2 De accountant

De accountant is een onafhankelijke partij, die de jaarrekening controleert op juistheid en volledigheid omwille van de aandeelhouders en het maatschappelijk verkeer. De accountant verschaft de aandeelhouders zekerheid over de juistheid en volledigheid van de gegevens die door het management van een bedrijf gepresenteerd worden in de jaarrekening (Arnes, Elder & Beasley, 2000). Die zekerheid kan de accountant verschaffen door het bedrijf onder de loep te nemen, kritisch te kijken naar de feiten en omstandigheden van een bedrijf en die feiten en omstandigheden te vergelijken met de door het management verschafte cijfers. De accountant vergaart hier bewijs voor (Arnes, Elder & Beasley, 2000). De accountant moet het verzamelde bewijs vervolgens toetsen aan een standaard om te weten of de gegevens juist zijn ingevuld en de jaarrekening dus voldoet aan de standaard (Arnes, Elder & Beasley, 2000). Dan hebben we het over de zogenoemde accountingstandaarden zoals IFRS.

2.3 Accounting- en auditing standaarden

Accountantsstandaarden zijn standaarden/regelgeving voor het controleren van de jaarrekening door een accountant (Arnes, Elder & Beasley, 2000). In de VS worden de accountingstandaarden, GAAP (General Accepted Accounting Principles), opgesteld door de

(9)

9

Auditing Standards Board (ASB), een onderdeel van de American Institute of Certified Public Accountants (AICPA). Sinds de invoering van de Sarbanes-Oxley Act in 2002 (waarover later meer verteld zal worden), is de Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB) bevoegd de accountingstandaarden voor beursgenoteerde bedrijven in Amerika op te stellen Arnes, Elder & Beasley, 2014). Hoe de accountant zijn werkzaamheden uit moet voeren staat in de Generally Accepted Accounting Standards (G AAS). De standaarden moeten

accountants helpen een correcte controle uit te voeren, die voldoet aan de vereisten voor kwaliteit, accuraatheid en verifieerbaarheid van de controle volgens de ASB/PCAOB (Arnes, Elder & Beasley, 2000). GAAS geeft overigens enkel regelgeving over hoe de accountant zijn taak uit moet voeren, maar niet over de precieze uitvoering en opstelling van de jaarrekening. In GAAS staat dat voor het correct opstellen van een jaarrekening voldaan moet worden aan de General Accepted Accounting Principles (GAAP) (FASB, n.d.). GAAP bestaat uit regelgeving die ingaat op de invulling van de jaarrekening (Arnes, Elder & Beasley, 2000). Zo staat in GAAP bijvoorbeeld hoe voorraden gewaardeerd moeten worden en wanneer omzet mag worden geboekt (FASB, n.d.).

Elk land kent een eigen set standaarden voor het opstellen van een jaarrekening. Zo gebruikt de VS de U.S. GAAP en kent Nederland de Dutch GAAP. Dit kan problemen geven als een gebruiker jaarrekeningen van bedrijven uit verschillende landen wil vergelijken. De standaarden komen immers niet (geheel) overeen. Om dat probleem te verkleinen hebben een aantal landen (waaronder de VS en Nederland) een internationale instantie opgericht die als taak heeft de standaarden van verschillende landen te harmoniseren en zo vergelijking tussen bedrijven van verschillende landen te versimpelen (Arnes, Elder & Beasley, 2000). Deze instantie heet tegenwoordig de International Accounting Standards Board (IASB). De IASB heeft een set internationale standaarden ontwikkeld voor het opstellen van de jaarrekening: de International Financial Reporting Standards (IFRS).

2.4 De accountantsverklaring

De indrukken die de accountant op heeft gedaan en bewijzen die hij heeft verzameld worden vervolgens omgezet in een controleverklaring. In zo’n verklaring geeft de accountant aan of de jaarrekening een juist en volledig beeld geeft van de financiële situatie van een bedrijf op basis van de controle volgens toegepaste standaarden (GAAS). De accountant kan tot verschillende conclusies komen en op basis daarvan verschillende controleverklaringen geven. Als er voldaan wordt aan de eisen zoals die gesteld worden in GAAS, waaronder een correcte toepassing van de GAAP, kan de accountant een ‘unqualified’ oftewel een ‘schone’

(10)

10

controleverklaring afgeven. Daarnaast kan de accountant ook een ‘unqualified’ verklaring afgeven inclusief een extra paragraaf. In deze verklaring kan een accountant uitleggen dat de controle is uitgevoerd volgens de GAAS en de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de werkelijke positie van het bedrijf, maar dat hij het noodzakelijk vindt de gebruiker van de jaarrekening extra informatie te verschaffen. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat de jaarrekening van een bedrijf wel een goed beeld geeft van de werkelijke situatie, maar er twijfel is over de continuïteit van een bedrijf (going-concern): er is twijfel of het bedrijf op de lange termijn zal blijven bestaan. In zo’n geval stelt de accountant een extra paragraaf op om uit te leggen waarom hij dit van mening is en waarom dit van belang kan zijn voor aandeelhouders/overige belanghebbenden. Hij zal overigens alleen een unqualified verklaring geven als het

management een goede uitleg verschaft in de jaarrekening.

Een accountant kan ook een ‘qualified’ controleverklaring afgeven. Deze verklaring wordt afgegeven als de accountant voor een bepaald onderdeel van de controle, door

omstandigheden waar het bedrijf niets aan kan doen, niet heeft kunnen uitvoeren (objectieve verhindering), maar de overige posten wel heeft kunnen controleren. Hierbij kun je denken aan voorraden die liggen in landen waar de accountant geen toegang wordt verleend. Verder kan de accountant ook een afkeurende controleverklaring afgeven. Dit is het geval als de jaarrekening de werkelijke financiële positie van een bedrijf niet goed weergeeft. Ten slotte kan een accountant ook een disclaimer afgeven. Dit zal een accountant doen als hij niet kan bepalen of de jaarrekening de werkelijke financiële positie van een bedrijf goed weergeeft of als de accountant niet onafhankelijk is van het bedrijf, dat wil zeggen hij heeft een of ander belang in het bedrijf (aandeelhouder in het bedrijf of hij/familie werkt bij het bedrijf).

2.5 Het audit committee

Het audit committee bestaat uit leden afkomstig van de Board of Directors (Raad van Bestuur) en heeft als doel de controlerend accountant te ondersteunen, maar ook toezicht te houden op zijn controle (Arens, Elder & Beasley, 2000). De benoeming van de leden van het audit committee wordt gedaan door de Board of Directors. Belangrijk is om eerst het verschil tussen de Board of Directors en het management duidelijk te maken. De Board of Directors is verantwoordelijk voor het beschermen van de belangen van aandeelhouders en toe te zien op het management. In de VS is het zo dat de Board of Directors bestaat uit uitvoerende

directeuren –de ‘inside directors– en niet-uitvoerende directeuren –de ‘outside directors’. Uitvoerende directeuren zijn directeuren die naast hun functie in de Board of Directors ook een andere functie in het bedrijf uitoefenen. Dit kan een functie zijn in het management, dat

(11)

11

de verantwoordelijk is voor het dagelijkse bestuur van een bedrijf. Niet-uitvoerende

directeuren vervullen naast hun functie in de Board of Directors geen (management) functie voor het bedrijf en moeten zorgen voor een onafhankelijk oordeel van de Board of Directors ten opzichte van het management.

