• No results found

De telers van conservengroenten en hun marktpartners

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De telers van conservengroenten en hun marktpartners"

Copied!
116
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

LANDBOUW-ECONOMISCH INSTITUUT

Interne Nota 3 6 4

D.B. Baris

Ing. J.W.A.M. Niks

Ir. J.J. de Vlieger

DG tolGrs von

conservengroenten

en hun marktpartners

Juli 1988

(2)
(3)

INHOUD

Biz.

WOORD VOORAF 7 SAMENVATTING 9 1. INLEIDING 11

1.1 Achtergrond en doel van het onderzoek 11

1.2 Opzet en uitvoering 12 1.3 Opzet van de rapportering 14

2. PRODUCENTEN EN PRODUKTIE 16 2.1 Telers en areaal groenten 16

2.2 Grote en kleine bedrijven 18 2.3 Regionale spreiding en concentratie 20

2.4 Bedrij fstypen 20 3. LEVERANCIERS EN AFNEMERS 22 3.1 Zaaizaadleveranciers 22 3.2 Groentekopers 24 4. DOPERWTEN 27 4.1 Afnemers en afzetsystemen 27 4.2 Contractuele relaties 28 4.2.1 Betekenis contractproduktie 28

4.2.2 Positie telers bij onderhandelingen 28 4.2.3 Contractpartners van de telers 30 4.2.4 Contractuele afspraken over areaal en hoeveelheden 31

4.2.5 Contractuele zekerheden 32 4.3 Prijsrelaties tussen producenten en afnemers 33

4.3.1 Prijsbepalingssystemen 33 4.3.2 Uitbetalingsgrondslagen 33 4.4 Factoren van invloed op de kwaliteit 35

4.4.1 Uitgangsmateriaal en leveranciers 35

4.4.2 Teelt- en oogstmaatregelen 36 4.4.3 Invloed contractpartners op de teelt 38

5. STAMBONEN 40 5.1 Afnemers en afzetsystemen 40

5.2 Contractuele relaties 41 5.2.1 Positie telers bij onderhandeling 41

5.2.2 Contractpartners van de telers 42 5.2.3 Contractuele afspraken over areaal en hoeveelheden 43

5.2.4 Contractuele zekerheden 43 5.3 Prijsrelaties tussen producenten en afnemers 44

5.3.1 Prijsbepalingssystemen 44 5.3.2 Uitbetalingsgrondslagen 44 5.4 Factoren van invloed op de kwaliteit 45

5.4.1 Uitgangsmateriaal en leveranciers 45

5.4.2 Teelt- en oogstmaatregelen 45 5.4.3 Invloed contractpartners op de teelt 47

6. TUINBONEN 49 6.1 Afnemers en afzetsystemen 49

6.2 Contractuele relaties 50 6.2.1 Betekenis contractproduktie 50

(4)

INHOUD (le vervolg)

Biz.

6.2.3 Contractpartners van de telers 51 6.2.4 Contractuele afspraken over areaal en hoeveelheden 52

6.2.5 Contractuele zekerheden 52 6.3 Prijsrelaties tussen producenten en afnemers 53

6.3.1 Prijsbepalingssystemen 53 6.3.2 Uitbetalingsgrondslagen 53 6.4 Factoren van invloed op de kwaliteit 53

6.4.1 Uitgangsmateriaal en leveranciers 54

6.4.2 Teelt- en oogstmaatregelen 54 6.4.3 Invloed contractpartners op de teelt 55

7. SPINAZIE 57 7.1 Afnemers en afzetsystemen 57

7.2 Contractuele relaties 58 7.2.1 Betekenis contractproduktie 58

7.2.2 Positie telers bij onderhandeling 58 7.2.3 Contractpartners van de telers 60 7.2.4 Contractuele afspraken over areaal en hoeveelheden 61

7.2.5 Contractuele zekerheden 61 7.3 Prijsrelaties tussen producenten en afnemers 62

7.3.1 Prijsbepalingssystemen 62 7.3.2 Uitbetalingsgrondslagen 63 7.4 Factoren van invloed op de kwaliteit 64

7.4.1 Uitgangsmateriaal en leveranciers 64

7.4.2 Teelt- en oogstmaatregelen 65 7.4.3 Invloed contractpartners op de teelt 67

8. WASPEEN 69 8.1 Afnemers en afzetsystemen 69

8.2 Contractuele relaties 70 8.2.1 Betekenis contractproduktie 70

8.2.2 Positie telers bij onderhandeling 70 8.2.3 Contractpartners van de telers 72 8.2.4 Contractuele afspraken over areaal en hoeveelheden 72

8.2.5 Contractuele zekerheden 73 8.3 Prijsrelaties tussen producenten en afnemers 74

8.3.1 Prijsbepalingssystemen 74 8.3.2 Uitbetalingsgrondslagen 74 8.4 Factoren van invloed op de kwaliteit 75

8.4.1 Uitgangsmateriaal en leveranciers 75

8.4.2 Teelt- en oogstmaatregelen 76 8.4.3 Invloed contractpartner op de teelt 77

9. WINTERPEEN 79 9.1 Afnemers en afzetsystemen 79

9.2 Contractuele relaties 80 9.2.1 Betekenis contractproduktie 80

9.2.2 Positie telers bij onderhandelingen 80 9.2.3 Contractpartners van de telers 82 9.2.4 Contractuele afspraken over areaal en hoeveelheden 83

9.2.5 Contractuele zekerheden 83 9.3 Prijsrelaties tussen producenten en afnemers 84

9.3.1 Prijsbepalingssystemen 84 9.3.2 Uitbetalingsgrondslagen 85 9.4 Factoren van invloed op de kwaliteit 86

(5)

INHOUD (2e vervolg)

Blz.

9.4.1 Uitgangsmateriaal en leveranciers 86 9.4.2 Teelt- en opbrengstmaatregelen 86 9.4.3 Invloed contractpartners op de teelt 88

10. REGIO'S NADER BEKEKEN 90

10.1 Inleiding 90 10.2 Noord-Brabant 90 10.3 Limburg 94 10.4 Zuid-Holland 94 10.5 Zeeland 95 10.6 IJsselmeerpolders 96

10.7 Vergelijking tussen de gebieden 97

10.7.1 Contractproduktie 97

10.7.2 Rassen 98 10.7.3 Afzet 98 10.7.4 Prijsbepaling 98

10.7.5 Financiële resultaten 101 10.8 De twee grote akkerbouwgebieden 101

10.9 Interregionaal verkeer 103 10.10 Afstanden telers-afnemers 104

SLOTBESCHOUWING 105 BIJLAGEN

(6)
(7)

WOORD VOORAF

De achterblijvende bedrijfsresultaten op de akkerbouwbedrijven in het Zuidwestelijk zeekleigebied, deed de behoefte ontstaan aan onderzoek voor de mogelijkheid de inkomenscapaciteit van de bedrijven te vergroten met behulp van andere gewassen dan granen, aardappelen en suikerbieten. Een onderzoek hiernaar is gevraagd door het agrarisch bedrijfsleven en de landbouwvoorlichting in Zuidwest-Nederland, verenigd in het IOAZ (Inter-provinciaal Overlegorgaan voor de akkerbouwaangelegenheden in het Zuid-westen) .

In dit kader heeft het Landbouw-Econoraisch Instituut reeds de moge-lijkheden van zaai-uien bekeken. In deze studie gaat het om de mogelijkhe-den die conservegroenten biemogelijkhe-den. Daarover wordt in onderdelen gerappor-teerd. Onderzoek naar het bedrijfseconomisch perspectief van de diverse Produkten is uitgevoerd door de Afdeling Landbouw (publikatie 3.110). Daarnaast is door de afdeling Structuuronderzoek een onderzoek uitgevoerd naar de marktstructuur van conservegroenten.

Daarover wordt in deze nota, voor zover het de relatie tussen telers en hun marktpartners betreft, gerapporteerd. Tenslotte worden ook het marktperspectief en de concurrentiepositie van de verwerkte produkten onderzocht. Dit onderdeel is nog niet gereed. De resultaten van al deze onderzoekingen zullen uiteindelijk in een concluderend en samenvattend rapport worden samengevoegd.

Het onderzoek naar de marktstructuur berust op een mondelinge enquête bij ruim 300 telers. Deze enquête is uitgevoerd door een drietal enquê-teurs van het Landbouw-Economisch Instituut. De geënquêteerde telers danken wij hartelijk voor hun bereidwilligheid aan dit onderzoek mee te werken.

Den Haag, juli 1988 De directeur

(8)
(9)

SAMENVATTING

Over 1984 is een enquête gehouden bij ruim 300 conservengroentetelers met betrekking tot de afzet en contractering van de volgende conserven-groenten: doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winter-peen. De teelt van deze gewassen bedroeg in 1984 ruim 19.000 ha, waarvan meer dan de helft door doperwten en stambonen in beslag genomen werd. Deze oppervlakten doen in het onderzoek slechts ten dele mee, omdat de bedrij-ven met minder dan 1 ha van de relevante gewassen niet zijn meegenomen. Toch was in 1984 de oppervlakte conservengroentegewassen volgens de enquête circa 22.500 ha. Dit komt doordat op ruim 4.000 ha twee keer per jaar een conservengroentegewas is geteeld. Van de bijna 3.400 bedrijven met de betreffende conservengroenten is bijna een derde deel in Noord-Brabant gevestigd en 40% in de IJsselmeerpolders, Limburg en Zuid-Holland.

Kopers van de groenten bij de telers waren vriesbedrljven, conserven-bedrijven, overige verwerkende bedrijven (veelal voorverwerking), verzend-handelaren, veilingen en overigen. De afnemers zijn vooral in Noord-Bra-bant en Limburg gevestigd.

Wat het afzetpatroon betreft treden er tussen de gewassen verschillen op. Doperwten en spinazie worden voor het grootste deel (66%) aan de fa-briek verkocht. De verzendhandel treedt het meest op de voorgrond bij peen en stambonen. Kaar aandeel in de afzet van deze gewassen bedraagt respec-tievelijk 40 en 55%. Veilingen zijn niet van betekenis bij de afzet van doperwten en nauwelijks bij spinazie. De overige gewassen worden voor 20 à 30% op de veiling afgezet.

