• No results found

'Geen man en geen kogel meer naar Indonesië': Nederlandse communisten en hun pogingen om een balans te vinden in hun uitingen van nationale en internationale solidariteit tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Geen man en geen kogel meer naar Indonesië': Nederlandse communisten en hun pogingen om een balans te vinden in hun uitingen van nationale en internationale solidariteit tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Geen man en geen kogel meer naar Indonesië’: Nederlandse communisten

en hun pogingen om een balans te vinden in hun uitingen van nationale en

internationale solidariteit tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog

(1945-1949)

Hidde Schuurman

11868449

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding:

pagina 2

1. Het akkoord van Linggadjati:

pagina 11

2. Eerste politionele actie:

pagina 24

3. Tweede politionele actie:

pagina 34

Conclusie:

pagina 41

Bibliografie:

pagina 48

Afbeelding voorzijde:

IISG, politionele acties afbeelding 175,

http://www.iisg.nl/rebels/nl/content/175-176-politionele-acties.

Verwijzing titel: “Dertigduizend Amsterdammers tegen de koloniale oorlog”, De Waarheid:

(3)

Inleiding

Nederlandse communisten hadden het niet makkelijk in de tweede helft van de jaren 1940. Direct na het einde van de Tweede Wereldoorlog profiteerden leden van de Communistische Partij Nederland (CPN) nog van de communistische strijd in het Nederlandse verzet gedurende de oorlog. Ook de verdiensten van het leger van de Sovjet-Unie resulteerden in meer bewondering voor communisten in West-Europa. Deze factoren speelden een belangrijke rol bij het grootste succes van de

communistische beweging in Nederland, het behalen van tien zetels in de verkiezingen van 1946.1

Hierna ontstond er echter steeds meer frictie tussen de CPN met aan haar zijde de

Eenheidsvakcentrale (EVC) ten opzichte van de rest van het Nederlandse politieke landschap. De oplopende spanningen tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten resulteerden uiteindelijk in het begin van de Koude Oorlog. Deze strijd tegen het internationale communisme betekende ook een strijd tegen lokale communistische partijen. Voor de CPN en andere communistische partijen in West-Europese landen betekende dit een grote stap in de marginalisering van het communisme in het Westen. De sympathie waar de communisten na hun verdiensten gedurende de Tweede

Wereldoorlog op konden rekenen, nam voor de CPN snel af.

Deze marginalisering ging al van start voor de Koude Oorlog begon, samen met een sterke anticommunistische stroming die opkwam in de VS en in West-Europa. Die stroming werd

aangewakkerd door de CPN die zich niet populair maakte door bijvoorbeeld de overname van Tsjechoslowakije door de Sovjet-Unie in 1948 toe te juichen en voor Nederland eenzelfde scenario als wenselijk te bestempelen. Als reactie op de houding van de CPN werden in Amsterdam de twee wethouders van de partij afgezet en werd de partij de toegang tot vaste Kamercommissies ontzegd. Niet-communistische partijen beschuldigden de CPN zelfs van verraad en NSB-praktijken, omdat ze voor collaboratie met een bezetter pleitten, naar het voorbeeld van Tsjechoslowakije .2 Ondanks

pogingen tot samenwerking met de sociaaldemocraten die vertegenwoordigd werden door de PvdA lukte het de CPN niet om mee te regeren, dit terwijl de zusterpartijen in andere West-Europese landen dat wel lukte. Omdat samenwerking met andere partijen dan de PvdA al helemaal niet van de grond kwam, belandde de CPN in een politiek isolement. De machtspositie van de Sovjet-Unie en de angst voor een volledige overname van Europa na de Tweede Wereldoorlog zorgde bovendien voor een versterking in de terugkeer van het anticommunisme.3

1 Jos van Dijk, Ondanks hun dappere rol in het verzet… het isolement van Nederlandse communisten in de Koude Oorlog (Soesterberg: Uitgeverij Aspekt, 2016), 15-16.

2Igor Cornelissen, Paul de Groot, staatsvijand nr. 1: een biografische schets (Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1996), 93; Ger Verrips, Dwars, duivels en dromend: de geschiedenis van de CPN: 1938-1991 (Amsterdam: Balans, 1995), 259; Hansje Galesloot, Margreet Schrevel, In fatsoen hersteld: zedelijkheid en wederopbouw na de oorlog (Amsterdam: SUA, 1987), 13.

3 Tijn Sinke, “Dutch Communism in Transition: The Unfolding of a National Cold War during Political Reconstruction, 1944-8”, Journal of Contemporary History, 2017, vol. 52, no. 4, 1042-1062, alhier 1056-57.

(4)

De historicus Tijn Sinke typeerde de snelle terugkeer van het anticommunistische sentiment zelfs als een Koude Oorlog binnen Nederland. De tegenstellingen tussen de CPN, niet-communisten en anticommunisten werden namelijk sneller onoverbrugbaar dan in de rest van West-Europa.4 Een

belangrijke oorzaak van deze snelle breuk was de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd, aangezien hier een extra tegenstelling tussen de communistische beweging en de rest van Nederland uit voortvloeide. Als enige grote partij bleef de CPN gedurende het conflict pleiten voor een afwikkeling van het conflict, waar een onafhankelijke Indonesische staat uit voort zou moeten komen. Door deze positie in te nemen zonderde de CPN zich af van de rest van de Nederlandse politieke partijen. Toen het conflict heviger werd en de politionele acties goed werden gekeurd door de Nederlandse

regering, was toenadering tot andere partijen zoeken vanuit de CPN zelf niet meer mogelijk. De partij kwam in een volledig isolement terecht maar bleef actie voeren voor een volledig onafhankelijk Indonesië.5

Groeiend anticommunisme door het uitbreken van de Koude Oorlog en het conflict om Indonesië zorgde ervoor dat de sympathie voor de CPN die tijdens de Tweede Wereldoorlog was opgebouwd binnen enkele jaren verdween. Het activisme van de partij werd desalniettemin

voortgezet, zoals de beschrijving van de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië in de krant van de CPN

De Waarheid. De berichtgeving in deze krant over het Indonesische conflict was vaak zeer negatief

met betrekking tot het handelen van de Nederlandse regering. De CPN pleitte gedurende het conflict voor de vereniging van gelijkgestemden die zich voor een volledig onafhankelijk Indonesië dat de banden met Nederland zou behouden wilden inzetten. Deze gelijkgestemden konden dan luid verkondigen dat een significante groep Nederlanders de boodschap van de communistische

beweging deelde. Natuurlijk hoopten de Nederlandse communisten op een grote toestroom van niet-communisten, zodat hun boodschap aan een grotere groep Nederlanders verbonden kon worden. Ondanks de zeer kritische houding inzake Indonesië sprak de CPN ook steun uit voor bepaalde beslissingen van de Nederlandse regering die in de ogen van de partij zouden helpen bij het beëindigen van het conflict. Maatregelen die bij konden dragen aan het ontstaan van een militaire confrontatie werden met volle overtuiging afgekeurd.6 De CPN zette dus door in de strijd voor een

volledig onafhankelijk Indonesië, zonder de goede banden van het nieuw te vormen land met Nederland verbroken zouden worden. De partij stond echter niet alleen in deze strijd, een nieuw opgerichte vakorganisatie had namelijk in grote lijnen dezelfde overtuigingen.

Die nieuw opgerichte vakcentrale ontstond in 1944 en streed in het bijzonder voor eenheid tussen de verschillende Nederlandse vakorganisaties. Deze organisatie kwam uiteindelijk bekend te

4 Sinke, “Dutch Communism”, 1043-44. 5 Verrips, Dwars, duivels en dromend, 250. 6 Ibidem, 251.

(5)

staan als de Eenheidsvakcentrale (EVC). De vakcentrale opereerde vanuit een socialistisch wereldbeeld en berichtte in het eigen blad Werkend Nederland veel over typische acties voor vakcentrales, zoals het organiseren van demonstraties of stakingen voor hogere lonen en betere arbeidsvoorwaarden. De EVC probeerde met de andere grote vakorganisaties samen te werken, net als de CPN dat met andere politieke partijen probeerde. Beide organisaties richtten hun pijlen op de sociaaldemocraten in de PvdA en het NVV, omdat het linkse gedachtegoed veel overeenkomsten kende met de CPN en EVC. Een fusie met het NVV kwam zelfs heel dichtbij, maar op het allerlaatste moment ging dit, mede door een groeiend anticommunistisch sentiment binnen het NVV, niet door.7

Net als de CPN kwam de EVC in de late jaren ’40 in een isolement te zitten binnen de

vakbondswereld. Volgens de socialistische historicus Coomans nam de positie van de EVC sterk in importantie af in de eerste naoorlogse jaren. Acties van leden die ook bij de CPN aangesloten waren binnen de vakcentrale tegen alle andere groepen binnen de EVC zorgden namelijk voor een afname in het aantal leden. Hieronder vielen communisten die banden hadden met andere (zeer kleine)

politieke groeperingen, zoals de Revolutionair Communistische Partij, de Spartacusgroep en de Rudolf Rocker Stichting.8 Ook leden van de PvdA zaten bij de EVC en werden door leden van de CPN of

aanhangers van de CPN-lijn voor de vakcentrale uit de organisatie gewerkt.9

Om de geïsoleerde positie van de communistische beweging in Nederland tegen te gaan werden fusiegesprekken opgezet tussen de EVC en het NVV, de sociaaldemocratische vakorganisatie. Steeds meer concessies aan het NVV waren nodig om de fusie levend te houden, concessies die destructieve gevolgen hadden voor de EVC. De bij de CPN aangesloten leden van de vakcentrale wilden namelijk koste wat kost de macht in de EVC krijgen om de fusie door te laten gaan, wat lukte door het goed georganiseerde partijapparaat waar zij gebruik van konden maken. Doordat alle geluiden tegen de fusie de vakcentrale uit werden gewerkt, liep het ledental sterk terug. Uiteindelijk liepen de fusiegesprekken toch op de klippen. De EVC kwam ondanks alle inspanningen vanuit de communistische beweging in een isolement terecht.10

Naast nationale kwesties keek de EVC ook over de landsgrenzen en werd aandacht besteed aan het Indonesische conflict, net als de CPN. De vakcentrale stelde bijvoorbeeld eisen waar de Nederlandse regering aan zou moeten voldoen, daarnaast organiseerde de EVC ook acties zoals stakingen en boycots tegen de Nederlandse militaire activiteiten in Indonesië. De acties van de EVC werden niet direct na de onafhankelijkheidsverklaring van Indonesië in gang gezet. In 1945 werd een 7 Sinke, Dutch Communism, 1047-48; Van Dijk, Ondanks hun dappere rol in het verzet, 57-63; Paul Coomans, Truike de Jonge en Erik Nijhof, De Eenheidsvakcentrale (EVC) 1943-1948 (Groningen: Historische Studies, 1976), 438.

