• No results found

Dicht bij huis? : over de culturele smaak van tweede generatie Chinezen in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dicht bij huis? : over de culturele smaak van tweede generatie Chinezen in Nederland"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dicht bij huis?

Over de Culturele Smaak van Tweede Generatie Chinezen in

Nederland

Robin Schwidder 10266305 XI-VI-MMXIV Bachelor Scriptie Sociologie Begeleider: Marcel van den Haak

Tweede Lezer: Thomas Kampen Universiteit van Amsterdam

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding: De Vergeten Groep ... 3

Theoretisch Kader ... 6

De Vergeten Groep: Een Verschil in Generaties ... 6

Bourdieu Herzien ... 8

Methodologie: Een Interpretatief Onderzoek ... 12

De Respondenten Onder de Loep ... 12

Het Interview: De Waarde van een Open Blik ... 13

Bevindingen & Analyse ... 15

Culturele Smaak: Een Verwarrend Begrip ... 15

Een “Aziatisch Smaakje” ... 16

Biculturaliteit & Identiteit: De Omarmde Tussenpositie ... 19

Sociale Mobiliteit: Een Verwaarloosbaar Effect ... 22

De Invloed van het Gemengde Huwelijk ... 23

De Invloed van Leeftijdsgenoten ... 26

Een Ander Soort Kapitaal ... 29

Conclusie ... 30

Reflectie ... 33

Vervolgonderzoek ... 35

(3)

3

Inleiding: De Vergeten Groep

In de sociologie is de naam van de Franse socioloog Pierre Bourdieu onlosmakelijk met het begrip cultuur verbonden. Met zijn baanbrekend onderzoek naar de culturele smaak van de Franse bevolking, halverwege de twintigste eeuw, en de hiërarchieën en distincties die hierin werden gemaakt, kan Bourdieu, in zekere mate, als de grondlegger van de cultuursociologie worden gezien. Zo vindt zijn onderzoek naar de culturele smaak en het culturele kapitaal van de Franse bevolking (1984) en zijn culturele reproductie these (1986) tot op de dag van vandaag veel navolging. Een voorbeeld hiervan is het werk van Desmond (2006) en het werk van Atkinson (2011). Er is echter door de jaren heen ook veel kritiek geuit op zijn werk door onder meer Friedman die stelt dat zijn culturele reproductie these enigszins overtrokken is, en Daloz (2009) die stelt dat de concepten culturele smaak en cultureel kapitaal lastig te generaliseren zijn naar andere culturen dan de Franse. Ook Lamont benadrukt dat Bourdieu te weinig rekening heeft gehouden met het verschil tussen culturen in zijn werk (1992). Een aspect dat bijvoorbeeld op geen enkele wijze door Bourdieu in zijn onderzoek is aangehaald, is het idee omtrent biculturaliteit. Biculturaliteit is het idee dat een persoon met twee verschillende culturen tegelijkertijd verbonden is (Huang 2000: 4). Door de toenemende globalisering in de afgelopen jaren en de toegenomen notie van een multiculturele samenleving is dit een aspect wat momenteel juist zeer actueel geworden is, en dan ook als basis voor dit onderzoek dient.

In dit onderzoek zal ik ingaan op de biculturele status van de tweede generatie Chinezen in Nederland en wat voor invloed deze status op hun culturele smaak heeft. De Chinezen vormen in Nederland de vijfde grootste niet-westerse migranten groep. Zo is er sinds de laatste paar decennia een exceptionele stijging van het aantal Chinezen in Nederland waar te nemen. Ondanks deze

demografische ontwikkeling is er binnen de academische wereld in Nederland nog vrij weinig bekend over deze etnische groep. Pas onlangs, in 2011, hebben het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Sociaal Cultureel Planbureau beide een grootschalig kwantitatief onderzoek over de Chinese

bevolkingssamenstelling in Nederland gepresenteerd (Gijsberts et al., Linder et al.). Hierbij kwamen enkele opvallende resultaten naar voren. Zo blijkt er een groot verschil te zijn tussen de eerste generatie Chinezen die zich vanaf eind jaren '70 in Nederland hebben gevestigd en hun

nakomelingen, de tweede generatie Chinezen. Zo blijkt de eerste groep vrij gesloten, laagopgeleid en de Nederlandse taal onmachtig te zijn. Tevens zijn ze voornamelijk gefocust op hun werk als

(4)

4 geïntegreerd. Zo spreken zij de Nederlandse taal, hebben zij Nederlandse vrienden en presteren ze uitmuntend op school en in de collegebanken. Hun culturele oriëntatie lijkt in grote mate naar de westerse cultuur te neigen. Dit, in tegenstelling tot hun ouders die zichzelf voornamelijk binnen de Chinese gemeenschap begeven. Dit grote contrast tussen de twee generaties kan er mede voor zorgen dat de tweede generatie Chinezen zich tegen hun ouders afzetten of ten minste

onderscheiden. Een manier voor de tweede generatie Chinezen om zich van hun ouders te

onderscheiden is door middel van hun culturele smaak. Zo stellen Turner & Edmunds (2002: 221) dat culturele smaak en culturele consumptie vaak worden ingezet om onderscheid te maken tussen verschillende generaties en sociale groepen. Niet alleen kunnen de tweede generatie Chinezen als bicultureel worden bestempeld omdat zij zowel aspecten van de Nederlandse cultuur, door hun leefomgeving, als aspecten van de Chinese cultuur, door de opvoeding van hun ouders, bezitten. Ook blijkt er een groot contrast qua opleidingsniveau tussen de eerste- en de tweede generatie Chinezen aanwezig te zijn. Beide aspecten kunnen er voor zorgen dat de tweede generatie Chinezen een andere positie in de samenleving innemen dan hun ouders. Zo blijkt er niet alleen sprake te zijn van een generatiekloof, tevens lijken de tweede generatie Chinezen zich in een andere sociale groep dan hun ouders te bevinden wat ook weer invloed kan hebben op hun culturele smaak. Op basis van dit idee omtrent culturele smaak en de positie van de tweede generatie Chinezen in Nederland ben ik dan ook tot mijn onderzoeksvraag gekomen. Deze luidt als volgt: In hoeverre onderscheiden hoogopgeleide

tweede generatie Chinezen zich in hun culturele smaak van hun ouders?

Ik richt mij hierbij op de culturele smaak omdat Bourdieu (1984) stelt dat ouders een

doorslaggevende rol hebben in de belichaamde cultuur en de culturele participatie van hun kinderen. Zoals al aangegeven kunnen de tweede generatie Chinezen te maken hebben met biculturaliteit, zo lijken ze sterk verbonden te zijn met de Chinese- en met de Nederlandse cultuur. Ook richt ik mij op het concept sociale mobiliteit, daar de tweede generatie Chinezen ten opzichte van hun ouders vaak hoogopgeleid zijn. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat deze factoren sterk met elkaar verbonden zijn, omdat de sterke oriëntatie op de Nederlandse cultuur onder de tweede generatie Chinezen er mede voor kan hebben gezorgd dat deze generatie zo succesvol is in de Nederlandse samenleving. Doordat de tweede generatie Chinezen ten opzichte van hun ouders een andere positie in de samenleving innemen, bestaat de mogelijkheid dat zij, ten opzichte van hun ouders, er een andere culturele smaak op nahouden.

(5)

5 Omdat ik op zoek ben naar de verschillende mechanismen waarop de tweede generatie Chinezen zich onderscheiden van hun ouders luidt mijn eerste deelvraag: Op welke manieren

onderscheiden hoogopgeleide tweede generatie Chinezen zich in hun culturele smaak van hun ouders? Hierbij staat

centraal of de tweede generatie Chinezen, al dan niet, bewuste keuzes maken in hun culturele smaak om zich hiermee van hun ouders te onderscheiden.

Om een concreter beeld van deze mechanismen te krijgen, richt ik mij dus op twee onderscheidende factoren van de tweede generatie Chinezen: Ten eerste richt ik mij op de sociale stijgers met betrekking tot het opleidingsniveau. Een deelvraag zal dan ook zijn: In hoeverre zorgt het

stijgen qua opleidingsniveau ten opzichte van hun ouders onder tweede generatie Chinezen voor een andere culturele smaak dan hun ouders? Dit is van belang omdat er al naar voren kwam dat de positie die iemand invult

in de samenleving een grote rol kan spelen op de culturele smaak (Pieterse 2009). Tevens zien wij in de literatuur naar voren komen dat de stijging zelden zonder slag of stoot gebeurt en het waardevol is om na te gaan hoe de tweede generatie Chinezen hier mee omgaan (Matthys 2010).

Ten tweede tracht ik te onderzoeken op wat voor manier de tweede generatie Chinezen zowel te maken hebben met, en onderdeel zijn van, de Nederlandse cultuur als van de Chinese cultuur, en hoe zij hun eigen positie tussen deze twee culturen in definiëren. De mogelijkheid bestaat dat de tweede generatie Chinezen conflicten tussen deze twee culturen ervaren en hier zelf een middenweg in proberen te vinden. Zoals al aangegeven speelt de culturele smaak van een persoon een grote rol in de vorming van zijn/haar identiteit (Turner & Edmunds 2002: 220). De

onderzoeksvraag die hier dan ook bij aansluit is: In hoeverre zorgt biculturaliteit onder tweede generatie

Chinezen voor een andere smaak dan hun ouders? Hierbij spelen voornamelijk vragen op het interpretatieve

vlak een cruciale rol. Hoe construeren de tweede generatie Chinezen hun culturele smaak? Hoe construeren zij hun biculturaliteit? Zijn zij hier überhaupt mee bezig? Welke waarde hechten zij aan de Chinese cultuur en de Nederlandse cultuur? Hoe definiëren zij deze culturen? Maken zij hierbij een onderscheid tussen hun sociale achtergrond en hun huidige sociale omgeving?

