Tussen de grenzen van
twee culturen
Homoseksualiteit
onder
tweede
generatie
Chinese
Nederlanders
Windy Chan (10271945)
Bacheloronderzoek Sociologie
Universiteit van Amsterdam
Faculteit der Maatschappij-‐ en Gedragswetenschappen
Begeleidster: dr. Anna Aalten
Tweede beoordelaar: dr. Marguerite van den Berg
16 juni 2014
Voorwoord
Voor u ligt het afstudeeronderzoek dat ik heb uitgevoerd in het kader van de studie bachelor sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Als Chinese Nederlander was ik nieuwsgierig naar Chinees-‐Nederlandse homoseksuelen die, net zoals ik, tot de tweede generatie behoren. De onzichtbaarheid van deze groep speelde een grote rol in mijn belangstelling ervoor.
Het schrijven van deze scriptie was leerzaam en interessant, maar ook een moeizaam proces. Ondanks het harde werken en de nodige tegenvallen kijk ik tevreden terug op mijn scriptieperiode. Degenen die mij hebben geholpen om deze scriptie tot stand te laten komen wil ik graag in dit voorwoord bedanken.
Allereerst Anna Aalten, voor de begeleiding van mijn afstudeeronderzoek. Bedankt voor de inzet en tips om mijn scriptie beter te maken. En Joshua, je heerlijke kookkunsten gaven mij weer energie gaven om door te gaan. Zonder dat had ik het niet gered. Bedankt voor je eeuwige geduld en je bemoedigende woorden. Ten slotte wil ik al mijn respondenten bedanken die tijd voor mij hebben vrijgemaakt en die, ondanks het moeilijke onderwerp, openhartig hun persoonlijke verhalen met mij gedeeld hebben. Ik kijk met plezier terug op de leuke en interessante gesprekken die ik met hen heb mogen voeren.
Windy Chan
Universiteit van Amsterdam Juni 2014
Inhoudsopgave
Voorwoord 1 1 Inleiding 42 Homoseksualiteit in de Chinese context 6
2.1 Historische achtergrond 6 2.2 Demografische gegevens 7 2.3 Eerste generatie 7 2.4 Tweede generatie 8
3 Chinese homoseksualiteit in de Nederlandse context 9 3.1 Homo-‐emancipatie 9 3.2 Homo-‐acceptatie en homohaat 9 3.3 Wettelijke regelingen 11
4 De familie als sociaal systeem 13
4.1 Seksuele identiteit 13 4.2 Het patrilineaire systeem 14 4.3 Gezicht en gezichtsverlies 14 4.4 Impression management 16 4.5 Sociaal en symbolisch kapitaal 16
5 Methodologie 18
5.1 Populatie en selectie respondenten 18 5.2 Kenmerken respondenten 19 5.3 Dataverzameling 19 5.4 Data-‐analyse 20 5.5 Conceptueel model 21 5.6 Kwaliteitscriteria van kwalitatief onderzoek 22 5.7 Problemen in het veld 22
6 De onzichtbaarheid en onvindbaarheid van Chinese
homoseksuelen 24
6.1 Het patrilineaire systeem 24 6.2 Gezichtsverlies en schaamte 26 6.3 Homoseksualiteit als taboe 28 6.4 Missende referentiekaders 28
7 Op zoek naar een identiteit 30
7.1 Het ervaren van identiteitsconflicten 30 7.2 Flexibele seksuele identiteiten 31
8 Individuele oplossingen voor een familieprobleem 33
8.1 Oplossingen binnen de familie 33 8.2 Oplossingen voor vrienden 35
9 Profielschetsen 38
9.1 CJ: een Chinese homoseksueel van de tweede generatie 38 9.2 Ying: een Chinese lesbienne van de eerste generatie 40 10 Conclusie 42 Bibliografie 44
1
Inleiding
In 2012 kwam Cecil Chao, een tycoon uit Hong Kong in opspraak. Hij bood namelijk $500 miljoen HKD (bijna 50 miljoen euro) aan de man die het voor elkaar zou krijgen om zijn 33-‐ jarige lesbische dochter te ‘bekeren’ tot heteroseksualiteit en te huwen. Zijn dochter, Gigi Chao, was toen al elf jaar samen met haar vriendin en sinds twee jaar getrouwd. Met tegenslag geconfronteerd verdubbelde meneer Chao zelfs het bedrag in januari 2014 in de overtuiging dat het slechts een fase was waarin ze zich bevond. Gigi denkt niet dat haar vader zich zo gedraagt vanwege slechte bedoelingen, maar ze gelooft dat hij homoseksualiteit niet begrijpt, omdat hij uit ‘een andere tijd’ komt1.
Dit veelbesproken nieuwsitem illustreert goed het beeld van homoseksualiteit dat dikwijls heerst onder de hedendaagse Chinese bevolking. Homoseksualiteit wordt door sommigen beschouwd als slechts een fase en tot 2001 werd het zelfs gezien als een psychisch probleem waarvoor ouders verantwoordelijk worden gehouden. Bovendien kunnen homoseksuelen – als Chinees zijnde – niet hun vermeende hoofdtaak volbrengen, namelijk het voortbrengen van nageslacht. De status en de familienaam worden hierdoor geschonden, waardoor de familie gezichtsverlies lijdt. Zodoende zal de familie er dus alles aan doen om het tij in een dergelijke situatie te keren. Oplossingen en hulp worden binnen de familiekring gezocht om de kans op schande en schaamte te verkleinen.