De afzet is voor het merendeel contractueel vastgelegd. Dit varieert van bijna 100% van doperwten, via 80% voor waspeen tot 40% voor

winter-peen. Conctractonderhandelingen vinden veelal gezamenlijk plaats met uit-zondering bij winterpeen. De gezamenlijke onderhandelingen worden gevoerd door telersgroeperingen, telersverenigingen en vertrouwenscommissies. Op het gezamenlijk onderhandelen volgt zelden een gezamenlijk afsluiten van een contract. Maar ook wordt er zelden een contract afgesloten voordat het gezamenlijk overleg is afgerond.

Tussen telers en hun afnemers bestaat vaak een langduriger relatie. Ruim de helft van de telers heeft al minstens 5 jaar een relatie met de

huidige afnemer. Telers van peen hebben relatief veel relaties die korter dan 5 jaar bestaan. Er is veelal maar één afnemer in het geding. Dit bete-kent dus dat er een vrij sterke gerichtheid op een bepaalde afnemer be-staat. De goede naam van een bedrijf en een goede ervaring blijken de "jaarkeuze" te bepalen.

Het inzicht in de markt bepaalt mede of men een bepaald gewas teelt. Het blijkt dat men daarbij vooral afgaat op de prijs. Van de keuze al dan niet contractproduktie of versmarkt zijn tevens andere gegevens van be-lang. Er is een discrepante tussen de wensen ten aanzien van marktinforma-tie en de mate waarin men over die informamarktinforma-tie beschikt.

De verplichtingen van het contract houden tevens in dat de contrac-tant invloed heeft op de teelt. De invloed van de contraccontrac-tant is het

sterkt bij het bepalen van het ras, de hoeveelheid zaaizaad en de oogst-totalen. Bij tuinbonen en waspeen heeft de contractant bovendien veel in-vloed op de rij-afstand bij inzaai.

Een contract - ook een schriftelijk contract - boet in aan zekerheid als gevolg van het optreden van overmachtsituaties die leiden tot niet af-nemen door de koper. Er is in de bepalingen zeer vaak rekening gehouden met overmachtsituaties ten gevolge van de hoedanigheid van het gewas. Het gaat dan om onvoldoende kwaliteit en om een teveel aan tarra. Ook andere redenen voor overmacht zoals rampen en overheidsmachtregelen zijn vrij veelvuldig genoemd. Minder vaak is genoemd de specifieke overmacht die

(10)

voor één bepaalde afnemer geldt, zoals machinepecht of fabrieksbrand. De uitbetalingsgrondslag is veelal de prijs per kg, hetzij bruto, hetzij netto gewicht. Er wordt met name bij peen en ook bij stambonen wel een prijs per ha overeengekomen. Verder is er veelal een systeem van

prijskortingen en toeslagen op grond van het percentage tarra en de kwali-teit van het produkt. Voor 88% van de doperwten wordt een toeslag gegeven en voor 132 voor de stambonen. Er worden verder toegeslagen gegevens voor hoge plukverliezen; een kwart van de stambonentelers kan deze vergoeding ontvangen. Ook voor zeer vroege oogsten is een vergoeding mogelijk. Van de telers van waspeen ontvangt 16X deze vergoeding.

De werkzaamheden zijn veelal zo onderverdeeld dat in de groeifase het werk bij de teler berust. Oogstwerkzaamheden worden vrijwel altijd door de contractant gedaan. Bij tuinbonen neemt de contractant altijd ook de zaai-werkzaamheden voor zijn rekening; bij waspeen is dit voor een groot deel het geval.

Een heel pakket van maatregelen is mede gericht op de kwaliteit van het produkt. Dit zijn: zaaizaadcontrole, teeltbegeleiding en het zelf uit-voeren van bepaalde werkzaamheden door de contractant.

Wat de levering van het uitgangsmateriaal betreft is deze op het merendeel van de bedrijven concractueel geregeld. Er is meestal niet be-paald wie de leverancier is. Op het merendeel van de bedrijven bestaan de relaties met de leveranciers van het zaad 5 jaar of langer.

Naast de verplichtingen die een contract met zich brengt is in prin-cipe de telers een grote vrijheid gelaten. De telers behouden bijvoorbeeld de vrijheid betreffende produkt voor eigen risico of voor een derde te telen.

Er zijn regionaal verschillen in andere gewassen, afzetpatroon, prijsbepaling en ook naar de gebieden waar de afnemers gevestigd zijn. Noord-Brabant is de belangrijkste producent met een relatief grote produk-tie van stambonen, tuinbonen en spinazie. Zuid-Holland en Limburg zijn de grootste produktiegebieden voor tuinbonen en peen (was- en winterpeen). De

IJsselmeerpolders zijn vooral belangrijk als producenten van doperwten en waspeen. Noord-holland en Zeeland zijn kleine produktiegebieden ten op-zichte van de genoemde conservengroenten. In Noord-Brabant vervullen de verzendhandelaren en ook de veilingen een grote rol als afnemers van con-servengroenten. De afzet aan veilingen betekent vrijwel altijd levering aan de versmarkt. In Limburg is de verzendhandel met uitzondering van win-terpeen, de grootste afnemer. In Zuid-Holland zijn de verzendhandelaren van minder en de fabrikanten van meer betekenis als afnemer. Met uitzon-dering van doperwten is er in Zuid-Holland minder contractproduktie dan in andere gebieden. Ook is in Zuid-Holland, behalve bij peen een vaste prijs per kg sterker vertegenwoordigd dan elders. Bij peen is in deze provincie

in tegenstelling tot het landelijk beeld een vaste prijs per ha vrijwel regel. In de IJsselmeerpolders worden voor de gewassen doperwten en spina-zie vrij grote oppervlakten geteeld.

Stambonen, spinazie en winterpeen komen meer in het Zuidwesten, was-peen daarentegen in de IJsselmeerpolders voor.

De grote fabrikanten treft men over het algemeen meer in of vlakbij het zuidwestelijk kleigebied aan. Van de produktie van doperwten in de IJsselmeerpolders gaat 95% naar het Zuidwesten. In de polders worden stam-bonen in eerste instantie aan afnemers binnen het gebied afgezet, waar-onder veel aan verzendhandelaren. Noord-Brabant blijkt voor bijna alle ge-wassen een zeer belangrijke afnemer. De gege-wassen tuinbonen, spinazie, was-en winterpewas-en wordwas-en over vrij kortere afstandwas-en, doperwtwas-en was-en stambonwas-en over langere afstanden afgezet.

(11)

INLEIDING

1.1 Achtergrond en doel van het onderzoek

Het onderzoek wil een samenvattend beeld geven van de verschillende aspecten van de afzetstructuur van een aantal conservengroenten, te weten doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen. Met het oog op de verbreding van het bouwplan op akkerbouwbedrijven en het belang van een goede internationale concurrentiepositie is daarbij in het bijzon-der gelet op risicobeperkende en kwaliteitsbevorbijzon-derende maatregelen die op het niveau van de telers zijn getroffen.

Het nu gerapporteerde onderzoek is een onderdeel van een breder ge-richt onderzoek naar de afzet perspectieven op middellange termijn van conservengroenten op zowel binnen- als buitenlandse markten. Dit omdat de sector te maken heeft met toenemende concurrentie, lage prijzen voor het verwerkte produkt, een slecht rendement voor de industrie en daardoor ook met een druk op de inkoopprijzen van de agrarische grondstoffen.

Behalve aan de marktstructuur op telersniveau zal in het totale onderzoek ook aandacht worden besteed aan de structuur van de markt op het niveau van de industriële verwerking, aan de ontwikkeling en samenstelling van de vraag, de internationale handelsstromen en de produktie en afzet van conservengroenten in Frankrijk, België, West-Duitsland en Nederland. Deze vergelijkende analyse van een aantal landen mondt uit in een over-zicht van sterke en zwakke punten van de Nederlandse sector.

De teelt van doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen is voor een flink deel gericht op de verwerkende industrie (zie tabel 1.1). Met uitzondering van de fijne en grove peen is de verwerking

van doorslaggevende betekenis voor de produktie- en afzetmogelijkheden van de groenten.

Tabel 1.1 Percentage verwerkte groente bij doperwten, stamslabonen, tuin-bonen, spinazie, fijne en grove peen in 1975, 1980, 1983 en

1984 1975 1980 1983 1984 Doperwten Stamslabonen Tuinbonen Spinazie

Fijne en grove peen

82 71 75 64 27 75 66 78 65 25 86 66 70 61 26 80 61 78 61 22

De verwerking van groenten wisselt nogal van jaar tot jaar. Dit heeft te maken met de weersomstandigheden die per jaar nogal kunnen verschillen en zowel de produktie als de vraag beïnvloeden. Het verloop van de voorra-den is voor de fabrieken een belangrijk gegeven voor de vaststelling van de in het komend seizoen te verwerken hoeveelheid groente. Omdat de teelt van de benodigde groente onder andere in verband met de planning van de aanvoer meestal vooraf contractueel wordt vastgelegd, hebben de produk-tieplannen van de fabrieken nogal wat invloed op de geteelde oppervlakte. Deze wisselt dan ook vrij sterk van jaar tot jaar (zie tabel 1.2).

Het aantal bedrijven met deze groenten wisselt ook van jaar tot jaar, doch minder sterk dan de oppervlakte. Wel vertoont het totaalaantal be-drijven met opengrondsgroenten evenals het totaalaantal land- en tuin-bouwbedrijven een dalende tendens.

(12)

Tabel 1.2 Oppervlakte (ha) doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen in 1975, 1980, 1983 en 1984 1975 1980 1983 1984 Doperwten Stamslabonen Tuinbonen Spinazie Was- en winterpeen 5567 6936 2139 1975 2659 5395 4867 1946 1814 2906 7667 4566 1683 2186 3248 6608 4634 1649 2450 3808

De verwerkte groente wordt voor een flink deel (circa de helft) ge-ëxporteerd. Daartegenover staat een invoer die bijna de helft van de uit-voer bedraagt, waardoor circa 30% van de binnenlandse consumptie van ver-werkte groenten bestaat uit ingevoerde produkten. De verwerkende industrie wordt dus zowel bij de export als op de binnenlandse markt in hoge mate

geconfronteerd met buitenlandse concurrentie. De Nederlandse export is vooral gericht op West-Duitsland. Daarnaast wordt vooral geëxporteerd naar België/Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. De invoer is min-der geconcentreerd op enkele landen. Belangrijke leveranciers zijn West-Duitsland, België/Luxemburg, Italië en Frankrijk.