De Chinezen in Nederland worden vaak als een vergeten groep gezien omdat zij weinig op de voorgrond treden en ook nauwelijks negatief in het nieuws verschijnen omtrent criminaliteit of werkloosheid. Op dit moment echter speelt China in het algemeen, maar ook de Chinezen in Nederland, een steeds belangrijkere rol in de hedendaagse samenleving en naar mijn gevoel is het moment daar om deze groep serieus te nemen en een belangrijke rol in de sociologische literatuur te geven. Vooralsnog lijkt het idee te heersen dat een groep die zichzelf relatief geruisloos in de

(6)

6 Nederlandse samenleving weet te integreren, niet het onderzoeken waard is. Ik ben dan ook

benieuwd naar hoe de Chinezen in Nederland zich de komende jaren weten te ontwikkelen en hoe bijvoorbeeld de derde generatie Chinezen in Nederland zich gaan manifesteren.

Ik zal dit onderzoek beginnen door eerst een uitgebreid theoretisch kader te schetsen waarin ik mijn hoofdconcepten operationaliseer en theoretisch onderbouw. Vervolgens licht ik de

toegepaste methodologie toe waarbij ik inga op de keuzes die ik gedurende het onderzoeksproces heb genomen, de samenstelling van mijn onderzoeksgroep en in hoeverre mijn vooraf opgestelde onderzoeksplan daadwerkelijk geschikt was voor de praktijk en wat ik er aan diende te veranderen. Ook zal ik hier ingaan op de kwaliteit van het onderzoek. Aansluitend zal ik mijn

onderzoeksbevindingen presenteren, analyseren en aan de literatuur terugkoppelen. In deze analyse zal ik eerst ingaan op de concepten die voort zijn gekomen uit de hoofd– en deelvragen, alvorens ik enkele onverwachte bevindingen presenteer. Uiteindelijk sluit ik af met een conclusie waarin ik de hoofd– en deelvragen tracht te beantwoorden en inga op mijn eigen rol in het onderzoek. Tevens zal ik aandacht besteden aan mogelijk vervolgonderzoek.

Theoretisch Kader

De Vergeten Groep: Een Verschil in Generaties

De laatste decennia is er een enorme opkomst van China te constateren (Naughton 2007). Zo is China zich steeds nadrukkelijker in de wereld gaan manifesteren en ons dagelijks leven wordt dan ook sterk door China beïnvloed. Niet alleen de producten om ons heen zijn vaak van Chinese makelij, maar ook op cultureel vlak heeft China een plaats in de Nederlandse samenleving verworven. Dit gaat nauw samen met het openen van de Chinese grenzen, ingezet in 1978, door Deng Xiaoping (Joseph 2010). Zo heeft dit voor een toenemende stroom aan kapitaal en goederen gezorgd en is er ook een explosieve uitstroom van Chinezen naar het Westen te constateren. Het aantal Chinese migranten naar bijvoorbeeld Nederland is in de afgelopen 20 jaar verdubbeld,

waardoor zij een steeds belangrijkere plaats in de Nederlandse samenleving innemen (Gijsberts et al. 2011: 30). In eerste instantie vaak als horecaondernemers, maar tegenwoordig zijn er ook

hoogopgeleide Chinezen in Nederland te vinden die in belangrijke functies opereren. Zo is de bevolkingsgroep in de afgelopen eeuw uitgegroeid tot de vijfde grootste niet-westerse

(7)

7 vrij grote aandeel van Chinezen in Nederland is er eigenlijk relatief weinig over deze bevolkingsgroep bekend (ibid.). Zo heerst er voornamelijk het idee over Chinezen dat zij een hoog arbeidsethos hebben, slecht Nederlands spreken, zelfstandig ondernemer in de horeca zijn en zich voornamelijk op de eigen groep richten (Linder et al. 2011). Uit onderzoek blijkt dat dit voornamelijk van toepassing is op de eerste generatie Chinezen die zich tussen 1985 en 2000 in Nederland hebben gevestigd. Bij de tweede generatie Chinezen echter, de kinderen van de bovengenoemde Chinezen, komt er een heel ander beeld naar voren. Zo zijn zij in tegenstelling tot hun ouders veelal

hoogopgeleid en zijn zij zelfs vaker hoogopgeleid dan de autochtone Nederlanders van hun

generatie. Het gaat hier om een vrij jonge groep met een gemiddelde leeftijd van 18 jaar. Wat hierbij opvalt, is dat zij, in tegenstelling tot de autochtone Nederlander, een stuk langer thuis blijven wonen. Dit is een interessant fenomeen dat bij meerdere tweede generatie groepen valt te constateren. Hierdoor kan de mogelijkheid ontstaan dat de tweede generatie Chinezen zich tot op hoge leeftijd betrokken en verantwoordelijk voor het ouderlijk gezin voelen en geconfronteerd worden met de traditionele culturele normen en waarden van hun ouders (Gijsberts et al. 2011).

Wat hier sterk mee verbonden is, is dat binnen de meeste Chinese gezinnen er alles aan wordt gedaan om de kinderen te laten presteren in het onderwijs. Zo blijkt uit uitgebreide surveydata van het SCP en het CBS (2011, 2011) dat de eerste generatie Chinezen vaak hard werken, laagopgeleid, conservatief en gesloten zijn. De tweede generatie Chinezen daarentegen zijn hoogopgeleid, modern en houden er een westerse opvatting op na. Zij maken op alle terreinen een duidelijke sprong voorwaarts ten opzichte van de eerste generatie Chinezen en doen het in het onderwijs dan ook uitzonderlijk goed. Ook in sociaal en cultureel opzicht staan zij veel dichter bij de autochtone Nederlanders dan hun ouders. Zo identificeren zij zich sterk met Nederland en richten zij zich in mindere mate op hun eigen herkomstgroep. Deze sterke participatie lijkt te komen door de normen binnen de Chinese cultuur waarbij het hebben van veel ambitie en goed presteren hoog op de agenda staan. Tevens wordt er grote waarde gehecht aan goede prestaties in het onderwijs en een hoog arbeidsethos. Uit de data blijkt dat de eerste generatie Chinezen, vaak als restauranthouder, lange dagen maken en deze arbeidsethos en discipline vervolgens aan hun kinderen overdragen. Dit gaat echter niet zonder slag of stoot en dit leidt dan ook tot veel conflicten over de druk die ouders, voornamelijk moeders, op hun kinderen uitoefenen om beter te presteren (Gijsberts et al. 2011, Linder et al. 2011, Chua 2011). De vraag is of dit wellicht een reden kan zijn dat de tweede generatie Chinezen zich op latere leeftijd van hun ouders trachten te onderscheiden.

(8)

8

Bourdieu Herzien

Dit paper zal in eerste instantie voortborduren op het werk van Bourdieu en hierbij staat voornamelijk zijn culturele reproductie these centraal. Hierin stelt Bourdieu dat men tijdens de opvoeding in de socialisatiefase een bepaalde hoeveelheid cultureel kapitaal van de ouders (voornamelijk van de moeder (Van Wel et al. 2006)) meekrijgt en dat men hierdoor

gepredispositioneerd wordt voor de rest van het leven. Het belichaamde cultureel kapitaal van de ouders wordt door de opvoeding zogezegd onderdeel van de habitus van een persoon. De reproductie vindt plaats wanneer het individu de belichaamde vorm van cultureel kapitaal

incorporeert en beheerst. Sociale mobiliteit en culturele mobiliteit zijn voor het individu in een latere fase van het leven dan ook moeilijk te bewerkstelligen, men beschikt gewoonweg niet over het belichaamde culturele kapitaal om hogere kunst en cultuur echt te begrijpen (Bourdieu 1984, Bourdieu 1986, Bourdieu 1989, Desmond 2006). In mijn onderzoek wil ik dit idee kritisch beschouwen aan de hand van de tweede generatie Chinezen in Nederland. Hierbij richt ik mij specifiek op twee belangrijke aspecten van deze groep en probeer ik aan de hand daarvan het geheel in een breder Bourdieuiaans kader te zetten.

Zoals in de inleiding al naar voren kwam is een manier voor de tweede generatie Chinezen om zich van hun ouders te onderscheiden door middel van hun culturele smaak. Zo stellen Turner & Edmunds (2002) dat culturele smaak en culturele consumptie vaak worden ingezet om onderscheid tussen verschillende generaties en sociale groepen te maken (221). Zoals al naar voren kwam

bevinden de tweede generatie Chinezen zich op meerdere manieren tussen verschillende groepen en verschillende milieus in. Zo komt er uit de CBS en SCP data naar voren dat zij vaak moderner zijn dan hun veelal conservatieve ouders en zich tevens een stuk meer op de Nederlandse cultuur richten. Echter, door de strikte opvoeding en het lange thuis wonen, lijken de ouders ook nog tot op relatief hoge leeftijd een sterke invloed op hun kinderen uit te oefenen. Dit ook omdat respect voor ouderen in de Chinese cultuur hoog in het vaandel staat. Tevens stelt de culturele reproductie these van Bourdieu (1986) dat het culturele kapitaal van de ouders tijdens de socialisatiefase en de opvoeding van de kinderen een doorslaggevende rol speelt in het culturele kapitaal en de culturele identiteit van de kinderen in de rest van hun leven. Zo incorporeren de kinderen het culturele kapitaal van hun ouders en zijn zij daardoor voor de rest van hun leven gepredispositioneerd in hun culturele smaak.