Hoewel de eerste Chinezen in Nederland zich ruim honderd jaar geleden hebben gevestigd, zijn er in vergelijking met onderzoek naar Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders slechts enkele onderzoeken te vinden over deze groep. Een reden hiervoor kan zijn dat de Chinese bevolkingsgroep tot 1 januari j.l. niet erkend werd als een minderheidsgroepering in Nederland. Deze groep staat onder andere bekend om hun sterke gerichtheid naar de eigen gemeenschap toe en de lage mate van participatie in de Nederlandse samenleving. Dit gegeven, in combinatie met de slechte beheersing van de Nederlandse taal van met name de eerste generatie heeft ertoe geleid dat ze gesloten zijn en een ‘onzichtbare groep’ vormen. De tweede generatie Chinese Nederlanders heeft daarentegen meer contact met autochtone Nederlanders en voelt zich meer thuis. Deze tweede generatie wordt dikwijls Chinees opgevoed, maar ze krijgen ook Nederlandse normen en waarden mee. Een kwestie als seksuele geaardheid heeft dit verschil invloed op de emoties van de betrokkenen.
De Nederlandse context waarin Chinese homoseksuelen van de tweede generatie leven verschilt dan ook van de Chinese. Zo wordt homoseksualiteit onder de Nederlandse bevolking sinds de jaren zestig steeds meer geaccepteerd en hebben grootschalige processen zoals
1 http://edition.cnn.com/2014/01/29/world/asia/hong-‐kong-‐tycoon-‐lesbian-‐daughter/ (geraadpleegd op 2 juni 2014)
individualisering, ontkerkelijking en seksuele liberalisering bijgedragen aan de seksuele revolutie in de jaren zeventig. Bovendien heeft de homo-‐emancipatie zich in Nederland sneller en radicaler voltrokken dan elders door verscheidene institutionele en wetenschappelijke ontwikkelingen. Ondanks gelijke rechten voor homoseksuelen is er in Nederland tegenwoordig nog sprake van homogeweld, homohaat en discriminatie tegen hen.
Als gevolg van honderd jaar aanwezigheid van Chinezen in Nederland zijn er inmiddels drie generaties Chinese migranten. Over deze derde generatie is weinig bekend, omdat ze in de statistieken geregistreerd staan als autochtone Nederlanders en er geen informatie is over hun Chinese herkomst. Daarom beperk ik me tot een bespreking van de eerste en tweede generatie. Omdat met name naar homoseksuele Chinezen in Nederland weinig onderzoek is gedaan, wordt er met dit onderzoek een stap in de goede richting gezet.
Het doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de wijze waarop Chinees-‐ Nederlandse homoseksuelen van de tweede generatie een conflict ervaren met betrekking tot hun seksuele geaardheid en de manieren waarop zij ermee omgaan. Om dit te onderzoeken staat in deze scriptie staat de volgende onderzoeksvraag centraal:
Hoe ervaren tweede generatie Chinees-‐Nederlandse homoseksuelen problemen met betrekking tot hun seksuele geaardheid in de Chinese en de Nederlandse samenleving en hoe gaan zij hiermee om?
Er is allereerst achtergrondinformatie nodig over de Chinese gemeenschap in Nederland zodat het duidelijk wordt in welke context de tweede generatie Chinese homoseksuelen zich bevinden. Dit wordt besproken in hoofdstuk twee. In hoofdstuk drie wordt aansluitend de Nederlandse context gegeven waarin Chinees-‐Nederlandse homoseksuelen zich bevinden. Ter beantwoording van de onderzoeksvraag wordt in hoofdstuk vier het theoretische kader uiteengezet waarbinnen dit onderzoek is uitgevoerd. De belangrijkste concepten komen hier aan bod, namelijk seksuele identiteit, gezicht, het patrilineaire systeem, sociaal en symbolisch kapitaal, impression management en taboe. Hoe mijn onderzoek is opgezet laat ik zien in hoofdstuk vijf, waarin aandacht wordt besteedt aan de werving van respondenten, de dataverzameling, uitvoering van het onderzoek en de kwaliteitscriteria van kwalitatief onderzoek. In de hoofdstukken zes tot en met acht worden de zeven interviews geanalyseerd. In hoofdstuk negen zijn profielschetsen te vinden van twee respondenten. De eerste respondent, CJ, is een homoseksuele jongen van de tweede generatie Chinezen in Nederland en de tweede respondent, Ying, is een lesbienne van de eerste generatie. Tot slot wordt in hoofdstuk 10 de conclusies van mijn onderzoek gepresenteerd.
2
Homoseksualiteit in de Chinese context
2.1
Historische achtergrond
De eerste Chinezen arriveerden al in het begin van de twintigste eeuw in Nederland (Vogels et al. 2011: 21). De eerste immigratiegolf, jonge zeelieden, brachten toen hun verlof door in Rotterdam en Amsterdam (Wubben 1986; Hekma & Ho 2010: 305). Zo ontstonden de eerste Chinese woongemeenschappen in deze steden. Wegens de koloniale banden met Engeland kwamen de Chinese mannen grotendeels uit de provincie Guangdong (“Kanton”), waar de stad Hong Kong deel van uitmaakt. In de periode rond de eerste Wereldoorlog bleef het aantal Chinezen in Nederland echter beperkt (Rijkschroeff 1998: 42). Bovendien leidde de economische crisis in 1929 en de overgang van kolen naar olie als brandstof op schepen, tot een hoge werkeloosheid onder de Chinezen. Vanwege een strenger immigratiebeleid werden werkloze Chinezen, armen en zieken tussen 1936 en 1939 vervolgens uit Nederland gedeporteerd, waardoor er in 1939 nog maar 800 Chinezen overbleven (ibid.: 63). Voornamelijk na de Tweede Wereldoorlog heeft de migratiestroom zich doorgezet. Deze tweede golf kwam uit de voormalige Nederlandse koloniën Indonesië en Suriname, waarvan de meeste migranten werk in de Chinese horeca vonden. Autochtone Chinezen en Chinese studenten uit Indië samen met de terugkeer van de Nederlandse militairen uit Nederlands-‐Indië gaven een impuls aan de Chinese eethuizen die Indische gerechten toevoegden aan de menukaarten. De derde golf – arbeidsmigranten uit met name Hong Kong en China – kwam in de jaren ’60 voornamelijk om aan het werk te gaan in de Chinese horeca. Het personeelstekort leidde tot de komst van vrienden, kennissen en dorpsgenoten. Deze kettingmigratie zette zich voort vanaf 1970 toen vrouwen, kinderen en grootouders naar Nederland kwamen met het oog op gezinshereniging. Zo kwam er een evenwichtigere demografische samenstelling van de Chinese bevolkingsgroep (ibid.: 191; Vogels et al 2011: 22). Na 2000 was er opnieuw een sterke groei van een nieuwe groep Chinese immigranten. In tegenstelling tot de eerdere migrantengroepen heeft de vierde golf geen belangstelling om zich permanent in Nederland te vestigen (Vogels et al. 2011: 23). Dit komt doordat deze groep voornamelijk bestaat uit hooggeschoolde studenten en andere kennismigranten die na hun opleiding weer terugkeren naar China of doormigreren naar een ander land (Huijnk & Noam 2011: 178).