Het audit committee heeft dus als doel om toezicht te houden op de controlerend accountant en deze waar nodig te ondersteunen. Daarnaast is het audit committee verantwoordelijk voor het aanstellen van de controlerend accountant of het controlerend accountantskantoor (Arens, Elder & Beasley, 2000). Ook heeft het audit committee de taak om toe te zien op de interne controle/beheersing van een bedrijf, mogelijk in samenwerking met een interne accountant, die verantwoordelijk is voor het controleren van de opzet, het bestaan en de werking van het interne beheersingssysteem (Arens, Elder & Beasley, 2000). Een goed intern beheersingssysteem geeft de controlerend accountant vervolgens de mogelijkheid daarop te steunen om op die manier efficiënter en effectiever te kunnen controleren. Er wordt veel waarde gehecht aan het audit committee als toezichthouder. Beursgenoteerde bedrijven in de VS zijn namelijk verplicht een audit committee in te stellen (SEC, 2003). Maar er worden vanwege deze belangrijke rol ook eisen aan het audit committee gesteld. Sinds het uitkomen van het adviesrapport over audit committees van de Blue Ribbon Committee in 1999 en de invoering van de Sarbanes-Oxley Act in 2002 zijn er extra eisen aan (de samenstelling van) het audit committee gesteld.

2.6 De Blue Ribbon Committee

Aan het einde van de 20e eeuw werd de Blue Ribbon Committee on Improving the Effectiveness of Corporate Audit Committees (hier afgekort met: BRC) opgericht (Blue Ribbon Committee, 1999). De BRC werd opgericht door onder andere de Securities and Exchange Commission (SEC), de New York Stock Exchange (NYSE) en de National Association of Securities Dealers (NASD). De SEC is de toezichthouder van Amerikaanse effectenbeurzen. De NYSE is een effectenbeurs in New York en de NASD is de toenmalige eigenaar van de effectenbeurs NASDAQ. De BRC werd door hen opgericht naar aanleiding van zorgen die werden uitgesproken door voorzitter Arthur Levitt van de SEC (BRC, 1999). Hij uitte zijn zorgen over de effectiviteit van het toezicht op het controleproces van de jaarrekening door een externe accountant. De BRC heeft vervolgens aanbevelingen gedaan om het toezicht van het audit committee effectiever te maken door de onafhankelijkheid van het audit committee te vergroten. Zo kwam de BRC (1999) met een advies om de regelgeving rond de samenstelling van het audit committee te verscherpen, om zo een meer onafhankelijke

(12)

12

audit committee te creëren. In totaal noemt de BRC tien aanbevelingen om de effectiviteit van het audit committee te vergroten. De belangrijkste aanbevelingen betreffen de

onafhankelijkheid van het audit committee, de financiële kennis die aanwezig moet zijn bij het audit committee en het minimum aantal leden waaruit een audit committee moet bestaan (BRC, 1999).

Om de onafhankelijkheid van een lid van het audit committee te garanderen, worden huidige en vroegere werknemers, familie van de leden van het management en mensen die betaald worden door het bedrijf waar het om gaat (uitgezonderd het loon van directeuren) uitgesloten van het lidmaatschap van een audit committee. Ook directeuren die een belang hebben in een ander bedrijf worden uitgesloten. De BRC (1999) is van mening dat de onafhankelijke leden van een audit committee beter in staat zijn om objectief de interne beheersing en de financiële rapportage te monitoren. De aanbevelingen die de BRC doet betreffende de onafhankelijkheid zijn de volgende: directeuren die een belang hebben in een ander bedrijf (aandeelhoudersbelang of hoge functie binnen het bedrijf) dat zaken doet met het bedrijf waar het om gaat, moeten worden geweerd van het audit committee. Daarnaast moet een bedrijf met een marktwaarde van meer dan 200 miljoen dollar een audit committee hebben dat geheel uit onafhankelijke leden bestaat (BRC, 1999).

Het tweede punt is financiële expertise. De BRC adviseert dat alle leden van een audit committee financieel geschoold zijn en ten minste één lid moet geschoold zijn in

accounting/auditing. Met financieel geschoold zijn bedoeld de BRC dat een lid van het audit committee in staat moet zijn de jaarrekening te lezen en te begrijpen. Het advies is gebaseerd op de stelling dat leden van een audit committee verstand moeten hebben van de financiële en operationele problemen die zich in een bedrijf voor kunnen doen, om zo hun taak goed uit te kunnen voeren (BRC, 1999).

Het derde punt is de omvang van het audit committee. De BRC is van mening dat grotere audit committees eerder serieus genomen worden door het bestuur en daardoor de mogelijkheid hebben om hun taak uit te voeren. De BRC adviseert om een minimum aantal leden van drie in te stellen (BRC, 1999).

2.7 De Sarbanes-Oxley Act

In 2002 werd de Sarbanes-Oxley Act (SOX) ingevoerd in de VS (SOX, 2002). Deze wet veranderde de verantwoordelijkheid en de aansprakelijkheid van het management en de Board of Directors van een bedrijf drastisch. Daarnaast had de invoering van SOX invloed op de werkzaamheden van accountants. SOX werd door de Amerikaanse regering ingevoerd als

(13)

13

reactie op de faillissementen als gevolg van grootschalige fraude bij onder andere Enron en Worldcom (Coates & Srinivasan, 2014). De Amerikaanse regering stelde dat de

faillissementen onder andere het gevolg waren van een gebrek aan controle op het

management en een gebrek aan toezicht op de controlerend accountant (Coates & Srinivasan, 2014). Daarnaast werd de controlerend accountants een gebrek aan onafhankelijkheid

verweten, doordat zij naast hun controlediensten ook andere, zogenaamde ‘non-audit’, diensten leverden aan dezelfde bedrijven waar ook gecontroleerd werd (Coates & Srinivasan, 2014).

Met de invoering van SOX werd een aantal nieuwe regels van kracht voor

beursgenoteerde bedrijven. Een deel van deze nieuwe regels had dus ook betrekking op het audit committee van een bedrijf. Hierbij werden een aantal aanbevelingen uit het rapport van de BRC uit 1999 overgenomen. De belangrijkste aanbeveling die werd overgenomen in SOX ging over de onafhankelijkheid van het audit committee. Zoals hiervoor al eerder beschreven, adviseerde de BRC nieuwe voorwaarden te stellen aan de onafhankelijkheid van een lid van het audit committee en moest volgens de BRC een audit committee volledig bestaan uit onafhankelijke leden. De Sarbanes-Oxley Act heeft deze aanbeveling geheel overgenomen (SEC, 2003). Met de invoering van SOX is het dus verplicht voor beursgenoteerde

Amerikaanse bedrijven om te voldoen aan deze voorwaarden die gesteld zijn door de BRC. Daarnaast is in de SOX-wetgeving ook opgenomen dat een audit committee uit ten minste drie leden moet bestaan, zoals ook door de BRC werd geadviseerd (SEC, 2003). SOX stelt echter geen eisen aan de financiële expertise binnen een audit committee, zoals de BRC wel doet. Wel staat in SOX dat het audit committee de mogelijkheid moet hebben om een financieel expert in te huren om waar nodig te ondersteunen bij het toezichthouden door het audit committee (SEC, 2003).

(14)

14

3. Literatuuronderzoek

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal ik de relevante reeds bestaande literatuur over het audit committee

behandelen. Elk artikel zal uitgebreid worden besproken. Eerst zal het doel van het onderzoek worden beschreven. Wat wordt er precies onderzocht? Vervolgens zal de onderzoeksopzet worden beschreven, hoe wordt dit precies onderzocht? Daarna zal ik de resultaten van het onderzoek bespreken. Dit zal eventueel gepaard gaan met een verklaring van de resultaten door de onderzoeker. Wat zijn de mogelijke verklaringen voor de uitkomsten van het

onderzoek? Ten slotte zal ik van elk onderzoek de belangrijkste bevindingen in een conclusie samenvatten. De onderzoeken die in dit hoofdstuk behandeld worden zijn van de volgende onderzoekers afkomstig: Abbot et al. (2004), Felo et al. (2003), Beasley (1996), Abbot et al. (2000), DeFond & Jiambalvo (1991), Raghunandan et al. (2001) en Bédard et al. (2004).