8 De Rudolf Rockerstichting was een syndicalistische groep die het ‘socialisme van onderop’ propageerde, in: Coomans De Eenheidsvakcentrale, 233.

9 Coomans, De eenheidsvakcentrale, 232-233. 10 Ibidem, 258.

(6)

ideale oplossing voor zowel Nederland als Indonesië door de EVC gepropageerd: vreedzame onderhandelingen die zouden leiden tot een volledig onafhankelijk Indonesië dat banden met Nederland zou behouden. Op basis van het Atlantic Charter, dat volgens Werkend Nederland zelfbeschikkingsrecht voor volkeren bepleitte, moest ook het Indonesische volk een eigen

onafhankelijke staat kunnen stichten.11 Naast het Atlantic Charter werd ook de koninklijke rede van 7

december 1942 die Wilhelmina voorlas aangehaald. Hierin sprak de koningin over de mogelijkheid voor een weg naar Indonesische onafhankelijkheid na de Tweede Wereldoorlog. Werkend Nederland verbond het Atlantic Charter en de rede van Wilhelmina om te laten zien dat het Indonesische volk enkel dezelfde rechten wilde als Nederlanders: zelfbeschikking. Als vakcentrale werd ook gepleit voor het stichten van vrije vakverenigingen in Indonesië, zodat de Indonesische arbeider door de lokale vakbond geholpen zou kunnen worden zoals de Nederlandse arbeider door vakorganisaties als de EVC geholpen werd.12

Beide organisaties binnen de communistische beweging zetten zich via hun eigen publicaties in voor een volledig onafhankelijk Indonesië. Verschillen tussen de CPN en de EVC kregen echter veel minder aandacht in de beschikbare literatuur over de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd en in literatuur over de communistische partij. De EVC werd vooral in een adem genoemd met de CPN, met enkel Coomans et al die in 1976 een boek schreven over de organisatie. Door De Waarheid en

Werkend Nederland naast elkaar te leggen was het mogelijk om verregaande inzichten te krijgen in

het handelen van de CPN en de EVC met betrekking tot de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. De steun voor een volledig onafhankelijk Indonesië werd door beide organisaties geuit, meer details over de precieze standpunten van CPN en EVC werden in hun bladen gedeeld met hun aanhang. Daarom zullen De Waarheid en Werkend Nederland centraal staan en artikelen uit beide bladen zullen geanalyseerd worden die het Indonesische conflict beschrijven. Niet alleen kreeg dit conflict veel aandacht van zowel CPN als EVC, ook zullen in de berichten verschillen tussen beide organisaties aan het licht komen. Voordat de naoorlogse strijd om Indonesië gevoerd werd, was de communistische beweging al bereid om zich in te zetten voor de eigen idealen met betrekking tot het Nederlandse koloniale rijk. Voor de Tweede Wereldoorlog nam de communistische partij dus een unieke positie binnen de Nederlandse politiek in.

Die unieke positie van de toenmalige Communistische Partij Holland (CPH) zorgde ervoor dat de partij een zeer kleine achterban had. Desondanks kwam in de studie van Ben Knapen naar de periode 1917 tot en met 1942 naar voren dat de CPH meer invloed had dan de grootte van de partij 11 Het Atlantic Charter werd door Franklin Delano Roosevelt en Winston Churchill in 1941 opgesteld als een intentieverklaring voor het samenwerken van naties dat na de Tweede Wereldoorlog tot stand zou moeten komen. Zelfbeschikking was een van de bepalingen in deze verklaring.

12 “De Eenheidsvakcentrale over Indonesië; Vrije Vakverenigingen voor de Indonesische werkers!”, Werkend Nederland: Orgaan van de Eenheidsvakcentrale, 29 oktober 1945, jaargang 2, no. 29, 3.

(7)

deed vermoeden. De CPH telde slechts duizend leden aan het einde van de Eerste Wereldoorlog, een indicatie van de marginale positie van de partij. In 1919 sloot de CPH zich aan bij de Communistische Internationale. Vanaf datzelfde jaar vonden ‘wrijvingen en schisma’s’ plaats. Dit resulteerde in een partij wiens leden beschreven werden als ‘steeds slaafser volgers van de Sovjet-Unie’.13

De CPH was een kleine partij die zich ontwikkelde tot een ‘gevolmachtigde vertegenwoordiger van Sovjet-Rusland in Nederland’ na hervormingen in 1925. Voor die

hervormingen door werden gevoerd stond de partij nog bekend als een ‘eigenwijze lastpost’ binnen de Komintern. Binnen Nederland werd de partij niet ‘geaccrediteerd’. De CPH werd zelfs

gekarakteriseerd als een ‘kleine, stekelige luis in de pels van de Nederlandse politieke cultuur’ door Knapen. Na kritiek van de Komintern op het oude bestuur dat niet volledig de lijn van de Sovjet-Unie volgde, vonden hervormingen plaats in 1925. Hierna kwam de CPH meer op de lijn van de Komintern. De partij bekritiseerde het Nederlandse kapitalistische systeem en het door communisten getypeerde ‘sociaal-fascisme’ van de SDAP, waarmee de algemene Komintern-lijn gevolgd werd. De omvang van de CPH bleef gedurende het Interbellum gering, met gemiddeld twee zetels en een uitschieter in 1933 met vier zetels in de Tweede Kamer. Volgens Knapen was de propaganda in De Tribune van de CPH ‘onverbiddelijk en onbesuisd’ en juist reden voor een meerderheid in de Tweede Kamer om geen handelsrelaties met de Sovjet-Unie aan te gaan en de Sovjet-Unie niet te erkennen als soevereine staat.14

Wat betreft Nederlands-Indië vonden in de kolonie ook gebeurtenissen plaats waar de CPH een bijzondere positie innam ten opzichte van de rest van Nederland. Op een communistische opstand in Indonesië die door de Partai Kommunis Indonesia (PKI) in 1926-1927 was gestart werd bijvoorbeeld met grote verontwaardiging gereageerd door de Nederlandse politiek. Alleen de CPH steunde de opstandelingen. De Sovjet-Unie steunde de opstand niet, vanuit de Komintern werd geadviseerd om geen opstand te ontketenen. Ondanks deze waarschuwingen begon de

communistische opstand toch in de nacht van 12 op 13 november 1926.15 Op de ‘Executieve van de

Internationale’ die eind 1926 in Moskou plaatsvond, kreeg Louis de Visser van de CPH kritiek van een vertegenwoordiger uit Tsjechoslowakije. De Nederlandese communisten hadden niet genoeg steun geleverd aan de opstandige Indonesiërs en de situatie verkeerd beoordeelt. De opstand werd volgens de Visser in eerste instantie gezien als provocatie. In Het Volk, ‘een SDAP-blad’, werd de kritiek op de initiële beschrijving van de Visser uitgelegd. De voorzitter van de CPH had volgens het blad kritiek 13 Ben Knapen, De lange weg naar Moskou: Nederlandse relaties tot de Sovjet-Unie, 1917-1942 (Amsterdam: Elsevier, 1985), 17; Gerrit Voerman, “The CPN between adaptation and separation Dutch communism and the international communist movement 1945-1970”, Seminar of the Research Group on Western-European Communism, 1989, 1-2.

14 Knapen, De lange weg naar Moskou, 139-142.

15 Ibidem, 146; Joop Morriën, Indonesië los van Holland: De PKI in hun strijd tegen het Nederlandse kolonialisme (Amsterdam: Pegasus, 1982), 6-7.

(8)

gekregen binnen de Komintern vanwege de karakterisering ‘geprovoceerd’ in plaats van ‘opzettelijk gewild’. Volgens Het Volk wilden de Sovjets de opstand neerzetten als een voorbeeld van

‘communistische agitatie’ en een bewuste actie van Indonesische communisten om hun wensen te verwezenlijken.16 De steun voor het Indonesische volk door de CPH kwam aan bod in een door

Morriën geciteerde studie over de PKI. In deze studie werd benadrukt dat de CPH in de jaren na de opstand van 1926-1927 als enige de strijd van het Indonesische volk voor onafhankelijkheid volledig ondersteunde. Volgens de studie een duidelijk verschil tussen een koloniaal Nederland waar de meerderheid van de Nederlandse politiek voor was en een niet-koloniaal Nederland dat enkel door de CPH gesteund werd.17

De vooroorlogse invloed van de CPH en vanaf 1935 de CPN op de Nederlandse politiek was dus groot voor een partij met een zeer beperkte omvang. De anticommunistische stemming in Nederland was desondanks sterk vertegenwoordigd. Een Nederlandse minister, Van Karnebeek, trachtte volgens Knapen handelsbesprekingen met de Sovjets uit te stellen. Uiteindelijk kwam het niet tot een handelsakkoord tussen Nederland en de Sovjet-Unie, voor Van Karnebeek genoeg reden om helemaal geen banden met de Sovjet-Unie aan te knopen. De opstanden in Nederlands-Indië, die dus enkel door de CPH werden gesteund, waren voor liberale en confessionele politici een voorbeeld van het gevaar dat de Sovjet-Unie met zich meebracht voor het Nederlandse koloniale imperium. De CPH speelde geen positieve maar een negatieve rol in deze gebeurtenissen, omdat de partij de confessionelen prikkelde om ‘ook buitengaats de eigen ideologische kleur te verharden’. Pas

gedurende de Tweede Wereldoorlog werd de afstandelijke houding ten opzichte van de Sovjet-Unie als bondgenoot tegen Nazi-Duitsland onhoudbaar. Zo erkende Nederland in juli 1942, een jaar na de start van de Duitse invasie van de Sovjet-Unie, het land ‘de jure’.18 Vlak voor de Tweede Wereldoorlog

in 1940 voor Nederland begon, had de CPN slechts 9000 leden en drie zetels behaald in de meest recente verkiezingen van 1937.19 De zeer negatieve houding ten opzichte van de Sovjet-Unie was een

duidelijke indicatie dat de CPH/CPN gedoemd was om een rol in de marge te spelen gedurende het Interbellum. Mede door het wegwerken van de oude garde uit de partij ging de CPH zich sterk modelleren naar de lijn van de Komintern en de Sovjet-Unie. De populariteit van het communisme was niet groot en de opstanden van de PKI in Nederlands-Indië in 1926-1927 zorgden voor een nog sterkere afkeer van de politiek van de Sovjets.