2.3
Demografische gegevens
Vanwege de geografische grootte en diversiteit van China bestaat de Chinese bevolking uit vele etnische subgroepen. Deze subgroepen hebben elk hun eigen taal, cultuur, geschiedenis en/of gewoonten die zij aanhangen. Classificaties kunnen plaatsvinden op basis van nationaliteit, de moedertaal, het geboorteland, het land van herkomst van de persoon in kwestie of diens ouders (Yim 2004: 5).
Met ruim 70 duizend personen vormen Chinese migranten momenteel de vijf na grootste niet-‐westerse bevolkingsgroep in Nederland (Geense 2002: 42; Gijsberts 2011: 11). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen twee categorieën landen; namelijk de Chinese landen en de niet-‐Chinese landen. De eerste groep bestaat 51 duizend Chinezen die in China, Hongkong, Macau of Taiwan geboren zijn. De tweede groep bestaat uit de landen Suriname, Indonesië, Maleisië en Singapore en zij bestaan uit circa 25 duizend personen (CBS 2010). Het percentage Chinezen uit deze landen verschilt van relatief zeer laag tot hoog. Zo is 77% van de totale bevolking van Singapore van Chinese afkomst, tegenover nog geen 20% Indonesische Chinezen (Rijkschroeff 1998: 94). De eerste generatie Chinezen – in 2011 circa 49 duizend – zijn voornamelijk afkomstig van het vasteland van China. Het CBS schat dat circa 28 duizend personen tot de tweede generatie Chinezen behoren. Het criterium voor deze groep is dat één van de ouders in China geboren moet zijn (Linder et al. 2011).
Het blijkt dus dat Chinese immigranten in Nederland een veelzijdige achtegrond hebben. Door de diversiteit van deze bevolkingsgroep en de vele etnische subgroepen uit China kan de Chinese gemeenschap in Nederland niet gegeneraliseerd worden. Echter, in het volgende deel wordt een aantal kenmerken besproken die specifieke groepen, de eerste en de tweede generatie Chinezen in Nederland, goed beschrijven, want in sociaaleconomisch en sociaaldemografisch opzicht onderscheidt de eerste generatie zich duidelijk van de tweede generatie. Daarom worden ze in dit hoofdstuk in afzonderlijke paragrafen behandeld.
2.3
Eerste generatie
De eerste generatie Chinese immigranten kenmerkt zich door een sterke voorkeur voor omgang met de eigen groepering. Men praat Mandarijn of Kantonees met elkaar, heeft weinig tot geen contact met autochtone Nederlanders en beperkt zich tot activiteiten binnen Chinese verenigingen (Rijkschroeff 1998: 104). Meer was niet nodig, aangezien het plan was om in de toekomst weer terug te keren naar hun herkomstland, zodra de prosperiteit en status van de familie in China was verhoogd (Geense 1994; 2002). Vanwege de grote vraag naar personeel in de Chinese horeca vond het merendeel werk als ober of kok in Chinese eethuizen en hiervoor hoefde men niet over veel kennis van de Nederlandse taal te beschikken (Rijkschroeff 1998: 117). Bovendien kwam men, door het harde werken om het gezin te onderhouden, er nauwelijks
aan toe om Nederlands te leren. Toch is een groot deel uiteindelijk in Nederland gebleven en met hulp van de rest van de Chinese gemeenschap hebben ze zich weten te redden (ibid.: 108). Op oudere leeftijd is men dan nog vaak afhankelijk van anderen, met name de kinderen (Rijkschroeff et al. 1993). Over het algemeen neemt deze groep Chinezen een relatief zwakke positie in de maatschappij in.
2.4
Tweede generatie
De tweede generatie Chinezen wordt over het algemeen volgens traditionele Chinese normen en waarden opgevoed. Toch hebben ze te maken met andere referentiekaders dan de eerste generatie (Rijkschroeff 1998: 104), want ze krijgen ook Nederlandse waarden mee. Verder zijn ze over het algemeen beter opgeleid, want één derde heeft een hbo-‐ of universitair diploma (Vogels et al. 1999: 225). Daarnaast zijn ze minder gesloten, aangezien het merendeel van deze generatie meerdere autochtone vrienden of kennissen heeft. Tot slot identificeert de meerderheid zich sterk met Nederland. De tweede generatie is duidelijk minder traditioneel in hun denkbeelden en ze worden ook gezien als een modelminderheidsgroep (Gijsberts 2011: 16-‐ 20).