3.2 Abbot et al. (2004)

Dit artikel focust zich op een aantal aanbevelingen van de Blue Ribbon Committee on

Improving the Effectiveness of Corporate Audit Committees (BRC). De aanbevelingen van de BRC die in dit artikel worden behandeld, betroffen de onafhankelijkheid van de leden van het audit committee, de financiële expertise aanwezig in een audit committee en de omvang van het audit committee.

Abbot et al. hebben aan de hand van de aanbevelingen over deze eigenschappen van het audit committee een viertal hypotheses opgesteld. De eerste hypothese (over

onafhankelijkheid) luidt: De aanwezigheid van een audit committee die alleen uit

onafhankelijke leden bestaat, verkleint de kans op restatements. De tweede hypothese (over de omvang) is: De aanwezigheid van een audit committee die uit tenminste drie leden bestaat, verkleint de kans op restatements. De derde hypothese (over financiële expertise) luidt: De aanwezigheid van een audit committee met de tenminste één lid dat beschikt over financiële expertise, verkleint de kans op restatements. De vierde en laatste hypothese over het aantal vergaderingen van het audit committee per jaar luidt: Een audit committee die frequent bij elkaar komt, heeft een kleinere kans dat het bedrijf te maken krijgt met restatements.

De hypotheses zijn getoetst aan de hand van een empirisch onderzoek. Abbot et al. toetsten de hypotheses aan de hand van gegevens over restatements bij Amerikaanse bedrijven. Ze namen alle restatements van 1991 tot 1999 en filterden restatements die zijn

(15)

15

ontstaan door routinematige gebeurtenissen die een restatement tot gevolg hebben, zoals een overname of een verandering in accounting standaard. Om vervolgens daadwerkelijk iets te kunnen zeggen over de relatie tussen het audit committee en het hebben van restatements, moeten er ter vergelijk ook bedrijven zonder restatements in het onderzoek meegenomen worden, de zogenaamde controlesteekproef. Deze bedrijven met restatements worden gematcht aan een gezond bedrijf (in iedere geval zonder enige bekende fouten in de

jaarrekening) op basis van de marktwaarde van het bedrijf en op basis van audit kantoor van het bedrijf (wel of geen Big-5 kantoor). Vervolgens wordt op deze set data een

regressieanalyse toegepast. Er zijn een aantal variabelen getest. Ten eerste de minimale omvang variabele. Deze variabele krijgt een waarde 1 als er wordt voldaan aan de

minimumvoorwaarde voor het aantal leden van een audit committee en is 0 als hier niet aan wordt voldaan. Ten tweede de variabele onafhankelijkheid. Ook deze variabele krijgt een waarde 1 als aan de voorwaarden wordt voldaan (voor onafhankelijkheid) en een waarde 0 als dit niet zo is. Ten derde is er de variabele expertise. Ook deze variabele krijgt een waarde 1 als er aan de voorwaarden wordt voldaan voor expertise zoals eerder genoemd. Ten slotte is er de variabele minimum aantal bijeenkomsten. Deze variabele krijgt een waarde 1 als het audit committee van een bedrijf ten minste vier maal per jaar bijeenkomt en een waarde 0 als dit niet zo is. Vervolgens wordt met behulp van deze variabelen geprobeerd de mate van restatements te voorspellen. Uit de resultaten blijkt dat de variabelen ‘onafhankelijkheid’, ‘expertise’ en ‘minimum aantal bijeenkomsten’ alle drie significant negatief zijn. Ze verlagen dus de kans op restatements. De variabele ‘minimale omvang’ is echter niet significant. Er is dus geen empirisch bewijs dat een minimale omvang van het audit committee van drie leidt tot een lagere kans op restatements voor een bedrijf.

Dat betekent dus dat drie van de vier eerder opgestelde hypotheses worden bevestigd door dit onderzoek. Het onderzoek toont aan dat er een negatief verband is tussen de

onafhankelijkheid van de leden van een audit committee en de kans op restatements.

Daarnaast is er een negatief verband tussen de aanwezigheid van financiële expertise van een audit committee en de kans op restatements. Verder is er ook een negatief verband tussen het minimale aantal bijeenkomsten dat een audit committee houdt en de kans op restatements. Er is echter geen verband tussen de omvang van een audit committee en de kans op restatements.

(16)

16

3.3 Felo et al. (2003)

Dit artikel focust zich op het verband tussen zowel de onafhankelijkheid van het audit committee als de financiële expertise die aanwezig is in een audit committee en de kwaliteit van de financiële rapportage. Felo et al. hebben drie hypotheses opgesteld die in dit onderzoek zijn onderzocht door middel van een empirisch onderzoek. De eerste hypothese is: Er is een positieve relatie tussen kwaliteit van de financiële rapportage en de fractie van leden van het audit committee met financiële of accounting expertise. De term expertise wordt in dit onderzoek gedefinieerd zoals de BRC expertise heeft gedefinieerd. De tweede hypothese is: Er is een positieve relatie tussen kwaliteit van de financiële rapportage en de fractie van leden van het audit committee die onafhankelijk is. Felo et al. gebruiken bij de term

onafhankelijkheid ook de definitie zoals de BRC die heeft opgesteld. De derde hypothese luidt: Er is een positieve relatie tussen kwaliteit van de financiële rapportage en de omvang van het audit committee. De gebruikte data in dit onderzoek zijn afkomstig uit de periodes 1992-1993 en 1995-1996. Dit zijn periodes voor de aanbevelingen van de BRC. Dit is gedaan omdat de meeste aanbevelingen zijn overgenomen door onder andere de SEC. Daardoor zullen in de huidige periode veel bedrijven voldoen aan de aanbevelingen van de BRC en is vergelijken lastiger. De gegevens zijn afkomstig uit de AIMR Review of Corporate Reporting Practices (AIMR, 1994, 1997). In die rapporten is de kwaliteit van de financiële rapportage bepaald door analisten op basis van de jaarlijks gepubliceerde informatie, de driemaandelijkse gepubliceerde informatie en de overige informatie geleverd aan investeerders. Vervolgens zijn door Felo et al. uit die gegevens de bedrijven gefilterd die geen informatie hadden over het audit committee en zijn leden. Daarnaast gebruikten Felo et al. alleen bedrijven die zowel in de data van 1992-1993 als in de data van 1995-1996 voorkomen, om zo een vergelijking te kunnen maken tussen de periodes.

Er worden drie variabelen getest in dit onderzoek. Ten eerste is er ‘financiële expertise’. Deze variabele geeft aan of er door een bedrijf wordt voldaan aan de vereisten voor financiële expertise die worden gesteld door de BRC. De variabele krijgt een waarde gelijk aan de fractie van de leden van een audit committee die voldoen aan de vereisten van de BRC voor financiële expertise. Ten tweede is er de variabele ‘onafhankelijkheid’. Ook aan onafhankelijkheid worden in dit onderzoek de eisen gesteld zoals die zijn opgesteld door de BRC. Deze variabele krijgt ook een waarde gelijk aan de fractie van leden van een audit committee die voldoen aan de vereisten voor onafhankelijkheid gesteld de BRC. Ten slotte is er de variabele ‘omvang van het audit committee’. Deze variabele geeft aan hoeveel leden een audit committee telt.