Op de internationale markt moet het Nederlandse produkt concurreren met produkten uit andere landen. Daarbij is naast de prijs de kwaliteit van belang.

De aan het begin van deze paragraaf geformuleerde algemene onderzoek-doelstelling kan nader worden uitgewerkt in de volgende vragen, waarop het onderzoek een antwoord wil geven.

a. Op welke wijze regelen de telers de afstemming van hun produkten op de wensen van de verwerkende industrie.

b. Welke maatregelen worden op telersniveau getroffen om de kwaliteit van de geproduceerde groenten te verbeteren.

c. Welke verschillen zijn er tussen de belangrijkste produktiegebieden in Nederland wat de aan- en verkoopkanalen, contractproduktie en kwa-liteitsbevorderende maatregelen betreft.

Deze laatste vraag komt heel concreet tegemoet aan de wens van het Interprovinciaal Overlegorgaan voor de Akkerbouwaangelegenheden in het Zuidwesten (IOAZ), dat om dit onderzoek heeft gevraagd. De doelstelling van het IOAZ als adviesorgaan van de provinciale-raden voor de bedrijfs-ontwikkeling in Noord-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland is aan te geven op welke wijze knelpunten opgelost kunnen worden in de akkerbouw in het Zuid-westelijk kleigebied. De IOAZ wenst regionaal inzicht in de produktie- en afzetstructuur van conservegroenten om te kunnen vaststellen of het beeld in het Zuidwesten belangrijk afwijkt van dat in andere produktiegebieden, zodat passende maatregelen voorgesteld kunnen worden.

De teelt van conservengroenten is vanouds geconcentreerd in Zuid-Hol-land, Zeeland en Noord-Brabant. In deze drie provincies ligt bijna de

helft van de totale oppervlaktes doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spi-nazie, was- en winterpeen. Andere belangrijke produktiegebieden zijn Noord-Holland en Limburg en meer recent ook de provincie Flevoland. Dit gebied heeft het voordeel van geringe ziekterisico's, maar ligt vrij ver van de verwerkende bedrijven. Toch neemt de produktie er in betekenis toe.

1.2 Opzet en uitvoering

De informatie die gelet op de centrale doelstellingen voor het onder-zoek nodig is, is bij de telers van doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen verzameld. In een vragenlijst werd ingegaan op:

(13)

a. De afstemming van de produktie tussen telers en industrieën.

de categorieën van afnemers aan wie de telers hun produktie ver-kopen, hun vestigingsplaats, alsmede het aantal en de duur van de relaties;

de categorieën van zaaizaadleveranciers;

de verschillende vormen van contractuele verkopen en de belang-rijkste bepalingen die in de overeenkomsten zijn vastgesteld, de door de telers ontvangen marktinformatie;

b. Prijstelers tussen producenten en afnemers.

prijsbeplaingssystemen (dagprijs, contractprijs); uitbetalingsgrondslagen (bruto, netto, voor kwaliteit); c. Maatregelen gericht op de verbetering van de kwaliteit van de

groen-ten.

geteelde rassen en selecties van rassen;

de genomen kwaliteitsbevorderende maatregelen met betrekking tot de grond, het zaaizaad, de gewasverzorging, de oogst en de bewa-ring;

capaciteit en aard van de bewaarruimte voor winterpeen. Om aan te geven of de informatie van het betreffende jaar (1984) paste in het patroon van meerdere jaren is aandacht besteed aan enkele aspecten van de produktiestructuur;

de plaats van de conservengroenten in het bedrijf (normaal in bouw-plan, landhuur, regelmaat van de teelt);

de hoeveelheid doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen, die jaarlijks voor de verkoop beschikbaar komt;

de vestigingsplaats van de conservengroentetelers voor hoofdregio's en sub-regio's;

het type conservengroentebedrijf (vak-type, specialisatie); De enquête is gehouden bij een steekproef van bedrijven getrokken uit het totale bestand aan bedrijven waarop volgens de CBS-landbouwtelling, mei 1984 ten minste 1 ha doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en/of winterpeen werd geteeld (zie tabel 1.3). De ondergrens van 1 ha had tot doel de bedrijven die uitsluitend voor de verse markt teelden bui-ten het onderzoek te houden. Hierdoor viel 51% van de bedrijven die dop-erwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en/of winterpeen in de open grond teelden af. Deze bedrijven betelen echter maar 7X van de totale oppervlakte van deze groenten.

Bij het trekken van de steekproef is verder gewerkt met verschillende trekkingspercentages voor de onderscheiden grootteklassen naar oppervlakte groenten en per gebied. Er resulteerde zodoende een steekproef van 317 drijven. Gegevens werden verzameld en verwerkt van 289 bedrijven, 6 be-drijven bleken niet in de populatie te horen en 22 telers weigerden aan het onderzoek mee te doen, dus weigeringspercentage van ca. 7%. Door weging van de verzamelde gegevens met aangepaste wegingsfactoren is een totaalbeeld ontstaan dat representatief geacht mag worden voor de conser-vengroenteteelt van doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen in Nederland.

Enquêteurs van het LEI hebben de enquête uitgevoerd door persoonlijke bezoeken aan de betreffende groentetelers in het voorjaar van 1985. Dat wil zeggen aan het einde van het verkoopseizoen, zodat maar weinig niet-verkochte voorraden winterpeen op de bedrijven aanwezig waren en zodoende een vrij compleet beeld resulteerde van de produktie- en afzetstructuur van oogst 1984.

De enquêteurs van het LEI voerden ook een enquête uit bij de bedrij-ven die in de periode 1980-1984 gestopt zijn met de teelt van doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en/of winterpeen. Het doel van deze telefonische uitgevoerde enquête was na te gaan om welke reden men stopte met de teelt van deze groenten.

(14)

De 839 tussen 1980 en 1984 met de teelt van doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen gestopte bedrijven deden dat van het ene op het andere jaar (763) of geleidelijk (76). Uit deze twee groe-pen is een steekproef getrokken van respectievelijk 20% en 50%. Er resul-teerde zodoende een steekproef van 186 bedrijven. Gegevens worden verza-meld en verwerkt van 132 bedrijven; 45 bedrijven bleken niet in de popula-tie te horen en 9 boeren weigerden aan het onderzoek mee te werden of kon-den niet workon-den benaderd. Het percentage non response is dus maar 6%. Door weging van de verzamelde gegevens met aangepaste wegingsfactoren is een representatief totaalbeeld van de met de teelt van doperwten, stamslabo-nen, tuinbostamslabo-nen, spinazie, was- en winterpeen gestopte bedrijven ontstaan.

Tabel 1.3 Opbouw van de steekproef op basis van de CBS-lanbouwtelling, mei 1984

Aantal bedrijven naar oppervlakte relevante groenten in ha - Noord-Holland CBS-telling LEI-steekproef - Zuid-Holland CBS-telling LEI-steekproef - Zeeland CBS-telling LEI-steekproef - Noord-Brabant CBS-telling LEI-steekproef - Limburg CBS-telling LEI-steekproef - Fleveland CBS-telling LEI-steekproef - Overig Nederland CBS-telling LEI-steekproef 1.00-2.00 201 18 89 8 45 4 279 25 101 9 56 5 78 7 2.00-7.00 85 4 235 11 130 13 683 32 298 14 363 17 256 12 7.00-10.00 7 1 42 6 14 6 90 6 42 6 49 7 42 6 10.00-15.00 3 1 25 6 12 6 51 5 25 6 21 5 21 5 15.00 e.m. 4 2 11 5 3 3 25 12 15 7 4 2 15 7 to-taal 300 26 402 36 204 32 1128 80 481 42 493 36 412 37

1.3 Opzet van de rapportering

Bij de weergave van de gevonden onderzoeksresultaten doet zich voor de onderzoeker altijd het probleem voor hoe het materiaal te ordenen en overzichtelijk te presenteren. Zo overzichtelijk dat de lezer zich, in dit geval, een beeld kan vormen van de produktie- en afzetstructuur van dop-erwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen en voorzover betrokken bij het marktgebeurenlering kan trekken uit de onderzoeksresul-taten. Tot de lezerskring rekenen we in ieder geval de individuele groen-tetelers, de verzendhandelaren, veilingbestuurders en verwerkende indus-trieën, alsmede alle organisaties die als het ware een overkoepelende ver-antwoordelijkheid hebben voor het sectorgebeuren dat wil zeggen het geor-ganiseerde bedrijfsleven en de overheid. Ieder van deze groepen zal, de één meer dan de ander, een beleid voeren dat erop gericht is het aanbod zo

(15)

goed mogelijk op de marktomstandigheden of wel de inkoop zo goed mogelijk op de bedrijfsomstandigheden af te stemmen.

Daarmee rekening houdend en gelet op de centrale doelstellingen van het onderzoek is voor de volgende hoofdstukken-indeling gekozen. In hoofd-stuk 2 gaat het om de telers, o.a. hun vestigingsplaats, omzetklasse en plaats van conservengroente binnen het bedrijf. Daarbij zal de bedrijfsty-pering zonodig worden gedifferentreerd naar doperwten, stamslabonen, tuin-bonen, spinazie, was- of winterpeen. Hoofdstuk3 beschrijft de zaaizaadle-veranciers en de kopers van de groente naar vestigingsplaats, omzetklasse en type bedrijf.