De meeste Chinezen van de tweede generatie kan zich verstaanbaar maken in het Chinees, omdat ze daar van huis uit mee zijn opgevoed. Echter, de mate waarin zij de taal beheersen kan verschillen, afhankelijk van hun leeftijd en de belangstelling ervoor. Een deel van hen spreekt de taal zeer goed, maar veel jongeren beheersen de taal in veel mindere mate. Opmerkelijk is ook dat een deel van deze groep Chinese taalcursussen volgt om de moedertaal te verbeteren. Een reden hiervoor kan zijn dat de communicatie met de ouders, die in het Chinees plaatsvindt, zodoende beter verloopt. Een goede beheersing van de eigen taal draagt tevens bij aan de vorming van de eigen identiteit, aangezien dit kan bijdragen aan een verhoogd groepsgevoel (Rijkschroeff 1998: 117).
In Nederland, waar de nadruk ligt op het individu, wordt geacht en eigen mening te vormen en voor jezelf op te komen (Hofstede et al. 1995: 10). Tweede generatie Chinezen staan hierdoor met het ene been in de Nederlandse samenleving en met het andere in de Chinese. Hierdoor heeft men aan de ene kant niet volledig het leef-‐ en denkpatroon van de ouders en aan de andere kant voelt men zich onvoldoende betrokken bij de Nederlandse samenleving (Rijkschroeff 1998: 126).
3
Chinese homoseksualiteit in de Nederlandse context
3.1
Homo-‐emancipatie
Sinds de jaren ‘60 is de acceptatie tegenover homoseksualiteit onder de Nederlandse bevolking toegenomen (Keuzenkamp & Ross 2010: 42). In de jaren ‘70 was er zelfs een keerpunt, want de overheid schrapte artikel 248bis van het Wetboek van Strafrecht. Volgens dit artikel was seksueel contact tussen meer-‐ en minderjarigen (tussen de 16 en 21 jaar) van hetzelfde geslacht strafbaar – met de bijbehorende straf van vier jaar. Verder erkende de Nederlandse overheid het COC, de huidige ‘Nederlandse vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit’. In 1946 werd het opgericht onder de originele naam ‘de Shakespeare Club’ en deze werd in 1949 officieel omgedoopt tot Cultuur-‐ en Ontspannings Centrum (COC). Deze organisatie richtte zich op cultuur, ontspanning, maar ook op sociale emancipatie (ibid.: 24). Veranderingen onder professionals volgden deze politieke besluiten. Zo beschouwden juristen en psychiaters homoseksualiteit niet langer als een maatschappelijk gevaar of stoornis, maar als een seksuele geaardheid. Deze veranderingen droegen bij aan een bredere seksuele revolutie, waarin er tevens veranderingen plaatsvonden met betrekking tot voor-‐ en buitenechtelijke seks, voorbehoedsmiddelen, abortus, pornografie, prostitutie, echtscheiding en seksuele variaties. Bovendien bevorderden grootschalige ontwikkelingen zoals individualisering, ontkerkelijking en seksuele liberalisering de seksuele revolutie (ibid.: 22; Hekma et al. 2010: 211). Door de individualisering werden mensen minder afhankelijk van strikte sociale banden, met name van familie. Deze ontwikkeling was voornamelijk voor vrouwen, jongeren en homoseksuelen belangrijk. Met ontkerkelijking wordt niet alleen kerkverlating bedoeld, maar ook kerkleden die minder naar de kerk gingen of zich minder aantrokken van wat er werd uitgedragen. Door democratisering lieten burgers minder hun gedrag bepalen door de autoriteiten. Vrouwen en jongeren, in het bijzonder studenten, kwamen meer op voor hun belangen en wensen. Democratisering in Nederland ging ook gepaard met een ontsnapping aan het verzuilde systeem waarin de meeste mensen loyaal waren aan hun zuil. Deze drie processen – individualisering, ontkerkelijking en seksuele liberalisering – hebben uiteindelijk bijgedragen aan de homo-‐ emancipatie in Nederland die zich sneller en drastischer voltrok dan elders (ibid.: 214).
3.2
Homo-‐acceptatie en homohaat
Uit grootschalig onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) blijkt dat over het algemeen de houding van de Nederlandse bevolking over homoseksualiteit positief is (Keuzenkamp & Ross 2010: 33). Keuzenkamp et al. (2006) onderscheiden drie dimensies om de houding tegenover homoseksualiteit te onderzoeken. De eerste dimensie is de ‘algemene aanvaarding’, dus de waardering en beoordeling van homoseksualiteit in het algemeen. Bijna
negen van de 10 Nederlanders is het ermee eens dat homoseksuele mannen en vrouwen hun leven moeten kunnen leiden zoals zij dat willen (ibid.: 40). Onder deze dimensie behoren ook twee stelling over seks. Vooral seks tussen twee mannen roept walging op (27% vindt dat walgelijk). Door homoseksualiteit is echter het verschil tussen mannen en vrouwen wel vervaagd. Zo vindt één op de 10 mensen homo’s geen echte mannen en twee op de 10 mensen hebben een tegenstrijdige mening erover.
De tweede dimensie gaat over gelijke rechten en (anti)discriminatie. Het merendeel van de ondervraagden is voor de gelijkberechtiging van homoseksuelen. Echter, zodra er kinderen meespelen is de steun minder groot, want 20% is het niet eens met gelijke rechten op adoptie voor homoseksuele en heteroseksuele paren (ibid.: 40).
