• No results found

Effectiviteit van het slimme baby bedje op excessief huilen van baby's, depressieve klachten en competentiegevoel van moeders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Effectiviteit van het slimme baby bedje op excessief huilen van baby's, depressieve klachten en competentiegevoel van moeders"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Effectiviteit van het Slimme Baby Bedje op Excessief Huilen van

Baby’s, Depressieve Klachten en Competentiegevoel van Moeders.

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam A. Heinen - 11121777 Onder begeleiding van: dr. H.R. Rodenburg

Tweede beoordelaar: dr. E.L. Möller Amsterdam, juni 2018

(2)

Abstract

The purpose of this study was to analyze the potential effects of a smart crib on the crying of the baby, sleep of the baby, sleep of the mother, maternal feelings of depression and the sense of competence. The study was carried out by means of a replicated case based time series design (N = 4). Based on pre- and post- measurement of perceived fatigue, competence and depression, reliable change indices were calculated. Parents also reported the crying of the baby, sleep of the baby, sleep of the parent, fatigue and feelings of depression in diaries during baseline and intervention phases, data were analyzed via visual analysis, and

simulation modeling analysis. Use of the smart crib reduced the crying of the babies, but no effects appeared with regard to fatigue, feelings of depression, and sleep of the baby and the mother and. Future research into smart interventions for excessively crying babies whose mothers suffer from depression and do not feel competent in their role as parent, is desirable.

(3)

Abstract

Het doel van dit onderzoek was de potentiele effecten van een slim bedje op het huilen van de baby, slaap van de baby, slaap van de moeder, depressieve gevoelens van de moeder en het competentie gevoel van de moeder te onderzoeken. Het onderzoek werd uitgevoerd door middel van een gerepliceerd case based time series design (N = 4). Middels voor- en nameting van vragenlijsten die de ervaren vermoeidheid, competentie en depressie gemeten hebben zijn reliable change indices berekend. In dagboekjes hebben ouders het huilen van de baby, slaap van de baby, slaap van de ouder, vermoeidheid en depressieve gevoelens tijdens de baseline en interventiefase gerapporteerd; de data werden geanalyseerd middels visuele analyse en simulation modeling analysis Het slimme bedje verminderde het huilen van de baby’s , maar liet geen effect zien op het verminderen van vermoeidheid, depressieve gevoelens van de moeder en de slaap van de baby en moeder. Vervolgonderzoek naar slimme interventies voor excessief huilende baby’s waarvan moeders depressieve klachten hebben en zich niet

(4)

Effectiviteit van het Slimme Baby Bedje op Excessief Huilen van Baby’s, Depressieve Klachten en Competentiegevoel van Moeders.

Het huilen van een baby is normaal biologisch gedrag. Ouders denken vaak dat de reden voor het huilen pijn of verdriet is, dit is meestal niet het geval. Het huilen van de baby is de eerste vorm van communicatie van de baby (Lasham, 2013). Baby’s huilen over het algemeen omdat ze zich oncomfortabel voelen, ze zijn vermoeid, hebben een verschoning nodig of ze zijn onder of over gestimuleerd (Karp, 2015).

Het is lastig het verschil te duiden tussen normaal en excessief huilen. Over wat excessief huilen precies is zijn verschillende definities in omloop. De meest gebruikte hiervan stamt uit 1954 en luidt: ‘Een baby is een huilbaby wanneer hij minstens drie uur per dag, drie dagen per week, drie weken lang huilt (Wessel, Cobb, Jackson, Harris & Detwiler, 1954)’. In Nederland wordt tegenwoordig van excessief huilen gesproken, als de ouders dit zelf zo ervaren (Lasham, 2013). Excessief huilen komt bij 5-25% van de baby’s voor (Roberts, Ostapchuk & O’Brein, 2004). Uit Nederlands onderzoek is gebleken dat van de baby’s die worden ervaren als excessieve huilers 32-39% meer dan 3 uur per dag huilt (Lucassen, Assendelft, Gubbels, van Eijk, & Douwes, 2000; Lasham, 2013). De overige 60-70% laat gemiddeld huilgedrag zien, maar worden door ouders als excessieve huilers ervaren.