De hoofdstukken 4 t/m 9 zijn achtereenvolgens gewijd aan de afzonder-lijke produkten (doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- of winterpeen). De opbouw van deze hoofdstukken is in grote lijnen gelijk. In de eerste paragraaf komen de afzetkanalen aan de orde. Hierbij zal ook worden ingegaan op aantallen afnemers en op afzetsystemen. In de volgende paragraaf komen de contractuele relaties aan de orde (contractvormen, be-langrijke bepalingen, redenen voor contractproduktie). De derde paragraaf heeft de prijsrelaties tussen de telers en hun afnemers tot onderwerp

(prijsbepalingssystemen, de grondslagen voor de uitbetaling). In de laat-ste paragraaf gaat het om de factoren die de kwaliteit beïnvloeden, zoals het gebruikte zaaizaad, de marktinformatie, de grond- en gewasverzorging, de oogst en de bewaring. In alle paragrafen zal indien zinvol worden ge-differentieerd naar regio, grootte van het agrarische bedrijf en bedrijfs-type.

Hoofdstuk 10 tenslotte gaat in op de hoofdproduktiegebieden en op de daarbinnen te onderscheiden sub-regio's. Behalve aan de beschrijving van de verschillende gebieden zal aandacht worden besteed aan de onderlinge verschillen en aan het interregionale handelsverkeer. Hierbij zal zo nodig onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende groenten. De verslag-geving wordt besloten met een concluderende slotbeschouwing.

(16)

PRODUCENTEN EN PRODUKTIE

2.1 Telers en areaal groenten

In 1984 verbouwden 3393 telers ten minste 1 ha doperwten, stamslabo-nen, spinazie, was- en/of winterpeen. In totaal teelden ze 22578 ha van deze groenten, waarvan 4321 ha als z.g. 2e teelt. Met name stamslabonen en spinazie werden nogal eens als 2e teelt verbouwd. Het gemiddeld areaal per bedrijf (incl. 2e teelt) bedroeg 6,65 ha.

De groenten werden vrijwel uitsluitend geteeld als onderdeel van een normaal bouwplan. Maar 4% werd geteeld op (zaaiklaar) gehuurd land 1 ) , terwijl landruil vrijwel niet voorkwam. Het zijn vooral de grotere groen-tentelers in Zuid-Holland en Noord-Brabant die land huren. Het gehuurde land ligt behalve in deze beide provincies ook in Noord-Holland. De be-langrijkste redenen om deze gewassen in het bouwplan op te nemen zijn het saldo ervan, de mogelijkheid het risico over meer gewassen te spreiden, de verruiming van de vruchtwisseling en de aanwezigheid van beschikbare ar-beid.

Niet alle 3393 telers verbouwden elke groente, zo teelt 38% van de boeren doperwten, 32% stamslabonen en 2,7% winterpeen, terwijl tuinbonen, spinazie en waspeen ieder door ca. 16% van de boeren wordt geteeld. Van

het totale areaal nemen de doperwten 35% in, de stamslabonen 26% en de

spinazie 17%. De kleinere gewassen (tuinbonen, was- en winterpeen) beslaan ieder ca. 7% van het totale areaal. De gemiddelde oppervlakte per bedrijf is het grootst bij spinazie (6,9 ha), doperwten (5,9 ha) en stamslabonen (5,2 ha). De gemiddelde oppervlakten tuinbonen (2,7 ha), waspeen (3,2 ha) en winterpeen (1,7 ha) zijn veel kleiner.

Opmerkelijk is, dat het areaal relevante groenten als percentage van het totale oppervlakte cultuurgrond bij boeren in Zeeland en bij die in Noord-Holland vrij laag ligt (ca. 10%), terwijl dit in de IJsselmeerpol-ders 22% bedraagt, in Noord-Brabant ruim 25% en in Limburg zelfs 30%. Een zekere samenhang met de verbouwd van kleinere gewassen als tuinbonen en winterpeen (NoordHolland) of een concentratie op maar naar één groente

(Zeeland) lijkt waarschijnlijk.

De beteelde oppervlakte doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen wisselt nogal van jaar tot jaar. Verder bestaat de

in-druk dat ook de samenstelling van de groep telers nogal wat wisselingen kent ten gevolge van vruchtwisselingseisen, de teeltrisico's en de soms onvoldoende kennis van de teelt. Om hiervan een indruk te krijgen is ge-vraagd naar het verloop van het areaal in de jaren 1984, 1983, 1982 en 1981. Tevens is bij de telers die in de periode 1981-1984 met de verbouw van de van belangzijnde groenten zijn gestopt, gevraagd naar de reden hiervoor.

Van de 3393 telers in 1984 verbouwden er maar 2412 in 1981 ook

dop-erwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen. Er zijn dus in deze periode ruim 900 nieuwe telers met minstens 1 ha van deze groenten bij gekomen. Uit de CBS-landbouwtelling blijkt bovendien dat van de bijna 3000 telers uit 1980 er in 1984 nog maar 1550 voorkwamen. Van de 1450 ver-dwenen telers hebben er 950 de teelt gestaakt, 150 hebben de teelt vermin-derd tot minder dan 1 ha en 350 bedrijven zijn opgeheven of overgenomen. Deze grote variatie in de telersgroep blijkt ook aanwezig bij de telers van de onderscheiden groenten. Zo verbouwde de helft van de doperwtente-lers dat gewas ook niet in 1983, 1982 en 1981. Bij de tedoperwtente-lers van stamsla-1) In de IJsselmeerpolders is het de pachters niet toegestaan land te

verhuren. In dat gebied worden daarom in de plaats van huurcontracten teeltovereenkomsten afgesloten.

(17)

bonen was dit 36%, bij de tuinbonentelers 33%, bij de spinazietelers maar 17%, voor de telers van waspeen daarentegen 52% en voor de telers van win-terpeen 32%. De variatie is naar verhouding het grootste bij de groep

kleinere telers en bij de bedrijven gevestigd buiten de concentratiegebie-den (zie paragraaf 2.3) en bij die in Noord-Brabant en Limburg. Ondanks deze grote variëteit in de groep telers, beschouwd 85% van de in 1984

voorkomende telers zich als een regelmatige teler van doperwten, stamsla-bonen, tuinstamsla-bonen, spinazie, was-en/of winterpeen 1). Relatief weinig re-gelmatige telers zijn er onder de kleinere bedrijven en onder de bedrijven in Zeeland en in "overig Nederland". Bij de regelmatige telers is meestal (79%) sprake van een van jaar tot jaar ongeveer gelijk areaal. Bij 12% vertoont het areaal na 1981 een dalend en bij 9% een stijgend verloop. Dit laatste komt relatief veel voor bij de grotere telers en bij bedrijven ge-vestigd in Zeeland, Noord-Brabant en overig Nederland. Bedrijven met een teruglopend areaal komen naar verhouding veel voor in IJsselmeerpolders.

De conclusie mag zijn, dat de jaarlijkse veranderingen in het areaal veelal tot stand komen via verandering van het aantal telende bedrijven en veel minder via wijziging van het areaal per bedrijf. Er zijn dan ook nog-al wat telers waarbij doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was-en winterpewas-en gewas-en vaste was-en constante plaats in het bouwplan hebbwas-en.

Voor het verloop van het totale areaal doperwten, stamslabonen, tuin-bonen, spinazie, was- en winterpeen bij de regelmatige telers is meestal wel een reden aanwezig. De belangrijkste hiervan zijn de vruchtwisselings-eisen, de beschikbare arbeid, het saldo t.o.v. andere gewassen en de

grootte en/of vorm 2) van de beschikbare percelen. De belangrijkste rede-Tabel 2.1 Areaal doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en

winterpeen en regelmaat van de teelt in de regio's

Zuid- Zee- Noord- Lim- IJssel- Noord- Ne-Hol- land Bra- burg meer- Ne-Hol- der-land bant polders der-land der-land Areaal groenten als

% totale

cultuur-grond bij telers 18 10 26 30 22 10 20 Regelmatige telers

als % van alle

telers 79 69 90 84 88 93 84 % gelijkblijvers

van de regelmatige

telers 88 73 77 81 71 89 79

nen voor een dalend areaal zijn het saldo t.o.v. andere gewassen en de grootte en/of vorm van de beschikbare percelen. De voornaamste redenen voor de toename van het areaal zijn het saldo t.o.v. andere gewassen en de vermindering van de pieken in de arbeidsbehoefte. Voor het gelijkblijven van het areaal zijn met name de vruchtwisselingseisen van belang.

Wat de telers zelf betreft kan worden opgemerkt dat maar 5% een niet 1) Het verschil tussen de wisselingen in het telersbestand en het aantal

regelmatige telers is een gevolg van het feit, dat ook zij die eerst in 1982 of 1983 groenten gingen telen zich beschouwden als regelma-tige telers.

(18)

agrarisch hoofdberoep heeft. Voor het merendeel gaat het daarbij om een met de groentesector verbonden beroep, namelijk verzendhandelaar (2,5%) of groente verwerkend bedrijf (0,5%). Van de telers met een agrarisch hoofd-beroep heeft 13% een nevenhoofd-beroep. Ca. de helft van deze telers is binnen of buiten de groentesector in loondienst, de anderen hebben een nevenbe-roep als zelfstandige. De meeste agrarische telers hebben een persoonlijk bedrijf, 20% heeft een maatschap of firma, 5% een BV of NV en 2% is

rus-tend boer of tuinder. In Zeeland komen veel telers voor met een niet

agrarisch hoofdberoep en in overig Nederland met een niet agrarisch neven-beroep.

De telers van doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen wijken qua leeftijdsopbouw nauwelijks af van de totale groep agrarische bedrijfshoofden. Wel zijn in Zeeland veel groentetelers ouder dan 50 jaar. Van de bedrij fshoofden die ouder zijn dan 50 jaar heeft in

deze provincie een relatief groot deel een opvolger (30%); in de IJssel-meerpolders is dit zelfs 38%. Gemiddeld heeft 23% van de oudere bedrij fs-hoofden een opvolger.

2.2 Grote en kleine bedrijven

In het jaar 1984 kwam in totaal 3.91.800 ton doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen voor de verkoop beschikbaar 1). Voor slechts 4,5% ging het om hoeveelheden afkomstig van landbouwbedrijven of arealen gehuurd land in beheer bij verzendhandelaren of groenteverwer-kende bedrijven.

