• No results found

Marktrechtboeken in Weert 1564-1574

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Marktrechtboeken in Weert 1564-1574"

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

M

ARKTRECHTBOEKEN IN

W

EERT

1564-1574:

H

ET HANDELEN VAN EEN STADSBESTUUR TEN TIJDE VAN POLITIEKE ONRUST

Afstudeerscriptie

Master Middeleeuwse Geschiedenis

(2)

2

I

NFORMATIEPAGINA

Marktrechtboeken in Weert 1564-1574:

Het handelen van een stadsbestuur ten tijde van politieke onrust.

Afstudeerscriptie

Master Middeleeuwse Geschiedenis

P.E.L. van den Kerkhof Studentnummer: 10000507

Begeleidende docent: F.W.G.W. Camphuijsen Datum: 10-07-2014

Afbeelding: GAW ORW inv. nr. 118. Marktrechtboek 1564-1567.

Gehanteerde afkortingen

Gemeentelijk Archief Weert - GAW Oud Rechterlijk Archief Weert - ORW Oud Administratief Archief Weert - OAW

(3)

3

V

OORWOORD

Het onderzoek wat voor u ligt is een afsluitende scriptie van de Master

‘Middeleeuwse Geschiedenis’ aan de UvA. Ik heb – meestal – met veel plezier aan dit onderzoek gewerkt en dat heb ik voornamelijk te danken aan de personen die

hebben bijgedragen aan het onderzoek. Ik wil dit voorwoord dan ook gebruiken om deze personen te bedanken.

First and foremost Frans Camphuijsen, mijn scriptiebegeleider. Frans heeft wat mij betreft de begrippen ‘opbouwende kritiek’ en ‘feedback’ nieuwe betekenis gegeven. Niet alleen hielp zijn commentaar mij om verder te kunnen met mijn

onderzoek, ik kon er werkelijk met vertrouwen en plezier aan verder werken. Hoewel Frans veel op reis is geweest voor zijn eigen onderzoek was hij per e-mail altijd goed bereikbaar en als hij dan in Amsterdam was nam hij ook ruim de tijd om mijn voortgang te bespreken.

Naast Frans zijn ook de medewerkers en vrijwilligers van het Gemeentelijk archief Weert van groot belang geweest voor het voltooien van dit onderzoek. Dankzij de medewerkers kon ik vrijwel altijd terecht in de studiezaal en kreeg ik vrije toegang tot de benodigde bronnen en de benodigde koffie. Will, Theo, Jan en Francine, hartelijk dank. Een aantal vrijwilligers heeft daarnaast bijgedragen aan de mogelijkheid om ‘mijn bronnen’ meer diepgang mee te geven, door mij te informeren over hun eigen onderzoek. In het bijzonder dank ik daarvoor Jac Verstraelen en Jan Roelings.

Tenslotte wil ik mijn vriend, familie en vrienden bedanken voor hun interesse in dit onderzoek als ook voor de steun bij het voltooien daarvan. Het moet

ontzettend vermoeiend zijn geweest dat ik alleen nog over het marktrecht kon praten en toch hebben jullie mij gesteund.

(4)

4

I

NHOUDSOPGAVE - Inleiding 5 - 1. Rechtspraak in Weert 11 - 2. De Marktrechtspraak 27 - 3. Jan Caris 57 - Conclusie 66 - Bronnen 70 - Literatuur 71 - Bijlagen 75

(5)

5

I

NLEIDING

Op 25 september 1567 werd Jan Caris aangeklaagd voor het uitschelden en het bedreigen van de burgemeester(s) van Weert.1 Op het moment van deze rechtszaak

was er al een aantal jaren een voedseltekort, was men herstellende van de Beeldenstorm en was de landsheer, Philips van Montmorency, zeer recentelijk gevangengenomen door Alva.2 Weert bevond zich in de duistere vooravond van de

Nederlandse Opstand.

Het benieuwt mij hoe de schepenen van Weert in deze en andere rechtszaken gehandeld hebben en of deze handelingen onderhevig waren aan bovenstaande historische gebeurtenissen. De rechtszaken die ik onderzoek zijn allen genoteerd in de marktrechtboeken. In deze marktrechtboeken zijn de protocollen van de

marktrechtspraak opgenomen, in welke de Weertse schepenen autonoom rechtspraken.3 De boeken zijn dus voor en door het stadsbestuur opgesteld,

waardoor er met onderzoek van deze bronnen zeer dicht bij het handelen van het stadsbestuur van Weert gekomen kan worden. De hoofdvraag die ik hoop te beantwoorden is de volgende: In hoeverre hebben politieke incidenten tijdens de vooravond van de Nederlandse Opstand, de uitvoering van de marktrechtspraak door de schepenen van de stad Weert beïnvloed? Daarbij leg ik een focus op de periode 1564-1574 omdat in deze periode zeer veel zaken gespeeld hebben die voor onrust in Weert gezorgd moeten hebben. Daarnaast lijkt een periode van tien jaar lang genoeg om verschillen in het handelen van de schepenen waar te nemen, maar kort genoeg om de marktrechtboeken in detail te kunnen onderzoeken.

Het onderzoek zal plaatsvinden op meerdere historische niveaus, zo kan er op verschillende manieren naar het handelen van het stadsbestuur gekeken worden. Met de term ‘historisch niveau’ doel ik op het driedelige werk van Ferdinand Braudel: La Méditerranée et le Monde Méditerranéen à l’Epoque de Philippe II. In dit werk beargumenteert Braudel dat er drie verschillende niveaus bestaan waarop geschiedenis plaatsvindt. Elk van deze niveaus heeft hij in een apart boek beschreven.4 Het eerste en meest abstracte niveau is dat van de longe

1 GAW ORW inv. nr. 118, 540. Marktrechtszaak tegen Jan Caris. Hieruit blijkt dat Weert op dit moment twee burgemeesters had, te weten: Jan Hezen en Joseph Coeten.

2 S. Groenveld, ‘Filips van Montmorency, graaf van Horn (1524-1568). Een Habsburgs edelman tussen vorstenmacht en verzet,’ in: Publications de la société historique et archéologique dans le Limbourg 139 (2003), 83.

3De term protocol hanteer ik voor de verslagen van de rechtszaken in navolging van Jos Wassink. Wassink heeft deze term gehanteerd in de inventaris van het Oud Rechterlijk Archief van Weert. 4 F. Braudel, La Méditerranée et le monde méditerranéen à l'époque de Philippe II. Premièr partie : La

(6)

6

durée (La part du milieu). Braudel beschrijft hier de landschappen, processen en structuren die in zijn onderzoeksperiode nauwelijks zijn veranderd. Het derde niveau (Les événements, la politique et les hommes) is het niveau van de politieke incidenten, histoire événementielle ofwel de klassieke geschiedschrijving over politieke geschiedenis: mannen met macht en de oorlogen die zij voerden. Het tweede niveau (Destins collectifs et mouvements d’ensemble) bevindt zich tussen het onveranderlijke landschap van het eerste niveau en de sterk beweeglijke individuen van de klassieke geschiedschrijving in. Braudel doelt hiermee op algemene

stromingen en sociale structuren, die ondanks politieke incidenten blijven bestaan. Op dit tweede niveau bevinden zich de ‘gewone mensen’ wiens realiteit ondanks de histoire événementielle vaak hetzelfde blijft. In dit onderzoek richt ik me op het spanningsveld tussen het tweede en het derde niveau van Braudel. Voordat ik dit kan doen is een schets van de histoire événementielle van Weert in de tweede helft van de zestiende eeuw noodzakelijk.

Vanaf 1543 maakte Weert officieel onderdeel uit van de zuidelijke, Spaanse, Nederlanden.5 Het lokale stadsbestuur bleef echter in handen van de graven van

Horn. Na de dood van diens stiefvader Jan van Horn in 1540, mocht Philips van Montmorency de titel ‘Graaf van Horn’ voeren.6 Net als in veel andere delen van de

Nederlanden vond er in Weert in de zomer van 1566 een Beeldenstorm plaats.7 De

groeiende protestants gezinde bevolking, gesteund door Anna van Egmond-Buren (de weduwe van Jan van Horn en moeder van Philips van Montmorency), bleef niet onopgemerkt door de Spaanse koning.8 Hoewel Montmorency volgens de

overlevering katholiek was, werd hij in 1568 ter dood veroordeeld door de Bloedraad van Alva.9 De bezittingen van het graafschap Horn werden in 1570 door de Spaanse

koning Philips II geconfisqueerd. De stad Weert maakte vanaf dit moment deel uit van het hertogdom Gelre.10 Kort daarna ontketende Willem van Oranje de

F. Braudel, La Méditerranée et le monde méditerranéen à l'époque de Philippe II. Deuxième partie :

Destins collectifs et mouvements d’ensemble (Parijs 1949).

F. Braudel, La Méditerranée et le monde méditerranéen à l'époque de Philippe II. Troisième partie :

Les événements, la politique et les hommes (Parijs 1949).

5 J. Stinner, Gelre, Geldern, Gelderland: Geschiedenis en cultuur van het hertogdom Gelre (zp 2001), 444.

6 Groenveld, ‘Filips van Montmorency’, 56.

7 J.G.C. Venner, ‘De beeldenstorm in Weert en Wessem’ in: Publications de la Société Historique et

Archéologique dans le Limbourg vol. 188 (1982), 249.

8 J.F.A. Wassink, Van stad en buitenie. Een institutionele studie van rechtspraak en bestuur in Weert

1568-1795 (Hilversum 2003), 37.

9 J. Coenen, Op de keper beschouwd. Een geschiedenis van Weert, deel 1: Prehistorie – 1568 (Weert 2007), 252. J.F.A. Wassink en W. Nouwen, Boerenschansen verscholen voor Staatsen en Spanjaarden

(Weert 2008), 22. Aldus de hier beschreven literatuur was het zelfs het geval dat Montmorency’s

moeder Anna van Egmond-Buren, calvinistisch was en dat zijn vrouw, Walburgis van Nieuwenaar, luthers was.

