• No results found

Theo Engelen, Onno Boonstra, Angelique Janssens (eds.), Levenslopen in transformatie. Liber Amicorum bij het afscheid van prof. dr. Paul M.M. Klep; Paul M.M. Klep, Gezinssolidariteit en rotten kids. Schaarste, seks en het vierde gebod op het platteland in

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Theo Engelen, Onno Boonstra, Angelique Janssens (eds.), Levenslopen in transformatie. Liber Amicorum bij het afscheid van prof. dr. Paul M.M. Klep; Paul M.M. Klep, Gezinssolidariteit en rotten kids. Schaarste, seks en het vierde gebod op het platteland in"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

© 2012 Royal Netherlands Historical Society | KNHG Creative Commons Attribution 3.0 Unported License

URN:NBN:NL:UI:10-1-109911 | www.bmgn-lchr.nl | E-ISSN 2211-2898 | print ISSN 0615-0505

BMGN - Low Countries Historical Review | Volume 128-1 (2013) | review 12

Theo Engelen, Onno Boonstra, Angelique Janssens (eds.), Levenslopen in transformatie.

Liber Amicorum bij het afscheid van prof. dr. Paul M.M. Klep (Nijmegen: Valkhof Pers, 2011,

359 pp., ISBN 978 90 5625 367 7); Paul M.M. Klep, Gezinssolidariteit en rotten kids.

Schaarste, seks en het vierde gebod op het platteland in Nederland in de twintigste eeuw

(Afscheidsrede Nijmegen 2011; Nijmegen: Radboud Universiteit, 2011, 62 pp., ISBN 978 90 816687 0 5).

Naar aanleiding van het emeritaat van Paul Klep (1948) verscheen zijn afscheidsrede (wat in Nederland gebruikelijk is), samen met zijn lijvig liber amicorum (wat waar ook ter

wereld almaar minder gangbaar is). In zijn vlot geschreven afscheidsrede brengt Klep een chronologisch overzicht van zijn rijke onderzoeksloopbaan. Wie snel en probaat op de hoogte wil zijn van dertig jaar economische en, vooral, demografische geschiedschrijving over Nederland, kan hier terecht. Klep licht zijn inspiratiebronnen toe, raakt

methodologische problemen aan, legt uit hoe en waarom zijn vraagstellingen tot stand zijn gekomen, vermeldt wie van zijn vele medewerkers welk onderzoek heeft verricht, en geeft beknopt de resultaten van al deze studies.

In de jaren 1970 ging het onderzoek van Klep van start met de vraag naar de relatie tussen bevolking en arbeid in (Belgisch) Brabant tussen 1750 en 1850, of scherper gesteld, tussen economische schaarste en sociale ongelijkheid. Dat was toen en is nog steeds een relevante vraagstelling. Hij zag patronen die ook elders in Europa de levensstandaard aantastten en ongelijkheid bevorderden: bevolkingsgroei, toenemende vraag naar grond, stijgende grond- en voedselprijzen, dalende lonen en verminderde koopkracht van het gros van de bevolking (in eerste instantie op het platteland). Dit proces deed hem vragen stellen over de werking van het huishouden op het platteland en over de relaties tussen ouders en hun kinderen (eigenlijk moet hier staan: tussen vaders en hun kinderen, want moeders komen in de afscheidsrede niet voor. Hoe zat dat ten andere met de evolutie van de relaties tussen echtelieden en tussen moeders en kinderen? En hadden ouders andere relaties met hun dochters dan met hun zonen?).

Twee grote en pertinente onderzoeksassen kwamen daaruit voort die de daarop volgende dertig jaren werden uitgewerkt: de sociaaleconomische context van het gezinsbedrijf tussen 1750 en 2000 enerzijds en de geschiedenis van het huishouden in dezelfde periode anderzijds. Wat het eerste betreft, ging aandacht naar de geschiedenis

(2)

van specifieke landbouwregio’s (onder meer lonen en afhankelijkheid van armenzorg) en van instellingen (in casu boerenbonden). Wat de tweede onderzoeksas betreft,

verrichtten Paul Klep en zijn ploeg grensverleggende studies naar de samenstelling van gezinnen, (individuele) levenscycli, het ouderlijk gezag, het ‘nut’ van kinderen (als leveranciers van loon en/of [gratis] arbeid en steun in de oude dag), revolterende en volgzame kinderen, erfenisrecht en -gewoonten, en de rol van sociale vangnetten. Concepten, ontwikkeld door O. Hirschmann en toegepast door U. Pfister, omtrent de wijze waarop ouders en (oudere, inwonende) kinderen met elkaar omgingen, past Klep voor Nederland rond 1900 zeer adequaat toe. Hij gebruikt de enquête van de

Staatscommissie van den landbouw (1906) om te onderzoeken in welke regio’s en waarom kinderen hun ouders steunden (loyalty), revolteerden tegen gewoonten (voice), of het gezin verlieten (exit). Verfrissend is daarbij de aandacht voor de leeftijd waarop deze kinderen aan seks deden, zelf kinderen hadden, en huwden. De uitgebreide bijlage bij de afscheidsrede (33-48) vat de resultaten van deze oefening treffend samen: exit was de regel in het kustgebied van Nederland en de Oostelijke zandgronden, loyalty kwam vooral voor in de Zuidelijke zandgronden, en voice (de rotten kids uit de titel van de rede) in de polders, de riviergebieden en veenkoloniaal Drenthe (daarbij ontdekt de lezer de

wonderlijke namen van dorpen als Sommelsdijk, Hunsingo of Grootegast). De mate van toegang tot grond verklaart de verschillen. De aandacht voor de instorting van het

loyalty-systeem in het Zuiden van Nederland na 1945 krijgt aparte aandacht, met oog voor de organisatie van de sociale zekerheid en voor nieuwe kansen voor kinderen via

onderwijs en fabrieksarbeid.