Pas tijdens de Tweede Wereldoorlog nam de bewondering voor de Sovjet-Unie en in eigen 16 J.E.C.M. van Oerle, “De weg naar Madiun. PKI en CPN tussen twee opstanden, 1927-1948”, Politiek(e) opstellen: jaarlijkse uitgave van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis van de Faculteit der

Rechtsgeleerdheid, Katholieke Universiteit Nijmegen, 1986, no. 6, 33-59, alhier 33; Morriën, Indonesië los van Holland, 56.

17 Morriën, Indonesië los van Holland, 59. 18 Knapen, De lange weg naar Moskou, 246-248. 19 Van Dijk, Ondanks hun dappere rol in het verzet, 15.

(9)

land voor de communisten in het verzet toe. Niet lang na het einde van de oorlog beleefden de CPN en de EVC hun hoogtepunt, al was dit van korte duur. Het conflict tussen Nederland en Indonesië werd heviger, dus ging de CPN zich via De Waarheid nog meer uitspreken tegen gewelddadige acties die plaatsvonden door Nederlandse soldaten. De onderhandelingen tussen de twee landen, die een vreedzame afwikkeling van het conflict moesten verwezenlijken, kregen ook veel aandacht in de krant. Naast de CPN ging ook de EVC zich meer bemoeien met de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië, al had de vakorganisatie een andere insteek bij het formuleren van een oplossing voor het conflict. Het verschil tussen een politieke partij en een vakcentrale speelde hierin mee, omdat de EVC zich in principe richtte op Nederlandse arbeiders. In de motivatie van de EVC voor de eigen rol in het Indonesische conflict moest de nadruk dan ook liggen op positieve uitkomsten voor hun enige doelgroep, de Nederlandse arbeider. Als politieke partij moest de CPN daarentegen alle lagen van de Nederlandse bevolking aanspreken om invloed te kunnen hebben in de Nederlandse politiek.

Zowel de CPN als de EVC hadden banden met gelijkgestemden in andere landen via

internationale organisaties, het in 1947 opgerichte Communistische Informatie Bureau (Cominform) voor de CPN en het in 1945 opgerichte Wereldverbond van Vakverenigingen (WVV) voor de EVC. De vakcentrale bleef zich vooral met acties zoals stakingen bezighouden. Dit kreeg een internationaal karakter door via het WVV in andere landen vakorganisaties aan te zetten tot acties. Toen het Indonesische conflict heviger werd na de eerste politionele actie, begon de EVC zich ook actief te bemoeien met het Nederlandse beleid, onder andere door via het WVV acties aan te moedigen van vakorganisaties in bijvoorbeeld Australië of Nieuw-Zeeland. Havenwerkers in die landen weigerden bijvoorbeeld om oorlogsmateriaal te verwerken dat voor de strijd in Indonesië bestemd was. Voor de CPN was de samenwerking binnen de Cominform meer gestoeld op ideologische overeenstemming, in plaats van acties zoals de EVC ze organiseerde. De CPN begon de sociaaldemocratie bijvoorbeeld neer te zetten als de vijand en als een beweging die ‘politiek van verraad’ bezigde. De nieuwe lijn die vanuit de Cominform werd voorgeschreven aan communistische partijen werd trouw gevolgd door de CPN, een terugkeer naar het traditionele marxistisch-leninistische wereldbeeld. Binnen dit

wereldbeeld woedde een conflict tussen reactie en progressie dat uiteindelijk zou eindigen met een overwinning van het communisme.20 De naoorlogse politiek van toenadering werd dus aan de kant

geschoven door de CPN in de tweede helft van 1947.

Nederlandse communisten werden door veel historici gezien als een zeer homogene groep die als één man achter hun idealen stonden. Een volledig onafhankelijk Indonesië was in de

naoorlogse periode een van de doelen waar de communisten zich hard voor maakten. Een voorbeeld van de banden tussen de CPN en EVC was een grote zeeliedenstaking vlak voor de eerste naoorlogse verkiezingen in 1946. Daarnaast werd het ontstaan van de vakbeweging geïnitieerd door

(10)

communisten die banden hadden met de CPN of lid waren van de partij. Desondanks was het volgens de Beginselverklaring van de EVC van cruciaal belang om een onafhankelijke vakbeweging op te richten die vrij van politieke beïnvloeding moest zijn.21 De communisten werden beschuldigd van het

willen chanteren van de zittende regering door de voedselimport te laten stagneren. Paul de Groot van de CPN drong er dan ook bij de voorzitter van de EVC, Berend Blokzijl, op aan om de staking te laten beëindigen. Dit gebeurde door een compromis met de regering te sluiten, wat zo snel kon gebeuren door de druk die vanuit de CPN werd gelegd op het snel beëindigen van de staking en het negatieve beeld dat die staking met zich meebracht voor de partij en de vakcentrale.22

Een meer gedetailleerde analyse van de publicaties van de CPN en EVC, respectievelijk De

Waarheid en Werkend Nederland, kan echter een completer beeld geven van de handelswijze die

Nederlandse communisten hanteerden om hun ideaalbeeld van een onafhankelijk Indonesië te realiseren. De balans tussen solidariteit op nationaal en internationaal niveau was van cruciaal belang voor CPN en EVC, omdat deze balans voor de organisaties in de naoorlogse jaren hun invloed binnen Nederland kon stimuleren of juist teniet doen. Het ideaal van de twee grote communistische

organisaties botste namelijk met de rest van de politieke partijen en vakorganisaties, die veel minder of zelfs helemaal niet zaten te springen om Nederlands-Indië af te staan aan de net uitgeroepen republiek Indonesia. Samen met de lijn van Moskou voor communistische partijen in niet-communistische landen, die toenadering en samenwerking voorschreef met sociaaldemocraten, kwamen de CPN en EVC voor een zeer belangrijke keuze te staan. Beide organisaties konden vierkant achter hun idealen blijven staan en de rest van Nederland tegen zich in het harnas jagen, of

toenadering en samenwerking boven de eigen idealen plaatsen en de eigen achterban verloochenen. Deze allesbepalende keuze voor de communisten in Nederland zal centraal staan om inzicht in de handelswijze van de CPN en EVC te krijgen met betrekking tot de Indonesische kwestie.

Veel factoren beïnvloedden de handelswijze van de CPN en de EVC inzake de Indonesische kwestie, zowel nationaal als internationaal. Bovendien vonden in de bekeken periode verschuivingen plaats die op het gebied van nationale en internationale solidariteit zichtbaar waren. Als benadering is histoire croisée oftewel het concept vervlechting zeer bruikbaar voor dit onderwerp.23 De

vooroorlogse houding van de CPH/CPN was bijvoorbeeld zeer op internationale banden gesteund, terwijl banden met andere Nederlandse politieke partijen niet of nauwelijks tot stand kwamen door de radicale posities van de communisten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zorgde de

gemeenschappelijke vijand in de vorm van de Nazi’s ervoor dat de communisten samen gingen werken met andere groepen in het Nederlandse verzet. Nadat Nederland weer bevrijd was bleef de 21 Ibidem, 238-239.

22 Verrips, Dwars, duivels en dromend, 240-241.

23 Peter van Dam, “Vervlochten geschiedenis. Hoe histoire croisée de natiestaat bedwingt”, Tijdschrift voor Geschiedenis, 2012, vol. 125, no. 1, 96-109, alhier 105-106.

(11)

CPN zich nog een tijd inzetten voor banden met de PvdA in het bijzonder, al kwamen internationale belangen van de partij weer op de voorgrond door de escalatie van de strijd om Indonesië. Met de start van de eerste Politionele Actie werd als het ware de Rubicon overgestoken, voor de CPN en ook de EVC was dit het moment waarop de pogingen om banden met de sociaaldemocraten te

onderhouden gestaakt werden. De communisten bleven de republiek Indonesia steunen, zo ongeveer als enige grote organisaties in Nederland, een mogelijke reden voor het isolement waar de CPN en EVC al zeer snel in terecht kwamen.

Omdat De Waarheid veel vaker uit werd gebracht dan Werkend Nederland, was een selectie van het materiaal dat in de krant van de CPN gepubliceerd werd noodzakelijk. Waar De Waarheid zes dagen per week uitkwam, werd Werkend Nederland slechts een keer per twee weken (en iedere week in 1947) uitgebracht. Bovendien werd in de krant dag in dag uit geschreven over het conflict, terwijl vanuit de EVC veel minder werd gepubliceerd over de strijd om Indonesië. Als laatste kregen in

Werkend Nederland slechts drie gebeurtenissen of periodes in het conflict vrij veel aandacht: het

akkoord van Linggadjati en de eerste en tweede politionele acties. Daarnaast ontbrak het einde van het conflict in het beschikbare bronmateriaal, dus de ongetwijfelde positieve reactie op de

uiteindelijke onafhankelijkheid van Indonesië is niet met zekerheid vast te stellen. Om de CPN en EVC wel naast elkaar te leggen, zullen uit De Waarheid artikelen geanalyseerd worden die verband houden met de stukken uit Werkend Nederland en het einde van het conflict zal niet bekeken worden, omdat het bronmateriaal niet toereikend is.

