Levende
Natuur
Droge duingraslanden
De samenstelling van
duinden verandert van grazige
graslan-den in de binnenduinen naar open.
vegetaties op de zeereep. Maar
blij-ven deze vegetatieverschillen,
ver-oorzaakt door onder andere een
kalkgradiënt en een graduele
veran-dering van de dynamiek, op Voorne
wel zichtbaar waar de
stikstofdeposi-tie is toegenomen en de zeeïnvloed
is verminderd? De duinen van
Voor-ne dreigden de laatste decennia
dicht te groeien met struweel of
Duinriet. Door te maaien ofte
be-grazen probeert men te voorkomen,
dat de karakteristieke graslanden en
open vegetaties verdwijnen. In dit
artikel wordt ingegaan op de
in-vloed van de bodem en het beheer
op de vegetatieverschillen.
Voorne
M. Bakker,
L. Groot,
K.V. Sykora &
D. v.d. Laan
Invloeden op het gebied vroeger...
Van de Zuidnederlandse delta is Voorne het meest noordelijke eiland. Het ligt ten zuiden van het industriegebied Europoort en de Maasvlakte (fig. 1). Menselijke in-vloed speelt hier al heel lang een belang-rijke rol. In de voorgaande eeuv/en liet men het vee in de duinen weiden en bo-vendien werd er hout uit de duinen ge-haald. Door overbegrazing en houtroof waren de duinen eind vorige eeuw veran-derd in een stuivende zandwoestijnFig.1. Ligging van het onder zoeicsgebied.
(Adriani & Van der Maarel, 1968). Daar-om verbood de Brielse Dijkkring in 1910 om nog langer vee in de duinen te weiden of hout uit de duinen te halen. Als gevolg daarvan groeiden de duinen wat meer dicht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn de duinen opnieuw gaan stuiven door de bouw van bunkers en het rijden met tanks (Husson, 1984). Om de duinen vast te leggen is er vervolgens bos aange-plant, vaak met exoten als de Canadese populier. De bedoeling was dat er een af-wisselend recreatiegebied zou ontstaan.
... ennu
De zeestromen voor de kust van Voorne zijn in de recente historie sterk veranderd. Dit is het gevolg van het graven van de Nieuwe Waterweg, het afsluiten van de zeegaten en de aanleg van de Maasvlakte (fig. 1). Hierdoor wordt er weinig zand aangevoerd, maar wel veel slib waardoor onder andere de Kinderplaat is ontstaan (Knijpers et al., 1990).
Net als in andere delen van Neder-land zijn zure regen en stikstofdepositie van invloed op het duingebied (Boot,,
1985). De afscherming van Voorne van zee na aanleg van de Maasvlakte en de baggerberging hebben waarschijnlijk eveneens invloed op de versnelde succes-sie en verruiging van het duingebied van Voorne (Boot & Van Dorp, 1986). Door reductie van de saltspray zal het oppervlak aan open stuifduinvegetaties en duingras-land afnemen en het oppervlak aan stru-weel- en bosvegetaties versneld toenemen (Mooren, 1985). Het uitbreken van de ziekte myxomatose in het begin van de jaren zestig decimeerde de konijnenstand.
^i0^
Het ontbreken van konijnen had een on-gestoorde opslag van bos en struweel tot gevolg (Salman & Van der Meijden,
1985). De hoog opgaande begroeiing is -, een barrière voor het inwaaien van zout uit zee en de scherende werking van de zoute zeewind. ' •
Beheer
Het 1000 ha grote kalkrijke duingebied wordt door verschillende instanties be-heerd. In het noorden beheert de Stich-ting Het Zuidhollands Landschap de "Duinen van Oostvoorne". In het zuiden beheert Vereniging Natuurmonumenten het gebied "Voornes Duin". Daarnaast worden nog enkele stukjes door de ge-meente Westvoorne beheerd.