De derde dimensie gaat over de reacties op homoseksualiteit in het openbaar. Uit de SCP-‐ enquête van 2008 blijkt dat 40% het aanstootgevend windt als twee mannen elkaar in het openbaar zoenen en 27% als twee vrouwen dat doen. Het wordt echter als minder hinderlijk ervaren als het om een heteropaar gaat (13%). Reacties op homoseksualiteit in de naaste omgeving vormt de laatste dimensie. Hypothetische situaties zijn voorgelegd aan ondervraagden en wanneer het bijvoorbeeld gaat om een kind dat les krijgt van een homoseksuele docent, dan heeft slechts één op de 20 mensen daar moeite mee (ibid.: 41).
Wat genoteerd moet worden is dat bovenstaande onderzoeken gebaseerd zijn op ‘zeggedrag’. Daadwerkelijke gedragingen tegenover homoseksuelen kunnen door de sociale wenselijkheid van antwoorden verschillen van de hypothetische situaties en stellingen die zijn voorgelegd (ibid.: 51). Dit komt naar voren in het rapport van het Verwey-‐Jonker Instituut. Hierin blijkt namelijk dat het aantal incidenten tegen homoseksuelen en lesbiennes in Nederland van 2011 op 2012 is verdubbeld (van 623 naar 1.143) (Tierolf et al. 2013). Zo zijn er meerdere gevallen bekend geworden in het nieuws waarin homostellen worden weggepest door de buurt. Zo is in 2011 een stel uit de Achterhoekse Ulft uiteindelijk verhuisd, omdat de lokale jeugd urineerde in hun tuin en dreigden hun winkel in brand te steken. Soortgelijke incidenten vonden plaats in hetzelfde jaar in Utrecht en Den Haag2. Een ander recent geval van homodiscriminatie is een homoseksuele docent die in 2011 door zijn gereformeerde school werd ontslagen vanwege zijn homoseksualiteit. Hij besloot zijn ontslag publiekelijk aan te vechten. Door de kantonrechter werd hij uiteindelijk in het gelijk gesteld, omdat het ontslag in strijd was met de wet gelijke behandeling3.
2 http://www.nrc.nl/nieuws/2011/09/30/opnieuw-‐homostel-‐weggepest-‐nu-‐door-‐autochtone-‐jeugd-‐in-‐ achterhoek/ (geraadpleegd op 12 juni 2014)
3 http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/2937164/2011/09/30/ Homoleraar-‐vecht-‐zijn-‐ontslag-‐aan.dhtml (geraadpleegd op 12 juni 2014)
In 2013 heeft de politie voor het eerste een landelijk beeld van de aard en omvang van geweld tegen homoseksuelen in kaart gebracht. Uit het rapport ‘Anti-‐homogeweld in Nederland’ blijkt dat er in ruim 4,5 jaar tijd (van januari 2009 tot september 2013) gemiddeld drie meldingen van homogeweld per week geregistreerd zijn. Aangezien dit een nulmeting is, toont het onderzoek over de meetperiode geen toename of afname van homogerelateerd geweld4.
Vanwege de grote publiciteit rondom weggepeste homostellen en homohaat lijkt geweld tegen homo’s te zijn toegenomen in de laatste jaren, maar dit wil niet zeggen dat er daadwerkelijk meer geweld is tegen homo’s. De toegenomen aangiftebereidheid en beschikbare meldpunten hebben bijgedragen aan het gegroeide aantal aangiftes van homogerelateerd geweld3.
3.3
Wettelijke regelingen
In Nederland zijn er verschillende nationale en internationale regels en wetten waaraan we ons moeten houden. Over discriminatie is de wet heel duidelijk, namelijk dat het verboden is. In artikel 1 van de Grondwet staat: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan’5. Dit artikel is verder uitgewerkt in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB). Volgens deze wet mag er geen direct of indirect onderscheid worden gemaakt tussen mensen. Bij direct onderscheid wordt iemand gediscrimineerd op basis van bijvoorbeeld de huidskleur of een hoofddoek. Indirect onderscheid is lastiger te herkennen, zoals seksuele geaardheid, dus het feit dat iemand heteroseksueel of homoseksueel is mag geen reden zijn tot onderscheid6. En sinds 1971 is de wettelijke discriminatie van homoseksueel gedrag ook uitgebannen. Daarnaast voerde Nederland als eerste land ter wereld op 1 april 2001 het wettelijk huwelijk voor partners van hetzelfde geslacht in. Daarnaast mogen Nederlandse gehuwde homoparen ook kinderen uit binnen-‐ of buitenland wettig adopteren7.
Tevens zijn de rechten van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s) de afgelopen jaren verder verbeterd. Zo hebben lesbische ouders volgens de Wet Lesbisch ouderschap sinds 1 april 2014 dezelfde rechten als gezinnen met heteroseksuele ouders. De lesbische partner van de biologische moeder hoeft dus niet meer naar de rechter om juridisch ouder te worden van een kind. Bovendien pakt de Nederlandse overheid
4 http://www.politie.nl/nieuws/2014/januari/22/00-‐anti-‐homogeweld-‐in-‐nederland.html (geraadpleegd op 12 juni 2014)
5 http://www.art1.nl/artikel/1198-‐artikel_1_van_de_grondwet (geraadpleegd op 12 juni 2014) 6 http://www.fnv.nl/themas/lgbt/wet-‐en-‐regelgeving/ (geraadpleegd op 12 juni 2014)
7 http://www.amnesty.nl/mensenrechten/encyclopedie/homoseksuelen-‐homofobie-‐homohaat (geraadpleegd op 12 juni 2014)
geweld tegen LHBT’s harder aan. Het Openbaar Ministerie (OM) eist sinds 1 juni 2011 dubbele straffen bij geweldsincidenten die met discriminatie te maken hebben. Ook heeft de overheid veiligheidsnetwerken met lokale COC-‐afdelingen om homofoob geweld te signaleren. Daarnaast mogen trouwambtenaren die geen homohuwelijken willen voltrekken niet langer ambtenaar van de burgerlijke stand worden. In juni 2013 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel aangenomen, waarna ook de Eerste Kamer volgde8.