(7)

7

Nederlandse Opstand die het begin van de Tachtigjarige Oorlog zou zijn.11 Het is in

dit opzicht dan ook begrijpelijk dat men in de secundaire literatuur het jaar 1568 voor Weert als grensjaar beschouwt.12

Opvallend is dat het stadsbestuur ondanks dit alles vast bleef houden aan haar gewoonten en gebruiken, zoals de marktrechtspraak. Dit gegeven maakt dit onderzoek naar de marktrechtboeken in de periode rondom 1568 zeer relevant. In de marktrechtboeken heeft men vanaf 1501 tot 1704 verslag gedaan van

verschillende typen rechtszaken die bekend staan als het marktrecht, gastrecht, kortrecht en ‘ontpandt pandt.’13 In de hoogtijdagen van de ‘marktrechtspraak’, de

term die ik zal hanteren voor al deze typen rechtszaken samen, zijn in de boeken de protocollen van wekelijks uitgevoerde rechtszaken te vinden. Dit geeft een zeer grote hoeveelheid protocollen. Bestudering van de marktrechtboeken over de gehele periode waarin de marktrechtspraak in gebruik was (1501-1704) zal een beeld geven van de ontwikkelingen en veranderingen die dit type rechtspraak door heeft gemaakt. Uit veranderingen in de rechtspraak hoop ik ook op te maken hoe het stadsbestuur van Weert is omgegaan met de politieke ontwikkelingen van de

periode. De marktrechtboeken zijn hiervoor van bijzonder belang omdat de inlijving van Weert in het hertogdom Gelre en de Zuidelijke Nederlanden, gevolgen moet hebben gehad voor de uitvoering van dit type rechtspraak. De schepenen van Weert werden namelijk geacht om hun gebruiken aan te passen naar de gebruiken in Roermond.14 Om iets te kunnen zeggen over de wijze waarop het stadsbestuur van

Weert communiceerde met hogere overheden maak ik naast de marktrechtboeken gebruik van een aantal oorkonden. Deze oorkonden komen in het eerste hoofdstuk aan bod.

Zoals gezegd zijn de marktrechtboeken door en voor het stadsbestuur opgesteld. Ik verkies deze bronnen daarom boven bronnen zoals oorkonden, welke voor hogere instanties bestemd waren. Nathalie Zemon Davis onderzocht voor haar boek Fiction in the Archives, vrijbrieven aan de Franse koning in de zestiende

eeuw.15 Zoals de titel van deze studie aangeeft heeft zij haar onderzoek gericht op de

fictie en de schrijfkunst van deze vrijbrieven en niet op de historische waarheid van

11 H.F.K. van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier: oorlog, terreur en recht in de Nederlandse

Opstand (Amsterdam 2005), 53.

12 Wassink, Van stad en buitenie. Coenen¸ Op de keper beschouwd, deel 1. Coenen, Op de keper

beschouwd. Een geschiedenis van Weert, deel 2: 1568-1815 (Weert 2009).

13 GAW ORW inv. nrs. 105-170. Het is begrijpelijk dat deze termen vragen oproepen, in het volgende hoofdstuk zal ik deze typen rechtszaken verder verduidelijken.

14 Coenen, Op de keper beschouwd, deel 1, 267.

15 N.Z. Davis, Fiction in the Archives. Pardon tales and their tellers in sixteenth century France (Stanford 1987).

(8)

8

de vrijbrieven. Dit onderzoek heeft mij aan het denken gezet. Zoals Davis stelt was het doel van de vrijbrieven om de koning te overtuigen om gratie te verlenen, niet om gebeurtenissen historisch correct weer te geven. Het doel van oorkonden in Weert in de zestiende eeuw is eveneens om andere en hogere instanties ergens van te

overtuigen. Ik denk dan ook dat ik dichter bij de realiteit van het stadsbestuur kan komen door mij te richten op de marktrechtboeken.

Het onderzoek wat ik verricht is daarom het best te omschrijven als

postmicrohistorie. Klassieke microhistorici, zoals Carlo Ginzburg, en Emmanuel Le Roy Ladurie, maakten ook gebruik van rechtshistorische bronnen, maar

onderzochten de ondervraagde personen.16 Op deze onderzoeksmethode is veel

kritiek gekomen, waarvan het belangrijkste punt is dat de primaire bronnen niet door de ‘onderzoeksonderwerpen’ zelf zijn opgeschreven. Dit onderzoek is net als de onderzoeken van Ginzburg en Le Roy Ladure gericht op een kleine groep mensen in een kleine stad. Het verschil tussen dit onderzoek en microhistorie is dat ik mij richt op de groep mensen die de historische bronnen heeft geproduceerd en gebruikt. Er is slechts één vertaalslag nodig tussen de auteur(s) van de

marktrechtboeken en dit onderzoek, waardoor er zeer dicht bij de bron gebleven kan worden.

De marktrechtboeken zijn nooit eerder onderwerp van onderzoek geweest. Wel zijn de marktrechtboeken gebruikt in de dissertatie Van stad en buitenie. Een institutionele studie van rechtspraak en bestuur in Weert 1568-1795, van Jos

Wassink.17 Wassink heeft de zelfstandigheid van de stad Weert onderzocht. De stad

werd in de zestiende eeuw steeds zelfstandiger doordat het stadsbestuur kundig gebruik wist te maken van de graven van Horn. De van Hornes werden enkel als landsheren aanvaard in ruil voor privileges. Toen Weert onderdeel werd van Gelre zou het stadsbestuur een groot deel van haar zelfstandigheid kwijt moeten raken. Jos Wassink betoogt echter dat het stadsbestuur nog lange tijd zelfstandig blijft functioneren.18 Zoals in de titel van Wassinks dissertatie staat hanteert hij de

onderzoeksperiode 1568-1795. In 1568 is de laatste graaf van Horne die invloed had in Weert afgezet, waardoor de toename van de zelfstandigheid van Weert buiten Wassinks onderzoeksperiode valt. Enkel het behoud van de zelfstandigheid heeft hij kunnen onderzoeken. Veranderingen of continuïteit zijn enkel waarneembaar als er

16 C. Ginzburg, Il Formaggio e i Vermis: Il Cosmo di un mugnaio del ‘500 (Torino 1976). E. Le Roy Ladurie, Montaillou, village Occitan de 1294 à 1324 (Parijs 1975).

17 Wassink, Van stad en buitenie. 18 Wassink, Van stad en buitenie, 24-25.

(9)

9

een onderzoeksperiode gehanteerd wordt die een vermeend grensjaar overlapt. Dit is de reden dat ik voor de onderzoeksperiode 1564-1574 gekozen heb.

Het doel van Wassinks onderzoek was om een bekende stelling van Norbert Elias te toetsen op Weert:

‘De concentratie van het geweldsmonopolie en het belastingmonopolie in handen van de overheid, ging gepaard met het ontstaan van een bureaucratie en een uitbereiding van overheidstaken en het ingrijpen in het dagelijks

leven.’19

Dit onderzoeksdoel verschilt behoorlijk van het doel van dit onderzoek. Het nadeel van dergelijk onderzoek is dat de onderzoeker het gevaar loopt om te vervallen in tunnelvisie. Door enkel te focussen op een theorie, is het mogelijk dat bijzondere informatie uit de bronnen over het hoofd gezien wordt. Ik zal dan ook proberen om mij te laten leiden door de bronnen.

Rest het mij om toe te lichten op welke niveaus dit onderzoek zal

plaatsvinden. Elk van de drie niveaus behandel ik in een apart hoofdstuk. Het eerste niveau bevindt zich het dichtst bij de klassieke geschiedschrijving. Dit niveau betreft de gehele Weertse rechtspraak. Aan de hand van secundaire literatuur, een aantal oorkonden en gegevens uit de marktrechtboeken geef ik een beeld van het ontstaan en functioneren van de schepenbank. Daarnaast behandel ik de indeling van de rechtspraak, om duidelijk te maken hoe de marktrechtspraak te plaatsen is binnen de Weertse rechtspraak in zijn geheel. Het tweede niveau is het niveau van specifiek de marktrechtspraak. In het tweede hoofdstuk zal ik verslag doen van zowel het externe als het interne onderzoek van de marktrechtboeken. Het externe onderzoek is het onderzoek van de marktrechtboeken als materiële objecten in de gehele periode waarin de marktrechtboeken gebruikt zijn 1501-1704. Het interne onderzoek is het onderzoek van de inhoud van de marktrechtboeken uit de onderzoeksperiode 1564-1574. De nadruk ligt in het tweede hoofdstuk op

veranderingen binnen de marktrechtspraak en hoe deze veranderingen te verklaren zijn. Het derde niveau is waar de rechtszaak tegen Jan Caris onderzocht wordt. In het derde hoofdstuk zal ik deze rechtszaak in detail onderzoeken om zo dicht mogelijk bij het handelen en de denkwijze van de schepenen te komen.

19 N. Elias, Het civilisatieproces. Sociogenetische en psychogenetische onderzoekingen, dl II (Utrecht 1990) 260, zoals geciteerd in Wassink, Van stad en buitenie, 20.

(10)

10

Door de hantering van drie verschillende niveaus in drie hoofdstukken zoom ik steeds verder in op de specifieke rechtszaak tegen Jan Caris. Op één of meerdere van deze niveaus zou het antwoord op mijn hoofdvraag te vinden moeten zijn. De conclusie geeft mogelijk ook inzichten in wat het meest ideale onderzoeksniveau is voor ‘postmicrohistorisch onderzoek’

(11)

11

1.

R

ECHTSPRAAK IN

W

EERT

Het eerste historische niveau dat ik onderzoek is het niveau waarop de gehele Weertse rechtspraak plaatsvond. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk zal ik een beeld geven van het ontstaan en het functioneren van de schepenbank. Dit beeld zal ik pogen te koppelen aan de politiekhistorische gebeurtenissen waarvan ik in de inleiding van dit onderzoek een schets gaf.