(9)

9 De vraag is of deze tweede generatie Chinezen te maken hebben met biculturaliteit, waarbij zij tussen twee culturen in leven of juist, in lijn met Bourdieu, sterk naar de Chinese cultuur neigen. Biculturaliteit is het gegeven dat een persoon aan twee culturen tegelijkertijd deelneemt (Huang 2000: 4). Zo hebben biculturelen volgens Grosjean (2008) in ieder geval drie kenmerken. Ten eerste nemen biculturelen, zoals al genoemd, tot op zekere hoogte deel in twee culturen. Ten tweede passen zij zich deels aan de gebruiken, gewoontes, waarden en taal van deze twee culturen aan, en ten derde combineren ze en mengen ze aspecten van beide culturen in hun eigen ik. Zo nemen biculturen bepaalde gebruiken van de ene cultuur over en bepaalde gebruiken van de andere cultuur en ontstaat er zodoende een mix. Nguyen en Benet-Martinez (2007) voegen hier aan toe dat biculturelen in hun opvoeding blootgesteld zijn aan twee culturen en deze vervolgens dan ook geïnternaliseerd hebben. Tevens is het mogelijk voor de biculturelen om, naar gelang de omstandigheden en sociale omgeving, bepaalde culturele kenmerken in te zetten wanneer dit zo uitkomt.

Een ander aspect dat meespeelt, is dat de tweede generatie Chinezen ten opzichte van hun ouders vaak hoogopgeleid zijn en zij dan ook een sociale stijging hebben meegemaakt.

Dientengevolge: omdat de tweede generatie Chinezen in Nederland een andere positie in de

maatschappij innemen dan hun ouders, door de mogelijkheid tot biculturaliteit en de sociale stijging, kan dit ook in hun culturele identificatie een grote rol spelen. Turner & Edmunds (2002) stellen dan ook dat de culturele smaak de positie belichaamt van een individu in de sociale hiërarchie van een bepaalde samenleving (220). Hierbij zie ik de culturele smaak en de culturele identiteit als een sociale constructie die geconstrueerd wordt al naar gelang de sociale omgeving waarin een individu zich bevindt (Pieterse 2010).

Ten eerste richt ik mij dus op het idee van sociale mobiliteit die de tweede generatie Chinezen ervaren. De tweede generatie Chinezen zijn in Nederland, door de sterke focus op educatie, discipline en een hoog arbeidsethos, vaak hoogopgeleid terwijl hun ouders laagopgeleid zijn. Vragen die hierbij centraal staan zijn: Hoe gaan zij om met deze situatie? Wordt hierbij de thesis van Bourdieu bevestigd dat de tweede generatie Chinezen moeite hebben om hogere cultuur te waarderen? Of zijn dit de zo vaak benoemde cultureel omnivoren van Peterson (1997)? Peterson stelt dat mensen, voornamelijk uit de elite, tegenwoordig het culturele kapitaal bezitten om zowel lage als hoge kunst te waarderen en dat er daarom ook eerder van een mix dient te worden gesproken dan dat mensen zich alleen maar met hoge of lage kunst bezighouden. Zo kunnen we dan ook

(10)

10 spreken van de culturele omnivoor. Hiermee uit Peterson duidelijke kritiek op het werk van

Bourdieu.

Friedman (2012) beargumenteert hierop dat het idee van de culturele omnivoor overtrokken is, maar ook dat Bourdieu fout zat. Zo weet de sociale stijger zich niet echt raad met zijn situatie en heeft hij moeite om de lage en de hoge cultuur te verenigen. In plaats daarvan neemt het individu in verschillende milieus verschillende identiteiten aan wat er voor kan zorgen dat het individu moeite heeft met het construeren van zijn/haar ware identiteit. Dit wordt ook wel de culturally homeless genoemd, een persoon die eigenlijk nergens echt bij past. Het individu voelt zich noch bij het lage milieu, noch bij het hoge milieu, echt thuis. De persoon, het self, kan hierdoor in een conflict met zichzelf terechtkomen en dit kan zorgen voor een gevoel van angst en onbehagen en uiteindelijk leiden tot psychische problemen (Friedman 2013, Reay et al. 2009). Aan de ene kant kunnen de tweede generatie Chinezen loyaal aan hun ouders blijven, maar aan de andere kant kunnen zij vervreemd raken in de nieuwe sociale omgeving waarin zij zich bevinden. Zo kan het nieuwe milieu er voor zorgen dat de tweede generatie Chinezen zich er niet helemaal bij voelen horen omdat zij bepaalde conventies in het nieuwe, hogere milieu, niet van jongs af aan hebben meegekregen

(Matthys 2010). Het is dan ook maar de vraag in hoeverre de culturele omnivoor, maar ook de totale predispositie zoals Bourdieu stelt, aan de orde zijn.

Een tweede aspect dat ik wil uitlichten is het leven tussen twee zeer verschillende culturen in, zoals de tweede generatie Chinezen ervaren, en wat voor invloed dit heeft op de culturele smaak. Zo is de etnische identiteit die iemand ervaart van zeer groot belang in hoe het individu de wereld om zich heen benadert (Rosenthal & Feldman 1992). Deze al eerder genoemde biculturaliteit kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat de tweede generatie Chinezen zich, in tegenstelling tot hun ouders, niet alleen maar op de Chinese cultuur richten, maar zich ook bezighouden met de westerse cultuur waarin ze opgroeien. Bourdieu heeft in zijn werk aan biculturaliteit of verschillen in smaak tussen verschillende culturen bijzonder weinig aandacht geschonken. De vraag is dan ook of de concepten die Bourdieu gebruikt in de cultuursociologie generaliseerbaar zijn naar andere culturen of dat er bij diverse culturele groeperingen wellicht andere opvattingen over bijvoorbeeld lage en hoge cultuur of de invulling van het begrip cultureel kapitaal heersen (Daloz 2009).

Zoals al uit de data van het SCP en het CBS naar voren kwam (2011), blijkt dat de tweede generatie Chinezen uit een zeer streng, traditioneel Chinees gezin afstammen, maar zich tevens enorm goed in de Nederlandse cultuur weten te integreren (Gijsberts et al. 2011, Linder et al. 2011).

(11)

11 Dit kan er voor zorgen dat er een sterke culturele botsing ontstaat in de culturele identiteit van de tweede generatie Chinezen en zij verscheurd raken tussen twee verschillende culturele omgevingen (Ngo 2008). De groep tweede generatie Chinezen wordt door deze splitsing tussen twee culturen in de literatuur ook wel de inbetweeners genoemd (Chun 1996). Aan de ene kant is er de open, vrije, maar ook individualistische westerse cultuur, en aan de andere is er de strenge, gesloten, collectivistische Chinese cultuur, met duidelijk voorgeschreven regels en wetten (Lalonde & Giguère 2008). Hierdoor kan het bijvoorbeeld voorkomen dat er in de opvoeding weinig aandacht aan culturele participatie wordt geschonken en er voornamelijk energie wordt gestoken in goede schoolprestaties. Zo stellen Van Wel et al. (2006) dat niet zozeer etniciteit een belangrijke rol in de culturele participatie van de kinderen speelt, als wel het culturele kapitaal van de moeder. Binnen Chinese gezinnen werkt de moeder echter vaak fulltime en wordt zij in de literatuur ook wel omschreven als de 'Tijger moeder' (Gijsberts et al. 2011, Chua 2011). Dit omdat zij er een zeer strikte, traditionele, Chinese opvoeding op nahoudt en er voor de kinderen weinig ruimte is voor vrije tijd. Dit kan er voor zorgen dat de kinderen zichzelf op latere leeftijd ook weinig culturele participatie gunnen.

Wat tevens in de culturele identificatie en participatie een rol speelt, is of socialisatie ook op latere leeftijd door vrienden in plaats van de ouders kan plaatsvinden? Zo ja, wat voor invloed heeft het dan dat deze peers vaak ook nog een hele andere sociale en culturele achtergrond bezitten dan de ouders van de tweede generatie Chinezen (namelijk hoogopgeleid en Nederlands)? Mocht dit, zoals Friedman (2012) stelt, een sterke invloed hebben op de culturele smaak van de tweede generatie Chinezen, dan zou dit tegen de hypothese van Bourdieu indruisen. Ook Van Wel et al. (2006) stellen dat hoe ouder de respondent is, hoe belangrijker de rol van zijn vrienden is in zijn culturele

participatie. In lijn hiermee focust Lizardo (2006) zich op de invloed van sociale relaties op de

culturele smaak. Zo stelt hij dat goede vriendschappen er voor kunnen zorgen dat men een hogere of meer westerse culturele smaak kan ontwikkelen. De vraag blijft bestaan of de tweede generatie Chinezen er inderdaad goede vriendschappen met peers uit andere milieus op nahouden.

De kern in het geheel is voornamelijk identiteit, maar op een interpretatief vlak, daar ik culturele smaak als een sociale constructie beschouw (Pieterse 2010). Vragen die hierbij centraal staan zijn: Hoe identificeren de tweede generatie Chinezen zichzelf? Hoe zien zij hun eigen ethische

identiteit? En wat voor invloed heeft deze perceptie op hun culturele participatie? Hier kan zowel het sociale aspect, aan de hand van sociale mobilisatie, als het culturele aspect, in de vorm van een andere cultuur, een grote rol in spelen en naar mijn mening sluit het één het andere zeker niet uit.

(12)

12

Methodologie: Een Interpretatief Onderzoek

De Respondenten Onder de Loep

Omdat mijn onderzoeksgroep al in de probleemstelling vast ligt is dit een vrij duidelijke, afgebakende groep. Het gaat hier namelijk om hoogopgeleide tweede generatie Chinezen in Nederland. Zoals al aangegeven gaat het hier om een vrij jonge groep met een gemiddelde leeftijd van 18 jaar oud (Gijsberts et al. 2011). Ik focus mij echter op de groep tussen de 20 en 28 jaar, daar Friedman stelt dat dit de leeftijd is waarop peers een belangrijke invloed op de culturele participatie van het individu uitoefenen (2012). Tevens is dit een fase waarin de respondenten zich nog steeds aan het

ontwikkelen zijn en te maken krijgen met conflicterende culturele normen en waarden, maar ook al enigszins reflectief over hun eigen positie zijn (Lalonde & Giguère 2008). Deze notie wordt in de interviews ook bevestigd. Ik heb mij op de tweede generatie Chinezen gericht die nog aan het studeren zijn aan de universiteit. Aanvullend heb ik voor studenten aan de universiteit gekozen en niet aan de hoge school daar er tussen academici en laagopgeleiden de grootste kloof aanwezig is. Indien de sociale mobiliteit een doorslaggevende rol had gespeeld in de culturele smaak was het eventuele effect hiervan op deze manier makkelijker waar te nemen. Tijdens het regelen van de interviews kwam het toevalligerwijs naar voren dat er veel meer vrouwen reageerden dan mannen waardoor al vrij snel 10 vrouwen waren geïnterviewd en nog geen enkele man. Ik heb vervolgens besloten om mij in het verdere onderzoek op vrouwen te focussen.