8 http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/homo-‐emancipatie/gelijke-‐rechten-‐ homoseksuelen-‐en-‐transgenders (geraadpleegd op 12 juni 2014)
4
De familie als sociaal systeem
De Chinese cultuur is sterk beïnvloed door het Confucianisme. Het Confucianisme gaat niet uit van het bestaan van een god of goden, waardoor het niet een theïstische religie is (Yang 1961: 244). Het richt zich op zichtbare feiten, en zelfdwang en orde staan hoog in het vaandel (Gaw 1993: 248). In deze ideologie ligt de focus op menselijke relaties en het scheppen van een harmonieuze samenleving die gebaseerd is op deugdzaamheid en wederkerigheid (guanxi) (Huijnk 2011: 142). Daarnaast staat balanceren en bewegen centraal, het yin-‐yangprincipe, waarbij alles draait om evenwicht en redelijkheid.
In Chinese families worden kinderen de waarden van xiao (孝) – vaak vertaald als filial piety of kinderlijke piëteit – geleerd. Dit gaat om respect, gehoorzaamheid en de plicht om voor bejaarde ouders te zorgen en hen tegemoet komen in hun behoeftes. De nadruk wordt gelegd op het collectieve zelf waarin familiebehoeftes en eer belangrijker zijn dan persoonlijke wensen (Stacey 1983; Yang 1988).
Volgens het Confucianisme is familie de belangrijkste sociale eenheid (Wolf 1968: 23). Behoren tot een familie is belangrijker dan het lidmaatschap van een andere sociale eenheid (Rijkschroeff 1998: 135). Er is ook een sterke hiërarchische ordening binnen de familie waarin iedereen zijn plaats en verantwoordelijkheden moet kennen (Geense & Pels 2008: 71). Families worden bovendien geordend naar generatie, leeftijd en geslacht. De jongere generatie is namelijk ondergeschikt aan de oudere, vrouwen zijn ondergeschikt aan mannen en binnen generaties wordt naar leeftijd gekeken (Geense 2002: 43).
4.1
Seksuele identiteit
Volgens Bucholtz (1999: 209) zijn identiteiten constant in beweging, omdat ze tot stand komen in de praktijk, door de combinatie van structuur en agency. Daarnaast hebben homoseksuele mannen en vrouwen een bivalente identiteit, omdat zij soms als regulier worden beschouwd en andere keren als marginale subjecten. Identiteit is bovendien relationeel, omdat het dusdanig wordt gevormd afhankelijk van de situatie en in de interactie met anderen (Crossley 2005).
Seksuele identiteit kan onderverdeeld worden in drie componenten (Shively & De Cecco 1977: 41). De eerste component is de genderidentiteit en dit is de basisovertuiging van de individu dat diegene een man of een vrouw is. Deze overtuiging hoeft niet overeen te komen met het geslacht van het individu. De genderidentiteit is deel van de zelfidentificatie van een individu, terwijl het geslacht een manier is waarop individuen zichzelf identificeren en door anderen worden geïdentificeerd. Het tweede component is de sociale sekserol die cultureel geassocieerd wordt met mannen of vrouwen. Deze kenmerken worden gezien als stereotypisch masculien of feminien. De sociale sekserol is grotendeels verbonden met uiterlijke kenmerken,
gedrag en persoonlijkheid. Afhankelijk van de culturele normen wordt van individuen verwacht dat ze zich sociaal stereotypisch gedragen op de manieren die geassocieerd worden met hun geslacht. Dus mannen worden geacht zich te gedragen als masculien en vrouwen als feminien. Gedragingen die hiervan afwijken worden beschouwd als ongepast. De derde component van seksuele identiteit omvat de seksuele oriëntatie. Dit bestaat uit twee aspecten, namelijk de fysieke voorkeur en de affectieve voorkeur. De fysieke voorkeur kan heteroseksueel, homoseksueel of beide heteroseksueel en homoseksueel zijn. En de affectieve voorkeur bestaat uit affectieve heteroseksualiteit of affectieve homoseksualiteit (Shively & De Cecco 1977).
Butler (1990: 179) heeft het over de ‘performativiteit van gender’ waarin individuen een gender krijgen door culturele normen in relatie tot mannelijkheid en vrouwelijkheid aan te halen en te herhalen. Het performatieve karakter kan veranderen in tijd en plaats. Gender kent bovendien een normatief kader, waardoor er in de samenleving een stelsel aan normen en waarden ontstaat dat de grenzen van gender in stand houdt. Subjecten die afwijken van de norm, bijvoorbeeld vanwege hun seksuele voorkeur, worden buitengesloten en beschouwd als abnormaal of pervers (Butler 1993).
4.2
Het patrilineaire systeem
Chinese families worden beschreven als patrilineair. Er wordt veel waarde gehecht aan gender gerelateerde familierollen (Stacey 1983). Zo wordt er verondersteld dat dochters gehoorzaam moeten zijn aan hun vaders, hun echtgenoten en hun zonen. Bovendien is in het patrilineaire familiesysteem de geboorte van mannelijk nageslacht van belang (Cong & Silverstein 2011: 429). Zonen geven namelijk de eer en de familienaam door en ze kunnen voorzien in de behoeftes van hun bejaarde ouders. Dochters trouwen echter in de familie van hun man, waardoor zij de familienaam niet doorzetten en beschouwd worden als tijdelijke familieleden (Greenhalgh 2008). Wanneer een Chinese man niet zijn plicht vervult als een volwaardige zoon, omdat hij bijvoorbeeld niet voor mannelijk nageslacht kan zorgen, dan wordt hij beschouwd als een verloren zoon (Huijnk 2011: 143).