Door de twee publicaties van de CPN en EVC te analyseren en te vergelijken, moet een duidelijker beeld naar voren komen van de acties die beide organisaties ondernamen met betrekking tot de strijd om Indonesië. In deze zeer bepalende periode voor de communistische beweging in Nederland kwam voor de CPN en EVC een vraag van loyaliteit op de voorgrond te staan. Was internationale solidariteit belangrijker voor de communisten belangrijker dan wat de rest van de politiek en de vakbondswereld als het Nederlands belang verdedigde? Nederlands-Indië zou in ieder geval niet direct volledig onafhankelijk moeten worden, de communisten streden juist voor deze uitkomst. Verschuivingen in de houding van CPN en EVC ten opzichte van de rest van politiek Nederland zullen dus centraal staan, omdat een conflict zo groot als de strijd met de republiek Indonesia de plaats van de communisten binnen de Nederlandse politiek en de vakbondswereld beïnvloedde. De onderlinge verhoudingen tussen CPN en EVC zullen ook prominent aan bod komen, omdat in de eigen bladen van beide organisaties specifieke voorbeelden staan van de verschillen tussen de politieke partij en de vakorganisatie. Een politieke voorkeur in de strijd voor de

Nederlandse arbeider zou niet goed zijn voor het imago van een vakorganisatie. Voor de EVC was het belangrijk om de eigen onafhankelijkheid te benadrukken, zodat de vakcentrale als een legitieme organisatie gezien kon worden. Ondanks de grotere belangen van legitimiteit waar de EVC in het

(12)

bijzonder rekening mee moest houden, geven de publicaties van de communistische organisaties zelf wel inzicht in de verhoudingen tussen de CPN en de EVC. De gedetailleerde analyse van stukken uit

Werkend Nederland zal bovendien een licht werpen op de acties van de vakcentrale en mogelijk een

deur openen voor uitgebreider onderzoek naar andere onderwerpen die door de EVC gedeeld werden in hun blad.

(13)

1. Het akkoord van Linggadjati

Het conflict tussen Nederland en Indonesië dat begon met de Indonesische

onafhankelijkheidsverklaring van 17 augustus 1945 ontwikkelde zich in de late jaren 1940 tot een militair conflict. Nadat de spanning tussen de republiek Indonesia en Nederland langzaam groter was geworden en ook had geresulteerd in kleinschalig geweld, kwamen onderhandelingen tussen de twee kemphanen echt op gang. Die onderhandelingen resulteerden in het zogeheten akkoord van

Linggadjati, een akkoord dat gevechten en geweld moest voorkomen en via verdere

onderhandelingen een volledige afwikkeling van het conflict moest bewerkstelligen. Het succes van Linggadjati bleef echter niet voortduren en extra bepalingen die door Nederland en ook Indonesië werden toegevoegd maakten dat het akkoord geschonden werd. Uiteindelijk vonden twee politionele acties plaats die het einde betekenden van een oplossing waar beide partijen mee konden leven. Voordat de verdere escalatie van het conflict plaatsvond, lieten zowel de CPN als de EVC merken blij te zijn met wat zij interpreteerden als een eerste stap in de goede richting. Grootschalige acties waren dus ook niet nodig, omdat het conflict in ieder geval voor even gestaakt was. Aanhangers van het communisme, het merendeel van de leden van de CPN en de EVC, ageerden al lang tegen het kolonialisme. Dit verschil van opvatting met betrekking tot koloniale rijken bleek uit de eerder besproken steun van de communistische partij aan de Indonesische opstand van 1926/27. Op het wereldtoneel konden vergelijkbare tegenstellingen waargenomen worden, zoals tussen de communist Leon Trotski en de Amerikaanse ‘Democrat’ Woodrow Wilson in de jaren ’20. De communisten streden voor nationaal zelfbeschikkingsrecht, ook voor volkeren uit toenmalige koloniën van Europese landen. Wilson beperkte zich grotendeels tot Europese volkeren die in multi-etnische rijken zoals Oostenrijk-Hongarije of het Ottomaanse rijk hadden geleefd.24

Dat de CPN het beleid van de Sovjet-Unie tot op zekere hoogte bleef volgen met betrekking tot Nederlands-Indië, bleek onder andere uit de in 1938 gebruikte leus ‘Indonesië los van Holland’. De partij begon met deze actie om Indonesië te behoeden voor het opkomende Japanse fascisme. Het eerder behandelde antikoloniale element van het communisme speelde ook een rol voor de CPN om een onafhankelijk Indonesië als eis op tafel te leggen. De partij hoopte na de Tweede Wereldoorlog op behoud van de banden met een vrij Indonesië. Het welvaartspeil van de Nederlandse werkende bevolking zou ernstige schade op kunnen lopen als alle banden met Indonesië verbroken zouden worden door bijvoorbeeld een militair conflict. Het behouden van een band tussen Indonesië en Nederland zou bovendien helpen bij het beperken van de Amerikaanse invloed, in lijn met de

internationale politiek van de Sovjet-Unie.25 De invloed van de Sovjets op de CPN werd in het bekeken

24 Erez Manela, Imagining Woodrow Wilson in Asia: dreams of East-West harmony and the revolt against empire in 1919 (Washington, 2006), 1327-1351, alhier 1331-1333.

(14)

materiaal niet groter dan het stellen van algemene doelen voor communistische partijen in niet-communistische landen. Het zoeken van toenadering tot sociaaldemocraten direct na de Tweede Wereldoorlog werd voorgeschreven aan de CPN, maar hoe dat volgens de Sovjet-Unie tot stand moest komen werd niet genoemd in het bekeken materiaal.

Door het opzetten van een gemenebest met Nederland, een vrij Indonesië en de rest van het koninkrijk kon de band tussen het moederland en de voormalige kolonie behouden blijven. Ook de communistische partijen in Frankrijk en Groot-Brittannië waren voor een unie tussen moederland en zelfstandige voormalige kolonie.26 De banden van de voormalige kolonie met het moederland konden

echter ook neergezet worden als een mogelijke voortzetting van de koloniale onderdrukking. Zo gaf de socialist Coomans harde kritiek op de CPN die ‘in feite niet voor volledige onafhankelijkheid van Indonesië was’. Het beleid van de partij kwam volgens hem en zijn medeauteurs neer ‘op een feitelijke verdediging van de uitbuiting van Indonesië door het Nederlandse imperialisme’.27

Deze tweeledige houding was zichtbaar in de scherpe oppositie maar beperkte actie van de CPN tegen de Indonesiëpolitiek van de regeringen Schermerhorn en Beel. Troepenzendingen werden afgekeurd en eisen tot terugtrekking werden gesteld door de partij, maar stakingen werden

tegengehouden, ook als de stemming onder arbeiders voor was. De begroting van de regering Beel werd een oorlogsbegroting genoemd in september 1946, een hardere veroordeling van deze regering dan de voorgaande regering Schermerhorn. Uiteindelijk werd zelfs gestaakt op 24 september 1946, al bleef dit beperkt tot Amsterdam, de Zaanstreek en enkele andere plaatsen. Bovendien hamerde de CPN erop dat de stakers de volgende dag weer aan het werk moesten gaan. De reactie van de CPN op het akkoord van Linggadjati liet zien dat de partij het akkoord waardeerde en zelfs voor een motie stemde die het toevoegen van bepalingen door Nederland mogelijk moest maken, zelfs al was de CPN het niet eens met die toevoegingen.28

In tegenstelling tot de CPN was het voor de EVC minder vanzelfsprekend om zich uitgebreid met de Nederlandse politiek te bemoeien. Het NVV, de andere linkse Nederlandse vakorganisatie, hield zich bijvoorbeeld volledig afzijdig van het conflict met Indonesië. Het NVV steunde namelijk in grote lijnen het regeringsbeleid. Internationale solidariteit met betrekking tot Indonesië werd door de EVC in vergelijking met het NVV met grotere regelmaat en met meer nadruk uitgesproken. De

houding van de EVC werd door de organisatie zelf gerechtvaardigd in Werkend Nederland, alleen door zich met politiek bezig te houden konden doelen verwezenlijkt worden. Het bestuur van de

vakcentrale voelde de noodzaak om zich volledig zelfstandig en dus vanuit die zelf geformuleerde doelen te mengen in de politiek. De leden van de CPN speelden echter een belangrijke rol in de EVC 26 Morriën, Indonesië los van Holland, 112-114.

27 Coomans, De eenheidsvakcentrale, 221.

28 Ibidem, 221-223; Morriën, Indonesië los van Holland, 117; De republiek Indonesia slechts de facto erkennen was een van de toevoegingen door Nederland aan het akkoord van Linggadjati.

(15)

en de belangen van de politieke partij werden ook verdedigd in de vakcentrale. Door de invloed van leden van de CPN kwam de EVC lang niet altijd op voor de belangen van de leden van de vakcentrale, aldus de socialist Coomans.29 Hoewel de kritiek van Coomans zeer overtuigend verwoord werd in zijn

boek, verraadde de toon die hij en zijn medeauteurs bezigden dat zij vanuit een radicale invalshoek de acties van de CPN en de EVC benaderden. Leden van zowel partij als vakcentrale zouden

bijvoorbeeld andere zaken op de agenda kunnen zetten dan leden die niet ook lid van de CPN waren. Of dit mogelijke verschil in beleid direct tegen de belangen van de leden van de EVC in zou gaan leek zeer vergezocht. Niet opkomen voor de belangen van de leden van de vakcentrale door andere leden van de vakcentrale zou namelijk uitgaan van kwade wil bij leden van zowel CPN als EVC.