Lange tijd is de onderzoekswereld ervan uitgegaan dat er een piek in huilen van baby’s optreedt omstreeks de leeftijd van 6 tot 8 weken. Deze piek zou laten zien dat baby’s rond deze periode gemiddeld 2,5 uur per dag zouden huilen (Lasham, 2013). Uit een recente meta-analyse van Wolke, Bilgin en Samara (2017) blijkt dat er geen significante verschillen gevonden worden de eerste 6 weken in het huilgedrag van baby’s. Wat betekent dat de huilpiek bij 6 tot 8 weken niet bestaat. Uit dit onderzoek blijkt dat baby’s tot en met 6 weken gemiddeld 117-133 minuten huilen per dag. Het huilen neemt na de periode van 6 weken geleidelijk af tot een gemiddelde van 68 minuten huilen per dag bij baby’s van 10-12 weken (Wolke, Bilgin & Samara, 2017).

Er is geen eenduidige oorzaak voor het excessief huilen van baby’s. Enerzijds omdat er verschillende oorzaken kunnen zijn. Anderzijds omdat onderzoekers het concept huilen nog niet goed hebben kunnen doorgronden. Er is na vele onderzoeken nog geen eenduidige

definitie van excessief huilen vastgesteld. Mogelijke oorzaak hiervan zou kunnen zijn dat het ontstaan van excessief huilen onvoldoende begrepen wordt. Er zijn dan ook verschillende modellen die het huilen van baby’s proberen te verklaren. Deze modellen worden hieronder besproken.

(5)

Ten eerste het medisch model, bij dit model gaat men uit van een medische oorzaak voor het huilen (De Qlercq, Vansteenkiste, Beack & Vercruysse, 2013). Bij 5% van de baby’s die overmatig huilen wordt een medische oorzaak gevonden. Dit zijn over het algemeen: oorontsteking, urinewegontsteking, reflux, koemelkallergie, obstipatie, fractuur,

haartourniquet, liesbreuk, anale fissuur, huidproblemen en acute buikklachten. Helaas is het is niet zo dat als het medische probleem opgelost is het excessieve huilen dat automatisch ook is. De andere 95% baby’s blijkt geen medische oorzaak te hebben voor het overmatig huilen (Lasham, 2013).

Ten tweede het interactionele model, hierbij ligt de nadruk op kenmerken uit de omgeving waarin de baby zich ontwikkelt en de wederkerige interacties tussen deze kenmerken en de baby. Een voorbeeld van zo’n kenmerk is de sensitiviteit van de ouder. Sensitiviteit houdt in dat de ouder op een passende, tijdige en consequente manier reageert op de signalen en behoeften van de baby (Ainsworth, Bell & Stayton, 1971). Daarnaast lijkt mind mindedness hierin een belangrijke rol te spelen. Mind mindedness is nodig om tot een

sensitieve reactie te komen en wordt in de literatuur beschreven als de bekwaamheid van de ouder om de baby als een mentaal ontwikkeld individu te behandelen (Laranjo, Bernier & Meins, 2008; Meins, 1997). Deze bekwaamheid komt tot uiting door op geschikte manier gevoelens, wensen, intenties en gedachten van de baby te benoemen (Meins, 1997). Risicofactor voor adequaat reageren op de baby is een postnatale depressie bij de moeder. Wanneer moeders depressief zijn, ervaren ze moeilijkheden bij het maken van emotioneel contact met de baby. Daarnaast is het door de depressieve klachten lastig om signalen te herkennen van wat de behoeften van de baby zijn (mind mindedness) en hier gepast op te reageren. De afstemming tussen moeder en baby raakt in dit geval verstoord en dit houdt het huilen in stand (Likierman, 2003).