Via verschillende lijntjes ben ik aan mijn respondenten gekomen, maar door licht in te spelen op de vrienden van respondenten, en omdat dit een voor mij toegankelijke pool aan geschikte respondenten was, studeren een groot aantal van mijn respondenten China Studies aan de

Universiteit van Leiden. Dit kan voor een bias zorgen omdat deze respondenten waarschijnlijk al een bovenmatige interesse in China en de Chinese cultuur hebben, wat dan ook hun culturele smaak kan kleuren. Echter, wanneer ik de antwoorden tussen de respondenten die Sinologie studeren vergelijk met de antwoorden van de respondenten die iets anders studeren, heeft de Chinese cultuur vanuit de opvoeding al vaak een dusdanig invloed op de tweede generatie Chinezen dat er op dat vlak weinig variatie tussen de verschillende respondenten is. Zo hebben vrijwel alle respondenten in hun jeugd op een Chinese school gezeten. Wel blijkt er door allerlei factoren een verschil te zijn in de mate waarop de respondenten interesse hebben in de westerse cultuur.

(13)

13 Ook zie ik op basis van het gebruikmaken van de contacten van de respondenten niet een duidelijke trend in de antwoorden naar voren komen. Zelfs respondenten die op het eerste gezicht erg op elkaar leken en elkaar al vanaf hun prille jeugd kenden bleken, mede door mijn flexibele benadering van de interviews, hun eigen verhaal te vertellen. Door deze flexibele benadering ging ik op die aspecten in die de respondenten zelf naar voren brachten en probeerde ik deze als leidraad van het interview in te zetten. Ik heb echter wel getracht, door actief mee te denken en aan de hand van mijn onderwerpen, het interview alsnog enigszins te sturen om zo enige consistentie tussen de interviews onderling te waarborgen.

Waar ik wel problemen mee had was om respondenten te vinden waarbij de ouders

hoogopgeleid waren. Zo heeft de Culturele Revolutie in China ervoor gezorgd dat er nauwelijks eerste generatie Chinezen hoogopgeleid zijn. Ik wilde in mijn onderzoek vergelijken of respondenten met hoogopgeleide ouders een andere culturele smaak hadden dan respondenten met laagopgeleide ouders. Op een enkeling na waren de enige respondenten die wel hoogopgeleide ouders hadden diegene die uit een gemengd huwelijk komen of van wie de ouders via andere landen in de Zuidoost Aziatische regio naar Nederland zijn gekomen. Dit betekent echter niet dat er een groot verschil op basis van het opleidingsniveau tussen de eerste en tweede generatie Chinezen valt waar te nemen. De eerste generatie Chinezen zijn wel degelijk capabel genoeg om een opleiding te volgen; economische en sociale gebeurtenissen hebben er echter voor gezorgd dat zij hiertoe niet de mogelijkheid hebben gekregen. Het gebrek aan respondenten met hoogopgeleide ouders lijkt daardoor ook geen enorme invloed op het onderzoek te hebben gehad.

Het Interview: De Waarde van een Open Blik

Voor het onderzoek heb ik 18 interviews onder tweede generatie Chinezen afgenomen. Deze interviews duurden een half uur tot 45 minuten. Omdat het onderzoek voornamelijk op een interpretatief niveau plaatsvond, namelijk over hoe tweede generatie Chinezen hun identiteit construeren, heb ik mij op semigestructureerde, kwalitatieve diepte-interviews gericht. Naar mijn mening is dit de beste manier om de persoonlijke interpretatie van de respondenten te leren begrijpen. Tijdens de interviews maakte ik gebruik van een topiclist waarmee ik het interview enigszins kon sturen, maar had ik ook de flexibiliteit om in te gaan op eventuele interessante antwoorden van de geïnterviewde (Bryman 2008: 438). Over het algemeen verliep het veldwerk vrij

(14)

14 vlot en waren de respondenten ook enthousiast over de interviews. Dit maakte het voor mij als onderzoeker dan ook relatief gemakkelijk. Zoals al naar voren kwam beschouw ik cultuur en smaak als sociale constructen en mijn focus lag, mede daardoor, op hoe de respondenten hun culturele smaak construeerden en of zij zich daarin bewust afzetten ten opzichte van hun ouders (Pieters 2010). Het interview werd in lijn met Holt’s (1998), Atkinson’s (2011) en Bennett’s (2009: 77-8) definitie van culturele smaak afgenomen. Zij zien culturele smaak als een dynamisch, sociaal construct. Tevens vond het in de hoek van het constructionisme plaats (Silverman 2006).

Bovengenoemde auteurs stellen dat, wanneer het over culturele smaak gaat, het niet afdoende is om alleen naar genres, muziek of stromingen te vragen, daar wij niet de zekerheid hebben dat de

respondenten een gemeenschappelijk begrip hebben over deze categorieën. Dit bleek tijdens de interviews bevestigd te worden. Mede daarom heb ik mij op het bredere concept van culturele smaak en culturele participatie gericht, in plaats van dat ik het alleen over één specifieke kunstrichting heb gehad. Vragen die hierbij naar voren kwamen waren: Hoe construeren de respondenten zelf hun culturele smaak? Hoe zien zij hun eigen culturele participatie? Wat voor invloed hebben hun ouders hierop? Zien zij een duidelijk verschil tussen hoe zij met kunst en cultuur omgaan ten opzichte van hun ouders? Zo ja, doen zij dit bewust en opzettelijk?

Omdat mijn onderzoek voornamelijk een interpretatief onderzoek is, is het lastig om echt iets substantieels over de validiteit te zeggen. Ik heb mij voornamelijk laten leiden door de respondenten, maar ik denk dat er uiteindelijk bij elke respondent een vrij coherent beeld naar voren is gekomen wat relevant voor mijn onderzoek is geweest. Zoals al aangegeven duurden de interviews relatief kort, maar lijkt er in vrijwel alle gevallen belangrijke, substantiële informatie naar voren te zijn gekomen. Zo is het goed aanvoelen van het interview een belangrijk onderdeel hiervan. Waar het gevoel mij vertelde dat er meer in zat duurden de interviews dan ook langer, waar de geïnterviewden in een vroeg stadium al aangaven zich weinig met culturele smaak bezig te houden, duurden de interviews relatief korter. Dit kwam ook duidelijk terug in de lengte van de antwoorden van de respondenten.

In het bespreken van de interviews gebruik ik, om de anonimiteit van de respondenten te waarborgen, fictieve namen. Wel heb ik rekening gehouden met de connotatie van de namen. Zo heb ik respondenten die een Chinese naam bezaten ook een Chinese naam gegeven. Hetzelfde geldt voor de respondenten met een meer Nederlandse of westerse naam.

(15)

15

Bevindingen & Analyse

Culturele Smaak: Een Verwarrend Begrip

Het begrip culturele smaak speelt een centrale rol in dit onderzoek. Ik bouw hiermee voort op het werk van Bourdieu die stelde dat wat de smaak van een individu definieert sterk beïnvloed wordt door de culturele context waaruit de persoon voortkomt. Deze internalisering van een bepaalde gemeenschappelijke schoonheidszin maakt het tevens mogelijk voor bepaalde groepen om zich ten opzichte van andere te distantiëren (Bourdieu 1984). Daar dit een interpretatief onderzoek is, ben ik ten eerste op zoek gegaan naar wat de respondenten zelf als hun culturele smaak definiëren en of hierin een uniform beeld naar voren komt. Tevens heb ik de respondenten specifiek naar het onderscheid tussen lage en hoge cultuur en kunst gevraagd: Hoe zagen zij dit onderscheid zelf, en waar positioneerden zij zichzelf in dit onderscheid? Hierbij kwam al gauw naar voren dat Bourdieu in zijn baanbrekende onderzoek de notie van biculturaliteit volledig heeft genegeerd. Daar Bourdieu zo uitging van een uniforme cultuur in de zin van de "Franse cultuur", bracht deze theorie tijdens het interview al gelijk verwarring met zich mee.

Zo had ik voor het interviewen vrij duidelijk aan mijn respondenten aangegeven dat het interview over culturele smaak ging, met betrekking tot hun Chinese achtergrond. Dit leitmotiv komt, mede daardoor, in de antwoorden van de respondenten, als het gaat over culturele smaak, sterk naar voren. Zo antwoordt Lijuan op de vraag van waar zij zoal van houdt qua culturele smaak: “Bedoel je dan ook dat ik van Cantonese dingen hou, of...?” Een antwoord als deze, hoewel zeer relevant, bracht mij enigszins uit balans, mede omdat, zoals al aangegeven, er in het werk van Bourdieu bijzonder weinig aandacht aan dergelijke noties wordt gegeven. Zo komt hier naar voren dat de respondenten culturele smaak niet alleen definiëren met betrekking tot of zij van kunst houden en welke muziek, series en films zij waarderen, maar denken zij, wanneer het gaat over hun culturele smaak, voornamelijk aan het verschil tussen culturen. Zeker in deze tijd van globalisering en de opkomst van allerlei nieuwe media en toenemende technologisering dient hier dan ook rekening mee te worden gehouden (Held 1999).