Resoluties en moties spraken over solidariteit met de Indonesische bevolking, maar het beleid van de vakbeweging werkte juist niet voor de Indonesische of de Nederlandse bevolking. De belangrijke invloed van de CPN maakte dat zowel politieke partij als vakorganisatie pleitten voor het behoud van de banden tussen Indonesië en Nederland. Deze banden werden door de socialist Coomans neergezet als een voortzetting van ‘de uitbuiting van het Indonesiese volk door de imperialisten die in Nederland zelf ook de Nederlandse arbeidersklasse uitbuitten’. De EVC steunde de regeringspolitiek in de geest van het akkoord van Linggadjati. Dit zou positief zijn voor de opbouw van Nederland en Indonesië zou een afzetgebied blijven voor Nederlandse producten. Solidariteit met de Indonesische bevolking was zelfs niet mogelijk door de steun van de EVC voor de

regeringspolitiek, een gebrek dat pijnlijk duidelijk werd toen de vakcentrale tegen de wens van arbeiders inging om een staking te organiseren. Deze staking had plaats moeten vinden bij de Nederlandse Droogdokmaatschappij waar de ‘Jan Evertsen’, een oorlogsschip dat voor het leger in Indonesië bestemd was, aangemeerd lag. Over de hele periode lagen de problemen van de strijdende communisten bij het ‘demoraliserende opportunisme’ van de CPN. De partij verklaarde zich volgens de socialist Coomans niet solidair genoeg met het Indonesische volk en bood slechts halfslachtig oppositie tegen het regeringsbeleid inzake het conflict met de republiek Indonesia.30

De dekolonisatie van Indonesië en het proces van onderhandelingen dat gedurende 1946 plaatsvond en resulteerde in het akkoord van Linggadjati in november 1946 werd zeer uitgebreid beschreven door de specialist in koloniale geschiedenis De Jong. Overleg tussen Nederland en de Indonesische archipel (na de onafhankelijkheidsverklaring dus met de republiek Indonesia) bleef in zekere mate intact. Een nieuwe houding tegenover een onafhankelijk Indonesië was natuurlijk wel nodig ten opzichte van een koloniaal regime. Voorstellen van Nederland in februari 1946 zorgden voor een kink in de kabel van het overleg. Door druk van de Britten (die nog militair aanwezig waren in Indonesië) en de tijdsdruk die het afwenden van een crisis in de Indonesische regering kwam een 29 Coomans, De Eenheidsvakcentrale, 225-227.

(16)

conceptakkoord tot stand. Hierin zou de Indonesische autoriteit de facto erkend worden met zeggenschap over Java en Sumatra, terwijl een federale staat tot stand zou moeten komen waarin vertegenwoordigers van de verschillende gebieden die onder het koninkrijk Nederland vielen konden overleggen. Dit concept vormde de basis van een akkoord dat op de Veluwe getekend werd in april 1946, tijdens een conferentie op de Hoge Veluwe.31

Het overleg resulteerde echter niet in een blijvend akkoord. Dit resulteerde in toenemende onrust in Indonesië. Als reactie hierop dreigden de Britten om te vertrekken als het overleg niet hervat zou worden. Nederlandse soldaten werden naar Indonesië gestuurd, ondanks een grote staking in Amsterdam die door de CPN georganiseerd was. Met het vertrek van deze troepen in september kwam de druk bij de republiek Indonesia te liggen, waar Soekarno zijn buitengewone bevoegdheden begin oktober 1946 overdroeg aan Sjahrir. Door een dreigement van de Britten om Nederland militair te laten optreden, werd een wapenstilstand getekend op 14 oktober 1946. Meningsverschillen over het verdere overleg met de republiek Indonesia moesten eerst opgelost worden tussen de regeringspartijen PvdA en KVP. De KVP zag niets in volledig zelfbeschikkingsrecht en erkenning van de republiek Indonesia, de band tussen Indonesië en Nederland behouden was dus prioriteit voor de katholieken. Gouverneur-generaal van Mook kwam met het idee van een

Nederlands-Indonesische Unie, naar het Franse voorbeeld met Indochina. De KVP-achterban zag echter niets in dit plan, hoewel de Nederlands-Indonesische Unie later een van de kernleerstukken van de partij werd.32

Uiteindelijk kwam het akkoord van Linggadjati dan toch tot stand, halverwege november 1946. In Nederland kwam direct veel verzet op tegen de voorwaarden van het akkoord. Indonesische partijen reageerden eerst nog positief. Vooral de socialistische regeringspartijen stonden achter het akkoord, maar andere Indonesische partijen wezen het akkoord kort nadat het tot stand was gekomen al af. Ook de Indonesische gemeenschap was grotendeels tegen de voorwaarden uit het akkoord. Men was het niet eens met militaire, bestuurlijke en burgerlijke componenten die overeen gekomen waren. Wat wel in het akkoord stond moest leiden tot een geleidelijke dekolonisatie, met de facto erkenning van de republiek Indonesië over Java en Sumatra als eerste stap. Na een

overgangsperiode moest een Nederlands-Indonesische Unie tot stand komen, waarna

onafhankelijkheid in 1948 zou volgen. Koloniaal historicus De Jong karakteriseerde de periode 1945-1950 als een tijd van een constant conflict tussen onderhandelaars en hun achterbannen. Dit specifieke conflict kwam duidelijk naar voren bij het akkoord van Linggadjati, omdat zowel aan Nederlandse als aan Indonesische zijde grote delen van de politiek en de publieke opinie niet blij waren met de voorwaarden van het akkoord. In Nederland was een stroming binnen de KVP niet blij, 31 J.J.P. de Jong, De terugtocht: Nederland en de dekolonisatie van Indonesië (Amsterdam: Boom, 2015), 65-71. 32 De Jong, De terugtocht, 86-87; Morriën, Indonesië los van Holland, 128-131.

(17)

maar ook bij enkele andere politieke partijen en bij de legerleiding bestond onvrede over het akkoord.33

Met het tot stand komen van een akkoord tussen Nederland en Indonesië en de weg naar een onafhankelijk Indonesië die weer gloorde aan de horizon was er reden tot optimisme bij de CPN en de EVC. De vakcentrale besprak de positieve vooruitzichten op een congres in 1947, waar het akkoord van Linggadjati ook aan bod kwam. De aanwezige prominenten waren het erover eens dat Linggadjati een goede stap op weg was naar vrijheid en zelfstandigheid voor het Indonesische volk en een einde aan de koloniale onderdrukking door Nederland. De mogelijkheid om troepen vanuit Nederland naar de Indonesische archipel te sturen werd niet uitgesloten. Dit zou volgens de aanwezigen op het congres van de EVC enkel na vrijelijk overleg tussen Nederland en Indonesië plaats mogen vinden, zodat Nederland de troepenmacht niet op zou kunnen bouwen om tot

agressieve acties over te gaan. De vakcentrale streefde ook naar het verenigen van krachten met alle vooruitstrevende bevolkingsgroepen. Deze coalitie moest ‘reactionaire machten’ tegenwerken die de vooroorlogse situatie zouden willen herstellen en het Indonesische volk weer wilden onderdrukken, een gang van zaken waar de vakcentrale absoluut niet mee zou kunnen leven.34

Het akkoord van Linggadjati was onder andere bedoeld om de erkenning van Indonesië als een soevereine staat vast te leggen en een Nederlands-Indonesische Unie op te zetten waar naast Nederland en Indonesië ook Suriname en de Nederlandse Antillen bij hoorden. Deze ontwikkeling werd als een stap in de goede richting neergezet in De Waarheid. De inzet van de CPN om tot het akkoord te komen en vreedzame verhoudingen tussen Nederland en een zelfstandig Indonesië op te bouwen werd door vaste auteur Koejemans benadrukt en als bewonderenswaardig neergezet. Ondanks de heersende klasse, die niet van harte instemde met het akkoord en nog steeds hoop koesterde dat de Indonesische republiek uit elkaar zou vallen, was het akkoord toch tot stand gekomen met hulp van de goede bedoelingen van de CPN. Koejemans gaf nog eens aan dat het voor de CPN absoluut belangrijk was om te blijven strijden voor een vrij Indonesië, om de inspanningen van het Indonesische volk hun waarde te laten behouden en de vooroorlogse situatie niet te laten terugkeren. Het akkoord van Linggadjati mocht absoluut niet uiteenvallen door toedoen van de koloniale reactie in Nederland. Paul de Groot had als voorzitter van de CPN al eerder ‘democraten’ opgeroepen samen te strijden voor de erkenning van een onafhankelijk Indonesië. Het proces dat met het akkoord van Linggadjati een grote stap had gezet in de richting van een onafhankelijk Indonesië zou volgens Koejemans niet alleen voor Indonesië maar ook voor Nederland positief uitpakken.35

33 De Jong, De terugtocht, 90-96.

34 “De Resoluties: Indonesië”, Werkend Nederland: Orgaan van de Eenheidsvakcentrale, 12 februari 1947, jaargang 3, no. 6, 7.

(18)

Zowel de EVC als de CPN vonden het akkoord van Linggadjati een belangrijke ontwikkeling in het conflict met de Indonesische republiek. Dit blijkt uit de bespreking van het akkoord op een groot congres van de EVC, een centrale bijeenkomst van de vakcentrale waar het onderwerp Indonesië op de agenda stond. De CPN sprak zich ook uit over de kwestie, in proclamaties van het Politiek Bureau van de partij en in artikelen van bijvoorbeeld Koejemans evenals in toespraken van Paul de Groot. In de beschreven toespraak kwam een strategie voorbij die ook door de EVC gesteund werd:

samenwerking zoeken met gelijkgestemden om een oplossing te forceren in de Indonesische kwestie. De oproep om alle vooruitstrevende en democratische mensen te verenigen en gebroederlijk te strijden tegen koloniale en reactionaire machten werd door CPN en EVC uitgedragen. Beide

organisaties waren dus in ieder geval bereid om op papier hun solidariteit met het Indonesische volk uit te spreken door in Nederland mensen op te roepen voor een volledig onafhankelijk Indonesië te strijden. Het Gemenebest waar Indonesië volgens het akkoord van Linggadjati in zou komen was een stap in de goede richting, maar door actie te voeren moest de weg naar een volledig onafhankelijk Indonesië wel vervolgd worden. Deze oproepen hadden een kans van slagen omdat

anticommunistische sentimenten nog niet alom vertegenwoordigd waren in 1946. Na de communistische overname van Tsjechoslowakije in 1948 waren die sentimenten echter weer helemaal terug op het niveau gedurende het Interbellum.