Ten derde wordt het missende vierde trimester beschreven als verklaring voor (excessief) huilen (Karp, 2015). Bekend is dat baby’s zich na geboorte nog intra-uterien gedragen. De motorische en sensorische systemen van de baby gedragen zich nog zoals in de baarmoeder. Er zijn in de eerste weken na de geboorte nauwelijks veranderingen

waarneembaar in de vorm en het patroon van de bewegingen en reflexen van de baby,

ondanks de enorme veranderingen in de leefomgeving van de baby (Prechtl, 1984). Daarnaast is gebleken dat baby’s fysiologisch nog steeds afstemming met hun moeder nodig hebben tot acht weken na de geboorte. In deze periode reguleert de baby zijn hartslag door zich aan te passen aan de hartslag van zijn moeder (Van Puyvelde et al., 2015). Deze afstemming met de moeder draagt bij aan het troosten en kalmeren van de baby (Stifter & Corey, 2001). Nieuw in

(6)

het postnatale motorische repertoire zijn reflexen voor de bescherming van de luchtwegen zoals niezen en hoesten. Daarnaast wordt ook het huilen van de baby alleen na de geboorte gezien (Einspieler, Marschik & Prechtl, 2008). Interessant is de beschrijving van een mogelijke voorloper van huilen van een foetus in de baarmoeder tijdens de studie van Gingras, Mitchell en Grattan (2005) naar de effecten van blootstelling aan tabak en cocaïne tijdens de zwangerschap en de foetale reactie hierop. In deze studie werden tijdens

echografieën gedragingen bij de foetus waargenomen die motorisch gelijk zijn aan de

gedragingen van een huilende baby. De gedragingen die gezien werden waren een open mond met een verlaagde tong en een aantal versterkte bewegingen van de borstkast (Gingras, Mitchell & Grattan, 2005). Er vindt na ongeveer 8 tot 10 weken na de bevalling een verschuiving bij de baby plaats van intra-uterien naar extra-uterien gedrag (Einspieler, Marschik & Prechtl, 2008; Van Puyvelde, 2015).Dit is ook de periode dat het huilen van de baby af lijkt te gaan nemen.

Karp (2015) noemt als oorzaak van deze nog foetale periode dat mensen baby’s in feite 3 maanden te vroeg geboren worden omdat een langere zwangerschapsperiode een optimale baring onmogelijk zou maken. De baby is dus nog onrijp en heeft nog allerlei foetale, primitieve reflexen. Dit komt overeen met het eerder beschreven intra-uteriene gedrag. Ook zou de baby nog niet in staat zijn om alle interne en externe prikkels te verwerken die de baby nu buiten de baarmoeder krijgt. Onder die verwerking van prikkels wordt ook een tekort aan met name beweging en monotoon geluid verstaan (onderstimulatie) die juist passend zijn voor het intra-uteriene gedrag. Een temperamentvol karakter kan een tekort of een teveel aan prikkels versterken en bijdragen aan excessief huilen.

Karp (2015) heeft voor huilende baby’s ‘The Happiest Baby’(THB) methode ontwikkeld die de sensaties in de baarmoeder nabootst. De veronderstelling is dat tactiele, auditieve, vestibulaire en orale sensaties in de baarmoeder een kalmerend effect hebben waardoor de positie van de baby zou worden geoptimaliseerd om de kans op een zo gunstig mogelijke geboorte te vergroten. De sensaties zouden daarmee een troostreflex triggeren, De methode van Karp bevat 5 stappen waarmee de troostreflex van de baby geactiveerd wordt. Deze 5 stappen worden de 5S’en genoemd en bestaan uit: Swaddling, Side/stomach, Shushing, Swinging en Sucking.

De 5S’en worden op een vaste volgorde aangeboden. De eerste stap is Swaddeling (inbakeren). De baby wordt volgens de DUDU (Down Up, Down Up) methode ingebakerd. Door het inbakeren kan de baby niet meer ongecontroleerd met zijn armpjes bewegen. De ongecontroleerde bewegingen zorgen vaak voor een schrikreactie. Tevens ervaart de baby het