NATUURMONUMENTEN
De doelstelling van Natuurmonumenten voor het duingebied is: herstel van het half-open, overwegend kalkrijke duin-landschap met de daarbij behorende reeks levensgemeenschappen van open water, vochtige duinvalleien, open stuifplekken, soortenrijke duingraslanden, duinstruwe-len en natuurlijke binnenduinrand- en moerasbossen. Er wordt gestreefd naar een verhouding tussen lage en hoge vege-taties van 40% : 60%. Op dit moment nemen de hoge vegetaties veruit het grootste oppervlak in. Het areaal duin-grasland moet worden uitgebreid, onder meer door verspreid gelegen kleine stuk-ken duingrasland met elkaar te verbin-den, waardoor er minder verstorende randinvloeden van onder andere bladval zullen zijn. Sinds 1980 is er daarom veel gemaaid, gekapt, gerooid en geringd.
IJslandse pony's begra-zen sinds 1989 de Dui-nen van Oostvoorne.
De bodemmonsters be-stonden uit mengmon-sters van negen ste-leen. De bovenste tien cm werd bemonsterd.
Stuifplekken werden niet meer dichtge-legd. Natuurmonumenten heeft er voor gekozen niet te gaan begrazen uit zorg voor vertrapping en overbegrazing van de kwetsbare valleivegetaties. Bovendien worden veel andere duingebieden al be-graasd. Landelijk gezien ontstaat er extra variatie door op Voorne geen begrazing toe te passen (Braat, 1992).
ZUIDHOLLANDS LANDSCHAP •
De Duinen van Oostvoorne waren tot 1957 in het bezit van het Administratie-fonds Rotterdam. Dit Administratie-fonds richtte het duingebied in met "leuke bosjes" en ver-harde paden voor de recreatie. Daarna kwam het terrein in handen van Het Zuidhollands Landschap onder de voor-waarde dat het duingebied in ruime mate een recreatieve functie zou behouden. Vooral de Heveringen, een oud duincom-plex bij het dorp Oostvoorne, heeft in be-langrijke mate een recreatieve fiinctie ge-kregen.
In 1983 is men door het weghalen van bomen en struiken met een soortgelijke aanpak als Natuurmonumenten begon-nen (Husson, 1984). Daarnaast wordt sinds 1989 een groot deel van de duinen van het Zuidhollands Landschap begraasd om een nog groter oppervlak aan open begroeiing te krijgen. Het hele jaar lopen 12-13 IJslandse Pony's in het 130 ha grote gebied rond. Van mei tot november loopt er bovendien een kudde Limousinrunde-ren rond. Deze bestond aanvankelijk uit 5 en later uit 10 koeien (Beckers, 1992). In de zomer van 1994 konden er geen koei-en wordkoei-en ingeschaard vanwege proble-men met de boer. Om de continuïteit van de begrazing door runderen te handhaven zijn 8 Galloways aangeschaft, die in de-cember 1994 in de duinen zijn losgelaten. Er is gekozen voor begrazing, omdat men verwacht dat er zo meer diversiteit ont-staat, het struweel teruggedrongen wordt en er minder scherpe grenzen ontstaan. De Heveringen en het grasland bij
bezoe-Levende
Natuur
246
kerscentrum Tenellaplas, de oudste gras-landen, worden gemaaid waarbij het maalsel wordt afgevoerd (Husson,
1984).
Het onderzoek
In de zomer van 1994 is onderzoek ge-daan naar de relatie tussen bodemfacto-ren, de samensteUing van de vegetatie en het beheer van de droge duingraslanden. Daarbij is onder duingraslanden ver-staan: een lage kruidenvegetatie waarvan grassen een belangrijk deel uitmaken en waarvan de totale bedekking minstens 60% bedraagt.
In mei en juni zijn in zeven brede stroken (fig. 2), verspreid over het duin-gebied, 175 vegetatieopnamen gemaakt in alle duingraslanden. De opnamen zijn gemaakt met de door Barkman, Doing en Segal in 1964 aangepaste Braun-Blanquetschaal (Den Held & Den Held, 1985). De opnamen zijn evenre-dig verdeeld over de terreinen van Natuurmonumenten en het Zuidhol-lands Landschap. Alle mossen en korst-mossen zijn meegenomen en gecontro-leerd. In tabel 1 zijn de tien
onderscheiden plantengemeenschappen te zien. Binnen elke gemeenschap zijn 5 ^10 opnamen uitgekozen waar bodem-monsters (rhengbodem-monsters van de boven-ste 10 cm) van genomen zijn. De mon-sters zijn onder meer geanalyseerd op pH(water), pH(KCl) en organisch mate-riaal (Bakker & Groot, 1995).