Hoewel de CPN al decennialang aangesloten was bij de Komintern, bepaalde de Sovjet-Unie het beleid dat door communistische partijen uitgevoerd moest worden. De invloed van Moskou was niet zo groot dat de CPN geen eigen initiatief meer had, maar de lijn van de Sovjets werd wel met eigen invulling gevolgd. De EVC daarentegen had een andere positie op het internationale toneel, zoals wel blijkt uit de beschrijving in Werkend Nederland van het Wereldverbond van Vakverenigingen (WVV). De EVC had namelijk een positie binnen het WVV die meer uitging van gelijkheid tussen alle aangesloten vakorganisaties, in tegenstelling tot de CPN die niet zoveel inspraak had op het

voorgeschreven beleid van bij de Komintern aangesloten partijen. Deze duidelijke verschillen in de beweegruimte van de communistische partij ten opzichte van de communistische vakcentrale hadden in deze periode geen zichtbare invloed op de boodschap van beide organisaties met betrekking tot de republiek Indonesia. CPN en EVC zagen het akkoord als een eerste stap naar een onafhankelijk Indonesië met behoud van relaties tussen Indonesië en Nederland. Escalatie van het conflict die na de onafhankelijkheidsverklaring van de republiek Indonesia op 17 augustus 1945 ontstond moest koste wat kost voorkomen worden, daar waren EVC en CPN het over eens. De positieve

vooruitzichten die Linggadjati met zich meebracht zorgden er ook voor dat politieke partij en vakcentrale volop nationale solidariteit uitten, naast hun solidariteit met het Indonesische volk. Het akkoord was niet perfect, maar een eerste stap in de goede richting was voor EVC en CPN genoeg om niet zo hard mogelijk te ageren tegen de andere politieke partijen en vakorganisaties in Nederland.

(19)

In Werkend Nederland uitte de EVC zonder grote bezwaren haar steun voor het beleid van de Nederlandse regering nadat het akkoord van Linggadjati tot stand was gekomen. De vakcentrale bleef wel kritiek uiten op de Nederlandse uitweidingen inzake het akkoord van Linggadjati en het uitzenden van troepen naar Indonesië dat nog plaatsvond.36 Onder die uitweidingen of het ‘aankleden’ van het

akkoord vielen het neerzetten van de republiek Indonesia als een ondergeschikte partij en het benadrukken van de Nederlandse soevereiniteit. Door deze extra bepaling kon ook geen sprake zijn van een verdrag tussen twee landen, omdat Indonesië slechts de facto als land erkend werd. Door deze toevoegingen viel de Nederlandse regering niet en kon het aangeklede akkoord van Linggadjati toch aangenomen worden.37

De CPN was kritisch op de ‘eenzijdige afbakening van een demarcatielijn’ door Nederland, een schending van het akkoord van Linggadjati die volledig bij het Nederlandse oppercommando lag. Gevechten gingen ook nog door in Indonesië, voor de CPN verder bewijs dat vrede niet mogelijk was met Nederlandse troepen in Indonesië. Dit moest nog harder bestreden worden, omdat het

schenden van het akkoord van Linggadjati op één punt bij extremistische elementen in het leger aanleiding zou kunnen zijn om gewelddadiger ten strijde te trekken. De CPN eiste dan ook kordate actie van de regering, door het militair opperbevel op het matje te roepen. Het politiek bureau van de partij riep op om voorstanders van vrede en overleg te verenigen in een gemeenschappelijk front, met de erkenning van de republiek Indonesia als een van de grondslagen. PvdA, CPN, NVV en EVC zouden een blok moeten vormen tegenover ‘de avonturierspolitiek der koloniale oorlogsdrijvers’ en gezamenlijk vredelievende en democratische krachten in het Nederlandse volk aanvoeren.38

Het beleid van de Nederlandse regering inzake het uitvoeren van het akkoord van Linggadjati bleef door de EVC gesteund worden, zelfs tot en met april 1947 aan toe. De EVC was niet enthousiast over het sturen van troepen naar Indonesië door Nederland, toch werd deze maatregel door de vakcentrale niet afgekeurd. Ook de Nederlandse uitweidingen of aanvullende bepalingen (zoals een de facto erkenning van de republiek Indonesia in plaats van een volwaardige erkenning) die de regering graag toe wilde voegen aan het akkoord van Linggadjati vielen niet in de smaak bij de EVC. Ondanks deze punten van kritiek waren de potentiële voordelen van vreedzame onderhandelingen tussen Nederland en Indonesië genoeg om het beleid van de regering nog maanden nadat het akkoord tot stand kwam te steunen.

De CPN daarentegen was eind 1946 al kritisch op de uitvoering van het akkoord van Linggadjati, vooral aan Nederlandse kant. De eenzijdige afbakening van een demarcatielijn werd beschreven als een schending van het akkoord. Gevechten die een vreedzame afwikkeling van het 36 “Overbieden?”, Werkend Nederland: Orgaan van de Eenheidsvakcentrale, 2 april 1947, jaargang 3, no. 13, 1. 37 De Jong, de Terugtocht, 98-99.

38 “Voor een links blok tegen koloniale avonturiers”, De Waarheid: Volksdagblad voor Nederland, 2 december 1946, 1.

(20)

conflict bemoeilijkten waren bovendien niet helemaal gestopt in Indonesië. De CPN concludeerde dan ook dat de aanwezigheid van Nederlandse troepen in Indonesië vreedzame onderhandelingen onmogelijk maakten. Wederom riep de partij voorstanders van vrede en overleg samen te laten komen en gezamenlijk voor onder andere erkenning van de republiek Indonesia te strijden. Een samenwerking tussen PvdA, CPN, NVV en EVC werd zelfs gesuggereerd om democratische en vredelievende mensen in Nederland te verenigen en aan te voeren in de strijd tegen ‘koloniale avonturiers’. Ondanks de uitgebreide kritiek van de CPN met betrekking tot het uitvoeren van het akkoord van Linggadjati, hoopte de partij toch op een samenwerking met de PvdA en het NVV. Dit lijkt een zeer duidelijk signaal dat de communisten de hoop nog niet hadden opgegeven om met de Nederlandse sociaaldemocraten gezamenlijk tegen ‘koloniale avonturiers’ te ageren, zodat een volledig onafhankelijk Indonesië tot stand zou kunnen komen.

Waar de EVC de Nederlandse regering lange tijd bleef steunen, was de CPN al bijna direct kritisch op het beleid inzake Indonesië. Een mogelijke verklaring voor het verschil tussen de politieke partij en de vakcentrale kon afgeleid worden uit de nagestreefde doelen en het publiek van de organisaties. De CPN zette zich namelijk voor belangen in waar een andere nadruk aangewezen kon worden dan de belangen waar de EVC zich sterk voor maakte. Dit verschil kon weer verbonden worden met het publiek van de politieke partij ten opzichte van het publiek van de vakcentrale verbonden worden. Omdat de vakcentrale vrijwel alleen de belangen van arbeiders

vertegenwoordigde, hoefde de communistische ideologie geen doorslaggevende rol te spelen. Een akkoord waardoor de Nederlandse arbeider niet benadeeld zou worden kon voor de aanhang van de vakcentrale al goed genoeg zijn. Ideologische bezwaren zoals zelfbeschikkingsrecht tegenover meer praktische voordelen zoals een afname van de kosten die de inzet van militairen met zich meebracht lijken dus een reden te zijn geweest voor de positieve reactie op het akkoord van Linggadjati van de vakcentrale. Tegelijkertijd zouden ideologische bezwaren een verklaring zijn voor de kritiek die de CPN had met betrekking tot het akkoord van Linggadjati ten opzichte van de gematigde houding van de EVC. Details zoals het publiek van beide organisaties konden kleine verschillen openbaren tussen twee op het communisme georiënteerde organisaties die het grotendeels met elkaar eens waren op het gebied van beleid en visie. Na nog meer maanden van onderhandelingen werd het akkoord uiteindelijk officieel getekend, waardoor de stap in de goede richting een definitief karakter kreeg voor de CPN en EVC. Met het officieel tekenen van het akkoord van Linggadjati op 25 maart 1947 was er in ieder geval logische verklaring voor de positieve stemming bij de EVC die ook werd uitgedragen in Werkend Nederland.