(7)

strakke ingepakte gevoel van de baarmoeder. De tweede handeling is Side/Stomach: de zij/ buikligging. Dit mag alleen maar in het bijzijn van de ouder. Door deze zij/buikligging wordt de Moro reflex, waar baby’s bij gaan huilen tegengegaan. De derde handeling is Sushing, hierbij maakt de ouder op 5 cm afstand van het oor het sssh geluid. Dit moet zodanig

gebeuren dat het huilen van de baby (100 decibel) kan worden overstemd. Het sushen bootst het geluid van de bloedstroom door de aderen langs en in de baarmoeder na. De vierde handeling is Swinging, hierbij wordt het hoofdje zachtjes gewiebeld door de hand van de ouder. Ook deze wiebeltjes zijn afgestemd op het volume van het huilen. Dit bootst ook het gevoel van in de baarmoeder zijn na. De laatste stap is Sucking, hierbij wordt de zuigreflex geactiveerd. Dit kan doormiddel van de borst, vinger of speentje. Het activeren van de

zuigreflex helpt weer om de troostrespons aan te houden. Hieronder worden drie onderzoeken naar ‘The Happiest Baby’ methode toegelicht. Er is in verschillende onderzoeken gekeken of het gebruik van ‘The Happiest Baby’ methode effectief is in het verminderen van excessief huilen in verschillende situaties.

Ten eerste het onderzoek van McRury en Zolotor (2010) waarin de effectiviteit van ‘The Happiest Baby’ methode werd onderzocht door een groep ouders THB aan te leren doormiddel van een instructievideo en een controle groep die een video met reguliere zorg aangeboden kreeg. Deze groepen werden met elkaar vergeleken op aantal minuten huilen van de baby, slaap van de baby en stressniveau bij de ouders op verschillende meetmomenten verspreid over de eerste 12 weken na de geboorte van de baby. Er werd in dit onderzoek geen significant verschil tussen de beide groepen gevonden. Reden hiervoor zouden kunnen zijn dat de ouders in de interventie groep geen hulpvraag hadden met betrekking tot het excessief huilen van de baby. Daarnaast kregen deze ouders enkel een instructievideo te zien hoe THB werkt, waardoor het niet voor alle ouders duidelijk werd welke stappen er genomen moesten worden en welke volgorde van stappen het meest effectief waren.

Ten tweede deden Harrington et al. (2012) onderzoek naar de effectiviteit van THB bij pijnbestrijding tijdens vaccinatie bij baby’s van 2 en 4 maanden oud. Er werden 4 groepen gevormd. De eerste groep kreeg 2 ml water voor de vaccinatie en na de vaccinatie troost bij de verzorger. Groep twee kreeg voor de vaccinatie 2 ml sucrose water en na vaccinatie troost bij de verzorger. Groep drie kreeg voor de vaccinatie 2 ml water en na de vaccinatie de 5S’en door een onderzoeker aangeboden. Groep vier kreeg voor de vaccinatie 2 ml sucrose water en na de vaccinatie de 5S’ door een onderzoeker aangeboden. Er werd een significant verschil gevonden in pijn en huilscores tussen de groepen die wel de 5S’en aangeboden kregen en de groepen die getroost werden door hun verzorger. Groep drie liet een gemiddelde pijn score op

(8)

de pijn schaal over beide leeftijdsgroepen gemeten over 120 seconden zien van 3.24 en groep vier van 3.61. Groep één en twee scoorden significant hoger met een gemiddelde pijn score van 4.46 voor groep één en 3.95 voor groep 2. Het huilgedrag van de baby’s gemeten over 120 seconden liet zien dat van de baby’s in groep drie en vier binnen 60 seconden minder dan 10% nog huilden. Terwijl groep één en twee na 60 seconden nog tussen de 30-50% huilende baby’s liet zien. Groep één liet na 120 seconden nog boven de 10% huilende baby’s zien. Deze resultaten laten zien dat baby’s getroost met THB methode mogelijk minder pijn ervaren en sneller getroost zijn.

In het onderzoek van Paul et al. (2011) naar het voorkomen van overgewicht bij baby’s uit een risicopopulatie werd de THB methode gebruikt. De methode werd gebruikt om ouders hun baby te troosten in plaats van een voeding aan te bieden als respons op het huilen van de baby. Ouders leerden daarbij hongersignalen van signalen van onrust te onderscheiden. Dit in vergelijking met een controle groep, waarin geen interventie werd aangeboden. Er werd een positief significant verschil gevonden in de interventiegroep met betrekking tot het

gewicht na het eerste levensjaar van de baby. Echter belangrijker met het oog op THB methode werd gevonden dat baby’s waar bij THB methode gebruikt werd een langere slaapduur lieten zien dan baby’s in de controlegroep. Deze bevindingen laten mogelijk zien dat THB een beschermend effect heeft op de ontwikkeling van obesitas, doormiddel van een langere slaapduur.