Eenzelfde soort verwarring komt naar voren op de vraag hoe men lage en hoge cultuur zou definiëren. Zo antwoordt Luli ten eerste dat hoge en lage cultuur een “beetje een vage term” is, om vervolgens aan te geven dat “de ene cultuur [niet] inferieur is ten opzichte van een andere”, ook al wordt de eigen Chinese cultuur wel “hoog in het vaandel” gehouden. Hieruit blijkt ook weer dat de

(16)

16 respondent bij cultuur niet zo zeer bezig is met de dispositie binnen een cultuur, maar ook tussen culturen. Dit is naar mijn mening een zeer interessant gegeven waar ook zeker aandacht aan dient te worden geschonken. Zeker nu dergelijke sentimenten, als wij tegen zij, in de politiek en media aan kracht en invloed lijken toe te nemen (Wilterdink & Van Heerikhuizen 2007).

Een

“Aziatisch Smaakje”

Terugkomend op de culturele smaak van de respondenten, in lijn met hoe Bourdieu het bedoeld heeft, blijkt dat de respondenten zich veelal richten op populaire cultuur zoals Tv-series, muziek en films. Hierbij komt naar voren dat de respondenten in hun smaak veelal een sterk Aziatische component bezitten, vaak beïnvloed door hun opvoeding. Tevens lijkt het, wat culturele smaak betreft, om iets te gaan wat kan worden aangeleerd, waarbij men een bepaalde “feeling” voor de cultuur dient te krijgen, zoals Meixiu aangeeft. De opvoeding speelt hier een grote rol in; zo houdt Meixiu heel erg van “die hele oude Chinese [films en Tv-series]” omdat haar ouders haar in haar jeugd veelal confronteerden met Chinese series en films. Ook keken haar ouders voornamelijk naar Chinese kanalen wanneer zij TV keken. Het was zogezegd een belangrijk onderdeel in haar jeugd waar ze door de jaren heen inderdaad een bepaalde “feeling” voor heeft gekregen. Bij Tao komt eenzelfde verhaal naar voren als het om muziek draait. “Al sinds ik heel jong was luister ik al Aziatische popmuziek. Dat heb ik vanuit mijn jeugd meegekregen. Ik ben er mee opgegroeid”. Hierdoor is zij het door de jaren heen ook gaan waarderen.

Het blijkt echter dat respondenten met een meer liberale, westerse opvoeding meer naar de westerse cultuur neigen met een, zoals door Jiao getypeerd; “Aziatisch smaakje eraan”. “Ik denk dat ik wel heel erg Amerikaans georiënteerd ben qua muziek en series. Alleen af en toe iets Aziatisch. Dus voornamelijk Amerikaans en dan met een beetje Aziatisch smaakje eraan”. Wat hier een duidelijke rol in lijkt te spelen is het moment dat respondenten zichzelf bewust beginnen te ontwikkelen. Zo stelt Lijuan dat ze momenteel erg van Amerikaanse series houdt en zich minder op de Chinese populaire cultuur richt: “Vroeger keek ik wel naar Chinese tekenfilms, maar dat was gewoon omdat mijn ouders die dan meenamen, maar nu heb ik dan zelf dingen ontdekt, zoals Amerikaanse series en films, en die kijk ik tegenwoordig voornamelijk”. Zoals bij Meixiu en Lijuan al naar voren komt blijkt verder uit de interviews dat de Chinese smaak component voornamelijk iets is wat de respondenten vanuit hun jeugd hebben meegekregen, terwijl de westerse smaak iets is wat op latere leeftijd is ontwikkeld. Zo stelt Sanne dat de Chinese cultuur iets is waar ze zich vroeger op richtte terwijl ze de

(17)

17 laatste tijd vrij “verwesterd” is. Ook bij Shuchun komt dit naar voren en de omgeving speelt hier een belangrijk rol in: “Ik ben zelf heel erg Westers qua dingen kijken, maar dat is omdat je er gewoon vaker mee geconfronteerd wordt en Chinese dingen doe ik zeg maar erbij”.

Ondanks dat de smaak zich in veel gevallen meer op de westerse cultuur richt lijkt de Aziatische cultuur wel degelijk een belangrijk onderdeel van de identiteit van de tweede generatie Chinezen te zijn en, zoals Xiaowen stelt, kan door de respondenten dan vaak zowel de westerse als de Chinese cultuur worden gewaardeerd. “Ik kijk allebei wel. Alleen films dan kijk ik meestal wel westerse films, maar series doe ik allebei. Ja, Aziatische en westerse, zowel Aziatische als westerse”. Zo komt het bij vrijwel alle respondenten naar voren dat hun smaak eigenlijk een “mix” is en dat ze zowel de

westerse als de Chinese populaire cultuur “heel erg op prijs stellen”, mede omdat ze de Chinese cultuur al van “jongs af aan” hebben meegekregen van hun ouders. Dit zorgt er bij enkele

respondenten voor dat ze, in plaats van naar de westerse cultuur, voornamelijk naar de Aziatische popcultuur neigen. Zo stelt Yusheng: “Qua muziek hou ik eigenlijk vooral van Chinese, Koreaanse en Japanse muziek en qua series en films kijk ik meestal Chinese of Cantonese series”.

Wat tevens terugkomt, is dat de culturele smaak wordt gezien als iets dat dient te worden aangeleerd. Zo komt er naar voren dat de jongeren vaak weinig in aanraking zijn gekomen met kunst en cultuur in hun jeugd en dit nu zelf proberen op te pakken en zich hierin proberen te ontwikkelen. Want, zoals al aangegeven, dien je een bepaalde “feeling” voor nieuwe cultuur te krijgen wil je het kunnen waarderen. “Ik was niet zo in to westerse muziek eigenlijk omdat ik vaak niet begreep wat er nou leuk aan was. Het is een smaak die langzaam gevorderd is. Als ik het één keer gehoord heb, dan twee keer gehoord heb, dan drie keer gehoord heb, dan steeds vaker... Uiteindelijk begin ik het toch wel leuk te vinden terwijl ik het in het begin raar en niet zo heel mooi vond. Het is een soort

leerproces”, aldus Meixiu. Wat hier een rol in speelt is dat de respondenten bepaalde smaak in de jeugd niet hebben meegekregen waardoor, zoals Kathy stelt, ze haar “eigen smaak” moest

ontwikkelen. “[Bijvoorbeeld] Jazz vind ik wel leuk om naar te luisteren, maar dat is wel echt iets wat je moet leren. Dus, dat is wel echt heel moeilijk vind ik, maar ik vind het wel fijne muziek”.

Het gros van de respondenten heeft in hun jeugd echter wel, al dan niet gedwongen, een muziekinstrument gespeeld. Dit lijkt echter voornamelijk een praktische, instrumentele rol te hebben vervuld (het is nuttig om iets te kunnen spelen) en weinig te hebben bijgedragen aan de culturele ontwikkeling van de tweede generatie Chinezen. Zo komt er naar voren dat de respondenten door het bespelen van een klassiek instrument geen interesse lijken te hebben ontwikkeld in klassieke muziek in het algemeen. Sarah luistert bijvoorbeeld zelf nooit naar klassieke muziek, maar kan het

(18)

18 “technische element” van pianospelen wel bijzonder waarderen. Wat hier ook een rol in speelt is dat de respondenten vaak door hun ouders gedwongen zijn geweest om in hun jeugd een instrument te bespelen en dat ze zich daar op latere leeftijd van af hebben proberen te zetten, of in ieder geval een andere weg zijn ingeslagen. Zo wordt klassieke muziek niet voor de “lol” geluisterd. Peizhi ziet het als volgt:

“In eerste instantie was het een soort van ontdekking dat er nog überhaupt andere muziek was, maar dan voel je je ontzettend rebels dat je naar iets luistert dat een beat heeft, dat is natuurlijk allemaal non-muziek voor klassiek opgeleide mensen. Nou, dat was een hele ontdekking. En toen op een gegeven moment ben ik toch naar popmuziek getrokken”.

Vooral dit element van moeten lijkt veel respondenten tegen de borst te stuiten. “Als ik dingen moet dan vind ik het gewoon niet meer leuk, dus toen ben ik op een gegeven moment met piano gekapt”, aldus Kathy. Wat er vervolgens toe leidt dat klassieke muziek niet meer wordt geluisterd en er eerder voor populaire, “mainstream” muziek wordt gekozen.

In het voorgaande komt naar voren dat de opvoeding een sterke rol speelt in de waardering die de respondenten hebben voor de Aziatische cultuur. Echter, het blijkt ook dat de respondenten zich in een later stadium van hun leven meer richting de westerse cultuur hebben ontwikkeld en nu vaak een balans hebben gevonden tussen de westerse- en de Aziatische cultuur. De respondenten hebben een westerse smaak met een 'Aziatisch smaakje' verkregen en er wordt hier van een ontwikkeling in smaak gesproken.

Wanneer de koppeling met Bourdieu wordt gemaakt lijkt op basis hiervan al een deuk in zijn theorie te zijn gekomen, of moet deze in ieder geval kritisch benaderd worden. De respondenten lijken zich wel degelijk in hun smaak te ontwikkelen, al is dit naar een andere cultuur, namelijk de westerse, toe. Kan er dan op basis hiervan al gesproken worden van de eventuele culturele

omnivoren zoals Peterson (1997) ze beschrijft? Dit lijkt deels te kloppen, maar zeer gecompliceerd in elkaar te zitten. Zo weten de respondenten vrijwel niet, of in ieder geval in mindere mate, een

affiniteit voor hogere cultuur te ontwikkelen. Wat echter wel naar voren komt is dat de tweede generatie Chinezen een tussenpositie behelzen tussen de westerse en Aziatische cultuur en op dit vlak kan er wellicht wel van een culturele omnivoor worden gesproken. Al betekent een dergelijke tussenpositie nog niet meteen dat er makkelijk tussen de twee culturen wordt geschakeld en kan dit zelfs tot een identiteitscrisis leiden (Friedman 2012). Op basis hiervan lijkt zowel Bourdieu met zijn

(19)

19 culturele reproductie these, als Peterson met zijn culturele omnivoor these enigszins te kort te

schieten wat deze casus betreft.