(17)

17

Vervolgens is er op de data een regressieanalyse toegepast op zowel de periode 1992-1993 als de periode 1995-1996. Voor de periode 1992-1992-1993 zijn de coëfficiënten voor alle drie de variabelen positief, maar niet significant. Er is volgens Felo et al. voor deze periode geen wetenschappelijk bewijs voor een verband tussen de kenmerken van het audit committee en de kwaliteit van de financiële rapportage volgens. Voor de periode 1995-1996 is de

coëfficiënt van de variabele ‘financiële expertise’ significant positief. De coëfficiënten voor de variabelen ‘onafhankelijkheid’ en ‘omvang van het audit committee’ zijn beide niet significant voor deze periode. Felo et al. vallen vooral op dat het percentage financiële expertise in de periode 1992-1993 niet, maar in de periode 1995-1996 wel significant positief is. Felo et al. denken dat dit komt doordat in de periode 1995-1996 een grotere focus werd gelegd op de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Dit zou dan weer het gevolg zijn van een aantal accountingschandalen. Om toch weer bewijs te verkrijgen voor het bestaan van een verband tussen het percentage financiële expertise en de kwaliteit van de jaarrekening, hebben Felo et al. een nieuwe regressieanalyse uitgevoerd. Felo et al. onderzochten of er een verband is tussen de verandering in het percentage financiële expertise en de verandering in de

kwaliteit van de financiële rapportage. De veranderingen gaan in dit geval om de verschillen tussen de periodes 1992-1993 en 1995-1996. De gedachte achter deze analyse was, dat bedrijven met een hoog percentage financiële experts in het audit committee door hun kennis beter kunnen inspelen op potentiële gevaren voor de kwaliteit van de jaarrekening. Daardoor zouden dus bedrijven die in 1992-1993 al een audit committee hadden met veel financiële expertise in 1995-1996 een hogere kwaliteit van de financiële verslaggeving moeten hebben. Tevens is in deze analyse de variabele ‘verandering in percentage financiële expertise’ opgenomen, om te onderzoeken of er een verband is tussen de toename van financiële expertise tussen 1992-1993 en 1995-1996 en de toename van de kwaliteit van de financiële verslaggeving in 1995-1996. Daarnaast zijn de eerder genoemde variabelen voor

onafhankelijkheid en omvang van het audit committee in 1992-1993 meegenomen, om ook die variabelen nog eens te onderzoeken.

Uit de analyse blijkt dat de variabelen ‘percentage financiële expertise 1992-1993’ en ‘verandering in percentage financiële expertise’ significant positief zijn. Ook de variabele ‘omvang’ is significant, maar de variabele ‘onafhankelijkheid’ echter niet. Er is volgens Felo et al. dus wel een verband tussen de aanwezigheid van financiële expertise in een audit committee en de kwaliteit van de financiële verslaggeving.

In de conclusie van dit onderzoek stellen Felo et al. dat er wetenschappelijk bewijs is dat hypothese 1 (over het verband tussen de fractie financiële expertise aanwezig in een audit

(18)

18

committee en de kwaliteit van de financiële verslaggeving) ondersteunt. Ook voor hypothese 3 (over het verband tussen de omvang van een audit committee en de kwaliteit van de

financiële verslaggeving) is wetenschappelijk bewijs gevonden, maar dit bewijs is wel minder sterk als het bewijs voor hypothese 1. Er wordt in dit onderzoek echter geen wetenschappelijk bewijs gevonden die hypothese 2 (over het verband tussen de fractie onafhankelijke leden van een audit committee en de kwaliteit van de financiële verslaggeving) ondersteunt. Al met al concluderen Felo et al. wel dat een audit committee bijdraagt aan de kwaliteit van de financiële verslaggeving.

3.4 Beasley (1996)

Dit artikel focust zich op de samenstelling van het bestuur en de kans op fraude in de jaarrekening (financial statement fraud). Ook audit committees worden in dit onderzoek betrokken. Fraude in de jaarrekening wordt door Beasley op twee manieren gedefinieerd. Ten eerste is er sprake van fraude in de jaarrekening als het management bewust misleidende informatie van materiële aard verstrekt aan gebruikers van de jaarrekening. Daarnaast is er volgens Beasley sprake van fraude in de jaarrekening als activa verkeerd worden gewaardeerd door het top van het bedrijf (CEO, CFO, voorzitter etc.). Beasley heeft drie hypotheses

opgesteld, waarvan twee over de samenstelling van het bestuur en één over de aanwezigheid van een audit committee. De hypothese over het audit committee luidt: Bedrijven waarbij fraude in de jaarrekening aanwezig is, hebben een kleinere kans dat er een audit committee aanwezig is dan bedrijven waarbij geen fraude in de jaarrekening aanwezig is. Beasley neemt de gegevens van 150 in de periode 1980-1991, waarvan er 75 bedrijven te maken hebben gehad met fraude in de jaarrekening en dat hebben moeten publiceren. Beasley past in zijn onderzoek een multipele regressieanalyse toe. Hij voegt onder andere de variabele ‘audit committee’ toe. Daarnaast neemt Beasley de variabele ‘percentage outside directors’ op in zijn model. Outside directors zijn directeuren die buiten hun eigen functie geen andere functie binnen het bedrijf vervullen en geen aandelen in het bedrijf bezitten. In het model

vermenigvuldigt Beasley het audit committee variabele met deze laatste variabelen, om zo te onderzoeken of er een verband is tussen de aanwezigheid van een audit committee en de hoeveelheid ‘outside directors’ in een bedrijf en de kans op fraude in de jaarrekening.

Uit zijn resultaten blijkt dat de variabele audit committee niet significant afwijkt van nul, dat wil zeggen er is geen verband te ontdekken tussen de aanwezigheid van een audit committee en de kans op fraude in de jaarrekening. Daarnaast wijkt de variabele audit committee*percentage outside directors ook niet significant af van nul, dus er is ook geen

(19)

19

verband te ontdekken tussen de aanwezigheid van een audit committee en het percentage ‘outside directors’ en de kans op fraude in jaarrekening. Beasley geeft hiervoor twee mogelijke verklaringen. Ten eerste stelt hij dat de reden dat audit committees geen invloed hebben op fraude in de jaarrekening het gevolg kan zijn van het niet goed functioneren van het audit committee. Daarnaast geeft Beasley aan dat het ontbreken van een verband tussen de aanwezigheid van audit committees en de kans op fraude in de jaarrekening kan komen doordat audit committees van zowel bedrijven met fraude als zonder fraude een gelijk aantal keer per jaar bijeenkomen. Dat is gemiddeld 1.8 keer per jaar. Een rapport van Price

Waterhouse (1993) beveelt echter aan dat audit committees minimaal vier keer per jaar bijeen zouden moeten komen om goed te kunnen functioneren. Al met al concludeert Beasley dat er op basis van zijn onderzoek geen verband bestaat tussen de aanwezigheid van audit

committees en de kans op fraude in de jaarrekening.

3.5 Abbot et al. (2000)

Dit artikel focust zich op de invloed die het audit committee heeft op fraude in een bedrijf. Ook hier gaat het om fraude in de jaarrekening (financial statement fraud), net zoals in het onderzoek van Beasley (1996). Daarbij wordt gekeken in hoeverre een combinatie van onafhankelijkheid en de mate van activiteit van het audit committee van invloed zijn op de mogelijkheid op fraude. Voor onafhankelijkheid wordt de definitie gebruikt die door de BRC is opgesteld. Voor activiteit wordt een minimumvereiste van twee vergaderingen per jaar aangehouden, zoals door de American Bar Association (ABA, 1978) wordt geadviseerd. Van fraude is in dit onderzoek sprake, als een bedrijf door de SEC is bestraft voor fraude of agressief boekhouden. De hypothese die getoetst zal worden, is de volgende: Bedrijven met audit committees die voldoen aan de minimumvereisten voor onafhankelijkheid en activiteit hebben een lagere kans om door de SEC bestraft te worden voor fraude of agressief

boekhouden. Om deze hypothese te toetsen, nemen Abbot et al. de gegevens van bedrijven die door de SEC zijn bestraft voor fraude of agressief boekhouden in de periode 1980-1996. Daarna worden voor deze bedrijven gelijkwaardige bedrijven gevonden (zelfde industrie, zelfde omvang etc.) die als vergelijkingsmateriaal dienen: de controlevariabele. Vervolgens wordt op al deze gegevens een regressieanalyse toegepast. Hiervoor gebruiken Abbot et al. als variabele voor onafhankelijkheid en activiteit van het audit committee een variabele

ontwikkeld door Menon en Williams (1994). De variabele is 1 als het audit committee geen ‘insiders’ bevat en aan de minimumvereiste van twee vergaderingen per voldoet. Wordt hier niet aan voldaan, dan zal de variabele 0 zijn. Vervolgens wordt er nog een regressieanalyse