Het onderzoek van Klep en zijn ploeg is grensverleggend binnen de demografische geschiedschrijving: gegevensbanken werden samengesteld, software werd ontwikkeld en aandacht voor individuele levenscycli sloten niet alleen aan bij wat elders gebeurde, maar liepen daarop soms voor. Echter, zoals P. Klep zelf schrijft (57, noot 22), ging de postmoderne benadering voorbij aan de Nijmeegse onderzoeksgroep. Hij vermeldt dit naar aanleiding van de interesse voor de persoonlijke levensloop, die hij ziet als een gevolg van de aandacht voor de microhistorie en die hij bestempelt als een ‘vriendje van het postmodernisme’ (12). Ik vind dit merkwaardig om twee redenen. Eén, onderzoek naar individuele levenscycli heeft niets te maken met microstoria of postmodernisme. Ik verwijs naar het oude genre van de biografie enerzijds en de aandacht van de (historische) demografie voor zogenaamde standaardlevenslopen anderzijds. Twee, het is perfect legitiem historische demografie te beoefenen zonder oog te hebben voor postmoderne benaderingen. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat een postmoderne aanpak bij historische demografie geen nut zou hebben. Denk bijvoorbeeld aan de constructie van de ideale huisvrouw, die gezinnen en beleid in hoge mate zeer lang vorm heeft gegeven. Met andere woorden, ik kan Kleps voetnoot niet goed duiden: drukt hij zijn spijt uit over gemiste benaderingen of prijst hij zich gelukkig dat hij de postmoderne bocht aan zich voorbij heeft laten gaan?

(3)

Levenslopen in transformatie, het huldeboek voor de jonge emeritus, liet me

enigszins verbaasd achter. Het betreft een bundeling van 23 bijdragen door dertig auteurs (334 bladzijden tekst, hetzij stukken van bijna 15 pagina’s elk). Klep is allicht (en terecht) in zijn nopjes met dit boek: het is aangenaam dat collega’s en medewerkers werden geïnspireerd door zijn werk en dit mooi tot uiting brengen, wat enkele sterke artikelen oplevert. Wat vreemd lijkt en, ik geef toe, me zelfs stoort, is het ontbreken van een concept in dit liber amicorum. De bijdragen worden niet thematisch geordend of zelfs maar op summiere wijze ingeleid: de introductie van vijf pagina’s verschaft enkel een kort overzicht van de indrukwekkende loopbaan van P. Klep als onderzoeker, lesgever en bestuurder. De artikelen worden geordend op basis van de werkplek van de auteurs: eerst Nijmegen, dan de rest van Nederland (en Vlaanderen). Deze auteurs behandelen een veelheid aan thema’s waarvan de meeste Klepiaans zijn (bijvoorbeeld demografische seizoenbewegingen, kindersterfte naargelang van het beroep van de moeder, of

generatieconflicten), terwijl andere zeer algemeen en disparaat zijn (bijvoorbeeld

ecologische ideeën van economen, erfgoed, of Engels nationalisme). Stuk voor stuk zijn al deze artikelen lezenswaardig (hoewel niet elke bijdrage behoorlijke kwaliteit biedt) en natuurlijk is de rode draad van sociaaleconomische en demografische geschiedschrijving aanwezig. Echter, het bedenken van een centraal thema, selectie in dat verband en historiografische duiding van elk artikel was niet alleen zeer welkom geweest, maar ook nuttig en noodzakelijk. Ik raad geïnteresseerden aan eerst de afscheidsrede te lezen en dan te kiezen uit het huldeboek: deze combinatie zal niet alleen aangename, maar zeer leerrijke lectuur opleveren.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Schrijf bij elke sector met welke kleur van snoepje hij overeenkomt en noteer ook de relatieve frequentie in percentvorm erbij. Je kan natuurlijk ook de sector

Zeker in de laatste jaren van zijn hoogleraarschap zijn een aantal boeiende bijdragen van zijn hand verschenen die aangeven dat er meer kruisverbanden zijn dan menigeen vermoedt en

Van der Hoeven concludeert (blz. 723) dat een 'waarlijk nationale' monarchie een grote betekenis als sym- bool zou hebben, en wat verderop (blz. 724-725) dat de huidige

Alle respondenten in het onderzoek -jongeren, ouders en de begeleiders van de inrichtingen- zijn van mening dat het beter zou zijn als civiel- en strafrechtelijk geplaatste

Nadat zij de tekening (afbeelding 7) nogmaals bekeken hebben, komen zij erachter dat het alleen maar een cel van de kamsalamander geweest kan zijn?. 1p 28 † Waaruit maken zij op

OPMERKING: Zie het hoofdstuk De klep van het compartiment verwijderen in deze handleiding voor meer informatie.. Lijn de RAM-module uit en plaats deze in

Deze bundel geeft als geheel een goede indruk van de trends in het arbeids- recht van de afgelopen tien jaar en sluit daarmee ook aan bij het scherpe oog dat Paul van der

3 Anisotropic Etching of Rhodium and Gold as the Onset 27 of Nanoparticle Formation by Cathodic Corrosion. 2 Anisotropic Etching of Platinum Electrodes 11 at the Onset of