In de tweede paragraaf weid ik uit over de verschillende typen rechtspraak in Weert, waarvan de marktrechtspraak er een is. Ook het hoger beroep behandel ik in deze paragraaf, aangezien de uitvoering van het hoger beroep sterk behoorde te veranderen na de confiscatie van de Hornse goederen in 1570.

De derde paragraaf behelst de conclusie van dit hoofdstuk. Hier zet ik de belangrijkste waarnemingen betreffende het eerste niveau naast elkaar.

1.1 De schepenbank van Weert

De geschiedenis van Weert is niet gemakkelijk te duiden. Het gehucht was lange tijd opgedeeld in verschillende gebieden waarover verschillende partijen de macht

hadden, totdat de Van Hornes hun invloed in Weert vergrootten in de veertiende eeuw. Er is in het verleden echter veel gerommeld met het historische

bronnenmateriaal over de vroege generaties van de Van Hornes wat het schrijven van een duidelijke geschiedenis verder bemoeilijkt. Jean Coenen heeft een zeer overzichtelijke stadsgeschiedenis geschreven waarin hij aandacht heeft besteed aan de onjuistheden in andere studies.20 Dit maakt dat ik me hier kan beperken tot de

belangrijkste gebeurtenissen betreffende de rechtspraak in Weert.

In 1360 stelde Dirk Loef van Horn een schepenbank in. Hij bepaalde dat de rechtspraak in het gehele Land van Weert - Overweert, Nederweert en het

omliggende platteland – onder deze schepenbank viel en dat enkel de schepenen die hij had aangesteld recht mochten spreken.21 De instelling van deze schepenbank

was een compromis tussen de graaf van Horn en de stad Weert. Weert had namelijk de bruidschat van de zus van Dirk Loef, Elsbeen, voorgeschoten. 22 De complexe

relatie tussen de graven van Horn en de stad Weert heeft geleid tot meer van deze

20 Coenen, Op de keper beschouwd, deel 1, 70-108.

21 Ibidem, 96. Overweert is de huidige stad Weert, Nederweert is nog altijd een naastgelegen dorp. 22 Ibidem.

(12)

12

compromissen, waaraan het stadsbestuur van Weert haar zelfstandigheid te danken had.

In 1414 ontving de stad Weert van de toenmalige landsheer Willem VII van Horn het marktrecht. Dit hield in dat er wekelijks op zaterdag markt gehouden mocht worden. Daarnaast mochten er drie jaarmarkten gehouden worden, te weten op 5 juni, 29 augustus en 4 december. 23 Deze Willem VII van Horn benoemde en

ontsloeg de schouten en schepenen en bezat de hoge en lage rechtspraak.24 Toen

Jacob van Horn in 1446 Weert het landrecht verleende werden de schepenen zelfstandiger. Daarnaast werden voor het eerst de gewoonten en gebruiken van het Weertse stadsbestuur op schrift gesteld.25 Zo werd er opgeschreven dat het

ambtsjaar van 1 november tot 1 november liep en dat stadsbestuur van Weert uit één schout en zeven schepenen bestond, waarvan één president en zes gewone schepenen.Van deze zeven schepenen waren er zes afkomstig uit de stad en slechts één uit de buitenie, de omliggende gehuchten. De president was altijd afkomstig uit de stad.26 De schepenen waren verantwoordelijk voor het bestuur van de stad, de

algehele regelgeving en zowel de hoge als de lage rechtspraak.27

Het is begrijpelijk dat de kennisgeving van deze samenstelling meer vragen oproept dan beantwoordt. Helaas is daar afgezien van de dissertatie van Wassink nog geen onderzoek naar gedaan. Over eventueel overwicht van bepaalde families in het stadsbestuur bijvoorbeeld is – nog – niets geschreven. Wel is er een plakkaat van de hertog van Parma uit februari 1568 bekend waarin werd geëist dat het stadsbestuur elk jaar opnieuw samengesteld diende te worden en dat alleen ‘goede katholieken’ in aanmerking konden komen voor een positie in het stadsbestuur.28

De zelfstandigheid van het stedelijk bestuur werd verder uitgebreid in 1540 toen Philips van Montmorency als stiefzoon van de overleden graaf van Horn de grafelijke titel overnam. Montmorency was maar weinig aanwezig in Weert doordat hij hoge functies bekleedde in dienst van de Habsburgers, waardoor het

stadsbestuur zo goed als zelfstandig functioneerde.29 Wanneer de schepenen wat de

rechtspraak betreft twijfelden aan hun kunnen, konden zij advies inwinnen bij hun

23 GAW OAW, 22, oorkonde uit 1414 waarmee het marktrecht aan Weert wordt toegekend. Coenen, Op

de keper beschouwd. Deel 1, 147. Deze jaarmarkten waren twee paardenmarkten (5 juni en 4

december) en een markt met de kermis (29 augustus). 24 Wassink, Inventaris van het oud-rechterlijk archief, 7.

25 A. Pompen, ‘Jacob de Eerste, graaf van Horne’ in: Publications de la Société Historique et

Archéologique dans le Duché de Limbourg (1904), 35-39.

26 Coenen, Op de keper beschouwd. Deel 1, 176. 27 Wassink, Van stad en buitenie, 39.

28 Ibidem, 55.

(13)

13

collega’s in de stad Wessem.30 Dit gebruik noemde men ‘op hoofdvaart gaan’ en

staat los van het hoger beroep dat verder in dit hoofdstuk besproken zal worden. Zoals beschreven in de inleiding werd het bezit van de graven van Horn

geconfisqueerd in 1570. In datzelfde jaar poogde Philips II middels zijn Criminele Ordonantiën de rechtspraak in zijn rijk te uniformeren.31 Voor Weert betekende dit

dat de schepenen vanaf dit moment nieuwe gebruiken dienden toe te passen

conform de rechtsgebruiken van Gelre. De rechtsgang op Wessem werd bemoeilijkt, de schepenen dienden zich voor advies te richten tot het hoofdgerecht van het Hof van Gelre in Roermond.

Dat de schepenen zich niet hielden aan deze Criminele Ordonantiën blijkt uit het bestaan van marktrechtboeken na 1570 en uit een aantal oorkonden die

dateren uit 1586.32 In de door mij inhoudelijk bestudeerde marktrechtboeken die

dateren ná 1570 zijn een aantal aanwijzingen te vinden dat men voor hoger beroep en advies naar Wessem bleef gaan.33 Ik zal daar verder in dit hoofdstuk op

terugkomen. De oorkonden wil ik hier wel kort behandelen aangezien hieruit de verhoudingen tussen Weert en het Overkwartier van Gelre duidelijk worden.34 Met

name in de jaren tachtig van de zestiende eeuw lijken de spanningen hoog

opgelopen te zijn.35 Uit de oorkonden blijkt dat Weertse schepenen zich niet naar de

Criminele Ordonantiën schikten, maar in elk geval in 1586 nog hebben vastgehouden aan de eigen gebruiken.

Philips II beval in de eerste oorkonde het Hof van Gelre in te grijpen in deze gang van zaken. Het stadsbestuur mocht niet langer in Wessem en Aken in hoger beroep gaan, zoals gebruikelijk was, maar diende rechtstreeks op Roermond te appelleren.36 De reactie van het Weertse stadsbestuur op dit bevel vinden we in

twee oorkonden die enkele maanden later gedateerd zijn. De schepenen vragen

30 Coenen, Op de keper beschouwd. Deel 1, 177.

31 E.J.M.F.C. Broers, Geschiedenis van het straf- en schadevergoedingsrecht. Een inleiding (Apeldoorn/Antwerpen 2012), 67.

32 GAW ORW inv. nrs. 119-170, GAW OAW inv. nrs. 132, 133 en 134.

33 GAW ORW inv. nr. 120, 48, Marktrecht, het oordeel van de Weertse schepenen dateert van 5 maart 1573. Den 13den Martij heefft Vaes Verschuren als momber Britten sijnen huyijsfrouwe beroepen

alsulcken orde ende vonnisse als die schepen van Weert hem gegeven hebben tusschen hem ende Jan Moonen met costen ende brocken in dat eerbair hoeff der stadt Wijssem ende verhoept aldair een guediger ordel te crijgen.

34 GAW OAW inv. nrs. 132, 133 en 134, Het onderzoek naar deze oorkonden is ook onderdeel van een klein essay dat ik heb ingeleverd voor het vak ‘Misdaad en Straf in Amsterdam in de Gouden Eeuw.’ Dit vak heb ik in het eerste semester van het studiejaar 2013-2014 gevolgd.

35 J.Th.H. de Win, Inventaris van het oud-administratief archief van Weert tot 1795 (herz. door J.F.A. Wassink; Weert 1995), 37. Door de heren De Win en Wassink zijn alle rekesten van de overgeleverde oorkonden betreffende de verhouding tot het Overkwartier van Gelre ondergebracht in een aparte paragraaf in de inventaris.

36 GAW OAW inv. nr. 132: 6 februari 1586, oorkonde met een bevel van Philips II aan het Hof van Gelre.

(14)

14

hierin om behoud van hun privileges en worden in hun verzoek gesteund door de hertog van Parma. De landvoogd van de Spaanse Nederlanden geeft in zijn

ordonnantie toezegging om de stad Weert in het genot van haar oude privilegiën te laten en wat politie en justitie betreft niet onder de jurisdictie van het Hof te

brengen.37

1.2 Verschillende rechtstypen

Mede door bovenstaande uitspraak van de hertog van Parma kon de schepenbank van het stadsbestuur van Weert nog een lange tijd zelfstandig blijven functioneren. Hoe de schepenbank functioneerde behandel ik in deze paragraaf. Wat het

onderzoek naar rechtspraak in Weert bemoeilijkt is dat er eerder dan 1624 geen costumen, richtlijnen voor rechtszaken, bekend zijn.38 Karel V, keizer van het

Habsburgse rijk probeerde rond 1530 om de rechtspraak in zijn rijk te

homogeniseren. In 1531 kreeg Weert een ordonantie waarin werd geëist dat er costumen op schrift gesteld werden. De stad Weert heeft deze ordonantie echter niet opgevolgd, officieel maakte Weert overigens nog geen onderdeel uit van het

Habsburgse rijk.39 Ook de ordonantie van Philips II uit 1570 heeft Weert niet

opgevolgd, terwijl Weert dan reeds geconfisqueerd is door Philips II. Het weigeren van rechtstreekse bevelen toont aan dat het stadsbestuur van Weert de verkregen zelfstandigheid niet zonder meer op wilde geven. Mogelijk heeft de Nederlandse Opstand in het voordeel gewerkt, er moeten door Philips II en de hertog van Parma immers prioriteiten gesteld zijn, het bestuur van een kleine stad zal niet tot de prioriteiten behoord hebben.