Vegetatiesamenstelling en boaemfectoren
De tien onderscheiden gemeenschappen (WesthoflF& Den Held, 1969) behoren allen tot het Duinviooltjes-verbond (Galio-Koelerion) (tabel 1). In figuur 3 zijn de onderscheiden plantengemeen-schappen aangegeven in relatie tot de twee belangrijkste gemeten bodemfacto-ren, de zuurgraad en het gehalte aan or-ganische stof De soortensamenstelling is duidelijk gerelateerd aan deze factoren.
DUINSTERRETJES-ASSOCIATIE
De Duinsterretjes-associatie (Tortulo-Phleetum arenarii) komt voor op plaat-sen met een droge, kalkrijke bodem en weinig organisch materiaal. Vaak wordt de bedekking voor het grootste gedeelte door korstmossen en mossen bepaald. De vegetatie varieert van vrij open tot gesloten.
Binnen de Duinsterretjes-associatie
Brielsegatdam
Fig.2. Detailkaart van het gebied. De vegetatie-opnamen zijn grofweg in zeven transecten gemaal(t. Deze transecten zijn aan-gegeven met letters die in de figuur zijn onderstreept.
Oostvoome
zijn vier verschillende gemeenschappen onderscheiden. Het onderscheid tussen de vier gemeenschappen wordt veroor-zaakt door de afstand van zee en het be-heer. Dicht bij zee is vooral gemeenschap 1 te vinden. Het grootste deel hiervan wordt begraasd. De andere drie gemeen-schappen zijn iets verder van zee te
vin-den en de vegetatie is minder open. Een groot deel van deze drie gemeenschappen wordt niet begraasd en niet gemaaid. Ge-meenschap 4 is een fragment van de Duinsterretjes-associatie met veel Duin- . riet {Calamagrostis epigejos). Deze gemeen-schap komt voor op plaatsen waar niet ge^ maaid of begraasd wordt.
OVERGANG DUINSTERRETJES-ASSOCIATIE EN DUINSCHAPEGRAS-ASSOCIATIE
Gemeenschap 5 bestaat uit een vegetatie met een stevige grasmat met relatief veel opslag. De gemeenschap wordt vrijwel ge-heel begraasd, waardoor er afstervende, aangevreten en vertrapte struiken te vin-den zijn. Tussen deze struiken krijgt de kruidenrijke lage vegetatie weer een kans. De bodem onder deze vegetatie is rijk aan kalk en organisch materiaal.
DUINPAARDEBLOEM-ASSOCIATIE
Gemeenschap 6 is een tamelijk gesloten vegetatie. Op plaatsen met deze vegetatie komt veel opslag voor. De Duinpaarde-bloem-associatie komt voor op vochtiger plaatsen zoals noordhellingen en hogere plekken in valleien. Ook hier is de bodem nog rijk aan kalk en organisch materiaal. Een deel van de vegetatie behorende tot deze gemeenschap wordt begraasd, een ander deel gemaaid.
DUINSCHAPEGRAS-ASSOCIATIE
De gemeenschappen 7 en 9 groeien op drogere plaatsen dan de Duinpaarde-bloem-associatie. Begrazing vindt in de overgang tussen de fakkelgras-subassocia-tie en de struisgras-subassociafakkelgras-subassocia-tie (gemeen-schap 7) vrijwel niet plaats. De bodem is kalkarm en rijk aan organisch materiaal. Gemeenschap 9 is een fragment van de Duinschapegras-associatie. Op een paar plaatsen, waar deze gemeenschap voor-komt, wordt begraasd, maar het grootste deel wordt gemaaid. De bodem is rijk aan organisch materiaal en kalkarmer dan de bodem van gemeenschap 7.
FRAGMENTGEMEENSCHAPPEN
In deze gemeenschappen ontbreken asso-ciatiekensoorten, waardoor ze niet verder dan het verbond zijn in te delen.