Biculturaliteit & Identiteit: De Omarmde Tussenpositie

Zoals hierboven al naar voren kwam blijkt dat de respondenten qua smaak een vrij sterke Aziatische component bezitten. Zo zijn ze bijzonder geïnteresseerd in Aziatische popcultuur zoals series en films. Hun opvoeding en achtergrond lijken hier een onmiskenbaar grote rol in te spelen en de respondenten ook te onderscheiden van hun Nederlandse leeftijdsgenoten. Zo zijn zij vaak in hun jeugd al in aanraking gekomen met deze Aziatische popcultuur en zijn ze dit later in hun leven verder gaan ontwikkelen. Wat hier ook een grote rol bij speelt is dat de meeste respondenten bekend zijn met de Chinese taal, het Mandarijn of Cantonees, en dit ook mede door de popcultuur eigen hebben weten te maken. Tevens hebben vrijwel alle respondenten in hun jeugd op zaterdag op een Chinese school gezeten waardoor zij ook het lezen en schrijven van het Chinees aanleerden. De meeste respondenten kennen zichzelf dan ook een tussenpositie toe als het om hun culturele identiteit gaat en zien hierin een duidelijk verschil met hun ouders terugkomen, voornamelijk met betrekking tot de prioriteiten des levens. De tweede generatie Chinezen kunnen op basis hiervan dan ook duidelijk als bicultureel worden gezien zoals door Huang (2000) en Grosjean (2008) beschreven wordt. Waar de focus bij de eerste generatie ligt op hard werken en het behalen van goede resultaten op school, lijken de tweede generatie Chinezen dit eveneens hoog in het vaandel te dragen, maar tevens ook meer van het leven te willen genieten.

Wat hierbij terugkomt, is dat door de focus op het werk van de ouders, de respondenten vaak weinig culturele activiteiten in hun jeugd hebben ondernomen. Zo stelt Kathy: “Het ging gewoon puur om werken en that's it. Daardoor waren er geen leuke uitjes mogelijk”. Tevens denkt ze dat het harde werken er door haar ouders wel een beetje “in is geramd” waardoor het ook een “deel” van haar zelf is geworden. Lijuan onderschrijft dit door te stellen dat het “echt om school en werken gaat. Heel hard werken [staat centraal en] je kind cultureel verrijken [is dan ook] minder belangrijk”. Zo vertelt Tao dat haar ouders voornamelijk werken en wanneer ze dan vrij zijn te moe zijn om iets te ondernemen en liever thuis blijven. Eenzelfde soort mentaliteit met de focus op hard werken wordt ook door het gros van de tweede generatie Chinezen overgenomen. “Studeren is belangrijk, studie gaat altijd voor”. Alhoewel Chinese ouders die “toch wat westerser zijn” de focus enigszins lijken te verleggen: “Vroeger draaide het voornamelijk om hard werken en hoge cijfers halen. Het is

(20)

20 nu wat minder geworden aangezien ze ook wel vernederlandst zijn”, aldus Sarah. Tevens komt er naar voren dat alhoewel werken en een “no-nonsense” mentaliteit centraal staan bij de ouders, ze niet willen dat hun kinderen hetzelfde leven als zijzelf leiden. “[Mijn ouders] willen wel natuurlijk dat ik naar school ga, maar wel dat ik iets doe dat ik leuk vind”. Wat hierin duidelijk naar voren komt is dat er in de jeugd weinig aandacht aan culturele activiteiten is gegeven en dat de tweede generatie Chinezen dit dus niet van huis uit hebben meegekregen daar de ouders altijd aan het werk waren. Zo hebben veel van de ouders een restaurant dat zeven dagen per week open is “van half 12 tot 10". “Dan komt er niet heel veel qua culturele activiteiten”, aldus Luli. Dit lijkt er voor te zorgen dat een deel van de tweede generatie Chinezen op latere leeftijd zich enigszins van hun ouders onderscheiden doordat zij, zoals Kathy stelt, “een andere visie [hebben] gekregen” waarbij werken en geld verdienen “niet het belangrijkste is in het leven”.

Wat hier een prominente rol in speelt is de manier waarop de tweede generatie Chinezen zichzelf cultureel identificeren. Zo kwam er al in hun culturele smaak naar voren dat zij zich zowel met de Chinese cultuur als met de westerse cultuur bezighouden. Geldt dit eveneens voor hun identiteit in bredere zin? De tweede generatie Chinezen zeggen vrijwel allemaal beide culturen goed te kunnen verenigen en het beste van beide mee te nemen in hun persoonlijke dagelijkse leven. Wel erkennen zij cultuurconflicten met hun ouders of omgeving te ondervinden, maar vaak lijken ze hier vrij goed mee om te gaan of ze expliciet uit de weg te gaan. Tevens willen de respondenten in het opvoeden van hun eigen kinderen zowel de Chinese als de westerse cultuur overdragen en hun kinderen dan ook tweetalig opvoeden, daar taal als een belangrijke component van de cultuur en identiteit wordt gezien. Het gaat hier dus om een heel duidelijke tussenpositie wat betreft de culturele identiteit. Zo stelt Kathy:

“Ik merk bij mijzelf dat ik heel erg een balans probeer te zoeken tussen de Chinese cultuur en de Nederlandse cultuur want er zijn gewoon heel veel Chinese waarden die wel heel mooi zijn en heel veel Nederlandse waarden ook, maar ik probeer een beetje het beste uit beide werelden te halen, voor mijzelf en te kijken wat voor mij werkt en wat ik belangrijk vind”.

Dit sentiment komt bij de meeste respondenten naar voren, waardoor zij zichzelf dan ook zien als een “Nederlandse Chinees of een Chinese Nederlander”. Zo is hun uiterlijk en achtergrond Chinees, maar zijn ze wel in Nederland geboren en opgegroeid. “Het maakt niet uit waar je bent, je ziet er toch gewoon uit als een Chinees”, aldus Shuchun. Yusheng voegt hier aan toe “Ik denk eigenlijk wel

(21)

21 dat ik half/half ben omdat mijn ouders wel heel erg Chinees zijn. Ik voel mij eigenlijk wel als een echte Chinees, maar aan de andere kant voel ik mij ook als een Nederlander, omdat ik hier ben opgegroeid”. Wat hier tevens naar voren komt is dat de Chinese cultuur als traditioneel wordt gezien en de Nederlandse cultuur als modern.

De tweede generatie Chinezen lijken weinig moeite te hebben om beide culturen goed te

verenigen. Zo vertelt Luli: “Ik ben Chinees, maar ik ben ook Nederlander. Ik vind allebei kloppen. Ik zie geen bezwaren”. We spreken hier dus van een duidelijke mix, een combinatie van beide culturen, als het gaat om de culturele identiteit van de tweede generatie Chinezen. Wat hier ook een rol in speelt is de sociale context waarin de tweede generatie Chinezen zich bevinden. Zo voelen zij zich in Nederland voornamelijk Chinees, maar in het buitenland en vooral in China juist weer heel

Nederlands. Dit wordt onderschreven door Lijuan die stelt: “Op het moment dat ik in het buitenland ben voel ik me echt een Nederlander, maar als ik hier in Nederland ben, dan voel ik me echt weer een Chinees”. Al is er ook een enkeling zoals Ellen die duidelijk meer naar de Nederlandse cultuur neigt qua normen en waarden, omdat zij deze als wat vrijer acht en vindt dat als je iets leuk vindt of ergens goed in bent, je dat dan ook vooral dient te ontwikkelen. Dit terwijl binnen de Chinese cultuur het allemaal wat “eenzijdiger is”. Jiao is eenzelfde mening toegedaan in dat zij dingen toch meer inziet “vanuit een Nederlands perspectief dan vanuit een Chinees perspectief”. Tevens kan niet elke respondent beide culturen even goed verenigen en komt hier de culturally homeless als beschreven door Friedman (2012) naar voren. Zo stelt Eva dat ze zich in Chinatown een “volkomen vreemde” voelt, maar ze voelt zich “ook niet heel erg Nederlander of betrokken bij Nederland". "Je voelt je eigenlijk nergens compleet wat je hoort te zijn, want je bent ook niet iets. Ik bedoel je bent een mengeling, dus je bent nooit het juiste”. Zo ziet Eva haar identiteit dan ook als “onbekend”. Biculturaliteit lijkt dus een grote rol te spelen in de identiteit van de tweede generatie Chinezen en daardoor ook weer invloed te hebben op hun culturele smaak. Doordat zij zowel in aanraking komen met de Chinese als met de Nederlandse cultuur onderscheiden zij zich hiermee van hun ouders, maar ook van hun leeftijdsgenoten. De ouders blijven vaak toch voornamelijk geïnteresseerd in de Chinese cultuur en houden dit in stand door het overwegend afgesloten leven binnen de Chinese gemeenschap. De tweede generatie Chinezen daarentegen staan veel meer open voor de westerse cultuur, maar laten de Chinese cultuur zeker niet vallen en er blijkt dan ook een mix tussen de twee culturen in henzelf te ontstaan. Dit ligt in lijn met hoe Grosjean (2008) biculturaliteit omschrijft. Zo nemen de biculturele tweede generatie Chinezen zowel kenmerken van de Chinese cultuur, als kenmerken van de Nederlandse cultuur over. Op basis hiervan lijken de meeste tweede

(22)

22 generatie Chinezen dan ook niet 'verscheurd' te zijn tussen twee culturen, zoals Ngo (2008) aangeeft, maar juist beide culturen goed te kunnen combineren. We kunnen op basis hiervan daarom ook van de inbetweeners spreken zoals Chun (1996) ze beschrijft. Dit hoeft echter niet de negatieve connotatie te hebben die Chun eraan heeft gegeven. De tweede generatie Chinezen lijken zich in deze positie juist thuis te voelen en zowel de Chinese als de westerse cultuur zeer te kunnen waarderen en zich met beide culturen goed te kunnen identificeren. Etniciteit lijkt dan ook, in tegenstelling tot Van Wel et al. (2006) deden vermoeden, wel degelijk een grote rol te spelen in de culturele smaak van de respondenten.