Op basis van de geteelde oppervlakten zijn de landbouwbedrijven inge-deeld in vijf groepen (zie figuur 2.1). De kleine bedrijven met minder dan 2 ha doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en/of winterpeen omvatten 23% van alle bedrijven, maar leveren maar 12% van de totale af-zet. De dichtsbezette groep is die met 2 tot 5 ha met ruim een derde deel van alle bedrijven en bijna een kwart van de afzet. Slechts 6% van de be-drijven teelt minstens 15 ha groenten; met elkaar hebben ze een aandeel van ruim één kwart van de totale afzet.

Figuur 2.1 Bedrijven en afgezette hoeveelheden Oppervlakte groenten ... ha tot 2 2- 5 5-10 10-15 15 e.m. Gem. afzet per bedrijf (ton) 60 81 89 184 535 Landbouwbe-drijven in % van totaal Afgezette hoeveelheden in % van totaal

5

1 "

-50 40 30 20 10 0 10 20 30 40 -50

Grote bedrijven (10 ha en meer) komen naar verhouding veel voor in Noord-Brabant en Limburg. In de IJsselmeerpolders komen relatief veel be-drijven voor met 5-10 ha groenten en in Zeeland met 2-5 ha.

Ook naar geteeld produkt zijn er verschillen in de verdeling van de bedrijven over de onderscheiden grootteklassen. Zo hebben de meeste telers van tuinbonen, waspeen en winterpeen minder dan 5 ha groenten. Telers van stamslabonen hebben relatief vaak 2-5 ha groenten, die van doperwten 2-10 ha en die van spinazie 15 ha en meer.

1) Bij de voor industriële verwerking bestemde doperwten en tuinbonen is het gewicht van de zaden opgenomen.

(19)

Figuur 2.2 Regionale verdeling van het areaal doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen

(20)

2.3 Regionale spreiding en concentratie

Tabel 2.2 geeft een beeld van de spreiding van de produktie en afzet in de onderscheiden produktiegebieden. Daaruit blijkt dat naast Noord-Bra-bant, met name Limburg, de IJsselmeerpolders en Zuid-Limburg belangrijke produktie gebieden zijn. Noord-Holland en Zeeland zijn van minder beteke-nis.

Tabel 2.2 Verdeling van de bedrijven en de afzet naar regio's

Bedrijven Afgezette groenten (ton) Totaal 3393 3.91.800 waarvan naar regio: % %

- Noord-Brabant 32 26 - IJsselmeerpolders 14 18 - Limburg 14 14 - Zuid-Holland 12 13 - Noord-Holland 9 7 - Zeeland 7 5 - Overig Nederland 12 17

Uit figuur 2.2 blijkt dat de teelt van doperwten, stamslabonen, tuin-bonen, spinazie, was- en winterpeen, vooral geconcentreerd is in het Noordwesten van Noord-Brabant, in noord en midden Limburg, de IJsselmeer-polders, het noorden van Noord-Holland, de Zuidhollandse eilanden en het noorden van Zeeland. Wat grondsoort betreft is de teelt geconcentreerd op de kleigronden in Noord-Holland, de IJsselmeerpolders en het zuidwesten alsmede de zandgronden in Noord-Brabant en Limburg.

2.4 Bedrijfstypen

In 2.1 is reeds vermeld, dat niet alle boeren zowel doperwten als stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen verbouwden. Bijna 40% teelt maar één van deze groenten, waaronder 17% uitsluitend doperwten, 9% alleen stamslabonen, 7% alleen tuinbonen en 5% alleen spinazie. Was- en winterpeen worden vrijwel altijd geteeld in combinatie met een andere groente, met name met doperwten (27%). Ook stamslabonen worden nogal eens in combinatie met doperwten geteeld (9%). Andere combinaties zijn van on-dergeschikt belang. Bedrijven die uitsluitend doperwten telen komen behal-ve in Zeeland ook relatief vaak voor in de IJsselmeerpolders en in

Zuid-Holland.

Behalve de hierboven vermelde zes groenten, teelt ruim de helft van de bedrijven ook andere groenten in de opengrond. In totaal gaat het om ruim 10.700 ha, waarvan bijna 1.900 ha als 2e teelt. Vooral op de bedrij-ven met een geringe oppervlakte aan doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen en op de in Holland en Zeeland gevestigde bedrijven worden veel overige groenten in de opengrond geteeld. De belang-rijkste hier van zijn zaaiuien, spruiten, prei en bewaarkool. Daarnaast komen met name voor asperges, bloemkool, sluitkool, knolselderij, poot-uien, schorseneren, witlof en zilveruien.

De mate van specialisatie van de bedrijven op de teelt van doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen is vrij laag. Bijna 90% van de bedrijven heeft een specialisatiegraad 1) van minder dan 25% en slechts 1,5% is volledig op deze groenten gespecialiseerd. Het gaat

(21)

hier-bij vooral om bedrijven met grotere oppervlakten doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en/of winterpeen. De andere bedrijven hebben meestal een specialisatiegraad van 25 tot 50%.

Tabel 2.3 geeft een beeld van de verdeling van de bedrijven over de verschillende VAT-typen. Daaruit blijkt, dat de teelt van doperwten, stam-slabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen vocral voorkomt op ak-kerbouw- en opengrondsgroentebedrijven. Daarbij telen de akkerbouwbedrij-ven gemiddeld veel grotere oppervlakten van deze groenten dan de

open-grondsgroentebedrijven. In Zeeland en de IJsselmeerpolders komen relatief veel akkerbouwbedrijven voor; in Noord-Brabant en Limburg veel opengronds-groentebedrijven. Opvallend is ook het hoge percentage overige groentebe-drijven in Noord-Holland.

Tabel 2.3 Bedrijven naar VAT-type in de regio's

Totaalaantal bedr. w.v. naar VAT-type - Akkerbouwbedrijf - Opengrondsgroente-bedrijf - Overig groente bedrijf - Veehouderijbedrijf - Veehouderij/akker-bouwbedrijf - Veehouderij/tuin-bouwbedrijf - Veehouderij/akker-bouw/ tuinbouwbedr. Zuid- Hol-land 389 % 45 22 12 -5 -16 Zee-land 221 % 80 10 5 -5 Noord- Bra-bant 1099 % 30 33 8 12 10 2 5 Lim-burg 481 % 3 29 5 33 7 10 14 IJssel- meer-polders 476 % 69 2 5 13 -11 Noord- Hol-land 302 % 24 25 50 -1 Ne- der-land 3393 % 40 22 11 9 7 2 9

Op de doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was-en/of winter-peen telende bedrijven komen gemiddeld bijna drie arbeidskrachten voor, waaronder twee personen die per week minstens 20 uur in het bedrijf werk-zaam zijn. In totaal gaat het om 8.920 arbeidskrachten, waarvan 2.202 die per week minder dan 20 uur in het bedrijf werkzaam zijn. Het gemiddeld aantal arbeidskrachten op de bedrijven die de genoemde groenten telen is daarmee iets groter dan dat op alle bedrijven met meer dan 1 ha cultuur-grond. In Zeeland en op de bedrijven met 10-15 ha groenten is het aantal arbeidskrachten gemiddeld wat lager.

1) Aantal sbe voor doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen xlOO/totaalaantal sbe. De standaardbedrijfseenheid (sbe)

is een eenheid waarin de economische omvang van een agrarisch bedrijf en van de afzonderlijke produktierichtingen binnen een bedrijf wordt uitgedrukt. Een sbe is een gestandaardiseerd bedrag aan toegevoegde waarde, berekend in een basisperiode bij een doelmatige

(22)

LEVERANCIERS EN AFNEMERS

3.1 Zaaizaadleveranciers

In totaal kopen de telers van doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen met meer dan 1 ha van deze groenten voor 22.578 ha zaaizaad van deze groenten. De belangrijkste leveranciers van het zaaizaad zijn de verwerkende bedrijven (45%), de verzendhandel (34%) en de zaaizaadhandel (18%). Deze laatste categorie is relatief belangrijk bij was- en winterpeen, waarvan de afzet minder dan bij doperwten, stam-slabonen, tuinbonen en spinazie gericht is op de verwerking in conserven-en diepvriesbedrijvconserven-en. Vermeldconserven-enswaard is nog, dat het zaaizaad van spina-zie voor ruim de helft door vriesbedrijven wordt geleverd.

Op 2% na wordt al het zaaizaad geleverd door particuliere bedrijven. Deze 2% bestaat uit zaaizaad van was- en winterpeen en wordt vooral gele-verd door veilingen.

Het van verwerkende bedrijven betrokken zaaizaad is voor 52% gekocht bij grote verwerkende bedrijven, voor 30% bij middelgrote bedrijven en voor 16% bij buitenlandse bedrijven 1). Van de resterende 2% is de grootte niet bekend.

Uit tabel 3.1 blijkt, dat het meeste zaaizaad wordt geleverd door leveranciers gevestigd in Noord-Brabant. Binnen deze provincie ligt het zwaartepunt op het noordwesten en op de Peel (zie fig. 3.1). In deze

pro-vincie wordt relatief veel zaaizaad geleverd door conservenbedrijven, ver-zendhandelaren en "overige leveranciers". De brabantse zaaizaadleveran-ciers leveren naar verhouding veel zaaizaad van doperwten en tuinbonen. Een andere belangrijke vestigingsprovincie van zaaizaadleveranciers is Limburg, met name Zuid- en Midden Limburg. Behalve door conservenfabrieken wordt hier relatief veel zaaizaad geleverd door zaaizaadhandelaren. De

Tabel 3.1 Het aantal ha waarvoor zaaizaad van doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen is geleverd naar de

vestigingsplaats van de leveranciers per leverancierscategorie Totaal W.v. naar leverancierscategorie

vries-bedr. con- ser- ven-bedr. overig verwer kend bedr.

ver- zaai overige zend- zaad- lever-hande- lever-hande- anciers laar laar Totaalaantal ha 22578 3568 6456 203 7575 3959 817 W.v. naar ves-tigingsplaats leverancier % % % % % % % - Noord-Holland 6 32 4 - Zuid-Holland 8 - 7 - 5 20 15 - Zeeland 1 2 2 4 - Noord-Brabant 52 39 69 - 65 10 68 - Limburg 14 6 21 - 3 36 - Ov. Nederland 19 55 2 100 25 0 9

1) De indeling van de verwerkende bedrijven naar grootte levert op con-tractieve informatie van kenners van de sector.