Er is meer onderzoek verricht naar de rechtspraak in de stad Roermond in deze periode. De stad Roermond kent als Gelderse stad echter een hele andere geschiedenis. In 1543 werd Gelre met Roermond onderdeel van het Habsburgse rijk. Aangenomen wordt dat de Habsburgse gebruiken wat betreft de rechtspraak in Roermond wel worden overgenomen.40 Jos Wassink heeft wat Weert betreft -onder

andere- de costumen uit 1624 gebruikt om de rechtspraak uit eerdere perioden te duiden. Niet al zijn gegevens omtrent de rechtspraak uit eerdere perioden zijn

37 GAW OAW inv. nr. 133: 6 juli 1568, oorkonde van het stadsbestuur van Weert aan het Hof van Gelre,. GAW OAW inv. nr. 134: oorkonde met een bevel van de hertog van Parma aan het hof van Gelre.

38 Wassink, Van stad en buitenie, 95. 39 Ibidem.

40 A.M.J.A Berkvens, Soevereine Raad te Roermond, Justiz-Collegium te Geldern en Staats Hof van Gelre

te Venlo. Hoofdlijnen van het procederen in civiele zaken in Spaans en nadien Oostenrijks, Pruisisch en Staats (Opper-)Gelre in eerste aanleg en in hoger beroep 1580-1795, Procesgids 9 (Hilversum 2011), 9.

(15)

15

correct, dit zal blijken daar waar ik afstap van de secundaire literatuur en gebruik maak van eigen waarnemingen uit de marktrechtboeken.

Het grootste nadeel van het ontbreken van contemporaine costumen is dat er nergens gespecificeerd is welke scheidingen men in de rechtspraak -en waarom-heeft gehanteerd. Tegenwoordig ken men een duidelijke scheiding tussen civiele en criminele rechtspraak. Het is maar de vraag of men in de zestiende eeuw een dergelijke scheiding heeft gehanteerd. Jos Monballyu heeft een artikel geschreven over het onderscheid tussen civiele en criminele rechtspraak in het Vlaamse recht van de 16e eeuw.41 Hij stelt dat een dergelijke scheiding het beste te achterhalen is

door naar de gehanteerde straffen te kijken. Monballyu’s voornaamste argument is dat de gehanteerde straffen het meest eenduidig zijn. Mijn waarnemingen uit Weert ondersteunen dit argument. In de door mij bestudeerde marktrechtboeken wordt geen enkele zaak beslecht met ene lijfelijke- of doodstraf. Echter zijn er wel zaken gedocumenteerd, zoals beledigingen, die bestraft hadden kunnen worden met een lijfelijke- of doodstraf. Dit blijkt uit rechtszaken die zijn opgenomen in losse

schepenbankverslagen waarin dergelijke zaken zijn opgenomen die wel zijn bestraft met lijfelijke straffen.42 Vanuit een onderscheiding op basis van gehanteerde

straffen kunnen er meerdere onderscheidingen tussen civiele en criminele rechtspraak gevonden worden. Wat Weert betreft speelde de schout bijvoorbeeld geen rol in de marktrechtszaken, maar wel in de zaken die los zijn gedocumenteerd. Dit wekt het vermoeden dat de marktrechtszaken gezien kunnen worden als een vorm van civiele rechtspraak, tegenover de losse rechtszaken die dan vallen binnen de criminele rechtspraak.

Op basis van deze gegevens kies ik er voor om uit te gaan van de wijze waarop de rechtszaken aan ons zijn overgeleverd, in de hoop zo dicht mogelijk bij het contemporaine onderscheid tussen de rechtszaken te blijven:

- Losse verslagen - Jaargedingen - Marktrechtboeken

41 J. Monballyu, ‘Het onderscheid tussen de civiele en de criminele en de ordinaire en de extraordinaire strafrechtspleging in het Vlaamse recht van de 16e eeuw’ in: H.A. Diederiks en H.W. Roodenburg (ed.),

Misdaad, zoen en straf. Aspekten van de middeleeuwse strafrechtsgeschiedenis in de Nederlanden

(Hilversum 1991) 120-132.

42 GAW ORW inventarisnummer 4042, Schepenbankverslag 1573, Karis Saes, beledigen van een overheidsfunctionaris.

(16)

16

Bovenstaande onderscheiding omvat de gehele rechtspraak die in handen was van de schout en schepenen. Naast de schepenen waren de bestuursleden van

ambachtsgildes en schutterijen in sommige gevallen bevoegd om recht te spreken. Zij mochten leden van hun eigen gilde of schutterij zonder officieel rechtsproces met geldboetes bestraffen. Tegen de uitspraken van deze autoriteiten kon men in beroep gaan bij de schepenbank van Weert.43

Soldaten vielen in principe buiten het gezag van het stadsbestuur en de besturen van de ambachtsgildes en schuttersgildes.44 Zowel de Spaanse als de

Staatse legers hadden reglementen en hun eigen militaire rechtspraak. Conflicten tussen soldaten onderling werden bemiddeld door de zogenaamde krijgsraad. Conflicten tussen soldaten en burgers konden wel door de schepenbank behandeld worden.45 Het is onduidelijk welke zaken wel en welke zaken niet berecht werden

door de schepenbank. In de door mij bestuurde rechtszaken ben ik geen enkele soldaat tegengekomen. In het inventaris zijn de zaken tussen soldaten en burgers echter apart gecategoriseerd wat ze gemakkelijk te onderzoeken maakt. 46

Onderzoek van de rechtsverslagen over geschillen tussen burgers en soldaten zou interessante informatie kunnen opleveren over een eventueel schemergebied van het gezag van de schepenbank.

Losse schepenbankverslagen

In de regel beschrijven de losse schepenbankverslagen overtredingen en geschillen die beslecht konden worden met lijfelijke- en doodstraffen. Naar mijn idee zijn deze rechtszaken ‘extraordinair’, ze verschillen van de zaken in de marktrechtboeken en jaargedingen die voornamelijk met geldelijke boetes bestraft werden. Elk van de schepenbankverslagen is onder een eigen inventarisnummer opgeslagen in het gemeentelijk archief. 47 Hoewel deze inventarisatie het onderzoek in hoge mate

vergemakkelijkt – door de aanwezigheid van namenlijsten en data – is het volstrekt onduidelijk in welke context deze verslagen oorspronkelijk overgeleverd zijn.

Een voorbeeld van een schepenbankverslag uit de onderzoeksperiode is de zaak uit 1566 tussen Peter van Itter en Gielis Schellaarts over achterstallige

betalingen. Deze zaak is het vervolg van een aantal marktrechtszaken tussen Peter

43 Wassink, Inventaris van het oud-rechterlijk archief van Weert, 9. 44 Coenen, Op de keper beschouwd, deel 2, 60.

45 Ibidem, 60-61.

46 GAW ORW inventarisnummers 4804-4806: Processen-verbaal van getuigenverhoren betreffende misdrijven en overtredingen waarbij militairen betrokken zijn 1568-1773.

47 Wassink, Inventaris van het oud-rechterlijk archief van Weert, 40-194: Wassink, wie verantwoordelijk is voor deze inventaris heeft wel onderscheid gemaakt tussen civiele en criminele zaken. GAW ORW 207-4033 beschrijven civiele zaken, GAW ORW 4034-4692 beschrijven de criminele zaken.

(17)

17

van Itter (en zijn vrouw Agnes van Odenhouden) en Gielis Schellaarts.48 Het is

overigens niet altijd het geval dat zaken die een aparte verslaglegging krijgen al eerder middels het marktrecht zijn berecht. Een zaak uit 1567 waarbij Laurentius Haen gedaagd werd vinden we enkel als los verslag. Het betreft overigens een bedreiging wat nogmaals onderstreept hoe problematisch het is hier een modern onderscheid tussen civiel en crimineel op toe te passen.

Een aanvullende verklaring voor het onderscheid tussen de rechtszaken is dat de zaken in de marktrechtboeken doorgaans op zaterdagen zijn berecht.49 Voor

geschillen die urgent beslecht dienden te worden kon men wellicht aparte

rechtszaken aanspannen, die als losse verslagen zijn overgeleverd. Daarnaast is het opvallend dat de schout enkel een rol speelt in de losse schepenbankverslagen. De schout van Weert was het enige lid van het stadsbestuur die een rechtsgeleerde studie had gevolgd.50 Hiermee zou de rechtspraak gedocumenteerd in de losse

schepenbankverslagen de status van hoger beroep kunnen hebben. Deze

rechtspraak zou dan hiërarchisch boven de rechtspraak uit de marktrechtboeken staan. De losse documentatie maakt het bovendien gemakkelijk om zaken op te sturen naar een andere rechtbank.

De schoutrekeningen, waarin de inkomsten en uitgaven van de schout zijn opgeschreven kunnen daar mogelijk inzicht in geven.51 Cor Tubée baseert zich in

zijn onderzoek naar kapitale misdrijven in Weert rond 1600 niet op de schepenbankverslagen, maar op de schoutrekeningen. Hierdoor kan hij een overzicht geven van de strafprocessen waarbij de schout betrokken was, dit zijn bijvoorbeeld rechtszaken over verkrachtingen, geweld, roof en moord.52 Wat uit de

schepenbankverslagen en de schoutrekeningen blijkt, is dat het stadsbestuur van Weert in deze extreme gevallen lijf- en doodstraffen uitvoerde. Deze werden

uitgevoerd door een beul uit ofwel Roermond, ofwel Maastricht en vonden plaats op de markt voor het gemeentehuis of op het galgenveld dicht bij de huidige straat

48 GAW ORW 235, schepenbankverslag 1566 Peter van Itter en Gielis Schellaarts, uitvoering vonnis. Zie ook GAW ORW 118, Marktrechtboek 1564-1567, op pagina 154, 168 en 227 beginnen rechtszaken tussen Peter van Itter en Gielis Schellaarts.