Sociale Mobiliteit: Een Verwaarloosbaar Effect

Op basis van de literatuur en het werk van Bourdieu zou het opleidingsniveau van de ouders een sterke invloed op de culturele smaak van hun kinderen hebben. Aan de andere kant zou de

afwijkende sociale positie van de tweede generatie Chinezen, ze zijn hoogopgeleid terwijl hun ouders vaak laagopgeleid zijn, er voor kunnen zorgen dat zij zich in hun smaak wel degelijk van hun ouders afzetten. Uit de bevindingen blijkt echter dat het hebben van respect voor de ouders een belangrijk onderdeel van de Chinese cultuur is en dat er mede daardoor weinig onderscheid met de ouders wordt gemaakt. Tevens zijn de ouders vaak door historische, sociale en economische

omstandigheden niet in staat geweest om een opleiding te volgen. “Op een gegeven moment brak in China de Culturele Revolutie uit en toen werd iedereen naar het platteland gestuurd om daar te werken”, aldus Jiao. Zo maakte de Mao-tijd en de Culturele Revolutie in China het vrijwel onmogelijk om te studeren. Tevens blijkt het zo te zijn dat wanneer Chinezen dan toch naar

Nederland emigreerden, studeren niet hoog op het lijstje stond omdat men op jonge leeftijd meteen ging werken om de kost te verdienen en te overleven. Ook maakte de taalbarrière het voor de eerste generatie Chinezen vrijwel onmogelijk om zich in het onderwijs te mengen.

De ouders van de respondenten zijn dus vaak wel degelijk capabel genoeg om het studeren aan te kunnen, echter, door omstandigheden is het hun onmogelijk gemaakt. Zo komt er in de interviews duidelijk naar voren dat de tweede generatie Chinezen zeer sterk door hun ouders worden aangemoedigd om te studeren omdat zijzelf “die kans nooit hebben gekregen”. Lisa vertelt hierover dat haar moeder “gestopt is met school omdat ze voor haar jongere zusjes en broertjes moest zorgen”. Dit wordt ook onderschreven door Paula: “Mijn moeder had aan de universiteit kunnen studeren op basis van haar cijfers, maar die heeft dat niet gedaan omdat ze daar niet genoeg geld

(23)

23 voor hadden en dus is ze gelijk gaan werken”. Ook de migratie naar Nederland maakte het studeren vrijwel onmogelijk. Zo vertelt Yusheng over haar ouders dat “voor zo ver ik weet hebben ze

basisschool gedaan en toen ze heel jong waren zijn ze naar Nederland gekomen om te gaan werken”. De economie was op dat moment nog een stuk beter in Nederland dan in China waardoor de

migratie naar Nederland tevens een beter leven betekende. Dit wil dus niet zeggen dat de ouders door het gebrek aan onderwijs ook minder intelligent zijn dan de tweede generatie Chinezen, aldus Shuchun. “Ik ben officieel wel hoger opgeleid dan mijn ouders, maar ik denk qua hersencapaciteit niet”. Zo stelt ze dat haar ouders heel ijverig zijn en dat het in China de gewoonte is dat men weinig complimenten geeft. Op het moment dat ze bijvoorbeeld tijdens het uitrekenen van een som een fout maakt krijgt ze meteen van haar ouders te horen hoe “dom” ze wel niet was. “Dus ik probeer nooit te zeggen: Ik ben slimmer dan jij. Dat zou ik nooit kunnen doen. En zij zijn natuurlijk qua Chinees veel verder opgeleid dan ik. Ik kan alleen zeggen dat mijn Nederlands beter is, dat is het enige. Maar voor de rest... Nee”.

Hieruit blijkt dat de sociale mobiliteit geen sterke invloed heeft op de culturele smaak of de identiteit van de tweede generatie Chinezen en op basis daarvan lijkt er geen sprake te zijn van de

culturally homeless zoals Friedman (2012) ze beschrijft. Hierbij zouden de tweede generatie Chinezen

door hun sociale stijging nergens echt meer bij horen. Zo horen zij noch bij het lage milieu van hun ouders, noch bij het hoge milieu van de universiteit echt thuis. Dit zou dan uiteindelijk ook leiden tot psychische problemen en een gevoel van onbehagen (Reay et al. 2009). Het blijkt in het geval van de tweede generatie Chinezen niet zo simpel in elkaar te zitten. De ouders van de tweede generatie Chinezen zijn wel degelijk capabel genoeg om te studeren, ze hebben echter alleen nooit de

mogelijkheid en kansen ervoor gehad. Mede daardoor wijkt de culture smaak van respondenten die wel hoogopgeleide ouders hebben, die daadwerkelijk ook hebben gestudeerd, weinig af van de culturele smaak van de andere respondenten.

De Invloed van het Gemengde Huwelijk

Het overgrote deel van de respondenten komt uit een geheel Chinees huwelijk en dit heeft dan ook een zeer sterke invloed op hen gehad. Zoals al naar voren kwam blijkt het opleidingsniveau van de ouders niet een dusdanige invloed te hebben op het leven en de culturele smaak van de jongeren, wat echter wel een sterke invloed op de tweede generatie Chinezen heeft, is of zij uit een gemengd huwelijk voortkomen of niet. Zo lijken de respondenten die inderdaad uit een gemengd huwelijk

(24)

24 voortkomen, dat wil zeggen met een Nederlandse vader of moeder, een erg vrije opvoeding te

hebben gehad, maar ook strijd te leveren tussen de twee culturen tussen de ouders onderling. Dit lijkt er toe te leiden dat de respondenten uit een gemengd huwelijk in een latere fase van hun leven

losbandiger worden dan hun leeftijdsgenoten en meer hun eigen weg zoeken. Tevens kan dit zorgen voor de culturally homeless, als vermeld door Friedman (2012). De Chinese cultuur lijkt niet, zoals tweede generatie Chinezen uit een puur Chinees gezin wel ervaren, volledig geïnternaliseerd te zijn en de respondenten uit een gemengd huwelijk hebben het dan ook lastiger om hun eigen culturele identiteit vast te stellen. Bij deze groep lijkt dan ook het grootste onderscheid te worden gemaakt in de culturele smaak ten opzichte van hun ouders. En dit gegeven motiveert dan ook een aantal tweede generatie Chinezen om in hun doen en laten hun eigen pad te kiezen. Zo komt er bij Peizhi naar voren dat haar opvoeding voornamelijk elementen van hoge kunst in zich had “klassiek viool, klassieke muziek, mee naar concerten, ballet voorstellingen, theater, dat soort dingen”. Echter, in haar puberteit zette ze zich hier volledig vanaf en begon ze andere muziek te “ontdekken”. “Ik denk wel dat inderdaad je daarvan losmaken, via je eigen ontdekkingen, deel is van wie ik nu ben en hoe ik nu muziek consumeer, alsmede andere vormen van kunst”. Uiteindelijk is ze echter, wat haar smaak betreft, wel weer in een middenpositie beland: “Uiteindelijk ontdek je dat het eigenlijk een soort van hele mooie middenpositie is [en] ik denk dat in het midden heel veel te halen valt”. Ook bij Paula is er een sterke invloed van haar Nederlandse vader in haar jeugd waar te nemen. Zo werd ze door hem vrijwel elk weekend naar een museum toe genomen, en ondanks dat ze zich in haar tienerjaren enigszins van hoge kunst heeft afgezet, blijkt ze tegenwoordig hernieuwde interesse te tonen.

Het blijkt dus dat de respondenten uit een gemengd huwelijk niet alleen zichzelf qua culturele identificatie en culturele smaak een midden positie toe dichten, maar ook in de scheiding tussen hoge en lage cultuur positioneren zij zichzelf in het midden. Zo stelt Paula: “Ik hou van allebei eigenlijk. Het is niet echt dat ik een voorkeur heb voor één van de twee”. Wat bij de respondenten uit een gemengd huwelijk ook meer naar voren komt is dat er thuis wel degelijk een “strijd” kan ontstaan tussen de twee culturen aan de hand van de culturele achtergrond van de ouders. Zo stelt Eva: “Er is vaak een strijd in wie ik van mijn ouders nou moet geloven en wat je zou moeten doen en wat voor carrière je moet nastreven. Het botst dan ook vaak en je bent dan ook niet duidelijk overtuigd van één standpunt”. Dit zorgt er dan ook uiteindelijk voor dat Eva haar “eigen pad” heeft gekozen.

Dit lijkt bij de tweede generatie Chinezen uit een geheel Chinees huwelijk veel minder vaak voor te komen, mede omdat respect voor de ouders een belangrijk onderdeel is van de opvoeding en zij zich daardoor niet snel van hun ouders afzetten. Zo beamen veel van de respondenten dat respect

(25)

25 voor ouderen “typisch Chinees” is. Dit wordt ook tot op hogere leeftijd zo gevoeld en, wanneer nodig, voelt men zich verplicht om de ouders wanneer zij bejaard zijn in huis te nemen. Ook in de opvoeding is er tussen de ouders onderling veel minder strijd aanwezig daar zij beide Chinees zijn. Tevens zorgt de centrale rol die er aan respect voor de ouders wordt gegeven ervoor dat enkele respondenten thuis zijn blijven wonen op het moment dat zij gingen studeren. Andere respondenten keren in ieder geval ieder weekend naar huis terug “zodat [mijn ouders] zich niet zo alleen voelen”, aldus Tao. Deze sterke band met hun ouders heeft dus een enorme invloed op het doen en laten van de tweede generatie Chinezen en er wordt dan ook met minachting neergekeken op hoe Nederlandse jongeren hun ouders behandelen. Zo stelt Shuchun: “Als ik bij een Nederlandse familie ben dan zie ik bijvoorbeeld dat één van mijn klasgenootjes echt een grote mond tegen haar moeder heeft en dan denk ik van: Dat kun je toch niet doen? Dat zou ik nooit durven. Dat verschil merk ik wel heel sterk”. En ook al merken de tweede generatie Chinezen op bepaalde vlakken wel degelijk verschillen met hun ouders, toch lijkt dit niet voor enige strijd te zorgen, aldus Luli. “Ja, we merken wel

verschillen, maar dat nemen we met genoegen. We zijn er niet om onze ouders te beconcurreren. We zijn er om hen te helpen zoals ze ons hebben geholpen”. Hier voelen zij dan ook een grote

verantwoordelijkheid in. Deze grote waarde die er aan respect voor de ouders wordt gehecht zorgt er ook voor dat de tweede generatie Chinezen weinig tegen hun ouders in gaan en, zoals al naar voren kwam, de mentaliteit van hun ouders wat betreft hard werken en studeren voor het grootste deel overnemen. Zo gunnen zij zichzelf inderdaad weinig tijd om culturele activiteiten te ondernemen, en, omdat de Chinese waarden zo sterk geïnternaliseerd zijn, wordt dit zelden als een gemis gezien.