(20)

20

gedaan, maar nu wordt de variabele van Menon en Williams gedeeltelijk herschreven. Deze variabele is 1 als het audit committee geen leden kent die aan het bedrijf gelieerd zijn en voldoet aan de minimumvereiste voor activiteit van het audit committee en is 0 als hier niet aan wordt voldaan. De groep ‘gelieerden’ bestaat uit directeuren die ofwel (buiten hun bestuursfunctie) in dienst zijn of zijn geweest bij het bedrijf of een ander bedrijf dat veel zaken doet met het betreffende bedrijf, ofwel op een andere manier een belang hebben in het bedrijf (aandeelhoudersbelang, familie werkt bij bedrijf etc.). Op deze manier kan getest worden of het verschil maakt of een lid van het audit committee nog in dienst is bij het bedrijf of op een andere manier verbonden is en dus een insider is, of dat hij in dienst is geweest en dus alleen onder de groep ‘gelieerden’ valt. Ten slotte wordt er in een derde en laatste

regressieanalyse getest of de aanwezigheid van een audit committee invloed heeft op de kans op fraude. Hierbij is het aanwezig zijn van een audit committee aangegeven met een 1 en het ontbreken van een audit committee met een 0. In al deze regressieanalyses is tevens een variabele voor het percentage ‘outside directors’ opgenomen, zoals ook door Beasley is uitgevoerd.

De resultaten van de analyses zijn als volgt: zowel de variabele van Menon en

Williams, die is gebruikt bij de eerste regressieanalyse, als ook de aangepaste variabele uit de tweede analyse zijn significant positief. De variabelen verschillen onderling niet significant van elkaar. Dat betekent volgens Abbot et al. dat er inderdaad een verband is tussen de onafhankelijkheid en activiteit van een audit committee en de kans dat de SEC een bedrijf bestraft voor fraude of agressief boekhouden. Uit de derde regressieanalyse blijkt dat er geen significant verband is tussen de aanwezigheid van een audit committee en de kans dat de SEC een bedrijf bestraft voor fraude of agressief boekhouden. Deze laatste conclusie is in lijn met de conclusie die Beasley (1996) in zijn onderzoek trok. Maar het percentage ‘outside

directors’ dat in alle analyses is opgenomen, is echter niet significant in het onderzoek van Abbot et al., in tegenstelling tot de resultaten van Beasley (1996). Abbot et al. geven aan dat dit het gevolg kan zijn van het gebruik van andere data dan Beasley. Abbot et al. hebben gebruik gemaakt van gegevens van grotere bedrijven dan Beasley. Bij die grotere bedrijven komen vaker audit committees voor. Al met al wordt de hypothese die is opgesteld bevestigd en concluderen Abbot et al. dat er een verband is tussen de onafhankelijkheid en activiteit van het audit committee en de kans dat de SEC een bedrijf bestraft voor fraude of agressief boekhouden.

(21)

21

3.6 DeFond & Jiambalvo (1991)

Dit onderzoek focust zich op de omstandigheden die leiden tot fouten in de jaarrekening. Het gaat in dit onderzoek vooral om het overwaarderen van de omzet. Eén van de omstandigheden die wordt onderzocht is het al dan niet aanwezig zijn van een audit committee bij een bedrijf met fouten in de jaarrekening. DeFond en Jiambalvo stellen op basis van de literatuur dat audit committees een belangrijke rol zouden spelen in de interne beheersing. Op die manier zouden audit committees moeten bijdragen aan een lagere kans op het fouten in de

jaarrekening. DeFond en Jiambalvo voeren een empirisch onderzoek uit. De gegevens die ze hebben gebruikt zijn afkomstig uit de National Automated Accounting Research System database (NAARS). Daaruit zijn bedrijven genomen die correcties hebben gemaakt in de jaarrekening als gevolg van overwaarderen van de omzet, voor de periode 1977-1988. Daarnaast is er een controlegroep opgesteld, die willekeurig uit de NAARS database is gekozen. Vervolgens is er een regressieanalyse toegepast, waarbij onder andere de variabele ‘audit committee’ is opgenomen. Hierbij is de variabele 1 als er een audit committee is en 0 als deze ontbreekt. Uit de resultaten blijkt dat de variabele ‘audit committee’ significant negatief is, wat inhoudt dat op basis van de analyse de aanwezigheid van audit committees leidt tot een lagere kans op het overwaarderen van de omzet van een bedrijf.

3.7 Raghunandan et al. (2001)

Dit artikel focust zich op samenwerking tussen het audit committee en de internal auditor. Het gaat hierbij om het effect dat de samenstelling van het audit committee heeft op functioneren van de internal auditor, wat weer van invloed kan zijn op de kwaliteit van de jaarrekening. De eigenschappen van een audit committee die in dit onderzoek aan bod komen zijn

onafhankelijkheid en financiële expertise. Ook in dit onderzoek worden de aanbevelingen gebruikt zoals opgesteld door de BRC voor zowel onafhankelijkheid als expertise. Vervolgens wordt onderzocht of er een verband is tussen deze eigenschappen van het audit committee en de interactie van het audit committee met de internal auditor. Er worden daarom vijf

onderzoeksvragen opgesteld. Ten eerste: Zijn audit committees met onafhankelijke leden en financiële expertise geneigd vaker met de internal auditor te vergaderen? De tweede

onderzoeksvraag is: Zijn audit committees met onafhankelijke leden en financiële expertise geneigd langere vergaderingen met de internal auditor te hebben? Ten derde, hebben audit committees die onafhankelijk zijn en over financiële expertise beschikken, vaker besloten vergaderingen met de internal auditor? Deze vraag is volgens Raghunandan et al. van belang, omdat zowel het audit committee als de internal auditor alles moet kunnen zeggen, zonder

(22)

22

informatie achter te houden (vanwege bijvoorbeeld druk van het management). De vierde onderzoeksvraag is: Zijn audit committees met onafhankelijke leden en financiële expertise geneigd vaker verzoeken en resultaten van de internal auditor te beoordelen? Volgens eerdere literatuur genoemd in het artikel is het voor de kwaliteit van de interne controle van belang dat het audit committee luistert naar voorstellen van de internal auditor, als ook dat het audit committee het werk van de internal auditor goed beoordeelt. De laatste onderzoekvraag is: Zijn audit committees met onafhankelijke leden en financiële expertise geneigd vaker de interactie tussen de internal auditor en het management te beoordelen? Er wordt in eerdere literatuur genoemd dat de interactie tussen het management en de internal auditor, waarbij het van belang is dat het management voorstellen van de internal auditor in acht neemt en het management de internal auditor geen restricties oplegt betreft activiteiten/zaken in een bedrijf die de internal auditor mag onderzoeken (de zogenaamde scope-restrictie).

Voor het onderzoek zijn gegevens van alle industriële bedrijven met een omzet groter dan 250 miljoen dollar genomen met een geregistreerde (IIA) internal auditor. Aan deze bedrijven is vervolgens een enquête gestuurd met vragen over de internal auditor en het audit committee. Het gedeelte van de bedrijven dat reageerde en de enquête voldoende had

ingevuld werd meegenomen in de analyse. Voor deze analyse is de variabele ‘kwaliteit’ genomen, waarbij deze variabele een waarde 1 krijgt als het audit committee voldoet aan de eisen voor onafhankelijkheid en financiële expertise en een waarde 0 als dit niet zo is. Deze variabele wordt vervolgens getest op alle punten die in de onderzoeksvragen zijn benoemd.