4.3
Gezicht en gezichtsverlies
Gezicht of face is het respect dat iemand voor zichzelf kan claimen bij anderen, op basis van de relatieve positie die hij heeft in zijn sociale netwerk, zijn mate van adequaat functioneren en zijn acceptabele gedrag in het algemeen (Ho 1976: 883). Het is het beeld dat anderen van een persoon hebben. Het gedrag van mensen in sociale interacties wordt hierdoor gestuurd. Bovendien voegt gezicht een moreel discours toe aan het maatschappelijk leven (Yang en Kleinman 2008: 401). Doordat gezicht in relatie staat tot anderen verschilt het per situatie welke positieve sociale waarden verkregen worden (Goffman 1967: 5; Ho 1976: 868). Goffman (1967)
noemt dit gezichtswerk (face-‐work), dat in alle samenlevingen gevonden kan worden. Tijdens persoonlijke ontmoetingen wordt schaamte bewust vermeden, maar de impressie van zelfrespect wordt opgehouden. Ontmoetingen moeten zodoende een bepaalde ordening hebben om goed te kunnen verlopen. Hiervoor moet een duidelijke definitie van de situatie worden gecreëerd, door in houding en gedrag duidelijk te maken wie men is, wat hij doet en hoe hij gezien wilt worden (Rademaker & Petersma 1974: 30). Zo krijgt de ander een gezicht waar correct op gereageerd kan worden. Om dit te bereiken is informatie nodig en deze informatie kan via twee soorten expressies worden verstrekt, namelijk de expressie die hij geeft en die hij ‘afgeeft’. Het eerste soort expressie is de verbale communicatie, dus het betreft de overdracht van vooral vocale symbolen met het doel om informatie over te dragen. Deze manier van communiceren is relatief makkelijk in de hand te houden, omdat men weet wat hij zegt en kan bepalen wat hij zegt. Het tweede soort expressie is de non-‐verbale communicatie, zoals onze gebaren, lichaamshouding en gelaatsexpressie. Deze moeilijk manipuleerbare aspecten zijn tot op een zekere hoogte onder controle te houden (Goffman 1959: 5). Het gaat daarnaast niet alleen om een geloofwaardige presentatie, maar ook om een presentatie waarin men zelf kan geloven (Rademaker & Petersma 1974: 30).
In nieuwe sociale situaties zal iemand zich dusdanig proberen te profileren dat de ander een gunstige indruk van hem krijg. Meestal zijn de verschillende definities van de betrokken partijen in een nieuwe situatie adequaat op elkaar afgestemd om de ontmoeting mogelijk te maken. Om een consensus te bereiken moeten diepere gevoelens onderdrukt worden en de werkelijke behoeftes verborgen worden (Van Woerkum 1979: 37).
Goffman (1967) onderscheidt verschillende soorten gezichtswerk, maar de veiligste manier voor een persoon om gezicht te behouden is het vermijden van contacten waarin gezichtsverlies kan optreden. Er is sprake van gezichtsverlies wanneer een bepaalde gedraging onder het geachte minimum valt of wanneer er niet wordt voldaan aan de sociale vereisten. Wanneer hier niet aan wordt voldaan, dan vindt er een incongruentie plaats tussen de sociale onbekwaamheid van het individu en de sociale erkenning die hij beweert te krijgen. Gezichtsverlies is een uitdrukking die alleen van toepassing is op openbare en discrete gebeurtenissen.
Het is niet alleen van belang om gezicht te verkrijgen, maar ook om gezichtsverlies te voorkomen vanwege de demoraliserende gevolgen ervan. In het geding is dan de positie van diegene in de maatschappij. Gezichtsverlies kan wel weer worden rechtgezet – door middel van compensatie of corrigerende acties – maar het herwinnen van gezicht is niet hetzelfde als het verkrijgen van gezicht. Het is enkel een herstel van het individu. Gezichtsverlies is echter niet een alles-‐of-‐niets fenomeen. Er zijn hierin gradaties te vinden die worden gemeten aan de hand van de consequenties ervan. In de meeste gevallen kan gezichtsverlies worden hersteld, maar
het kan ook permanent zijn wanneer een misdraging serieus is en direct tegenstrijdig is met rolvereisten en/of taboes. Zoals Goffman (1967: 14) het verwoordt: ‘ones face is a sacred thing’.
4.4
Impression management
Om controle te krijgen over de informatie die de ander kan verkrijgen worden verschillende technieken en strategieën gebruikt. Dit noemt Goffman (1959) impression management en het gaat om verschillende onderdelen. Ten eerste is de performance zelf van belang, waarbij het gaat om de geloofwaardigheid van het optreden. Een geloofwaardig optreden wordt gegeven middels een juiste setting, een personal front, maar ook via de enscenering van de boodschap, het beter voordoen dan je bent en via het suggereren van een diepere betekenis. Ten tweede probeert een team, een groep van samenwerkende mensen, een bepaalde definitie van een situatie te geven. Alleen wanneer er samenwerking plaatsvindt en het mogelijk is om fouten te verbeteren kan het team een samenhangend geheel van activiteiten vormen. Ten derde is er een scheiding tussen de front region en back region nodig om een geloofwaardige performance te kunnen geven. Ten vierde is er het verschijnsel van de afwijkende rollen, waarbij buitenstaanders niet over informatie mogen beschikken die afbreuk kan doen aan de geloofwaardigheid van de situatie, zoals het team die probeert te geven. Ten slotte zullen teams bij afwezigheid van publiek niet steeds hun performance kunnen ophouden. Wanneer een ‘misstap’ wordt begaan, dan is dit doorgaans bedoeld voor leden van het team. Het doel kan bijvoorbeeld zijn om de back stage solidariteit te bevestigen of op ongenoegen te uiten op het consensus. Dit wordt communication out of character genoemd (Rademaker & Petersma 1974: 31).