49 GAW ORW inv. nr. 118, middels de ‘Grotefend online’ heb ik voor een aantal data uit de

marktrechtboeken gekeken of deze op een zaterdag vielen. Dit was in alle berekeningen het geval.

http://www.manuscripta-mediaevalia.de/gaeste/grotefend

50 Wassink, Van stad en buitenie, 133.

51 Tubée, C., ‘Kapitale misdrijven rond 1600’ in: Weert in woord en beeld. Jaarboek voor Weert 2000 14 (1999) 46.

(18)

18

‘Moesdijk’.53 Verdachten werden indien nodig gevangen gehouden in de stedelijke

gevangenis in de Maaspoort.54

Jaargedingen

Over de jaargedingen heb ik nog niet gesproken, deze vorm van rechtspraak stond los van de zaterdagse markt en de marktrechtspraak. Van de periode 1481-1715 zijn er protocollen van jaargedingen bewaard gebleven. Men is dus al eerder begonnen met het documenteren van de jaargedingen dan met het documenteren van marktrechtszaken. Officieel werden de jaargedingen tot 1704 gehouden. Net als de marktrechtspraak, werden de jaargedingen toen vervangen door het Gelders landrecht. De jaargedingen waren van oorsprong bijeenkomsten voor alle gezinshoofden van de stad Weert. Toen de stad groter werd werden alleen de gezinshoofden van de belangrijkste families opgeroepen om deel te nemen aan het jaargeding. Dit geeft ons belangrijke informatie over het doel van de jaargedingen. Naast persoonlijke geschillen over bijvoorbeeld de verdeling van het land, konden er ook zaken besproken worden die de gehele stad en het omliggende platteland

aangingen. Aanvankelijk werden voornamelijk geschillen betreffende het grondbezit op het Weertse platteland aangekaart. Later bracht men meer stedelijke geschillen naar voren zoals schulden, geleverde goederen en geleverde diensten.55 De

rechtszaken in de jaargedingen werden beslecht in het bijzijn van alle belangrijke gezinshoofden in Weert. Deze gezinshoofden werden geacht aanwezig te zijn bij de jaargedingen, zij die verzaakten aanwezig te zijn werden beboet. Dit toont aan dat er van de gezinshoofden enige vorm van ‘input’ verwacht werd:

‘Alle die gene die int recht staen ende buyten blijven sijn boetachtich.’56

Bovenstaande is te duiden als een soort ‘stemverplichting.’ Wat dit betekent voor de inspraak of de ‘macht’ van de gezinshoofden is hier echter niet uit op te maken. Wassink heeft op basis van uitgebreider onderzoek naar de jaargedingen een opbouw van het jaargeding als evenement opgesteld. Uit Wassinks opbouw blijkt dat hij er vanuit gaat dat er voor de aanwezige gezinshoofden ruimte voor inspraak was. Verdere duiding geeft hij echter niet:

53 Coenen, Op de keper beschouwd. Deel 2, 59. Tubée, ‘Kapitale misdrijven rond 1600’, 49. 54 Tubée, ‘Kapitale misdrijven rond 1600’, 47.

55 Wassink, Inventaris van het oud-rechterlijk archief van Weert, 9-10. 56 GAW ORW inv. nr. 46, Jaargeding 1566, 1.

(19)

19 1. Het voorlezen van het landrecht

2. Het afkondigen van nieuwe verordeningen 3. Het opleggen van heffingen

4. De mogelijkheid voor de gezinshoofden om klachten in te dienen 5. De mogelijkheid voor de gezinshoofden om geschillen naar voren te

brengen

6. De mogelijkheid voor de gezinshoofden om misdrijven naar voren te brengen.57

Het is belangrijk om in acht te nemen dat dit ‘script’ voor het jaargedingen door Wassink is vormgegeven na onderzoek van de jaargedingen. In werkelijk zal er meer ruimte voor variatie zijn geweest, zeker over de lange periode waarin de

jaargedingen zijn georganiseerd.

Wanneer men een zaak tijdens het jaargeding niet kon beslechten konden de betrokkenen de rechtszaak vervolgen in een marktrechtszaak. Dit maakt dat ik vermoed dat het jaargeding hiërarchisch ‘onder’ de marktrechtspraak stond.58

Marktrechtspraak

De marktrechtspraak omvatte een breed scala aan rechtszaken doordat veel zaken onder de marktrechtszaak geschaard werden. Alle geschillen die ontstonden op zaterdagen vielen onder de marktrechtspraak. Daarnaast was het mogelijk om iets te ‘beloven op het marktrecht.’ Deze formule heb ik voornamelijk gezien in

rechtszaken over onbetaalde leningen. Men beloofde op het marktrecht dat de lening terug betaald zou worden, als men dit niet deed dan kon de andere partij een marktrechtszaak aanspannen.

Dit waren echter geen vereisten, ook zaken die niet op een zaterdag waren ontstaan konden middels de marktrechtspraak berecht worden. Om een indruk te krijgen van het scala aan rechtstypen zal ik een aantal aanklachten uit de periode 1564-1574 behandelen. De indeling die ik daarbij hanteer is gebaseerd op de indeling die ook de schepenen gehanteerd hebben. In het volgende hoofdstuk kom ik daar nog op terug, maar boven een groot aantal rechtszaken heeft men

gespecificeerd om welk type rechtszaak het ging.

57 Wassink, Van stad en buitenie, 104. Deze indeling is door Wassink opgesteld op basis van zijn bronnenonderzoek. Uit bestudering van GAW ORW 46, Jaargeding 1566, kon een dergelijke opmaak echter niet achterhaald worden.

58 GAW ORW inv. nr. 120, 31, Marktrecht, datum onbekend, Seyt Nielis opten Brant dat Rut Hugelbos

hem gedaicht heeft in een gesbannen Jaergeding ende hij dat versproken heeft und Rut dair nae konden geleijt heefft.

(20)

20

Allereerst een tweetal typische marktrechtszaken, zaken over geschillen die tijdens de handel op de weekmarkt op zaterdag zijn ontstaan. Een voorbeeld is het geschil tussen Hendrik Bruinen en Joris Happen over de aankoop van rogge:

´Merctrecht den 17den Novembris (1565).

Heynrick Bruiynen ther einder zyden ende Jhoris Happen ther anderer zyden. Huybert als momber Henrick claecht over Jhoris Happen ende secht dat op enen tyt geleden is dat Henrick hem affgecocht heeft 13,5 malder rogge der welck hij hem wel betaelt heefft ende hij heeft mer 12 malder ontfangen soe eyscht hij hem noch dat anderhalff malder.´59

De tweede typische marktrechtszaak ligt iets ingewikkelder. Twee broers hebben een paard verkocht aan een vreemde koopman uit Budel. Dit paard hebben zij hem geleverd, maar de man heeft hen niet betaald, terwijl hij beloofd had om wel te betalen. Hierdoor zijn de broers niet tevreden over de handel en willen zij alsnog betaald worden of hun paard terug.60

Zaken die men als ‘marktrecht’ in de marktrechtboeken gedocumenteerd heeft kunnen ook persoonlijke conflicten betreffen. Op 30 maar 1566 klaagde Dries Huyberts zijn moeder Met aan. Met heeft Dries zijn zakgeld namelijk niet betaald:

‘Seydt Dries dattet eenen tijt gelden is dat Met sijn moider hem beloift heeft te geven 14 hornse guldens jaerlijcx voer sijnen verdienden loon.’61

Een ander voorbeeld van familieproblemen die men middels een marktrechtszaak heeft opgelost is de zaak tussen Peter Joosten en zijn schoonvader Thomas Gertsen. Joosten is onlangs getrouwd met de dochter van Gertsen, daarbij is er een

behoorlijke bruidsschat beloofd door Gertsen:

‘Vijffhondert ende 25 hornse gulden ende rekenschap van allen sulcken guederen als sijner huysfrouw toe staine geweest ende beloift sijn op

59 GAW ORW inv. nr. 118, 241. Hendrik Bruinen klaagt Joris Happen aan. Hubert doet als

rechtsvoogd van Hendrik het woord en zegt dat een tijd geleden Hendrik 13,5 malder rogge van Joris gekocht heeft. Hendrik heeft hiervoor betaald, maar slechts 12 malder ontfangen. Daarom eist hij nog het resterende anderhalve malder. Een malder is een oude inhoudsmaat die voornamelijk gebruikt werd om granen te meten. Een malder staat gelijk aan ongeveer 17,5 kilogram.

60 GAW ORW inv. nr. 118, 367. Marktrecht 3 augustus 1566. Claicht Keyt Deenkens over Goirt Ekers

ende seyt dat hij mit sijnen broer Willem eenen vreembden man tot Buel eenen perde vercoft heeft omme 15 gulden brabans ende hebben den selve vreembden man gelievert soe heeft der coupman desen Keyten ende sijnen broder Willem [ op merctrecht ] geloift te betaelen

(21)

21

merctrecht in tijd als der huwelijck getracteerd is gewest tusschen hem ende sijner huysfrouwen.’62

Deze goederen zijn echter niet aan Joosten en zijn huysfrouwe overhandigd. Men kan hier een marktrechtszaak over aanspannen omdat er ‘op het marktrecht beloofd is’ om deze afspraak te komen. Hieruit kunnen we opmaken dat naast geschillen die op zaterdag ontstonden ook geschillen over onbetaalde leningen, schulden, onder het marktrecht vallen.