Door de weerstand van een groot deel van het parlement en de publieke opinie die zich tegen het akkoord van Linggadjati keerde, werden nog in november 1946 aanpassingen toegevoegd aan het akkoord. Bovendien vertrokken de Britten aan het eind van diezelfde maand, waardoor Nederland en

(21)

Indonesië de militaire situatie zelf onder controle moesten houden. Generaal Spoor stelde zelfs een ultimatum met betrekking tot het bepalen van demarcatielijnen, met uiteindelijk een volwaardige escalatie halverwege december 1946. Na een nieuw ultimatum met betrekking tot Indonesische beschietingen van Surabaya en Semarang gaf de republiek Indonesia toe en kwam het tot een wapenstilstand op 24 januari 1947. Nederland buitte dit echter uit door tot actie over te gaan en veel nieuw gebied in te nemen. De inzet van het leger had echter tot gevolg dat Nederland bijna bankroet was en bovendien afhankelijk werd van Amerikaanse en Britse leningen. In 1947 kon het bankroet zelfs een feit worden, dus het conflict moest uiterlijk eind 1947 door Nederland opgelost zijn. De VS en het VK hadden Nederland anders kunnen dwingen om een politieke oplossing te zoeken.39

Waar de Nederlandse regering mede door een eind aan de financiële ruimte voor de militaire uitgaven in januari 1947 richting een compromis begon te bewegen, kwam in Indonesië juist het sentiment op dat een overeenkomst met Nederland niet meer mogelijk was. Ondanks dit

wantrouwen aan Indonesische zijde wilde minister-president Sjahrir het akkoord van Linggadjati wel ondertekenen, omdat zo soevereiniteit en internationale erkenning verwezenlijkt konden worden. In Nederland werd ondertussen de roep om het ‘naakte’ akkoord van Linggadjati te ondertekenen steeds luider. Na veel overleg, compromissen en ‘personele mutaties’ ten faveure van de KVP was het kabinet (zonder de KVP of PvdA-fracties te raadplegen) bereid om het akkoord officieel te

ondertekenen. Op 25 maart 1947 was het dan eindelijk zover, de stap in de richting van een vreedzame oplossing waar CPN en EVC zo naar hadden uitgekeken. Die positieve stemming zou echter niet voortduren, want op 21 juli 1947 begon Operatie Product, de eerste politionele actie.40

Ondanks het beperkte succes van dit akkoord tussen Nederland en de republiek Indonesia vormde het wel een belangrijk moment in het conflict tussen de twee partijen, omdat het hoop gaf aan groepen die voor een onafhankelijk Indonesië waren. Hun doel had kans van slagen met het akkoord van Linggadjati als handvest. Een eind aan het conflict met Indonesië zou voor dat

nieuwgevormde land maar ook voor Nederland zelf goed zijn. De financiële last die de inzet van het leger met zich meebracht zou bijvoorbeeld wegvallen. De CPN en de EVC bleven zich allebei inzetten voor een zelfstandig Indonesië, een standpunt dat ze niet onder stoelen of banken schoven.

Linggadjati gaf hoop op een toekomst waarin een zelfstandig Indonesië werkelijkheid zou worden en was ook een eerste stap in de richting van die gewenste toekomst.

Eind april 1947 werd in Werkend Nederland een oproep aan de Nederlandse regering gepubliceerd over onderwerpen waar de EVC zich mee bezighield, dus ook Indonesië. De regering werd beschuldigd van het traineren en vertragen van de onderhandelingen met Indonesië, waardoor een overeenkomst tussen de twee landen niet ondertekend kon worden. Dit had enkel negatieve 39 De Jong, De Terugtocht, 97-104.

(22)

gevolgen voor Nederland. De grote militaire uitgaven van de regering werden wederom bekritiseerd, net als de aanwezigheid van veel militairen in Indonesië die niet bevorderlijk was voor de relatie tussen de twee landen. Bovendien kon handel in deze toestand moeilijk op gang komen, wat weer voor politieke onrust kon zorgen. De EVC pleitte dan ook via Werkend Nederland voor een loyale samenwerking tussen Nederland en Indonesië die de Nederlandse regering mogelijk zou moeten maken. Dit kon alleen tot stand komen als de hoeveelheid Nederlandse troepen verminderd zou worden in Indonesië, waarna het akkoord van Linggadjati ‘eerlijk en consequent’ uitgevoerd zou kunnen worden.41

Als partijleider van de CPN sprak Paul de Groot zich ook uit over een belangrijke kwestie waar de partij zich zo veel mee bezighield als het conflict met Indonesië. Andere landen speelden echter net zo goed een rol in wat de CPN karakteriseerde als een vrijheidsstrijd van de republiek Indonesia. Engeland en op de achtergrond Amerika zag de Groot namelijk als imperialistische machten die hun eigen belangen veilig wilden stellen in Indonesië. Deze belangen kwamen neer op koloniale

uitbuiting. Om ‘uitbreiding en verscherping van de koloniale uitbuiting’ te realiseren moest wel met opstandige bewegingen die voor zelfstandigheid vochten afgerekend worden. Naast gewapend de bewegingen te lijf gaan zouden de Engelsen en Amerikanen ook proberen om de bezittende klasse in bijvoorbeeld Indonesië aan hun kant te krijgen. Met hun hulp zou de werkende bevolking onder bedwang gehouden kunnen worden. Als scheidsrechter konden de Engelsen en Amerikanen dan als bemiddelaar optreden tussen rivaliserende partijen en zelf zoveel mogelijk van de bemiddeling profiteren. Het ontstaan van de Indonesische republiek kon volgens de Groot als een ‘diepgaande, nationale en democratische revolutie’ beschreven worden die niet van bovenaf kwam maar door de bevolking in gang was gezet. De arbeidersbeweging was ondanks de door het volk gesteunde

vrijheidsstrijd klein. Door illegaliteit en zelfs uitroeiing die in de jaren voor de Indonesische republiek ontstond door Nederland en Japan gebezigd werd was de arbeidersbeweging in Indonesië relatief klein. Deze twee elementen kwamen samen in de overeenkomst van Cheribon, die ‘het stempel draagt van de Engelse invloed’.42

Door erkenning van de republiek Indonesia konden Amerika en Engeland namelijk met de Indonesische regering zaken doen en onderhandelen. Nederland zou buitenspel worden gezet, waardoor Nederlands kapitaal vervangen zou kunnen worden door Engels en Amerikaans kapitaal. Dit werd echter gezien als een teken dat Indonesië nog niet zelfstandig was en dat het een afhankelijke staat bleef. Die afhankelijkheid was op drie punten aan te wijzen. Ten eerste behoorden zaken als buitenlandse, financiële en economische politiek binnen de voorgestelde Nederlands-Indonesische 41 “Wij spraken met de regering over:”, Werkend Nederland: Orgaan van de Eenheidsvakcentrale, 23 april 1947, jaargang 3, no. 16, 2-4.

42 De Overeenkomst van Linggadjati werd gesloten in een landhuis dat niet ver ligt van de stad Cheribon (tegenwoordig Cirebon).

(23)

Unie nog tot de verantwoordelijkheid van Nederland, afhankelijkheid dus. Ten tweede kregen buitenlandse ondernemingen hun oude rechten terug in Indonesië, ‘waardoor 90% van het economische leven van Indonesië in vreemde handen terugkomt’. Als derde punt zou Nederland militaire bases behouden, zeker in de Buitengewesten, die door vage afspraken versterkt konden worden met alle soorten oorlogsmateriaal behalve landtroepen. De Groot sloot zijn toespraak af door ervoor te pleiten om de erkenning van de republiek Indonesia te behouden en verder te strijden voor een volledige afsluiting van het Indonesische vraagstuk. De beperking van de zelfstandigheid van Indonesië zou beëindigd moeten worden en solidariteit van de Nederlandse arbeidersbeweging met de Indonesische republiek moest versterkt worden. Ondanks alle haken en ogen werd het akkoord van Linggadjati beschouwd als een eerste nederlaag van het koloniale kapitaal, ook wel

‘reactionairen’.43

Kritiek van de EVC op de Nederlandse regering kwam eind april 1947 op gang, waar de vakcentrale in het begin van die maand nog steun uit had gesproken voor het regeringsbeleid. De onderhandelingen met Indonesië zouden namelijk vertraagd en getraineerd worden van Nederlandse zijde, een ontwikkeling die volgens de EVC niet goed was voor Nederland. De aanwezigheid van soldaten bevorderde het proces van onderhandelingen niet en zorgde bovendien voor grote militaire uitgaven. Ook de Indonesische handel leed onder de militaire aanwezigheid van Nederland, nog een reden voor de EVC om bij de regering te pleiten voor een betere samenwerking met de Indonesische republiek. Door soldaten terug te halen, zou het akkoord van Linggadjati weer kunnen gelden, wat weer zou resulteren in een positieve uitkomst van het conflict voor zowel Nederland als Indonesië. In vergelijking met de EVC was de CPN al veel sneller kritisch, niet alleen het Politiek Bureau maar ook voorzitter Paul de Groot spraken eind 1946 al over het handelen van de Nederlandse regering inzake het akkoord van Linggadjati. De Groot beschreef al de invloed van Engeland en de Verenigde Staten, volgens hem zeer imperialistische machten, die klaarstonden om hun eigen belangen in Indonesië te verdedigen ten koste van het Indonesische volk. De voorzitter van de CPN sprak zelfs negatief over Linggadjati. Engeland en de Verenigde Staten konden zo met de zwakke Indonesische regering handelen en Nederlands kapitaal kon vervangen worden voor hun eigen kapitaal, waardoor Indonesië een afhankelijke staat zou blijven. Ondanks zijn kritiek zag de Groot het akkoord van Linggadjati uiteindelijk wel als een eerste nederlaag van het koloniale kapitaal. Toch riep hij op een gezamenlijke strijd van de hele Nederlandse arbeidersbeweging te organiseren voor erkenning van de republiek Indonesia en tegen de beperkte zelfstandigheid die Indonesië genoot volgens het akkoord.

De Nederlandse communistische organisaties predikten dus internationale solidariteit, maar 43 “Linggadjati: eerste nederlaag voor koloniale reactie”, De Waarheid: Volksdagblad voor Nederland, 26 november 1946, 1-2.