Wat echter wel naar voren komt bij de respondenten is dat zij door dit enorme respect voor hun ouders ook bepaalde gespreksonderwerpen expliciet vermijden. “In onze cultuur praat je niet zo makkelijk met familie”, aldus Shuchun. “Als ik over bepaalde onderwerpen wil praten, dan ga ik niet met mijn ouders praten want ik weet van bepaalde onderwerpen dat ik nooit bij hun terecht kan. Drugs, seks, liefde dat soort dingen. Dat is allemaal taboe thuis. [Daarom] hou ik ook heel veel dingen voor mezelf [...] en thuis heb ik ook gewoon geaccepteerd dat het zo gaat”. Meixiu beaamt dit door te stellen dat het lastig is om met haar ouders te communiceren als zij tegen iets zijn. “Ze dringen dan wel hun zin door waardoor ik dan toch wel denk van, oké, ik moet naar ze luisteren”. Wat hierin ook nog een rol speelt is de taalbarrière die er vaak heerst tussen de tweede generatie Chinezen en hun ouders. Zo stelt Kathy:

(26)

26

“Ik kan wel Chinees praten, maar het gaat wel over het algemeen over koetjes en kalfjes en ik kan niet echt over bepaalde gevoelens praten of hele moeilijke woorden gebruiken. Dus dat laat ik dan maar omdat ik toch niet weet hoe ik dat moet uitdrukken, dus dat doe ik dan niet en dat zorgt dat wel voor een afstand tussen mij en mijn ouders. Dat vind ik wel moeilijk, ja”.

Hieruit blijkt dat, ondanks dat er zeer veel respect voor de ouders is, er toch vaak een afstand ten opzichte van de ouders wordt ervaren en er hier dan ook van een soort interne worsteling bij de tweede generatie Chinezen kan worden gesproken. Zo blijken er dus wel degelijk cultuurverschillen tussen de ouders en de tweede generatie Chinezen te heersen.

Wat verder nog naar voren komt is dat er in de literatuur wordt gezegd dat het culturele kapitaal voornamelijk via de moeder wordt overgedragen (Van Wel et al. 2006). Dit lijkt hier ten dele op te gaan omdat de moeder vaak, net als de vader, fulltime werkt. Hierdoor speelt ze een kleine rol in bijvoorbeeld het overdragen van cultureel kapitaal. Zo worden de respondenten weinig door hun ouders naar culturele activiteiten meegenomen of over kunst in het algemeen geleerd. De moeder lijkt hierin dan ook de rol van “tijger moeder” (Chua 2011) aan te nemen, zoals Peizhi aangeeft, waarin zij met “harde hand” en “strikte regels” de kinderen opvoedt. Hierin staan ook de Chinese waarden van “hard werken en studeren” centraal. Dit kan dan ook als een soort van cultureel kapitaal worden gezien dat via de moeder aan de kinderen wordt overgedragen en door de kinderen

vervolgens geïnternaliseerd en belichaamd wordt. De focus ligt hierbij, in tegenstelling tot het westerse begrip van cultureel kapitaal, niet op het aanleren van een bepaalde schoonheidszin, maar op een bepaald soort arbeidsethos en “no-nonsense mentaliteit”. Zoals al naar voren kwam worden de kinderen wel vaak in hun jeugd door hun moeder gedwongen een muziekinstrument te spelen, maar daar dit als een meer instrumenteel iets wordt gezien, een handvaardigheid, leidt dit dan ook niet tot de belichaming van een hoger cultureel kapitaal onder de tweede generatie Chinezen.

De Invloed van Leeftijdsgenoten

Zoals in het voorgaande al naar voren kwam speelt bij de culturele smaakvorming van de tweede generatie Chinezen de sociale omgeving een zeer grote rol. Zo bleek al dat de omgeving er mede voor zorgde dat de respondenten zich op de westerse cultuur gingen richten daar dit nou eenmaal hetgene was waar de Nederlandse, sociale omgeving zich mee bezig hield. Deze invloed kan ten eerste worden toegeschreven aan de vrienden van de respondenten. Zo komt er bij meerdere respondenten naar voren dat het hebben van goede, sterke banden met leeftijdsgenoten in hun

(27)

27 directe omgeving, een grote invloed kan hebben op hun culturele smaak. Zij worden meegenomen door deze respondenten naar evenementen en/of musea en worden dan ook sterk door de culturele achtergrond van hun vrienden beïnvloed. Dit kan dan ook onder de tweede generatie Chinezen leiden tot de ontwikkeling van een toenemende betrokkenheid bij kunst en cultuur. Zo zorgen liefdesrelaties, vrienden en een toegenomen mate aan vrijheid door het op kamers gaan, er mede voor dat de tweede generatie Chinezen zich in hun culturele smaak enigszins “ontwikkelen” en dat ze, niet enkel en alleen, met de Chinese cultuur in aanraking komen. Zo zijn de respondenten in hun jeugd vaak heel beschermd opgevoed binnen een Chinese, gesloten, culturele context. In het latere leven van de tweede generatie Chinezen lijken vrienden echter de drijfveer te zijn geworden om bepaalde culturele activiteiten te ondernemen en een nieuwe cultuur te ontdekken. Zo komt er bij Kathy naar voren dat ze bijvoorbeeld een museumjaarkaart heeft aangeschaft omdat haar vrienden er ook eentje hadden. Dit omdat ze haar smaak op een gegeven moment wilde ontwikkelen. Kathy heeft echter ondervonden dat dit in haar eentje een zeer lastig proces is en ze vindt hierbij dan ook veel steun bij haar vrienden. Deze hebben vaak wel de nodige culturele bagage vanuit huis uit

meegekregen en vertellen haar bijvoorbeeld over hoe ze tegen een bepaald kunstvoorwerp aankijken. Hier leert Kathy vervolgens weer van: “Ik probeer mij dan te levelen aan hun. Daarom vind ik het ook leuk om hun meningen te horen”. Ook bij Meixiu is dit aanwezig: “Nu ga ik ook nog steeds niet zo snel naar museums. Tenzij klasgenoten zeggen van: Hé! Laten we naar een museum gaan, dat is vorige jaar een keer gebeurd, dus toen ben ik wel geweest. Maar uit mezelf zou ik dat toch eigenlijk nooit doen”.

Hierin komt echter ook naar voren dat elke sociale omgeving weer een andere invloed heeft op de tweede generatie Chinezen. Zo stelt Sarah dat ze in haar middelbare schooltijd vooral K-Pop luisterde omdat haar Chinese vrienden dit ook luisterden. Echter, sinds ze op de Universiteit zit richt ze zich meer op de Nederlandse cultuur, omdat ze ook omgeven wordt door Nederlanders. Haar vriendenkring speelt hier dus een grote rol in: “Van hun krijg je ook wat van de populaire cultuur mee enzo. Bijvoorbeeld dingen zoals Monty Python, dat heb ik echt pas vorig jaar gezien terwijl de meeste mensen dat gewoon vanaf hun jeugd meekrijgen”. Hierin ziet ze dan ook een sterk verschil ten opzichte van haar ouders die zich vooral richten op Tv-series uit China. Shuchun voegt hier aan toe dat de meeste Nederlanders geen Chinese dingen kennen en het daarom ook evident is dat je het met hun over westerse popcultuur hebt. “Normaal praat ik niet zo over Chinese dingen. Dan praat ik echt van wat er nu allemaal op TV is zoals Amerikaanse series die zij ook kennen”.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor zover er verschillen zijn naar deze factoren wijzen deze alle in de richting van, kortweg, meer ruimte voor autonomie en participatie bij vrouwen die hoger zijn opgeleid en

Deze brandstoffen komen voort uit restproducten van de landbouw zoals bijvoorbeeld stro, in plaats van alleen uit de zaden van speciaal geteelde gewassen zoals koolzaad en

Uit het antwoord moet blijken dat via de oogst van de restproducten een deel van de mineralen van het land verwijderd wordt (en dit leidt tot uitputting van de landbouwgrond).

Om meer meisjes naar wiskunde-gerelateerde opleidingen te krijgen moet het beeld dat de leerlingen, meer in het bijzonder de meisjes, van wiskunde hebben of krijgen zo

Evenals in 2003 gaf één procent van de Nederlandse veehouders aan volgend jaar de overstap te maken naar jaar- rond opstallen, in Vlaanderen is dit aandeel tot nul

The scale and pace of the present methane rise (roughly 60 ppb in 9 years since the start of 2007), and the concurrent isotopic shift showing that the increase is dominantly

Hoewel sake nie heeltemal verloop het soos die ANV, en veral die afdeling Kaapstad, by die oprigting van die HdN in gedagte gehad het nie, het die ANV deur sy inisiatiewe in

increases by exactly ⌈α⌉ and hence is not an IR. Consider a graph consisting of n := 3⌊α⌋+4 nodes that are connected as a line. Since this is also the socially optimal