Zaken over persoonlijke geschillen kunnen ook middels het gastrecht worden aangespannen. De volgende aanklacht is daar een voorbeeld van:

‘Gastrecht den 11den Decembris (1565) tusschen Jacop Moneman ter eenre ende Tijss Peerens ter anderer sijden.

Claecht Moneman over Thijs Peeren ende secht dat omtrent einen maent

geleden is dat hij een […] wollen te spinnen gedraigen heeft bij sijn dochter des avonts omtrent vijff uren. Doen is Thys Perens opten wech van achter gecomen doen hij voirderom thuys gaen solde ende heeft hem ter neder geslagen, twee mael sonder spreken een sundiche woirde ende noch meer quetsueren aen syn lyff so dat hij wel drije weken te bedde heeft moeten ligghen ende en heefft gheyn viantscap met hem gehadt noch geclaicht ende eyscht dat der heer dat straeffen sall, gelyck alsmen eenen behoirt te straffen.’63

Ik heb nog geen afdoende verklaring kunnen vinden voor de betekenis van de term ‘gastrecht.’ Wassink en Coenen stellen dat de term gebruikt werd in zaken over beledigingen. In bovenstaand is er inderdaad sprake van beledigingen, maar men richt zich in deze zaak voornamelijk op het lijfelijke geweld. In de aanklacht wordt geëist dat ‘der heer dat straeffen sall.’ Ik vermoed dat het hier de graaf van Horn als landsheer van Weert betreft, deze zaak dateert immers van voor 1568. Een

correlatie tussen het aanroepen van de landsheer en het gebruik van het gastrecht bestaat echter niet. In andere typen zaken wordt ook verwezen naar de landsheer,

62 GAW ORW inv. nr. 118, 351. Marktrecht 22 juni 1567 Peter Joosten eist 525 hornse gulden en nog goederen die aan zijn vrouw bij hun trouwen beloofd zijn door haar vader Thomas Gertsen. Zie de bijlagen voor een indicatie van de waarde van het geld.

63 GAW ORW inv. nr. 118, 251. Jacob Moneman klaagt Thijs Peeren aan omdat Thijs hem ongeveer een maand geleden zo ernstig verwond had dat Jacob drie weken lang in bed heeft moeten liggen. Omdat Jacob nooit eerder een conflict heeft gehad met Thijs eist hij dat Thijs gestraft zal worden.

(22)

22

daarnaast bestaan er gastrechtszaken waarin niet verwezen wordt naar de landsheer.64

Een gastrechtszaak met een andere strekking dan beledigingen of geweld is de zaak aangespannen tegen Jacop Hoevels en Jan Neyssen uit Bergeyk in 1566.65

Deze twee mannen werden aangeklaagd door ambachtslieden, welk ambacht wordt niet gespecificeerd, omdat Hoevels en Neyssen hun goederen verkochten in Weert, terwijl de Weertse ambachtslieden het alleenrecht hadden op de verkoop van deze goederen in Weert. Een zaak van dezelfde strekking valt vervolgens binnen het kommerrecht, niet binnen het gastrecht. De Weertse muntmeesters klaagden in augusts 1565 Wolf de Jood aan voor valsmunterij.66 Het wil namelijk zo zijn dat

Wolf de Jood munten vervaardigd heeft zonder dat de muntmeesters daarvan op de hoogte waren. Deze munten zijn zonder merkteken van de muntmeesters in omloop gekomen wat nadelig was voor de koers van de Hornse gulden die in Weert geslagen werd.

Terugkomende op het gastrecht, zoals gesteld konden beledigingen

aangevochten worden in het gastrecht. Zo ook de beledigingen van functionarissen, waar zeer zwaar aan werd getild. In de door mij bestudeerde boeken zijn twee van zulke zaken gedocumenteerd, een in 1567 en een in 1573. Op de zaak uit 1567 kom ik in het derde hoofdstuk van dit onderzoek uitgebreid terug, dit is namelijk de rechtszaak tegen Jan Caris. In de zaak uit 1573 klaagt de schout Karis Saess aan voor het beledigen en uitschelden van twee veldschutters:

‘Gastrecht konden die tusschen momber Coninklijke Mayesteit den Scholtis Joncker Otto ende Karis Saess.’67

Interessant aan deze aanhef is dat de schout, Joncker Otto optrad als rechtsvoogd van de Koninklijke Majesteit. In het derde hoofdstuk licht ik deze constructie verder toe, maar in een aantal rechtszaken zijn rechtsvoogden opgetreden als rechtsvoogd van de landsheer (tot 1568) of de Koninklijke Majesteit (na 1570).

Het marktrecht en het gastrecht zijn de meest voorkomende rechtstypen in de marktrechtboeken. Daarnaast bestaan er in de marktrechtboeken, onder andere

64 GAW ORW inv. nr. 118, 149 Gastrecht 23 maart 1565.

65 GAW ORW inv. nr. 118, 274. Gastrecht 5 januari 1566. Tusschien die werkmeesters ende sesthien

mannen tegen Jacop Hoevels ende Jan Neyssen

66 GAW ORW inv. nr. 118, 199. Kommerrecht augustus 1565, Anclaicht des muntmeysters tegen Wolff

den Jueden van ophoeven op ein kommerrecht op anclaeken van beyden parthyen den augustus.

(23)

23

nog het ‘cortrecht’, zoals deze zaak tussen twee schoonbroers over het huis van hun overleden schoonvader Simon Verheijden:

‘Dach op een cortrecht den 1sten dach aprilis tussen Jacop Pitten ende Jacop Haerlemans aengaende van woninghen offte huyshuren.’68

Naast het kortrecht hanteerde men ook nog rechtszaken die ‘Verstrecken Pant’ genoemd werden. De meeste van deze zaken gaan over beloftes om iemand een bedrag terug te betalen of een goed te leveren die ‘verstrecken’ of verlopen zijn.69 In

lijn met het verstreken pant bestond ook nog ‘Ruyminge op Ruyming.’ Een verschil met het verstreken pant is dat zaken onder ‘Ruyminge’ in sommige gevallen

voortborduren op een eerdere zaak. Een voorbeeld daarvan is de zaak van 25 september 1573. In een marktrechtszaak van 14 augustus 1573 tussen Jan Belen en Lem de Smit, was het oordeel dat de heren de kosten van de rechtszaak moesten delen. In de ‘Ruyminge’ betoogde Jan Belen dat hij vrijgesteld zou moeten worden van de kosten van de vorige rechtszaak als ook de kosten van deze zaak.70 In die zin

kan het ‘Ruyminge op Ruyming’ gezien worden als een hoger beroep binnen de marktrechtspraak. Er bestaan echter ook zaken waarvan de ‘Ruyminge’ de enige documentatie is, wat deze aanname weer ontkracht, hoewel het mogelijk is dat er zaken voorgevallen zijn die niet of buiten de onderzoeksperiode genoteerd zijn.

Het ontstaan van de marktrechtspraak houdt aldus Wassink verband met het verkrijgen van marktrecht. Hij stelt dat de marktrechtspraak van oorsprong

voornamelijk bedoeld was om de handel op de Weertse markten te bevorderen. In de vijftiende eeuw nam de handel op de jaar- en weekmarkten in Weert toe, waarmee geschillen tussen kooplieden en bezoekers vaker voorkwamen. Kooplieden en handelaren van buiten Weert genoten een speciale rechtsbescherming. Ook was er een marktvrede van toepassing waarbij strafbare feiten gepleegd tegen bezoekers van de markt zwaarder werden bestraft. Het was voornamelijk zaak dat geschillen die op de markt ontstonden snel en efficiënt werden opgelost opdat de handel niet belemmerd zou worden.71 Bijna elke zaterdag, de dag waarop de weekmarkt

plaatsvond, was er de mogelijkheid om een geschil voor het gerecht te brengen.

68 GAW ORW inv. nr. 120, 52. Cortrecht, 1 april 1573.

69 GAW ORW inv. nr. 120, 136. Verstreken pant, 24 september 1573.

70 GAW ORW inv. nr. 120, 125. Marktrecht 14 augustus 1573. GAW ORW inv. nr. 120, 140. Ruyminge 25 september. Der aenlegger hoept ontslagen te worden van allen costen

(24)

24

Wanneer geschillen later ontstonden kon een eiser de gedaagde twee dagen voor de marktdag laten dagvaarden.

Bestudering van het oudste marktrechtboek heeft getoond dat er inderdaad veel zaken betreffende ‘schade’ zijn gedocumenteerd. Met het woord schade doelde men op onrecht, voornamelijk over geld of goederen.72 Desalniettemin staan er ook

zaken over geweld in dit marktrechtboek, ook geschillen over persoonlijk geweld die niet op de markt zijn ontstaan:

‘Dat Heyn van Goyen ijss komen in sijnen huyss over taeffel ende heefft hem moerdich gestecken dat hij niet lijden en wolde.’73

Al vroeg in de zestiende eeuw is het marktrecht dus al meer geweest dan enkel handelsconflicten.

ik terugkomen op de gevolgen van marktrechtszaken voor iemands reputatie. Vanaf het moment dat er dateringen genoteerd worden bij de rechtszaken en de oordelen wordt duidelijk dat marktrechtszaken weken en zelfs maanden konden duren.Op papier lijkt het proces ook steeds uitgebreider te worden, op welke

manier dit gebeurd ligt ik toe in het volgende hoofdstuk.74 Of de documentatie

aansluit bij de praktijk is maar de vraag, maar de marktrechtspraak is duidelijk aan verandering onderhevig. Wassink stelt dat de veranderingen in de

marktrechtspraak het gevolg zijn van handelingen van de schepenen. De schepenen konden autonoom handelen in de marktrechtspraak, waardoor zij geprobeerd hebben om de marktrechtspraak zoveel mogelijk uit te bereiden.75 De lengte van de

zaak kon dus logischerwijs verschillen. Sommige zaken dienden snel opgelost te worden, bijvoorbeeld omdat er handelaren uit andere steden bij betrokken waren. In andere zaken is het juist belangrijk geweest dat er voldoende tijd genomen werd om bewijsstukken te verzamelen en om getuigen op te roepen.