Dat ouders leren hun baby te troosten is noodzakelijk voor de baby en de ouders. Onderzoek is tot nu toe voornamelijk gericht op de moeder, maar traditionele gezinspatronen worden doorbroken en zijn in deze tijd niet meer van toepassing. Ook vaders en andere naasten nemen de zorg voor de baby op zich. Om deze reden is het belangrijk dat er

onderzoek gedaan wordt naar de troostreflex, zodat meerdere verzorgers in staat zijn de baby op gepaste wijze te troosten.

Excessief huilen van de baby en omgaan met de eigen vermoeidheid is één van de lastigste aspecten van het prille ouderschap (Kurth, Kennedy, Spichiger, Hösli, & Stutz, 2011). Helaas kan het kan gepaard gaan met allerlei negatieve gevolgen voor de baby en de ouders. Door excessief huilen van de baby kunnen de baby en de ouders oververmoeid en overprikkeld raken, dit maakt de baby gevoelig voor minder goede zorg van de ouders. Als ouders oververmoeid zijn, zijn ze minder alert voor de signalen die de baby afgeeft en kunnen ze hier minder adequaat op reageren (Bordeleau, Bernier, & Carrier, 2012; Kurth et al., 2011).

Een ander negatief effect van excessief huilen voor de baby is dat er vaak gestopt wordt met borstvoeding en veel geswitcht van voedingssoorten (Lasham, 2013). Door het

(9)

vroegtijdig stoppen met borstvoeding kan de baby de voordelen missen die borstvoeding met zich mee brengt. De Wereldgezondheidsorganisatie adviseert exclusieve borstvoeding tot en met 6 maanden en gedeeltelijke borstvoeding tot 2 jaar. Exclusieve borstvoeding wordt gezien als de meest effectieve interventie om babysterfte te verminderen (Mathur & Dhingra, 2014; Hauck, Thompson, Tanabe, Moon & Vennemann, 2011). Uit onderzoek is gebleken dat exclusieve borstvoeding en langdurige borstvoeding beschermende factoren tegen

wiegendood zijn (Hauck et al., 2011) Bovendien bevat borstvoeding de eerste 6 maanden alle essentiële vitaminen, mineralen en antistoffen die een baby nodig heeft zich optimaal te ontwikkelen (Mathur & Dhingra, 2014).

In het ergste geval kan excessief huilen leiden tot kindermishandeling, in het bijzonder het shaken baby syndroom (Talvik, Alexander, & Talvik, 2008; Lasham, 2013). Er is

Nederlands onderzoek gedaan naar de prevalentie van gedragingen van ouders om het huilen van zuigelingen te verminderen. Dit onderzoek laat zien dat 5,6 procent van de deelnemende ouders hun 6 maanden oude baby’s minstens één keer geslagen, gesmoord of geschud hebben om het te laten stoppen met huilen (Reijneveld, van der Wal, Brugman, Hira Sing &

Verloove-Vanhorick, 2004).

Naast negatieve effecten voor de baby kan excessief huilen ook negatieve effecten voor de ouders hebben. Het excessieve huilen kan gevoelens van woede, schuld en wanhoop bij de ouders oproepen (Long & Johnson, 2001). Andere gevolgen kunnen een gestoorde ouder kind relatie zijn, relatieproblemen tussen de ouders, verminderd competentiegevoel in het opvoeden van de baby en angst en/of depressieve gevoelens bij de moeder (Lasham, 2013; Stifter & Bono, 1998).

Stifter en Bono (1998) hebben onderzoek gedaan naar welk effect het excessief huilen van een baby heeft op de relatie met moeder. Dit onderzoek bevatte onder andere de vraag of een excessief huilende baby invloed heeft op het gevoel van competentie met betrekking tot het opvoeden van de moeder. De resultaten laten zien dat moeders van baby’s die excessief huilen zichzelf als minder competent beschouwen dan moeders van baby’s die niet excessief huilen. Dit resultaat zou kunnen betekenen dat moeders van excessief huilende baby’s het gevoel hebben niet te kunnen voldoen aan de behoeften van de baby. Deze negatieve

gevoelens kunnen een negatief effect hebben op het gevoel competent te zijn in het zorgen en opvoeden van de baby (Stifter & Bono, 1998).