De soortenarme gemeenschap van Vals rendiermos en Veldbeemdgras (ge-meenschap 8) is vooral te vinden in de omgeving van de Groene Punt, waar geen beheersmaatregelen worden uitgevoerd. De bodem is kalkarm en arm aan orga-nisch materiaal. Dat zo weinig orgaorga-nisch materiaal werd gemeten is vreemd, omdat Duinriet volgens Weeda et al. (1994) op voedselrijke bodem voor zou komen. Ge-meenschap 10, de geGe-meenschap van Zandhaarmos en Fijn schapegras, is min-der gesloten en de standplaats is droger dan die van gemeenschap 9. Ook komen hier meer mossen en korstmossen voor. De gemeenschap komt voor op plaatsen,
Tabel 1. Onderscheiden vegetatietypen van de droge duingraslanden van Voorne (naamgeving volgens Westhoff & Den Held, 1969).
Duinviooltjes-verbond (Gallo-Koelerion) NrAssociatie
Duinsterretjes-associatie (Tortulo-Phieetum arenarii)
1 typische subassociatie (typicum)
overgang tussen typische subassociatie (typicum) en zandblauwtjessubassociatie(jasionetosum)
2 rijke variant " ~ •
3 arme variant
Karakteristieice soorten
Duinsterretje (Tortula ruralis), Zanddoddegras
{Phieum arenarium), Ruw vergeet-mij-nietje {Myosotis ramosissima), Kandelaartje {Saxifraga tridactylites), Muurpeper {Sedum acre),
Duin-kronkelbladmos {Tortella flavovirens) en Zandmuur
(Arenaria serpyllifolia)
Veldereprijs (Veronica arvensis) en Zachte ooivaars-bek (Geranium molie) »
Veldereprijs (l/eron/ca arvensis), Zachte ooievaarsbek, Vroege haver (Aira praecox) en Buntgras
(Corynepho-njs canescens)
afwezigheid van Zachte ooievaarsbek en Buntgras, aanwezigheid van Gestreepte witbol (l-lolcus lanatus) 4 associatiefragment van de typische subassociatie (typicum) Veldereprijs {Veronica an/ensis), Zachte ooievaarsbek
' . . . . en Grote tijm (7?)ymuspu/eg/o;des) 5 overgang tussen
Duinsterretjes-associatie(Tortulo-Phleetum arenarii) en Duinschapegras-associatie (Festuco-Galietum maritimi)
Ruw vergeet-mij-nietje, Duinsterretje, Geel walstro
(Galium verum) en Gewone vleugeltjesbloem (Polygala vulgaris) . - • . •; • Duinpaardebloem-associatie (Taraxaco-Galietum maritimi)
6 weegbreesubassociatie (plantaginetosum)
Duinschapegras-associatie (Festuco-Galietum maritimi)
7 overgang tussen fakkelgrassubassociatie (koelerietosum) en struisgrassubassociatie (agrostietosum)
9 associatiefragment van de struisgrassubassociatie (agrostietosum) • '
Zandviooltje (Viola rupestris), Duinpaardebloem
(7a-raxacum laevigatum), Smalle weegbree (Plantago lanceolata), Duizendblad (Adnillea millefolium) en
Geelhartje (Linum catiiarticum) -, Zachte dravik (Bromus liordeaceus), Geel walstro. Gewone vleugeltjesbloem en Fijn schapegras (Festuca
ovina ssp. tenuifolia)
Gewoon struisgras (Agrostis capillaris), Jacobskruis-kruid (Senecio jacobaea ssp. jacobaea) en Duinriet
{Calamagrostis epigejos)
Gewoon struisgras (Agrostis capillaris), Schapezuring
(Rumex acetosella), Jacobskruiskruid (Senecio jacobaea ssp. jacobaea), Haakmos (Rhytidiadelphus squarrosus) en soorten van de Klasse der
vochtige graslanden (Molinio-Arrhenathretea)
Fragmentgemeenschappen van het Duihviooltjes-verbond (Galio-Koelerion)
8 gemeenschap van Vals rendiermos en Veldbeemdgras
10 gemeenschap van Zandhaarmos (Polytrichum
juniperinum) en Fijn schapegras
Vals rendiermos (Cadonia rangiformis), Veldbeemd-gras (Poa pratensis), Duinriet, Rood zwenkVeldbeemd-gras
(Festuca rubra). Gewoon klauwtjesmos (Hypnum
cupress/forme) en Geel walstro
Fijn schapegras (Festuca ovina ssp. tenuifolia), Ge-woon klauwtjesmos. Rood zwenkgras. Geel walstro. Vroege haver en Reukgras (Anthoxanthum
Levende
Natuur-248
Fig. 3. Schema van de beheersvormen en de belangrijkste bodemfactoren (van 0-10 cm) met de daarmee gerelateerde plantengemeenschappen.