Hoger beroep

Het hoger beroep en de hoofdvaart zijn twee verschillende zaken die niet verward dienen te worden. Eerder in dit hoofdstuk schreef ik al over de hoofdvaart die door de schepenen zelf geïnitieerd werd om advies in te winnen bij de schepenen in Wessem. Het hoger beroep werd geïnitieerd door de aanklager of aangeklaagde of

72 GAW ORW inv. nr. 105, 12-36. Deze pagina’s omvatten alle rechtszaken uit 1502 73 GAW ORW inv. nr. 105, 15.

74 Zie pagina 34-37.

(25)

25

diens rechtsvoogd. Wanneer deze ontevreden waren over de uitspraak van de schepenen van Weert konden zij de zaak nog voorleggen aan de schepenen van Wessem. Wanneer ook de schepenen van Wessem een onbevredigende uitspraak deden kon de rechtszaak nog worden voorgelegd aan de Koninklijke schepenstoel in Aken.76

Toen de grafelijke eigendommen officieel in beslag genomen werden in 1570, was het de bedoeling dat bovenstaande rechtelijke hiërarchie niet langer

uitgeoefend werd. Men diende op hoger beroep te gaan in Roermond. 77 Aangezien

Wessem ook deel uitmaakte van het vroegere graafschap Horn, werd ook deze stad in 1570 in beslag genomen door de Spaanse koning. Tijdens de confiscatie door de Spaanse koning in de periode van 1568 tot 1610 ontstond er een bijzondere

situatie. De schepenbank van Wessem had in deze periode namelijk niet de bevoegdheid om recht te spreken in zaken waarop de doodstraf stond. De

verdachten van zware delicten dienden naar Weert geleid te worden om berecht te worden. Wat civiele zaken betrof bleef Weert echter op hoofdvaart naar Wessem gaan.78

De Weertse schepenen hadden zeker tot 1676 het recht om in Wessem en Aken in hoger beroep te gaan. Vanaf 1670 komt het steeds vaker voor dat de Weertenaren Wessem passeren en voor advies of hoger beroep rechtstreeks naar Roermond gaan.79 Het duurde echter nog tot 1704, wanneer een gedeelte van Gelre

onder Staats bewind komt, tot het Gelders landrecht officieel van kracht werd in Weert.80 Daarmee werd het appel op Wessem onherroepelijk verboden.

In de marktrechtboeken vinden we een aantal zaken waarin men in hoger beroep gaat, zowel voor als na 1570. Dit strookt niet met Wassinks gegevens aangezien deze stelt dat het niet mogelijk was om in hoger beroep te gaan na een marktrechtszaak.81 Daarnaast was het mogelijk dat beide partijen in hoger beroep

gingen. Zowel de partij die de rechtszaak verloren, als de partij die de zaak gewonnen had gaf in dit geval aan zich te beroepen op de schepenen in Wessem:

‘Den 13den Martij heefft Vaes Verschuren als momber Britten, sijnen huyijsfrouwe, beroepen alsulcken ordel ende vonnisse als die schepen van

76 Ibidem, 178. De bewijsstukken betreffende het hoger beroep in Aken zijn zeer schaars aangezien veel van het Akener archiefmateriaal verloren is tijdens stadsbranden. Wat rest is een index waaruit onder andere blijkt dat rechtszaken uit Weert in Aken werden behandeld.

77 Wassink, Van stad en buitenie, 126. 78 Wassink, Van stad en buitenie, 101.

79 Wassink, Inventaris van het oud-rechterlijk archief van Weert, 9. 80 Ibidem, 12. Berkvens, Soevereine Raad te Roermond, 7.

(26)

26

Weert hem gegeven hebben tusschen hem ende Jan Moonen, met costen ende brockten in dat eerbair hoeff der stadt Wijssem ende verhoept aldair een guediger ordel te crijgen.

Jan Moonen is gevolchlick der appelanen met cost ende brocken tot uch

drachten die saicken ende appeleert tzelver op zelviger vers. oirdel verhopende aldair een beter ordeel te crygen.’82

Een mogelijke verklaring voor dit fenomeen is dat de ‘winnende partij’ de winst heeft willen verdedigen toen bleek dat de ‘verliezende partij’ in hoger beroep ging. De oordelen van de schepenen van Wessem zijn in sommige gevallen opgenomen bij de betreffende rechtszaak.83

1.3 Conclusie hoofdstuk 1

Op basis van de oorkonden welke ik in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk behandelde, kan ik stellen dat het stadsbestuur van Weert actief geprobeerd heeft om zoveel mogelijk van haar zelfstandigheid te behouden. Dat dit lukte blijkt uit het bestaan van marktrechtboeken na 1570 en uit aanwijzingen in deze

marktrechtboeken dat er nog steeds in Wessem op hoger beroep werd gegaan. Wat betreft de verschillende typen rechtspraak is de belangrijkste conclusie dat het lastig is om een eenduidig onderscheid tussen deze typen te hanteren. Het is niet mogelijk om het moderne onderscheid tussen civiele en criminele

rechtspraak toe te passen op de rechtspraak uit de zestiende eeuw. Men kende in deze periode simpelweg andere normen en waarden en hanteerde een ander onderscheid. Ik heb mij laten leiden door de documenten en een onderscheid gemaakt tussen de losse schepenbankverslagen, de marktrechtboeken en de jaargedingen.

Het is nog lastig gebleken om een duidelijke beschrijving van de

marktrechtspraak te geven. Dit type rechtspraak was zeer divers, zo blijkt uit de verschillende voorbeelden die ik uit de marktrechtboeken heb gehaald. Mogelijk geeft het externe en interne onderzoek uit het volgende hoofdstuk een duidelijker beeld van de marktrechtspraak.

82 GAW ORW inv. nr. 120,48.

83 GAW ORW inv. nr. 118, 315. Ordell der schepen der stadt Wessem tusschen Hubrecht als momber

Geerten Gielijss aencleger ende Tijssen Meertens verantwoirder ter anderer sijden anno 1566 den 15den mai.

(27)

27

2.

D

E

M

ARKTRECHTSPRAAK

Vanuit het eerste historische niveau, van de gehele rechtspraak in Weert, dat ik onderzocht heb zoom ik verder in naar het tweede niveau waarop enkel de marktrechtspraak plaatsvond. In dit hoofdstuk onderzoek ik enkel de marktrechtboeken middels extern en intern bronnenonderzoek.

Het externe onderzoek is ondergebracht in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk en bestaat uit het onderzoek van de marktrechtboeken als materiële objecten. Dit gedeelte van het onderzoek omvat de gehele periode waarin de

marktrechtboeken in het gebruik waren, 1501-1704. Hier is voor gekozen omdat er zo een beeld verkregen kan worden van veranderingen over de gehele periode. Daarnaast kan er aan de hand van deze veranderingen gezien worden hoe de onderzoeksperiode 1564-1574 te plaatsen is in de gebruiksperiode van de marktrechtboeken.

De tweede paragraaf van dit hoofdstuk bestaat uit het inhoudelijke of interne onderzoek van de marktrechtboeken. Door in deze paragraaf enkel op de

onderzoeksperiode te focussen kan ik in dit gedeelte van het onderzoek meer in detail treden. Ik volg in deze paragraaf de standaardopbouw van de

marktrechtszaken en leg daarbij de focus op eventuele verschillen vóór en na het jaar 1570.

De laatste paragraaf van dit hoofdstuk bestaat uit een conclusie over de gevonden verschillen in de onderzoeksperiode. Het is uiteraard het doel te achterhalen of deze verschillen het gevolg zijn van de politieke geschiedenis.

2.1 Extern Bronnenonderzoek

Tijdens het externe bronnenonderzoek heb ik niet vastgehouden aan de onderzoeksperiode van 1564-1574. Ik heb de gehele periode waarin de

marktrechtboeken gebruikt werden in kaart proberen te brengen, gebruik makende van een selectie. Voordat ik over de resultaten van dit gedeelte van het onderzoek te spreken kom wil ik een aantal woorden wijden aan deze onderzoeksselectie.

(28)

28

Tabel 1 Marktrechtboeken onderworpen aan extern bronnenonderzoek

In bovenstaande tabel heb ik de selectie van boeken weergegeven die ik heb onderzocht in dit hoofdstuk. De spreiding van deze selectie is niet gelijkwaardig. In de eerste plaats vond ik het belangrijk om zowel het oudste als het jongste

bewaarde boek te bekijken. Daarnaast wilde ik de periode rondom het jaar 1568, wanneer Philips van Montmorency wordt afgezet, intensiever bekijken dan andere perioden. Ten slotte heb ik de aanloop naar 1568 van groter belang geacht dan de periode na 1607.85

Wellicht valt het op dat de jaren 1568 en 1569 ontbreken in deze selectie. Dit komt omdat deze jaren in geen van de marktrechtboeken zijn ondergebracht.

Wanneer men de inventarislijst van de marktrechtboeken zou bekijken wordt echter duidelijk dat er meerdere jaren ontbreken.86 Opvallend is dat aan ‘aangrenzende’

marktrechtboeken door Jos Wassink de notie zwaar beschadigd is toegekend. In de praktijk betekent zwaar beschadigd waterschade en zijn delen van de boeken inderdaad zeer slecht te lezen. Deze notie in combinatie met het bestaan van een hoge mate van continuïteit tussen de boeken voor en na deze jaren, leidt tot de voorlopige conclusie dat er een aantal marktrechtboeken verloren is gegaan. Helaas is er geen informatie beschikbaar over de ontbrekende marktrechtboeken.

Wat opviel tijdens de bestudering van deze boeken is dat de boeken nogal verschillen in het aantal pagina’s dat zij behelzen. Voor het gemak heb ik deze pagina’s in de bovenstaande tabel opgenomen. Om uit te sluiten dat het aantal pagina’s van een boek in verband staat met het aantal jaren dat in een boek is

84 Ter verduidelijking: ik bedoel hier werkelijk het aantal pagina’s, niet het aantal folia van de

marktrechtboeken.