Uit de resultaten blijkt een aantal zaken. Ten eerste op het gebied van de hoeveelheid vergaderingen tussen audit committee en internal auditor. Bij deze analyse bleek de

coëfficiënt van de variabele ‘kwaliteit’ niet significant. Er is dus geen empirisch bewijs voor een verband tussen de onafhankelijkheid en financiële expertise van het audit committee en het aantal vergaderingen tussen audit committee en internal auditor. Het tweede punt was de lengte van de vergaderingen tussen audit committee en internal auditor. Bij deze analyse bleek de coëfficiënt van de variabele ‘kwaliteit’ positief en significant. Hieruit blijkt dat er dus wel een verband bestaat tussen de onafhankelijkheid en financiële expertise van het audit committee en de lengte van de vergaderingen tussen audit committee en internal auditor. Het derde punt was de besloten vergaderingen tussen audit committee en internal auditor. Ook bij deze analyse is de coëfficiënt van de variabele ‘kwaliteit’ significant positief, waaruit blijkt dat er een verband bestaat tussen de onafhankelijkheid en financiële expertise van een audit committee en de mate waarin vergaderingen tussen audit committee en internal auditor besloten zijn. Ten vierde was er het beoordelen van voorstellen en resultaten van de internal

(23)

23

auditor door het audit committee. Voor deze analyse geldt hetzelfde resultaat als voor het tweede en derde punt, namelijk een significant positieve coëfficiënt voor ‘kwaliteit’. Ten slotte was er de interactie tussen management en internal auditor en de beoordeling van het audit committee van die interactie. Volgens Raghunandan et al. is de coëfficiënt van de variabele ‘kwaliteit’ marginaal significant met een foutenmarge van 8%. (waarbij maximaal 5% gebruikelijk is, maar maximaal 10% gebruikt wordt en in dit geval dus ook). Er is dus een verband tussen de onafhankelijkheid van het audit committee en de mate waarin de interactie tussen internal auditor en management wordt beoordeelt door het audit committee. Op basis van dit onderzoek concluderen Raghunandan et al. dat alleen de eerste onderzoeksvraag (over onafhankelijkheid) negatief moet worden beantwoord, maar dat er wel degelijk een verband bestaat tussen de samenstelling van het audit committee en de interactie met de internal auditor.

3.8 Bédard et al. (2004)

Dit artikel focust zich op het verband tussen een aantal eigenschappen van het audit

committee (onafhankelijkheid, financiële expertise en activiteit) en de mate van ‘aggressive earnings management’ in een bedrijf. Met ‘aggressive earnings management’ wordt in dit artikel het volgende bedoeld: het opzettelijk interveniëren van het management bij het opstellen van de externe verslaggeving met als doel om de aandeelhouders/overige

belanghebbenden te misleiden voor persoonlijk gewin. Bédard et al. stellen drie hypotheses op over het audit committee. De eerste hypothese is: Bedrijven die een audit committee hebben met financiële expertise zijn minder geneigd tot ‘aggressive earnings management’. In dit onderzoek wordt uitgegaan van financiële expertise zoals wordt geëist in SOX. De tweede hypothese luidt: Bedrijven met een onafhankelijke audit committee zijn minder geneigd tot ‘aggressive earnings management’. Hierbij is een audit committee onafhankelijk als alle leden van een audit committee voldoen aan de eisen voor onafhankelijkheid zoals gesteld in SOX. De derde hypothese is: Bedrijven met een actieve audit committee zijn minder geneigd tot ‘aggressive earnings management’. Naast deze drie hypotheses stellen Bédard et al. nog één hypothese op over het audit committee. Met deze hypothese willen Bédard et al. onderzoeken of een mogelijk effect van het audit committee op ‘aggressive earnings management’ groter is voor earnings management dat zorgt voor een hogere winst (income-increasing) dan voor earnings management dat zorgt voor een lagere winst (income-decreasing). De hypothese luidt: Het effect van de eigenschappen van een audit committee zijn groter op ‘income-increasing earnings management’ dan op ‘income-decreasing earnings management’. Uit

(24)

24

eerder onderzoek blijkt dat controlerend accountants meer letten op income-increasing dan op income-decreasing earnings management, vanwege hun professioneel scepticisme en

conservatisme. Bédard et al. vragen zich af of dit ook geldt voor het audit committee. Om ‘aggressive earnings management’ te meten, maken Bédard et al. gebruik van de ‘abnormal accruals’ (overlopende posten) van een bedrijf. De variabelen die gebruikt worden zijn de volgende: ten eerste worden de variabelen ‘financiële expertise’, maar ook

‘bestuurlijke ervaring’ en ‘bedrijfservaring’ gebruikt om de expertise van de leden van het audit committee te bepalen. Financiële expertise krijgt een waarde 1 als er in het audit committee van een bedrijf tenminste één lid beschikt over financiële of accounting expertise en een waarde 0 als hier niet aan wordt voldaan. Voor ‘bestuurlijke ervaring’ wordt het aantal bestuursfuncties genomen die de leden van het audit committee uitoefenen. Voor

‘bedrijfservaring’ wordt de gemiddelde jaren ervaring gebruikt die de leden van het audit committee hebben in hun functie. Naast deze variabelen worden ook twee variabelen gebruikt voor het meten van onafhankelijkheid: ‘100%-onafhankelijkheid’ en

’50-99%-onafhankelijkheid. De eerste variabele krijgt een waarde 1 als alle leden van het audit

committee onafhankelijk zijn zoals beschreven door de BRC en een waarde 0 als dit niet zo is. De tweede variabele krijgt een waarde 1 als tussen de 50% en 99% van de leden van het audit committee voldoen aan de eisen voor onafhankelijkheid zoals beschreven door de BRC en een waarde 0 als dit niet zo is. De mate van activiteit wordt bepaald aan de hand van de variabelen ‘mandaat’ en ‘aantal vergaderingen per jaar’. ‘Mandaat’ krijgt een waarde 1 als het audit committee verantwoordelijk is voor het toezicht op zowel de jaarrekening als de externe controle en een waarde 0 als dit niet zo is.

Het onderzoek gebruikt de gegevens van bedrijven uit 1996. Hierbij worden de 100 bedrijven genomen met de hoogste ‘income-increasing accruals’(de groep AEM+), de 100 bedrijven met de hoogste ‘income-decreasing accruals’ (de groep AEM-) en 100 willekeurige bedrijven met lage accruals (de groep LEM). Zo kan ook een vergelijking worden gemaakt tussen bedrijven met ‘income-increasing’ en ‘income-decreasing accruals’ en bedrijven met lage accruals.

Uit de analyse van de data komen de volgende resultaten naar voren. Het eerste punt was expertise. Ten eerste is er de variabele ‘financiële expertise’. Zowel bij AEM+ als AEM- is de coëfficiënt van de variabele significant negatief. Er is echter geen significant verschil tussen de coëfficiënten van de groep AEM+ en AEM-. Dezelfde resultaten gelden ook voor de variabelen ‘bestuurservaring’ en ‘bedrijfservaring’. Al met al concluderen Bédard et al. dat financiële expertise van de leden van het audit committee leidt tot een lagere kans op

(25)

25

‘aggressive earnings management’, maar dat het niet uitmaakt of het gaat op ‘income-increasing’ of ‘income-decreasing earnings management’. Hypothese 1 wordt dus ondersteund door het onderzoek. Het tweede punt is onafhankelijkheid. Ten eerste de

variabele ‘100%-onafhankelijkheid’. De coëfficiënt is voor zowel de groep AEM+ als AEM- negatief. Maar ook hier is er tussen de coëfficiënten van beide groepen geen significant verschil. De coëfficiënt van de variabele ’50-99%-onafhankelijkheid’ is niet significant voor beide groepen. Bédard et al. concluderen dat onafhankelijkheid van de leden van het audit committee leidt tot een lagere kans op ‘aggressive earnings management’, maar dat het niet uitmaakt of het gaat om ‘income-increasing’ of ‘income-decreasing earnings management’. Hypothese 2 wordt dus ook ondersteund door het onderzoek. Het derde punt is activiteit. Ten eerste was er de variabele ‘mandaat’. De coëfficiënten van deze variabele zijn significant negatief voor zowel de groep AEM+ als AEM-. Hierbij is het ook zo dat de coëfficiënt van de groep AEM+ significant hoger (en negatief) is dan de coëfficiënt van de groep AEM-. De tweede variabele was ‘aantal vergaderingen per jaar’. De coëfficiënten van deze variabele voor de groepen AEM+ en AEM- zijn beide negatief, maar ze zijn niet significant. Uit dit onderzoek blijkt dus geen verband tussen het aantal ontmoetingen en de mate van ‘aggressive earnings management’. Bédard et al. concluderen dat hun derde hypothese niet wordt

ondersteund wordt door het onderzoek, aangezien alleen de variabele ‘mandaat’ zoals verwacht reageerde. Ook hypothese 4 (over de vergelijking tussen AEM+ en AEM-) wordt niet ondersteund door het onderzoek, aangezien alleen de variabele ‘mandaat’ zoals voorspeld reageerde.