(23)

Figuur 3.1 Herkomst van het gekochte zaaizaad

I !

0% van het landelijk aanbod 0,0 - 2% van het landelijk aanbod

5% van het landelijk aanbod 10% van het landelijk aanbod — : 2

Éi^.*-1 0% en meer van het landelijk aanbod

i per

;

(24)

Limburgse leveranciers leveren relatief veel zaaizaad van stamslabonen. Binnen "overig Nederland" is vooral zuidwest Drenthe van betekenis.

3.2 Groentekopers

In totaal kopen de afnemers 391.800 ton doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen bij de telers met meer dan 1 ha van deze groenten. De belangrijkste afnemers van deze groenten zijn de verzendhandelaren (44%), de verwerkende bedrijven (31%) en de veilingen

(22%). De verzendhandelaren en de veilingen kopen relatief veel was- en winterpeen. Binnen de groep verwerkende bedrijven kopen de vriesbedrijven relatief veel spinazie, de conservenbedrijven doperwten en stamslabonen en overige verwerkende bedrijven was- en winterpeen.

Het overgrote deel van de groenten (77%) wordt aan particulieren be-drijven afgezet. De afzet aan coöperaties heeft voor het overgrote deel betrekking op afzet aan veilingen.

De afzet aan verwerkende bedrijven gaat voor 40% naar grote bedrij-ven, voor 33% naar middelgrote en voor 21% naar buitenlandse bedrijven. Van de resterende 5% is de grootte niet bekend. De buitenlandse verwerken-de bedrijven kopen relatief veel was- en winterpeen; verwerken-de grote bedrijven relatief veel doperwten en stamslabonen en de middelgrote spinazie.

De groenten worden voor een groot deel (39%) gekocht door in Noord-Brabant gevestigde afnemers (zie tabel 3.2). Het zwaartepunt in deze pro-vincie lijst op het westelijk en op het oostelijk deel (zie fig. 3.2). In deze provincie wordt veel groente gekocht door conservenbedrijven. De bra-bantse afnemers kopen naar verhouding veel doperwten, stamslabonen en tuinbonen.

Een andere belangrijke vestigingsprovincie van groente-afnemers is Limburg, met name het Noorden en het Zuiden ervan. Ook in dit gebied wordt relatief veel aan conservenbedrijven verkocht. De hier naar verhouding sterk vertegenwoordigde groenten zijn doperwten en vooral winterpeen.

In Zuid-Holland zijn de afnemers vooral gevestigd in de bollenstreek en op de zuidhollandse eilanden. In dit gebied zijn relatief veel vei-lingen gevestigd die groenten afnemen. Daarbij gaat het naar verhouding vooral om stamslabonen en winterpeen.

Tabel 3.2 De verkochte hoeveelheid (tonnen) doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen naar de vestigings-plaats van de afnemers en per afnemerscategorie

Totaal W.v. naar afnemerscategorie vries-bedr. con- ser- ven-bedr. overig verwer-kend bedr. vei-ling ver- zend- hande-laar overige lever-anciers Totaalaantal tonnen W.v. naar ves tigingsplaats afnemers - Noord-Holland - Zuid-Holland - Zeeland - Noord-Brabant - Limburg - Ov. Nederland 391820 51193 47247 16172 80236 164820 % 5 10 4 39 14 28 % -33 6 61 % -6 1 64 26 3 100 32152 % 14 30 -35 13 8 % 5 6 9 37 11 32 % -8 1 35 55 1

(25)

Figuur 3.2 Bestemming van de verkochte groente

fe; 0,0

-0% van het landelijk aanbod 2% van het landelijk aanbod

2 - 5 % van het landelijk aanbod

_ 5 - 10% van het landelijk aanbod fcll^- 10% en meer van het landelijk aanbod

tT/y-i

per .• gebied

(26)

Binnen "overig Nederland" is vooral zuidwest Drenthe en de kop van Overijssel van betekenis. In dit gebied zijn relatief

veel vriesbedrijven en "overige verwerkende" bedrijven gevestigd. Door de hier gevestigde kopers wordt relatief veel spinazie en

(27)

DOPERWTEN

4.1 Afnemers en afzetsystemen

De geproduceerde doperwten zijn vrijwel uitsluitend bestemd voor de industriële verwerking. Zoals uit tabel 4.1 blijkt worden de doperwten dan ook voor het overgrote deel (70%) verkocht aan conservenfabrieken of diep-vriesbedrijven. De rest wordt op enkele kleine hoeveelheden na verkocht aan verzendhandelaren, die de doperwten afzetten aan verwerkende bedrijven in binnen- en buitenland. Van de totale afzet loopt ruim 10% via een

com-missionaris. Het gaat om 8% van de aan conservenfabrieken afgezette hoe-veelheid en om 21% van de afet aan verzendhandelaren.

Tabel 4.1 De doperwtentelers en hun afnemers 1984

Totaal Waarvan aan: - diepvriesbedrijven - conservenfabrieken - verzendhandelaren - overige 1) Verkochte hoeveelheden (tonnen) 43817 % 8 63 28 1 Betrokken bedrijven 1278 % 11 45 41 3 Gem. per (ton afzet bedrijf

0

34 % 24 48 23 10 1) Consumenten, veilingen, zaaizaadhandelaren, e.d.

Worden de bedrijven ingedeeld naar de afgezetten tonnen doperwten, dan blijkt dat de grotere bedrijven relatief veel aan conservenfabrieken verkopen en de kleinere aan diepvriesbedrijven en verzendhandelaren.

Tussen de regio's zijn er een aantal verschillen van betekenis in het afzetpatroon:

a. In Zuid-Holland en de IJsselmeerpolders is de betekenis van conser-venfabrieken veel groter dan het landelijk gemiddelde.

b. Afzet aan vriesbedrijven komt relatief veel voor in Noord-Brabant en "overig Nederland".

c. In Noord-Brabant en Limburg ligt de afzet aan verzendhandelaren dui-delijk boven het landui-delijk gemiddelde.

In hoeverre spreiden de telers van doperwten hun verkopen over meer-dere afnemers? Ongeveer 80% levert zijn totale produkten aan slechts één afnemer. Bijna 18% heeft twee afnemers en ruim 2% vier. Opgemerkt kan wor-den, dat de bedrijven die aan verzendhandelaren leveren, daarnaast vrijwel nooit nog afzetten aan andere afnemerscategorieën. Opvallend is verder dat de afzet aan meerdere afnemers vooral (ruim 90%) plaats heeft in de IJs-selmeerpolders en bij de grote bedrijven (jaarafzet tenminste 75 ton dop-erwten) .

De telers van doperwten hebben behalve een beperkt aantal zakelijke relaties met afnemers meestal ook een langdurige relatie met hun afnemers. Bijna de helft van de doperwten gaat naar afnemers waarmee al ten minste vijf jaar een relatie bestaat en 40% naar afnemers waarmee de relatie al één tot vijf jaar duurt. Van de kort lopende relaties is een deel een ge-volg van het feit, dat de teler eerst sinds kort doperwten teelt of zelf-standig ondernemer is geworden. Vooral op de grotere bedrijven en in Zee-land en de IJsselmeerpolders komen naar verhouding veel zeer langdurige relaties voor.

(28)

Wat de relaties met de afnemers verder betreft, kan nog worden ver-meld, dat de afzet steeds contractueel is vastgelegd via mondelinge of schriftelijke afspraken. Op deze overeenkomsten wordt in de volgende para-graaf dieper ingegaan.

4.2 Contractuele relaties

4.2.1 Betekenis contractproduktie

De markten voor doperwten, stamslabonen, tuinbonen, spinazie, was- en winterpeen zijn afgezien van de eventueel door veilingen gehanteerde bo-demprijzen, vrije markten waar vraag en aanbod vrij spel hebben. Op de

daaruit voortvloeiende onzekerheden m.b.t. afzet en prijs spelen de markt-partijen o.a. in via de spreiding van de verkopen in de tijd. De periode

waarin transacties tussen groentetelers en hun afnemers worden afgesloten strekt zich uit van de teeltvoorbereidingsperiode tot de oogstperiode of indien mogelijk tot het einde van de bewaarperiode.

Voor wat doperwten betreft zijn twee momenten van belang ni. de zaai-tijd (februari-mei) en de oogst die zich door de verschillen in zaaizaai-tijd en rijpingstijd van rassen en selecties uitstrekt van eind juni tot begin augustus. Op basis hiervan zijn de volgende wijze van verkoop onder-scheiden:

a. contractteelt, die alleen transacties omvat, afgesloten voor of om-streeks het moment van uitzaai;

b. verkopen omstreeks of direct na de oogst (vrije verkopen). Hierdoor zijn ook gerekend de zeer weinig voorkomende verkopen gedurende het groeiseizoen.

De doperwten worden op een kleine, direct aan particulieren afgezette hoeveelheden na, uitsluitend op contract geteeld. De telers produceren de doperwten dan ook altijd op contract. Meestal (80%) wordt het contract in de winter (januari, februari) afgesloten. De andere contracten worden vooral in het najaar (oktober - december) afgesloten. In het voorjaar

(maart, april) worden vrijwel geen contracten voor de teelt van doperwten meer afgesloten. De verwerkende bedrijven sluiten relatief veel contracten af in het najaar, de verzendhandelaren vooral in de winter.

De belangrijkste redenen voor het afsluiten van contracten 1) zijn het verzekerd zijn van de afzet en de onmogelijkheid het produkt zonder contract te telen. Daarnaast noemden de telers nog de zekerheid van de op-brengstprijs, het advies van de contractpartner en de door deze te ver-richte werkzaamheden.