4.5
Sociaal en symbolisch kapitaal
Onder sociaal kapitaal vallen de sociale connecties die een persoon verbinden met een duurzaam netwerk. Maar het kan ook sociaal geïnstitutionaliseerd zijn door middel van een gedeelde naam, zoals de familienaam. Het volume van het sociaal kapitaal van iemand hangt af van de netwerkgrootte die hij kan mobiliseren en het volume van het kapitaal (economisch, cultureel of symbolisch) waarover diegene beschikt (Bourdieu 1986). De status van elk groepslid wordt bepaald op basis van de verkregen toegang tot het collectieve kapitaal (Yang & Kleinman 2008: 401).
Een netwerk van relaties kan echter alleen ontstaan middels inspanningen en belangrijke momenten. Dit kan leiden tot een duurzame relatie waarin geprofiteerd wordt van materiele of symbolische voordelen (Bourdieu 1982). Het gaat om individuele of collectieve investeringsstrategieën die bewust of onbewust als doel hebben om sociale relaties vast te stellen of te reproduceren. Dit wordt gedaan gebruikmakend van de symbolische constitutie geproduceerd door een sociale institutie, zoals een familielid (een ouder of broer en zus).
Bovendien wordt dit oneindig gereproduceerd in en door de uitwisseling van bijvoorbeeld geschenken of woorden. Dit creëert en spoort wederzijdse kennis en herkenning aan.
Om sociale relaties te behouden kunnen families ook op andere manieren legitieme uitwisselingen bevorderen en de ongewenste uitwisselingen uitsluiten door het organiseren van bepaalde gelegenheden of op specifieke locaties. Zodoende komen individuen bijeen die zo homogeen mogelijk zijn waardoor de groep kan blijven voortbestaan.
Om toegang te krijgen tot sociaal kapitaal en netwerkbronnen (informatie, geld en gunsten) is het bovendien nodig om symbolisch kapitaal te bezitten (Yang & Kleinman 2008: 401). Symbolisch kapitaal is de mate van geaccumuleerde prestige, bekendheid of eer en het is gebaseerd op kennis en herkenning (Bourdieu 1993: 7). Het is de uitkomst van de conversie van andere soorten kapitaal. Het wordt niet beschouwd als een andere vorm van kapitaal, maar het moet gezien worden als een gelegitimeerde vorm van de andere kapitalen (Bourdieu 1986). In andere woorden, het is de classificatieschema waardoor een bepaalde vorm van kapitaal gezien wordt.
5
Methodologie
Dit hoofdstuk bevat een verantwoording van de methodologische keuzes die gemaakt zijn voorafgaand en tijdens het onderzoek. Ter beantwoording van mijn onderzoeksvraag zijn zes semigestructureerde interviews gehouden met Chinees-‐Nederlandse homoseksuelen van de tweede generatie en één met iemand van de eerste generatie. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe ik mijn respondenten heb verworven, op welke manieren de data is verzameld, hoe het onderzoek is uitgevoerd en op welke manier de kwaliteit van het onderzoek gewaarborgd is.
5.1
Populatie en selectie respondenten
De onderzoekseenheden zijn individuele personen die behoren tot de eerste of tweede generatie Nederlandse homoseksuelen met ten minste één ouder die in China geboren is. Ouders hebben als geboortegebied China, Hong Kong, Taiwan of Macau. Chinezen van de tweede generatie zijn in Nederland geboren of voor hun vijfde levensjaar naar Nederland gekomen. Chinezen van de eerste generatie hebben zich pas na hun vijfde levensjaar in Nederland gevestigd.
Het doel was om 10 respondenten te werven. Ik heb eerst een bezoek gebracht aan twee verschillende locaties, namelijk de homobar ‘Prik’ aan de Spuistraat en de lesbiennebar ‘Viva la Vie’ aan het Rembrandtplein. In ‘Prik’ is er toenadering gezocht aan één (en de enige) Aziatische jongen aanwezig. Hij bleek een Chinese homo te zijn van de eerste generatie en ik heb zijn contactgegevens gekregen. Ook aan de twee aanwezige barmannen is gevraagd of zij mensen kenden die in mijn doelgroep pasten, maar zij konden me niet verder helpen. In ‘Viva la Vie’ waren geen Aziaten te bekennen, waarna ik ook daar het barpersoneel heb benaderd. Ook zij kenden geen mensen die ik zou kunnen interviewen.
Vervolgens heb ik zes LHBT-‐organisaties via e-‐mail en Facebook benaderd en via het netwerk van twee organisaties kon ik oproepen plaatsen, maar de respons hierop was nul.
Bovendien heb ik via Facebook een privé-‐bericht gestuurd naar in totaal 178 personen. Hiervan waren 86 vrienden en 92 onbekenden. Deze onbekenden heb ik via mijn eigen vrienden gevonden en op basis van hun profielfoto, namelijk een Aziatisch uiterlijk, heb ik hen benaderd. Van al deze personen hebben uiteindelijk 17 mensen een reactie terug gestuurd, maar 13 van hen bleken niet in de doelgroep te passen. De overige vier zijn wel geïnterviewd. Aan hen is gevraagd of zij nog Chinese homoseksuelen kennen, waardoor er nog twee respondenten zijn gevonden. Eén van deze respondenten raadde nog twee anderen aan, een vorm van snowball sampling (Bryman 2012). Bovendien is sprake van convenience sampling, omdat de selectie van mijn respondenten hoofdzakelijk afhing van hun beschikbaarheid en bereidheid om deel te nemen aan mijn onderzoek (Bryman 2012). Op de problemen die ik ondervond bij het vinden van respondenten wordt later in de scriptie meer ingegaan.