85 De keuze voor het jaartal 1607 als eindpunt is voornamelijk praktisch. Zoals te zien in de tabel is 1607 het laatste jaar dat wordt beschreven in het marktrechtboek GAW ORW inv. nr. 134.

86 Andere ontbrekende jaren zijn: 1517-1518, 1536-1537, 1545-1548, 1554-1555.

GAW ORW inv. nr.: Jaren Aantal pagina’s84

105 1501-1513 288 106 1514-1516 50 112 1538-1539 54 114 1549-1550 80 118 1564-1567 570 119 1570-1572 461 128 1587-1588 475 134 1604-1607 707 158 1650-1652 607 170 1692-1704 320

(29)

29

opgenomen heb ik onderzocht hoeveel pagina’s men per jaar gewijd heeft aan de protocollen.87 Het resultaat hiervan is te zien in grafiek 1.

De grafiek laat zien dat men gedurende 100 jaar (1564-1652) aanzienlijk meer pagina’s per jaar aan de documentatie van rechtsprocessen heeft besteed. Het is de vraag of men de processen uitvoeriger heeft gedocumenteerd of dat er meer processen hebben plaatsgevonden. De eerste verklaring zou kunnen duiden op een toename in de bureaucratie. Met Elias in de hand stelt Wassink dat een toename in de bureaucratie tijdens een onrustige politieke situatie, zoals de Nederlandse

Opstand, vanzelfsprekend is. Door uitbereiding van de rechtspraak en het

belastingsysteem kon de grip op het ‘volk’ immers versterkt worden.88 Ik ben van

mening dat een toename in de bureaucratie niet enkel te duiden is aan de hand van een toename in het aantal pagina’s van de marktrechtboeken. Verder in dit

hoofdstuk, waar ik te spreken kom over de veranderende structuur van de protocollen zal ik op de eventuele toename van de bureaucratie terugkomen.

Grafiek 1 Aantal pagina's per jaar, 1501-1704

De huidige staat van de marktrechtboeken

Eerder onderzoek van historische bronnen kan invloed hebben op de informatie die de bronnen behelzen. Het is dan ook zaak om de geschiedenis van de

marktrechtboeken als materiële objecten te bekijken voordat de inhoud onderzocht kan worden.

87 Vergelijk inv. nrs. 105 en 106. 105 is een aanzienlijk dikker boek, maar er zijn ook meer jaren in dit boek opgenomen dan in 106.

88 Wassink, Van stad en buitenie, 14.

0 50 100 150 200 250 300 350 1501 1503 1505 1507 1509 1511 1513 1515 1538 1549 1564 1566 1570 1572 1588 1605 1607 1651 1692 1694 1696 1698 1700 1702 1704

(30)

30

De geschiedenis van de Weertse archieven is onderzocht en geïnventariseerd door Jos Wassink.89 Het wil zo zijn dat de marktrechtboeken, net als andere

Weertse archivalia lange tijd in het provinciaal archief in Maastricht gelegen hebben. Aan het einde van de negentiende eeuw zijn de boeken geïnventariseerd door August Flament. Sporen van zijn werk zijn nog terug te vinden in de boeken, zie figuur 1. op pagina 32. Op deze afbeelding is te zien dat Flament de

marktrechtboeken heeft geduid als ‘voogdegedingen.’ Dit zou betekenen dat de marktrechtboeken eenzelfde karakter zouden moeten hebben als de jaargedingen en dat er slechts drie keer per jaar rechtgesproken werd binnen de marktrechtspraak. Uit het vorige hoofdstuk is echter gebleken dat er wekelijks de mogelijkheid was tot marktrechtspraak.

In 1986 zijn er onder leiding van Cor Tubée plannen gemaakt om de Weertse bronnen terug naar Weert te brengen. Dit is destijds goedgekeurd, mits de bronnen degelijk en op moderne wijze gearchiveerd zouden worden. Het resultaat hiervan is dat men in de jaren negentig van de twintigste eeuw het complete Oud Rechterlijke Archief heeft laten inventariseren door Jos Wassink. Daarnaast zijn de boeken pagina voor pagina gerestaureerd en gescand door Restauratie-Atelier Helmond bv.90 Deze scans zijn online in te zien en voor iedereen vrij toegankelijk. Een groot

aantal marktrechtboeken is bewaard gebleven, hoewel ze enkel voor

wetenschappelijk onderzoek uit het archief worden gehaald, opdat de boeken nog lang in goede staat bewaard blijven.

Eerder onderzoek aan de hand van de marktrechtboeken bestaat uit onderzoek van Flament en Wassink. Beiden hebben de marktrechtboeken

onderzocht tijdens hun inventarisatie van de bronnen. Van Flament verscheen in 1892 het artikel ‘Chroniek van de heerlijkheid Weert getrokken uit de

stadsrekeningen, charters en andere oorspronkelijke bescheiden.’91 In dit artikel

haalt hij als een van de ‘andere oorspronkelijke bescheiden’ de marktrechtboeken aan.92 Met het onderzoek van Wassink zijn we reeds bekend. In zijn dissertatie

vinden we een paragraaf gewijd aan het marktrecht en de marktrechtboeken.93

Zowel Wassink als Flament hebben nooit extern-bronnenkritisch onderzoek verricht naar de marktrechtboeken, zij hebben zich beperkt tot de inhoud van de

89 Wassink, Inventaris van het oud-rechterlijk archief. 90 Ibidem, 16.

91 A.J.A. Flament, ‘Chroniek van de heerlijkheid Weert getrokken uit de stadsrekeningen, charters en andere oorspronkelijke bescheiden’ in: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le

Duché de Limbourg vol. 29 (1892), 131-315.

92 Flament, ‘Chroniek van de heerlijkheid Weert’, 145 en 215. 93 Wassink, Van Stad en Buitenie, 111-116.

(31)

31

marktrechtboeken. De heren hebben geen enkel woord geschreven over de staat van de marktrechtboeken voordat deze gescand zijn. Waarnemingen in dit hoofdstuk heb ik dan ook niet kunnen staven.

Wat bij bestudering van deze boeken direct opviel is dat het grootste gedeelte niet is ingebonden. Ten behoeve van het behoud van de boeken heeft men alle katernen losgehaald en met extra papiervezels verstevigd. Hoewel dit het

gebruiksgemak bevorderd, wordt het lastig om met zekerheid uitspraken te doen over de opbouw van de marktrechtboeken aangezien ze uit hun context zijn gehaald. Mensen maken fouten en het lijkt mij onvermijdelijk dat er bij de

reconstructie van de boeken het een en ander misgegaan kan zijn. Ik heb gelukkig geen zorgwekkende onregelmatigheden waargenomen.

Van de 60 overgeleverde marktrechtboeken zijn er vijf die nog wel zijn ingebonden in een authentieke perkamenten kaft.94 Bij nog drie boeken is de originele kaft om

de katernen geslagen. In deze gevallen liggen de papieren echter in losse katernen in de kaft. De losliggende katernen zijn niet authentiek maar vervaardigd door het restauratieatelier, ze zijn namelijk vele malen dikker dan de katernen die nog ingebonden zijn. De ‘rug’ van de katernen bestaat daarnaast enkel uit het moderne papier waarmee de authentieke pagina’s verstevigd zijn. Overigens is aan de kaften wel te zien dat er ooit katernen aan bevestigd zijn geweest. Ik vermoed op basis van deze waarnemingen dat alle boeken ooit op deze wijze ingebonden zijn geweest. Één van de vijf ingebonden boeken valt binnen de oorspronkelijke selectie

marktrechtboeken. Het betreft marktrechtboek 118 (1564-1567). Op de band zijn aantekeningen van Flament te zien, als ook authentieke tekst die de inhoud van het boek duidt: ‘Merctrecht Anno 64: 65: 66’, zie figuur 1.

Hoe zijn de marktrechtboeken opgebouwd

Het is lastig om aan de hand van vijf ingebonden boeken te achterhalen hoe alle 60 marktrechtboeken opgebouwd zijn. Ik vermoed dat men losse katernen heeft

beschreven en om vervolgens de beschreven katernen te bundelen tot een

marktrechtboek. Deze theorie baseer ik op het gegeven dat het in het ingebonden marktrechtboek met inventarisnummer 118 niet voorkomt dat een protocol een katerngrens overschrijdt. Vaak heeft men de laatste pagina van een katern leeg gelaten, vermoedelijk omdat deze pagina te weinig ruimte bood voor een nieuwe rechtszaak.

94 De marktrechtboeken met de volgende inventarisnummers zijn nog ingebonden in de originele band: GAW ORW inv. nrs: 118, 122, 135, 141, 144.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met dit artikel wordt geregeld dat de vaststelling van de NLQF-niveaus van de gereguleerde kwalificaties die afkomstig zijn van de gereguleerde onderwijs- en opleidingssoorten, en

• Het vaststellen van de hoogte van de financiële zekerheid de bevoegdheid van het vergunningverlenend bevoegd gezag dient per bedrijf te worden vastgesteld. • Bevoegdheid van

Gekozen is om specifieke opleidingen of groepen van opleidingen uit te kunnen zonderen van de toets anderstalig onderwijs op grond van de specifieke regionale of

Voor de behandeling van het grondbeleid in de raadsvergadering van 3 oktober wordt het behandeld in de Algemene Commissie vergadering van 19 september.. Kern van

Rodeler NL heeft klanten hierbij beleggingsadvies gegeven zonder te beschikken over de daarvoor vereiste vergunning en heeft zich schuldig gemaakt aan agressieve en

Goedkopehypotheek.nl in de periode van februari 2015 tot december 2017 geen integere uitoefening van haar bedrijf heeft gewaarborgd.. GH heeft bij het instellen van het bezwaar

De boete is opgelegd omdat Goedkopehypotheek.nl in de periode van februari 2015 tot december 2017 geen integere uitoefening van haar bedrijf heeft gewaarborgd en Bandstra

een bestuurlijke boete van € 312.500 opgelegd voor het niet tijdig publiceren van financiële verslaggeving.. De AFM heeft het bezwaar van