relatief arm aan organisch materiaal\
relatief hoge pH
duingraslanden
relatief rijk aan organisch materiaal
relatief arm aan organisch materiaal
relatief rijk aan organisch materiaal Associatie ^ 1. Duinsterretjes-associatie - '. ; ' typische subassociatie . ' ,. 2. Duinsterretjes-associatie overgang typische subassYzandblauwtjessubass. rijke variant • ; ' . 3. Duinsterretjes-associatie overgang typische subassVzandblauwtjessubass. . -arme variant 4. fragmentair Duinsterretjes-associatie typische subassociatie 5. overgang Duinsterretjes-associatie _: en Duinschapegras-associatie 6. Duinpaardebloem-associatie
8. gemeenschap Van Vals rendiermos
enVeldbeemdgras ; , : , . 7. Duinschapegras-associatie overgang fakkelgrassubassociatie en struisgrassubassociatie 9. fragmentair Duinschapegras-associatie struisgrassubassociatie : •.
10. gemeenschap Zandhaarmos en Fijn schapegras
Begraasd Onbegraasd Gemaaid en ongemaaid '. 1 9 . ; ; • •': - 9 ' 19 '•"19. SS 12 13 Duinsterretjes-associatie met Muurpeper, Zanddoddegras en Zwenkdravik.
die worden gemaaid en is vooral in de ou-dere duinen te vinden. De bodem is kalk-arm en rijk aan organisch materiaal.
Successie
Het verloop van de successie is zichtbaar in figuur 3. Gemeenschappen 1 t/m 4 zijn pioniervegetaties. Waar de overgang tus-sen de Duinsterretjes-associatie en de Duinschapegras-associatie (gemeenschap 5) en waar de Duinpaardebloem-associa-tie (gemeenschap 6) voorkomt is de bodem nog kalkrijk, maar er heeft zich al meer organisch materiaal kunnen opho-pen. De Duinschapegras-associatie (ge-meenschappen 7 en 9) en de firagment-gemeenschappen van het Duinviooltjes-verbond (gemeenschappen 8 en 10) komen in de oudere duinen voor. De bodem onder de gemeenschappen 9 en 10 is uitgeloogd.
Beheer en vegetatie
Om na te gaan welke relatie er bestaat tus-sen de vegetatie en het gevoerde beheer zijn in figuur 3 de gemeenschappen en de verschillende vormen van beheer
aangege-NlET GEMAAID EN NIET BEGRAASD
Op plaatsen waar niet gemaaid en niet be-graasd wordt zijn de gemeenschappen 2, 4, 7 en 8 te vinden. Deze gemeenschappen zien er op het eerste gezicht uit als saaie duinrietvelden. Gewoonlijk gaat Duinriet domineren op plaatsen waar gekapt is en voedingsstoffen vrijkomen (Weeda et al., 1994). Hier is dat niet het geval. Op plaat-sen waar in de droge duinen van Voorne veel Duinriet voorkomt heeft volgens de beheerders nooit bos gestaan en hier is dus ook niet gekapt. Het is waarschijnlijk dat het Duinriet hier is gaan domineren door een gebrek aan dynamiek. Deze gemeen-schappen zijn aangetroffen op plaatsen met veel beschutting tegen de wind en weinig konijnen. Waarschijnlijk heeft hier accumulatie van voedingsstoffen plaatsge-vonden. In andere delen van het duinge-bied waar evenmin gemaaid en begraasd wordt, zijn toch interessantere gemeen-schappen te vinden, zoals gemeenschap 7. Hier is Duinriet minder dominant, omdat • op deze plekken meer konijnen voorko-men. De konijnen voorkomen dat zich or-ganisch materiaal kan ophopen en het Duinriet gaat domineren.