(24)

steunden nog plannen die vooral voor Nederland zelf positief zouden uitpakken en die niet voor een volledig zelfstandig Indonesië zouden zorgen. Nationale solidariteit met Nederlandse

sociaaldemocraten werd nagestreefd, omdat een volledig onafhankelijk Indonesië dat banden met Nederland behield nog gerealiseerd kon worden. Die gewenste oplossing werd als positief neergezet voor zowel Indonesië als ook het Nederlandse volk door CPN en EVC. De vakcentrale legde vooral de nadruk op de positieve effecten van hun wensen voor Indonesië als geheel en Nederlandse arbeiders in het bijzonder. De partij daarentegen stelde een mooie toekomst in het vooruitzicht van Indonesië en Nederland als geheel. Uit Werkend Nederland en De Waarheid kon opgemaakt worden dat beide organisaties in 1946 en de eerste maanden van 1947 ook solidair waren met internationale actoren (zoals de Indonesische bevolking). De CPN sprak solidariteit uit met het Indonesische volk door op te blijven roepen tot samenwerking van democratische en vredelievende groepen in de Nederlandse samenleving, een oproep die door de EVC werd herhaald. Met een volledig onafhankelijk Indonesië inclusief het behouden van banden met Nederland dat nog tot de mogelijke uitkomsten van het conflict behoorde, wilden de CPN en EVC op nationaal niveau samenwerken. Tegelijkertijd stond internationale solidariteit niet bovenaan de agenda, omdat slechts kleine schermutselingen plaatsvonden in Indonesië en met het akkoord van Linggadjati op papier een einde kwam aan het beperkte geweld dat eerder plaats had gevonden. Een grootschalige gewelddadige ingreep, zoals de eerste politionele actie, zou echter een breekpunt zijn voor de CPN en EVC.

Hoewel de CPN direct na het tot stand komen van het akkoord van Linggadjati kritisch was op de Nederlandse regering en de EVC pas maanden later kritiek begon te uiten, zaten beide

organisaties grotendeels op een lijn. Voor zowel CPN als EVC was een volledig onafhankelijk Indonesië dat nog banden onderhield met Indonesië de uitkomst waar zij zich voor inzetten. Op weg naar dat ideaal was het akkoord van Linggadjati een eerste stap in de goede richting, wat niet betekende dat gas teruggenomen kon worden in de strijd voor hun idealen. Om die strijd succesvol te laten verlopen behoorde een samenwerking op links nog tot de mogelijkheden. Die mogelijke samenwerking werd echter in 1947 nog van tafel geveegd. Kort na het officieel ondertekenen van het akkoord van Linggadjati in maart 1947 vond het incident plaats dat een definitieve breuk veroorzaakte tussen de CPN en EVC enerzijds en de rest van de Nederlandse politiek en de vakbondswereld anderzijds: de eerste Politionele Actie ging van start.

(25)

2. Eerste politionele actie

De redelijk positieve houding van de CPN en EVC ten aanzien van het tot stand komen van het akkoord van Linggadjati bleef voortduren in de maanden voor de eerste politionele actie startte. De onderhandelingen tussen Indonesië en Nederland leverden echter niet meer resultaten op nadat het akkoord tot stand was gekomen. De spanningen tussen de twee landen liepen door die impasse weer op in de maanden na maart 1947. Met niet meer dan een de facto erkenning van de republiek Indonesia brokkelde de legitimiteit van het beetje bij beetje akkoord af. Bepalingen konden steeds meer geschonden worden, omdat Nederland en Indonesië steeds minder waarde hechtten aan het akkoord. De ‘aankleding’ van Nederlandse kant werd niet gewaardeerd door de CPN en EVC, dat de afspraken van het akkoord geschonden werden kon evenmin op een positieve reactie rekenen. De oplopende spanning kwam tot een hoogtepunt toen het Nederlandse leger op 21 juli 1947 een militaire actie in gang zette die werd een ‘politionele actie’ werd genoemd. Het doel was om bepaalde door de republiek Indonesia gecontroleerde gebieden terug in handen te krijgen, inclusief de aanwezige waardevolle grondstoffen. De Nederlandse regering stemde dus in met deze militaire actie, met veroordelingen van een hoop landen tot gevolg. Australië klopte zelfs aan bij de VN Veiligheidsraad om een bestand te verwezenlijken. Enkele dagen later, op 4 augustus 1947, was de actie afgelopen.44 De CPN en EVC waren furieus over de politionele actie, omdat zij zich constant

hadden opgeworpen als voorstanders van vreedzame onderhandelingen om voort te borduren op het akkoord. Dit vooruitzicht was nu van de baan, reden voor beide organisaties om fel tekeer te gaan tegen de Nederlandse regering die een vreedzame oplossing van tafel had geveegd.

Nadat eind maart 1947 officieel het akkoord van Linggadjati tot stand was gekomen, vonden halverwege april 1947 weer onderhandelingen tussen Nederland en Indonesië plaats om

economische problemen op te lossen. Deze verliepen voorspoedig en ‘gelijkwaardigheid tussen beide overlegpartners’ werd weer het uitgangspunt van het beleid. Het ‘aankleden’ van het akkoord van Linggadjati kon zelfs ongedaan gemaakt worden. Het kabinet was echter niet te spreken over het schrappen van de door Nederland toegevoegde bepalingen uit het akkoord. De financiële situatie van Nederland werd weer een factor. De Javasche Bank informeerde de minister van financiën Lieftinck dat Nederland al zo goed als failliet zou zijn in april en dus nauwelijks ruimte in het budget had voor militaire aangelegenheden. ‘Piet Paniek’ Lieftinck stelde zelfs voor om het Nederlandse leger terug te trekken, een radicaal plan dat door het kabinet af werd gewezen. De eerdere overeenkomst op basis van ‘gelijkwaardigheid tussen beide overlegpartners’ kon net als het plan van Lieftinck niet als bouwsteen voor verder overleg gelden door de dreigende financiële ramp.45

44 Tijdbalk Indonesische kwestie, Parlement.com,

https://www.parlement.com/id/vhnnmt7myvxl/tijdbalk_indonesische_kwestie, geraadpleegd op 19-03-2019. 45 De Jong, De Terugtocht, 110-112.

(26)

Aan Indonesische zijde speelden andere problemen, zoals een radicalisering van de achterban die de onderhandelingen kon hinderen. De republiek Indonesia ging in mei 1947 direct tegen de eerdere overeenkomst in. Eerdere voorstellen werden ingetrokken en de republikeinse regering wilde ‘de macht en controle in eigen hand houden’, wat een einde aan gemeenschappelijke Nederlands-Republikeinse organen zou betekenen. De republiek Indonesia zag in feite af van het akkoord van Linggadjati. Na deze confrontatie volgde een nog hardere clash met Sjahrir in een hoofdrol. De Indonesische minister-president eiste namelijk een terugtrekking van Nederlandse troepen en een einde aan de economische blokkade voordat financieel-economische besprekingen doorgang konden vinden. Met dit ultimatum was de tijd van pure diplomatie voorbij, de militaire oplossing werd steeds waarschijnlijker.46

Door de toenemende oorlogsdreiging nadat het akkoord van Linggadjati tot stand was gekomen, bleef de CPN zich kritisch uitlaten over de Nederlandse regering. De partij hamerde wederom op de oorlogsdrang van de ‘reactie’ in Nederland en richtte haar pijlen op de PvdA, die het streven van de andere regeringspartij KVP naar koloniale reactie niet zou mogen steunen. De CPN hoopte op een breuk binnen de regering-Beel die tot stand had kunnen komen door de PvdA onder druk te zetten. De eerste politionele actie werd toch in gang gezet en de CPN organiseerde als reactie daarop boycots en sitdownstakingen, zonder al te veel succes. Volgens Coomans kon uit de

handelswijze van de CPN geconcludeerd worden dat de partij alleen actie ging voeren als de

regeringspolitiek met betrekking tot Indonesië tot geweld op grote schaal leidde. In de kritiek van de CPN op het regeringsbeleid stonden de grote legeruitgaven en het gevaar voor de wederopbouw van Nederland waar die uitgaven voor konden zorgen centraal.47

Het behoud van de banden met Indonesië was een ander belangrijk punt voor de CPN, wat volgens de socialist Coomans zou wijzen op een onvermogen om de koloniale politiek werkelijk te bekritiseren. Die banden tussen Nederland en Indonesië zouden namelijk betekenen dat Indonesië niet werkelijk zelfstandig zou worden. In tegenstelling tot de CPN en zelfs in mindere mate de EVC steunde de marginale RCP (Revolutionair Communistische Partij) een volledig onafhankelijk Indonesië, de gevolgen maakten niet uit. De wens van de CPN om samen te werken met

sociaaldemocraten maakte dat de partij niet een radicale positie innam in vergelijking met de RCP. Ten opzichte van de RCP trachtte vooral de CPN in dit voorbeeld een balans te vinden tussen nationale en internationale solidariteit. Door de gevolgen mee te wegen in de besluitvorming voor wat betreft het uitgestippelde beleid, probeerde de CPN tot een oplossing te komen die voor zowel Indonesië als Nederland aanvaardbaar kon zijn. De revolutionair communisten stelden dat de CPN via haar beleid ‘Indonesië voor de Nederlandse bourgeoisie’ wilde behouden. De RCP probeerde

46 Ibidem, 112-113.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de proeven was de stikstofwerking van MC praktisch 100 % en waren de resultaten van de verschillende beoordelingen en de opbrengst en kwaliteit vergelijkbaar met de

Als de dieren slechts een beperkt aantal dagen in een perceel weiden zal de toename van het N-gehalte veelal ook beperkt zijn en zullen de koeien bovendien plekken waar verse

Uit een woonlastenonderzoek van de Alkmaar- se Huurders Overkoepeling (AHO), opge- steld in 1981 blijkt het volgende. Rond de 50% van de huurders was afhan- kelijk van

De CPN zet zich op verschillende terreinen in voor 3245 het realiseren van haar doelstellingen vanuit het besef dat politieke strijd zowel wordt gevoerd in parlementaire

Omdat Marchais echter dit gevaar steeds onderkend heeft en zijn partij, oak niet zijn ministers in de rege- ring, door de trouw aan Moskou zich dui- delijk afzet

In order to confer broad-range resistance to arsenical compounds, the presence of an arsC (codes for an arsenate reductase) gene is required.. An arsC was not associated

Dat het gebied dat vroeger Mandatory Palestine was al vijftig jaar de facto, uiteindelijk onder Israëlische staats- macht valt, en dat er inmiddels meer dan 600 000 kolonis- ten