4.2.2 Positie telers bij onderhandelingen

Van belang bij onderhandelingen met afnemers en leveranciers en bij het afsluiten van contracten zijn eventuele verschillen in economische macht tussen de agrarische producenten, hun afnemers en leveranciers. Dit verschil kan gebaseerd zijn op het ontbreken van alternatieve afnemers/

leveranciers of op een verschil in de mate van inzicht in de marktomstan-digheden. Wat de aanwezigheid van alternatieven betreft, kan worden worden opgemerkt dat dit aantal vaak beperkt is, vanwege het vaak beperkte werk-gebied van de verschillende afnemers (zie hoofdstuk 10). Om die reden wordt vaak gezamenlijk onderhandeld over de contractvoorwaarden en prij-zen. In 1984 heeft ruim drie vierde deel van de doperwtentelers gezamen-lijk onderhandeld over de afgesloten contracten. Dit gebeurde met name vaak in de IJsselmeerpolders, Limburg en Zeeland, almede bij de grotere

1) De genoemde redenen hebben niet uitsluitend betrekking op de contrac-ten voor doperwcontrac-ten maar gelden voor alle door de doperwcontrac-tenteler afge-sloten groentecontracten.

(29)

doperwtentelers. De onderhandelingen worden namens de telers vooral ge-voerd door telersgroeperingen (42%), vertrouwenscommissies (29%) en

te-lersverenigingen 1) (19%). Telersgroeperingen spelen vooral een rol in de IJsselmeerpolders, vertrouwenscommissies in Noord-Brabant en telersvere-nigingen in Zeeland. De categorieën waarmee gezamenlijk wordt onderhandeld zijn uiteraard de afnemers (verwerkende bedrijven en de verzendhandela-ren). Vermeld kan nog worden dat met conserventabrieken relatief vaak ge-zamenlijk wordt onderhandeld en dat dit relatief zeer vaak gebeurd door een telersgroepering. Vriesbedrijven en verzendhandelaren onderhandelen relatief vaak met telersverenigingen en vertrouwenscommissies. Verreweg de meeste telers (86%) voor wie gezamenlijk is onderhandeld met de contract-partner sluiten het contract pas af nadat deze onderhandelingen zijn afge-sloten.

Tabel 4.2 Doperwtentelers naar gevolgde marktinformatie in de regio's Ne- der-land Zuid- Hol-land Zee-land Noord- Bra-bant Lim-burg IJssel- meer-polders Overig Neder-land Totaalaantal bedrijven W.v. naar type markten - prijs - aanbod - prijs + aanbod - vraag + prijs - vraag + aanbod + prijs - geen markt informatie 1278 173 119 404 189 236 157 % 52 1 9 4 12 23 % 44 -1 55 % 71 8 19 -2 _ % 55 -5 -22 18 % 46 -9 11 4 31 % 36 -18 11 11 25 % 72 -5 -14 8

Om inzicht te krijgen in de betekenis van de verschillen in de mate van marktinformatie voor de economische macht van partijen is nagegaan over welke marktinformatie de telers beschikken en wat de bron daarvan is. Ook is hen gevraagd over welke informatie ze willen beschikken bij de on-derhandelingen met afnemers, alsmede of ze daarover beschikken en zo niet wat ontbreekt. Uit tabel 4.2 blijkt dat bijna een vierde deel van de

telers van doperwten geen marktinformatie volgt, waaronder relatief veel Zuid-Hollandse en Limburgse telers. De belangrijkste gevolgde informatie is de prijs 2) al dan niet in combinatie met gegevens over vraag 2) en

aanbod 4 ) . Informatie over het aanbod wordt gevolgd door 22% van de te-lers, die over de vraag door 16%. In Zeeland en "overig Nederland" blijft de informatie vaak beperkt tot de prijs, terwijl in Noord-Brabant en de IJsselmeerpolders daarnaast ook vaak informatie over vraag en aanbod wordt 1)

2) 3) 4)

De verschillen tussen groeperingen, verenigingen en commissies zijn in de praktijk van alledag gering. Commissies zijn vaak ingesteld door de afnemerj groeperingen vooral om de contractvoorwaarden en de afwikkeling van de contracten; bij groeperingen stond oorspronkelijk de verwerking de verwachting van de produkten van de leden voorop. Vooral contractprijzen. Daarnaast soms ook wel veilingprij-zen.

Voorraad verloop en exportontwikkeling.

Met name de uitgezaaide oppervlakten en in veel mindere mate oogstramingen.

(30)

gevolgd. De telers in deze laatste gebieden oriënteren zich dus breder. De telers kunnen de marktinformatie uit diverse bronnen krijgen. Zo is er de schriftelijke informatie in landbouwbladen, vakbladen, kranten en het Markt-info van het PGF. Verder is er algemeen beschikbare mondelinge in-formatie via de radio en de antwoordapparaten van veilingen. Tenslotte is er de specifieke beschikbare mondelinge informatie van collega's, hande-laren, verwerkende bedrijven en telersverenigingen, etc. Van deze moge-lijke bronnen is de specifieke beschikbare mondelinge informatie de be-langrijkste. Ruim twee derde van de telers benut deze bron waaronder veel telers in Zeeland en in "overig Nederland". Een derde deel van de telers ontvangt informatie van telersverenigingen, e.d., 22% van de verzendhan-delaren, 21% van collega's en 17% van verwerkende bedrijven. Circa een derde deel van de telers waaronder veel Noordbrabantse krijgt schriftelij-ke informatie en 6% waaronder veel in overig Nederland gevestigde telers, neemt kennis van algemeen beschikbare mondelinge informatie. De belang-rijkste bronnen van schriftelijke informatie zijn de landbouw- en vakbla-den. De bronnen van algemeen beschikbare mondelinge informatie (radio, antwoordapparaten, veiling) zijn ongeveer even belangrijk. Ruim 20% heeft meer dan één bron, meestal gaat het om de combinatie van specifieke

be-schikbare mondelinge informatie en schriftelijke informatie. Een nadeel van de specifieke beschikbare mondelinge informatie kan de eventuele kleu-ring ervan door de informant zijn.

Op de vraag over welke informatie de teler wil beschikken bij onder-handelingen met afnemers of contractpartners antwoordt 37% dat men dat niet weet of dat dit er niet toe doet, omdat er geen sprake is van onder-handelingen. Met name veel telers uit de IJsselmeerpolders en Limburg waren deze mening toegedaan. De ruim 60% van alle telers die wel gewenste typen informatie noemt, wil vooral informatie over contractprijzen (51%), contractvoorwaarden (26%) en over de gewenste teeltmaatregelen en te ge-bruiken rassen. Van deze telers zegt ruim een vierde deel dat de gewenste informatie niet of slechts gedeeltelijk beschikbaar is. Relatief veel in Noord-Brabant, Limburg en "overig Nederland" gevestigde doperwtentelers geven dat antwoord. De niet met de beschikbare marktinformatie tevreden telers willen meer informatie m.b.t. de prijzen en de kredietwaardigheid van de afnemers. Verder worden vaak genoemd gegevens over de vraag naar conservengroente, het voorraadverloop en de marge van de verwerkende be-drijven. Opmerkelijk is dat ruim 10% van de telers die ontevreden is met

de beschikbare marktinformatie niet van bestaande informatie kennis neemt. Deze vindt men kennelijk niet relevant.

4.2.3 Contractpartners van de telers

De contractpartners van de doperwtentelers zijn uiteraard dezelfde als de afnemers van de erwten (zie tabel 4.3).

Uit tabel 4.3 blijkt ook, dat contracten met verzendhandelaren rela-tief veel voorkomen in Noord-Brabant, Limburg en "overig Nederland"; con-tracten met conservenbedrijven in IJsselmeerpolders, Zuid-Holland en Zee-land. De contracten met diepvriesbedrij ven komen vrijwel uitsluitend voor in Noord-Brabant en "overig Nederland".

De verzendhandelaren sluiten relatief vaak een contract af met klei-nere telers; de conservenbedrijven met grotere en de diepvriesbedrijven met middelgrote telers. De meeste (ca. 66%) met verwerkende bedrijven af-gesloten contracten zijn af-gesloten met grote diepvries-en conservenbedrij-ven. Van de telers die een contract sloten met conservenfabrieken heeft bijna 40% een contract met een buitenlands bedrijf. Het betreft 16% van alle bedrijven en de totale produktie. De Nederlandse contracterende ver-werkende bedrjven zijn met name gevestigd in Noord-Brabant.

Opvallend is, dat de telers bij de keuze van de contractpartners niet in de eerste plaats letten op de prijs (19%), maar vooral op de ervaring met dat bedrijf (32%) en de reputatie (kredietvoordeligheid) ervan (22%).

(31)

Tabel 4.3 Doperwtentelers naar contractpartner 1) in de regio's Totaalaantal bedrijven W.v. naar contract-partner - diepvriesbedrijven - conservenbedrijven - verzendhandelaren - overige verwerkende bedrijven Ne- der-land 1278 % 15 42 43 0 Zuid- Hol-land 173 % -71 32 - Zee-land 119 % -54 46 - Noord- Bra-bant 404 % 35 2 67 - Lim-burg 189 % 1 44 56 - IJssel- meer-polders 236 % -101 -Overig Neder-land 157 X 21 24 57 3

1) Een beperkt aantal telers heeft meer dan één contracten. Hierdoor komt de sommatie van de percentages bedrijven soms boven 100% uit.

Opmerkelijk is verder dat ruim een kwart van de telers aangeeft afhanke-lijk te zijn van een bepaalde contractpartner, omdat er voor hen geen al-ternatief is.

4.2.4 Contractuele afspraken over areaal en hoeveelheden

In totaal is in 1984 43.786 ton doperwten op contract afgeleverd, waarvan 64% aan conservenfabrieken en 26% aan verzendhandelaren (zie tabel 4.4). Deze erwten waren afkomstig van bijna 7.800 ha. De verdeling daarvan over de contractpartners van de telers is eveneens in tabel 4.4 gegeven. De verschillen in procentuele aandelen van de diverse categorieën tussen tonnen produkt en hectares is een gevolg van de verschillen in gemiddelde opbrengsten per ha.

In de contracten is altijd vastgelegd hoeveel ha onder het contract valt. Bovendien is in een kwart van de contracten ook het perceel vermeld. Dit komt relatief vaak voor in Zeeland, Limburg en IJsselmeerpolders en in contracten afgesloten met conservenfabrieken.