Begraasde Duin- sterretjes-associa-tie in de zeereep.
BEGRAZING
In de begraasde delen zijn vooral de ge-meenschappen 1 en 5 goed ontwikkeld. De pioniervegetatie krijgt hier de kans zich weer op opengetrapte plekken te ves^ tigen. De vegetatie wordt kort gehouden, waardoor voedingsstoffen zich maar lang-zaam ophopen en de bestaande pionierve-getatie in stand gehouden kan worden. Tussen de afetervende en afgevreten strui-ken krijgt gemeenschap 5 (een kruidenrij-ke vegetatie) een kans zich te ontwikkruidenrij-ke- ontwikke-len. Lagere struiken als Kruipwilg {Salix
repens) en Liguster [Ligustrum vulgarè)
worden minder vitaal, doordat ze betre-den en afgevreten worbetre-den. Tussen de struiken dringt daarna meer licht door, zodat soorten als Gewone vleugeltjes- • bloem {Polygala vulgaris) en Gewone rol-klaver {Lotus comkulatus ssp. corniculatus) een kans krijgen. De ontwikkeling van nieuw struweel krijgt door de begrazing door paarden en koeien weinig kans, omdat de ontkiemende bomen en strui-ken al snel worden afgegraasd.
Levende
Natuur
250
MAAIEN
Van de duingraslanden worden alleen de oude duinen bij het Zuidhollands Land-schap en de hogere delen van valleien bij Natuurmonumenten gemaaid. Daarom zijn in de gemaaide delen vooral de ge-meenschappen 6, 9 en 10 te vinden. Gemeenschap 6 wordt op verschillende manieren beheerd, maar komt altijd op vochtiger plaatsen voor. Het voorkomen van de gemeenschappen 9 en 10 wordt vooral door bodemfactoren bepaald (kalk-arm en humusrijk). In het deel van Natuurmonumenten zijn de duinen nog niet zover uitgeloogd, dat deze gemeen-schappen daar voor kunnen komen (be-halve op één plek onder een den).
Conclusie
De vegetatiesamenstelling is duidelijk ge-relateerd aan de zuurgraad en het gehalte aan organisch materiaal in de bovenste 10 cm van de bodem. Deze bodemfactoren corresponderen met de leeftijd van de duinen; hoe ouder de duinen des te groter de accumulatie van organisch materiaal en additioneel de uitspoeling van kalk.
Op Voorne is de vegetatiegradiënt van kalkrijk naar kalkarm nog te zien in de begraasde en gemaaide duinen. Begra-zing en maaien voorkomen dat de droge duingraslanden dichtgroeien met struiken of Duinriet. Een voordeel van begrazen is dat het struweel teru^edrongen kan wor-den doordat struiken worwor-den afgevreten en vertrapt. Op plaatsen waar niet ge-maaid of begraasd wordt ontstaan frag-mentgemeenschappen met Duinriet. In deze fragmentgemeenschappen is de vege-tatiegradiënt nauwelijks meer aanwezig.. De dynamiek in de graslanden is zo laag.
dat beheer nodig is om de variatie in de droge duingraslanden langdurig te be-houden. Alleen op plaatsen waar veel ko-nijnen zitten kan de vegetatiegradiënt in stand gehouden worden. In jaren met een lage konijnenstand zal aanvullend ge-maaid en/of begraasd moeten worden om te voorkomen dat de graslanden verrui-gen, waardoor het biotoop niet meer ge-schikt is voor de konijnen. Om de kleine stukjes duingrasland, die zijn overgeble-ven met elkaar te verbinden en zo het op-pervlak aan duingraslanden sneüer te ver-groten, zal gekapt en gerooid moeten worden.
Literatuur w ^ ^
Adriani, M.J. & E. van 'der Maarel, 1968. Voorne inde branding, een beschouwing over de natuunweten-schappelijke betekenis van het kustgebied van Voorne in verband met mogelijke technische werken in dit ge-bied. Stichting Wetenschappelijk Duinonderzoek, Oost-voorne.