(26)

26

4. Discussie

4.1 Inleiding

In deze paragraaf zal de eerder besproken literatuur verder geanalyseerd worden. Eerst zal worden bepaald in welke mate de onderzoeken (en hun uitkomsten) van toepassing zijn op de onderzoeksvraag die in dit onderzoek wordt behandeld. Vervolgens zullen de uitkomsten van de onderzoeken naast elkaar worden gelegd en met elkaar vergeleken worden. Het vergelijken zal gebeuren op basis van de verschillende kenmerken van het audit committee, zoals

onafhankelijkheid en financiële expertise. Daarnaast zullen artikelen die de invloed van slechts de aanwezigheid van een audit committee op de kwaliteit van de jaarrekening onder de kop ‘Aanwezigheid’ besproken worden. Met behulp van deze analyses hoop ik een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag van dit onderzoek: Heeft de aanwezigheid van een audit committee invloed op de kwaliteit van de financiële verslaggeving van Amerikaanse bedrijven?

4.2 Maatstaven

Kwaliteit is niet een meetbaar begrip. Toch wil ik iets kunnen zeggen over de kwaliteit van de financiële verslaggeving van Amerikaanse bedrijven. Daarom moet er gekeken worden naar afgeleide maatstaven die iets zeggen over die kwaliteit van de financiële verslaggeving. In de eerder beschreven literatuur zijn er een aantal maatstaven geïntroduceerd. Ik zal deze maatstaven eerst kort opsommen en vervolgens aangeven in welke mate deze maatstaven (en de resultaten die daaraan verbonden zijn) in verband staan met de kwaliteit van de financiële verslaggeving van Amerikaanse bedrijven.

In het artikel van Abbot et al. (2004) wordt hun onderzoek naar de invloed van het audit committee aan de hand van restatements weergegeven. De mate waarin restatements voorkomen kan gekoppeld worden aan de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Immers, als de financiële verslaggeving van een dergelijke kwaliteit is dat deze geen materiële fouten bevat, dan zal de controlerend accountant geen reden hebben om over te gaan tot een

restatement. De bevindingen van Abbot et al. (2004) zijn dus van waarde voor dit onderzoek. Felo et al. (2003) onderzoeken of er een verband is tussen de kwaliteit van de

financiële rapportage en de onafhankelijkheid en financiële expertise van het audit committee. De kwaliteit van de financiële rapportage wordt in dit onderzoek gemeten door een score bepaald door analisten, op basis van gegevens over de gepubliceerde informatie door

(27)

27

bedrijven. De resultaten uit dit onderzoek zijn ook van waarde voor dit onderzoek, gezien zowel het artikel van Felo et al. (2004) als mijn onderzoek de kwaliteit van de financiële verslaggeving onderzoekt.

Zowel Beasley (1996) als Abbot et al. (2000) onderzoeken het verband tussen het audit committee en de kans op financial statement fraud. De resultaten uit deze onderzoeken kunnen ook van waarde zijn voor dit onderzoek. Als de kans op financial statement fraud bij een bedrijf klein is, dan zegt dat iets over de interne controle van het bedrijf. Het is moeilijk om fraude te plegen als er een goed stelsel van interne beheersingsmaatregelen is in het bedrijf. Als de kans op financial statement fraud klein is en de interne controle waarschijnlijk goed is, dan zegt dat dus ook iets over de kwaliteit van de jaarrekening. Die is dan ook hoog. De kans op fraude in een bedrijf zegt dus ook iets over de kwaliteit van de financiële

verslaggeving van een bedrijf.

Ook Bédard et al. (2004) hebben onderzoek gedaan met deze invalshoek. Bédard et al. onderzoeken het verband tussen het audit committee en de kans op aggressive earnings management bij een bedrijf. Dit begrip sluit redelijk aan op het begrip financial statement fraud uit de vorige alinea. Hierbij kan ook dezelfde redenering worden toegepast als in die vorige alinea. Als de kans op aggressive earnings management laag is, dan zegt dat iets over de kwaliteit van de interne controle en dus ook iets over de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Voor DeFond en Jiambalvo geldt hetzelfde als voor Bédard et al. (2004). DeFond en Jiambalvo onderzoeken het verband tussen de kans op fouten in de jaarrekening (in de vorm van het overwaarderen van omzet) en de aanwezigheid van een audit committee. De resultaten van dit onderzoek zijn bruikbaar voor mijn onderzoek, aangezien de kans op fouten in de jaarrekening iets zegt over de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Als het aantal fouten in de jaarrekening laag is, dan is daarmee de kwaliteit van de financiële

verslaggeving hoger.

Ten slotte onderzoeken Raghunandan et al. (2001) de interactie tussen het audit

committee en de interne accountant van een bedrijf. Daarbij gaat het in hun onderzoek over de samenstelling van het audit committee die leidt tot de beste interactie met de interne

accountant. De resultaten uit dit onderzoek zijn ook van waarde voor dit onderzoek. Als de interne accountant beter functioneert als gevolg van de interactie met het audit committee, dan heeft dit invloed op de kwaliteit van de interne controle. Een hogere kwaliteit van de interne controle heeft weer een hogere kwaliteit van de financiële verslaggeving tot gevolg.

In de volgende paragrafen zal ik de maatstaven behandelen die uit de onderzoeken naar voren komen. Dat zijn onafhankelijkheid, financiële expertise, omvang en activiteit van

(28)

28

het audit committee. Ik zal dan per maatstaf aangeven welke conclusies getrokken worden door de hierboven genoemde onderzoeken en welke invloed die conclusies hebben voor dit onderzoek. Daarna zal op dezelfde manier de literatuur besproken worden die slechts ingaat op de invloed van de aanwezigheid van een audit committee op de kwaliteit van de

jaarrekening.

4.3 Onafhankelijkheid van de leden

Verschillende onderzoeken hebben onderzoek gedaan naar de invloed van de

onafhankelijkheid van het audit committee op de kwaliteit van de jaarrekening. Dat zijn de onderzoeken van Abbot et al. (2004), Felo et al (2003), Abbot et al. (2000), Raghunandan et al. (2001) en Bédard et. al. (2006). Abbot et. al. (2004) concluderen in hun onderzoek dat een onafhankelijk audit committee tot een lagere kans op restatements leidt, wat leidt tot een hogere kwaliteit van de jaarrekening. Verder stellen Abbot et. al. (2000) dat een

onafhankelijke audit committee de kans op fraude als gevolg van agressief boekhouden verlaagt en dus de kwaliteit van de jaarrekening vergroot. Ook Bédard concludeert dat er bij een bedrijf met een onafhankelijk audit committee minder vaak aggressive earnings