Daarnaast is in de meeste contracten (83%) een afspraak over de te leveren hoeveelheden opgenomen. Dit is vrijwel altijd de afspraak het to-tale aantal tonnen netto produkt te leveren. Een enkele keer is afgespro-ken het totaal aantal tonnen bruto produkt te leveren. Dit type afspraafgespro-ken komt relatief weinig voor in Zuid-Holland en de IJsselmeerpolders en in contracten met conservenfabrieken.

Tabel 4.4 Verdeling van de gecontracteerde oppervlakte en van de con-tractproduktie doperwten naar contractpartners

Gecontracteerde oppervlakte (ha)

Contractproduktie (tonnen doperwten) Totaal

Waarvan naar contract-partner - diepvriesbedrijven - conservenbedrijven - overige verwerkende bedrijven - verzendhandelanren 7772 % 11 58 1 30 43786 % 10 64 0 26

(32)

4.2.5 Contractuele zekerheden

De juridische kennis van de groentetelers is meestal beperkt. Daarom is het van belang, dat de wijze van afsluiten en het contract zelf hen de nodige juridische zekerheden verschaffen.

Wat de wijze van afsluiten betreft kan het gezamenlijk afsluiten van contracten de macht en daarmee de zekerheid verhogen. Men staat er immers niet alleen voor. De betekenis van gezamenlijke contractsluiting is zeer beperkt. Slechts 3% van de telers van doperwten heeft dit gedaan. Ze waren allemaal gevestigd in "overig Nederland". Er worden vrijwel uitsluitend standaard contracten 1) afgesloten. Soms is een extra bepaling toegevoegd. Bij doperwten gaat het om een garantie van de kwaliteit van het zaaizaad. Mocht deze onvoldoende zijn, dan hoeft de teler het zaad niet te betalen.

De contractuele vastlegging van de looptijd geeft aan hoelang de door het contract gegeven zekerheden duren en hoelang de teler is gebonden aan bepaalde leveranciers en afnemers. De looptijd van de contracten is steeds één jaar. Dit belemmert uiteraard de investeringen door telers t.b.v. deze teelt bijvoorbeeld in machines, e.d. (zie ook blz. 29). Doordat alle con-tracten schriftelijk zijn vastgelegd is de onzekerheid bij geschillen over de interpretatie van de gemaakte afspraken minimaal. Bovendien is op 50% van de contracten de door de vereniging van fabrikanten en de vroegere

Nederlandse Contracttelers Vereniging opgestelde Algemene Voorwaarden van toepassing. De voorwaarden hebben tot doel de contracten in juridisch op-zicht duidelijker te maken en de rechten en plichten van de partijen even-rediger te ver delen. De contracten waarop de Algemene Voorwaarden van toepassing zijn, zijn relatief vaak afgesloten met conservenfabrieken en door telers gevestigd in Zeeland, Limburg, en "overig Nederland". De te-lers die een contract afsluiten, dat niet onder de Algemene Voorwaarden valt, hebben daarvoor meestal geen speciale reden. Slechts 5% vindt dat deze voorwaarden geen extra zekerheid bieden en vertrouwt op eigen inzicht en onderhandelingsbekwaamheid. Wel kan nog vermeld worden, dat even de helft van de niet onder de Algemene Voorwaarden afgesloten contracten toch een arbitrageregeling bevat. Ook bij deze contracten is het dus mogelijk bij geschillen een bindende uitspraak van een onafhankelijke commissie te vragen. De lage drempel voor het vragen van arbitrage bevordert de rechts-zekerheid.

Van grote invloed op de rechtszekerheid zijn de bepalingen m.b.t. overmacht waarop de afnemer zich kan beroepen om het produkt af te nemen. In een aantal gevallen bijvoorbeeld bij natuurrampen kan ook de teler er zich op beroepen. Er kunnen verschillende typen overmacht onderscheiden worden, namelijk die welke een gevolg zijn van menselijke activiteiten

(stakingen, oorlog, overheidsregels, e.d), door de natuur veroorzaakte overmacht (rampen, overstromingen, epidemieën), die welke voortkomen uit het gewas zelf (onvoldoende kwaliteit, teveel tarra, teveel onkruid, e.d.) en tenslotte de voor een specifieke afnemer geldende overmacht. In vrijwel alle contracten komen bepalingen over wat overmacht is voor. Steeds zijn daarbij met het gewas verband houdende redenen genoemd. Voor het overgrote deel samen met redenen ten gevolge van de natuur of menselijke activitei-ten. Voor een specifieke afnemer geldende overmachts redenen komen zeer weinig voor.

De belangrijkste aan het gewas geldende overmachtsfactoren zijn: een teveel aan onkruiden en onvoldoende kwaliteit. Deze factoren zijn respec-tievelijk in 84 en 54% van de contracten vermeld. Daarnaast komen voor te-veel tarra en overige factoren.

De belangrijkste genoemde overmachtsfactoren samenhangend met de na-tuur is een nana-tuurramp (58%). Verder zijn vermeld epidemieën (46%), over-stromingen (52%), machinepech (27%) en overige factoren (31%).

1) Door de contractgever voor elk af te sluiten contract geldende beta-lingen.

(33)

Van de door de mens veroorzaakte overmachtsfactoren is oorlog (89%) het vaakst genoemd. Daarnaast zijn genoemd algemene stakingen (77%), over-heidsmaatregelen (71%) en bedrijfsstakingen (50%).

Uit bovenstaande opsomming blijkt, dat er een aantal contracten is waarin het begrip overmacht nogal ruim gedefinieerd is. Bijvoorbeeld die waarin een teveel aan tarra is opgenomen en die waarin machinepech is ver-meld. Ook zijn er contracten waarin slecht is aangegeven wat onder over-macht is begrepen. Ondanks alle bepalingen met betrekking tot overover-macht is slechts op 7% van de bedrijven het produkt niet afgenomen, waaronder 4% bij wie maar een deel niet is afgenomen. De reden voor niet afnemen is op 4% aan de bedrijven het weer of de bodemgesteldheid en op 3% te grove erwten.

Van belang voor de teler is ook het moment waarop het produkt in eigendom wordt overgedragen. Dit beïnvloedt immers het risico dat hij loopt. In de meeste contracten (82%), waaronder relatief veel met verzend-handelaren afgesloten contracten, is het moment van eigendomsoverdracht niet vermeld. Voor 15% heeft dit plaats bij de oogst, voor 3% op de

ver-harde weg. Daarnaast komt nog voor bij de fabriek en als het produkt op de auto is geladen.

Tenslotte kan nog vermeld worden dat vrijwel steeds (97%) de teler voor doperwten nog een contract met een ander mag afsluiten. De teler is dan dus niet exclusief gebonden aan één afnemer.

4.3 Prijsrelaties tussen producenten en afnemers 4.3.1 Prijsbepalingssystemen

Met prijsbepalingssystemen worden de methoden bedoeld op basis waar-van telers en afnemers zijn overeen gekomen de feitelijke prijzen voor doperwten te berekenen. Het gekozen systeem heeft invloed op de verdeling van produktie - afzet - en prijsrisico's over beide partijen. Mogelijk is een dagprijs, een vaste uitdrukkelijk genoemde prijs of een prijs per per-ceel .

Omdat de doperwten uitsluitend op contract worden geteeld is het niet verwonderlijk dat steeds een vaste uitdrukkelijk genoemde prijs geldt en wel voor de totale opbrengst. Dit betekent, dat de teler geen prijsrisico heeft, maar wel een produktierisico. Voor ruim de helft (55%) van de ge-teelde doperwten is over de prijs onderhandeld tussen de afnemers en ver-tegenwoordigers van de telers zoals vertrouwenscommissies, telersverenig-ingen en -groepertelersverenig-ingen.

4.3.2 Uitbetalingsgrondslagen

De grondslag van uitbetaling geeft aan hoe de hoeveelheid voor uitbe-taling in aanmerking komend produkt zal worden bepaald (hoeveelheidsas-pect) en welke differentiëring naar bijvoorbeeld kwaliteitsklassen (prijs-aspect) zal worden toegepast. Mogelijke grondslagen van uitbetaling zijn: een prijs per perceel, een ha prijs, een prijs per kg-produkt of een prijs per kg netto produkt. Verder kunnen toeslagen en kortingen zijn toegepast voor de kwaliteit en het tarrapercentage.

De doperwten worden altijd uitbetaald op basis van het gewicht van netto produkt. Voor 96% is er tevens sprake van sortering en/of indeling naar de hoeveelheid van de doperwten. De differentiatie van de prijs die hiermee samenhangt, wordt meestal tot stand gebracht door het geven van toeslagen en vrij zelden via kortingen (zie tabel 4.5). De toeslagen heb-ben voor het overgrote deel betrekking op de hardheid van de erwten. Deze wordt gemeten met de tenderometer. Daarnaast worden ook toeslagen gegeven op basis van de geteelde oppervlakte doperwten. Met name conservenfabrie-ken geven vaak deze toeslag.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Antwoorden

Naast de grondtoon gaat het lipje (zeker bij hard blazen) ook trillen in de eerste boventoon.. Figuur 4 staat ook op

Wanneer de springstok rechtop staat en niet wordt belast, bevindt de zuiger zich onder in de cilinder zoals in figuur 11.. figuur 10 figuur 11

Gerard wil een automatisch systeem ontwerpen, dat de condensator weer oplaadt als er te veel lading weggelekt is.. Allereerst bouwt Gerard de schakeling die in figuur

De bindingsenergie van de elektronenwolk in figuur 2 is de energie die vrijkomt wanneer een buitenste elektron van een los stikstofatoom samen met het. buitenste elektron van een

m de gevonden waarde voor k te controleren, laat Arie zich met beide voeten op de step stante hellingshoek af rollen. 4p 6 † eef aan op welke manier Arie en Bianca met behulp van

In de tekst van de transformator staat een voorschrift voor de maximale lengte van een snoer aangegeven: “L USCITA MAX mt 2”. 3p 25 † Beredeneer met behulp van

In sommige gebouwen zijn boven een raam of een deur bakstenen gemetseld in de vorm van een cirkelboog.. Om deze bakstenen tijdens de bouw op de juiste wijze