Bakker, M. & L. Groot 1995. Droge duingraslanden
op Voorne. Vakgroep Terrestrische Oecologie en Na-tuurbeheer, Landbouwuniversiteit, Wageningen.
Beckers, A., 1992. Grote grazers in de duinen van
Oostvoorne. Huid en Haar 11 (2 + 3).
Boot R.G.A., 1985. Veranderingen in de vegetatie van
de duinen van Oostvoorne sinds 1959. Duin 1.
Boot R.G.A. 8t D. van Dorp, 1986. De plantengroei
van de Duinen van Oostvoorne in 1980 en veranderin-gen sinds 1934. Zuidhollands Landschap, Rotterdam.
Braat C.W., 1992. Voornes Duin; beheersplan 1993.
Natuurmonumenten, 's Graveland.
Held, J.J. den 8i A.R. den Held, 1985. Beknopte
handleiding voor vegetatieonderzoek. Wetenschappelij-ke Mededeling nr. 97, KNNV, Hoogwoud NH.
Husson, B., 1984. Beheersrichtlijn Duinen van
Oost-voorne. Stichting het Zuidhollands Landschap, Rotter-dam.
Kuijpers, J., O. Hamerlynck, J.A. Craeymeersch, H. Baptist & D. van der Laan, 1990. De veranderende
delta: symposium ter gelegenheid van het 60 jarig be- ' staan van de KNNV-afdeling Voorne, 5 oktober 1990. KNNV-uitgeverij, Wet. mededeling nr. 198, Utrecht.
Mooren, R., 1985. Salt spray en de betekenis ervan
voor duinvegetaties. Duin 1.
Salman A. 8i E. van der Meijden, 1985. De opmars
van de meidoorn in de Wassenaarse duinen. Duin 1.
Weeda, E., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra, 1994. Nederlandse oecologische flora. Wilde planten en
hun relaties, deel 5. IVN in samenwerking met de VARA enVEWIN.
Westhoff, V. & A.J. den Held, 1969.
Plantengemeen-schappen in Nederland. Thieme & cie, Zutphen.
Summary
Dry dunegrasslands on Voorne
This paper presents the results of a research on the rela-tion between soil factors, vegetarela-tion composirela-tion and management. In the summer of the year 1994,175 re-levés have been made in dry dune grasslands. In 95 plots, corresponding with 95 relevés, equally distributed over management regimes in the whole area soil samp-les have been taken. The species-composition of the ve-getation is clearly related to acidity (pH) and organic matter. These fact05 correspond to the age of the dunes; older dunes accumulate organic matter and are leached of calciumcarbonate. Management is also an important factor influencing the species composition of the dry dune grasslands. Management is necessary for the presen/ation of these grasslands as in the dunes of Voorne natural dynamics are very limited and insuffi-ciënt. Without any management the undisturbed growth of Calamagrostis epigejos and woody species will dominate thé characteristic dunegrasslands. Remo-val of wood by cutting will only be successful when the intensity of grazing by natural grazers (roes and rabbits) is sufficiënt. Extra cutting and mowing has to be done in periods with reduced numbers of rabbits. Another possibility is management by grazing with cows and/or pony's. The grazing intensity must be monitored. Both management practices are meant to create open sandy places and pioneer stages and to maintain the original variation in vegetation types of the dry dune grassland. New sandy places are made by treading (large grazers) and by digging (rabbits). Treading by large grazers also reduces the occun-ence and spreading of brushwood.
M. Bakker, L. Groot & K.V. Sykora " " -Vakgroep Terrestrische Oecologie en Natuurbeheer. Landbouwuniversiteit Wageningen
Bornsesteeg 69 ; : - i 6708 PD Wageningen - .. : j ' ! i ^ • ;
D.vanderLaan .s. ; - ^ ^ . ; :.^>' • ; - : " ; ; • : ' * NIOO, CTO, Biologisch Station Weevers' Duin
p/a Van Itersonlaan 76 ~; 3233 EL Oostvoorne . v ' . - - ' - • : " ^:: . -^ '