management voorkomen, wat dus de kwaliteit van de jaarrekening verhoogt. Deze

onderzoeken zijn dus van mening dat een onafhankelijk audit committee leidt tot een hogere kwaliteit van de jaarrekening. In de artikelen van Felo et. al. (2003) en Raghunandan et. al. (2001) wordt echter een andere conclusie getrokken over de onafhankelijkheid van een audit committee. Felo et al. (2003) vinden in hun onderzoek geen wetenschappelijk aantoonbaar verband tussen de fractie onafhankelijke leden van een audit committee en de kwaliteit van de jaarrekening. Felo et al. gebruiken in hun onderzoek een door analisten berekende score om de kwaliteit van de financiële verslaggeving te meten en dat is dus een goede graadmeter voor dit onderzoek. Raghunandan et al. (2001) concluderen in hun onderzoek dat er geen

wetenschappelijk verband bestaat tussen de onafhankelijkheid van een audit committee en de mate van interactie tussen het audit committee en de interne accountant. De link tussen aan de ene kant de interactie tussen audit committee en interne accountant en aan de andere kant de kwaliteit van de jaarrekening is minder direct dan bijvoorbeeld tussen restatements (van Abbot et al., 2004) of aggressive earnings management (van Bédard et al., 2006) en kwaliteit van de jaarrekening. Er kan dus geen eenduidige conclusie worden getrokken betreffende de invloed van de onafhankelijkheid van het audit committee en de kwaliteit van de financiële verslaggeving, gezien er zowel onderzoeken zijn die concluderen dat er een (positief) verband is als onderzoeken waaruit blijkt dat er geen verband is.

(29)

29

4.4 Financiële expertise van de leden

Een ander belangrijk kenmerk van een audit committee waar veel onderzoek naar is gedaan, is de financiële expertise van het audit committee. Onderzoekers die onderzoek hebben gedaan naar de financiële expertise van het audit committee zijn: Abbot et al. (2004), Felo et al. (2003), Raghunandan et al. (2001) en Bédard (2004). Abbot et al. (2004) concluderen dat er een negatief verband bestaat tussen de aanwezigheid van financiële expertise en de kans op restatements bij een bedrijf. Dat leidt vervolgens tot een hogere kwaliteit van de jaarrekening, waardoor er sprake is van een positief verband tussen de aanwezigheid van financiële

expertise bij een audit committee en de kwaliteit van de jaarrekening. Ook Felo et al. (2003) concluderen naar aanleiding van hun onderzoek dat er een positief verband bestaat tussen de aanwezigheid van financiële expertise bij een audit committee en de kwaliteit van de

jaarrekening. Raghunandan et al. (2001) concluderen naar aanleiding van hun onderzoek dat er een positief verband bestaat tussen de aanwezigheid van financiële expertise van een audit committee en de mate van interactie tussen het audit committee en de interne accountant, waardoor de kwaliteit van de jaarrekening wordt vergroot. Ten slotte concluderen Bédard et al. (2004) dat bedrijven die een audit committee met financiële expertise hebben, minder vaak te maken hebben met aggressive earnings management. Dit verhoogt vervolgens de kwaliteit van de jaarrekening. Al met al kan gesteld worden dat alle artikelen die de invloed van financiële expertise in een audit committee onderzoeken, tot de conclusie komen dat de aanwezigheid van financiële expertise de kwaliteit van de jaarrekening verhoogt.

4.5 Mate van activiteit van het audit committee

Het derde kenmerk van het audit committee waar onderzoek naar is gedaan, is de mate van activiteit van het audit committee. Onderzoekers die onderzoek hebben gedaan naar de mate van activiteit van het audit committee, zijn: Abbot et al. (2004), Abbot et al. (2000),

McMullen & Raghunandan (1996) en Bédard et al. (2004). Abbot et al. (2004) concluderen dat er een negatief verband is tussen het aantal bijeenkomsten per jaar van een audit

committee en de kans dat een bedrijf te maken krijgt met restatements. Dit betekent

vervolgens dat er een positief verband zou zijn tussen het aantal bijeenkomsten per jaar (en dus de activiteit) van een audit committee en de kwaliteit van de jaarrekening. Abbot et al. (2000) stellen naar aanleiding van hun onderzoek dat er een negatief verband is tussen de mate van activiteit van een audit committee en de mate waarin fraude of agressief

boekhouden voorkomt. Een lage kans op fraude of agressief boekhouden zou vervolgens leiden tot een hogere kwaliteit van de jaarrekening. McMullen en Raghunandan (1996)

(30)

30

concluderen dat bedrijven met een audit committee dat niet vaak bijeenkomt een grotere kans heeft om in financiële problemen te geraken. Daaruit kan weer geconcludeerd worden dat er een positief verband zou bestaan tussen de mate van activiteit van een audit committee en de kwaliteit van de jaarrekening. Bédard et al. (2004) concluderen echter dat er geen verband bestaat tussen de mate van activiteit van een audit committee en de kans dat een bedrijf te maken krijgt met aggressive earnings management. Daardoor zou er dus ook geen verband zijn tussen de mate van activiteit van een audit committee en de kwaliteit van de jaarrekening. De bevindingen van de onderzoeken over de mate van activiteit van het audit committee stemmen dus niet overeen. Ook op over dit kenmerk van het audit committee kan dus geen eenduidige conclusie worden getrokken.

4.6 Omvang van het audit committee

Het volgende kenmerk van het audit committee waar onderzoek naar gedaan is, betreft de omvang van het audit committee. Onderzoekers die hier onderzoek naar hebben gedaan, zijn: Abbot et al. (2004) en Felo et al. (2003). Abbot et al. (2004) onderzochten of er een verband bestaat tussen de omvang van het audit committee en de kans dat het bedrijf met restatements te maken krijgt. Dat verband vonden Abbot et al. echter niet. Daarmee vonden Abbot et al. dus ook geen verband tussen de omvang van het audit committee en de kwaliteit van de jaarrekening. Felo et al. (2003) onderzochten het verband tussen de omvang van een audit committee en de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Felo et al. (2003) concluderen in tegenstelling tot Abbot et al. (2004) echter dat er wel een verband is tussen de omvang van het audit committee en de kwaliteit van de jaarrekening. Hierbij moet wel gezegd worden dat het verband dat Felo et al. vonden niet zo sterk was als het verband tussen financiële expertise en kwaliteit van de jaarrekening. Maar al met al is er geen consensus over de invloed van de omvang van het audit committee op de kwaliteit van de jaarrekening. Er is dus zowel een onderzoek dat een verband onderkent als ook een onderzoek dat dit verband ontkracht.

4.7 Aanwezigheid van het audit committee

Naast deze kenmerken van een audit committee is er ook onderzoek gedaan naar de invloed van slechts de aanwezigheid van een audit committee en de invloed daarvan op de kwaliteit van de jaarrekening. Het artikel van Beasley (1996) onderzoekt de invloed van het audit committee en de kans op financial statement fraud bij een bedrijf. DeFond en Jiambalvo (1991) onderzoeken de invloed van het audit committee op de kans op fouten in de jaarrekening. Beasley concludeert in zijn onderzoek dat de aanwezigheid van een audit

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Effectiveness of risk management program Legal/regulatory compliance Managing cyber security risk Maintaining the control environment in the company’s extended organization Tone at

At the second annual UC Irvine Audit Committee Summit, Jim Schnurr shared his perspectives on several issues facing audit committees, including the SEC’s concept release on

Other topics include the objectives of the independent private-sector audit and recommended next steps for registrants subject to the final rule and other conflict minerals

committees today, KPMG’s 2014 Global Audit Committee Survey captures the views of nearly 1,500 audit committee members around the world on a range of timely issues—from the

The updated version of the COSO Framework, issued in May 2013, emphasizes the role of the board—and thereby the audit committee, depending on governance structure—in creating

This Audit Committee Brief highlights recent standard- setting developments related to revenue recognition, financial instruments, and lease accounting, and includes questions

Internal audit is most effective when it is focused on the critical risks to the business, including key operational risks and related controls—not just compliance and

This issue of the Audit Committee Brief explores the audit committee’s role and offers leading practices to consider in evaluating internal audit and the chief audit executive