Dat moeders zich competent voelen in de zorg voor hun baby is een belangrijke component van het opvoeden en de geestelijke gezondheid van de moeder. Moeders die zich competent voelen kunnen zich beter aanpassen aan de behoeften van hun baby. Daarnaast zijn

(10)

ze beter in staat een stimulerende en veilige omgeving voor hun baby te creëren (Locke & Prinz, 2002; Asscher, Hermanns, & Dekovic', 2008). Een verminderd gevoel van competentie in het zorgen voor de baby is voor moeders een risicofactor. Het vergroot de perceptie van het waarnemen van moeilijkheden in de het zorgen voor de baby. Daarnaast zorgt het voor meer stress en kan bijdragen aan het hebben van depressieve gevoelens (Teti & Gelfand, 1991; Gondoli & Silverberg, 1997; Kurth et al., 2011).

Radesky et al. (2013) hebben onderzoek gedaan naar in hoeverre de perceptie van de moeder van het excessieve huilen van de baby in vergelijking met de criteria van Wessel et al. (1954) geassocieerd zijn met depressieve gevoelens van de moeder. Hieruit blijkt dat de perceptie van de moeder van het excessief huilen van de baby een sterkere relatie heeft met depressieve gevoelens dan enkel de duur van het huilen van de baby. Daarbij geeft het niet kunnen troosten van de baby de moeder stress. Deze stress wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op een depressie bij de moeder (Kurth et al., 2011; Radesky et al., 2013).

Naast stress en de negatieve perceptie van de moeder over haar competenties met betrekking tot de zorg en het opvoeden van de baby, hangt slapeloosheid en een verstoord slaapritme nauw samen met een depressie. Dit maakt een moeder met een excessief huilende baby in de eerste weken na de bevalling extra kwetsbaar voor een depressie (Dorheim,

Bondevik, Eberhard-Gran & Bjorvatn, 2009). Omdat een goede nachtrust voor de moeder een beschermende factor is tegen een depressie, is het belangrijk dat ze genoeg en langere

periodes achter elkaar kan slapen. Een vermoeide moeder heeft mogelijk niet genoeg veerkracht om de 5S’en in de nacht aan te bieden aan de baby. Om deze moeders tijdens de nacht te ondersteunen heeft Karp heeft een slim bedje ontwikkeld, die verschillende stimuli aan de baby geeft als white noise en beweging in een ingebakerde situatie (Karp, Berlin, Gray, Washabaugh, & Roy, 2015). De baby wordt voordat het gaat slapen ingebakerd met het inbakerzakje wat met sensoren aan het slimme bedje bevestigd zit. Tijdens het slapen beweegt het bedje en geeft het white noise geluid. Dit geluid en het wiebelen wordt afgestemd op de behoeften van de baby. Als de baby wakker wordt en geluidjes maakt gaat het bedje meer wiebelen en harder geluid maken. Er is momenteel nog geen wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van het slimme bedje gepubliceerd.

Dit onderzoek is een pilot studie naar de potentiële effecten van het slimme bedje op het huilen van de baby, slaap van de baby, slaap van de moeder, depressieve gevoelens van de moeder en het competentie gevoel van de moeder onderzocht. De hoofdvraag luidt: Leidt het gebruik van het slimme bedje tot een afname van depressieve gevoelens en een toename van ervaren gevoel van competentie van moeders met excessief huilende baby’s tussen de 0 - 4

(11)

maanden? Verwacht wordt een afname van depressieve gevoelens leidt tot een toename in competentiebeleving. Daarnaast zijn de volgende deelvragen en hypothesen geformuleerd voor het onderzoek: (1) Wat is het effect van het gebruik van het slimme bedje op chronisch slaaptekort, depressieve gevoelens en op de competentiebeleving van de moeder? De

verwachting is dat het chronisch slaaptekort en de depressieve gevoelens zullen afnemen en de competentiebeleving zal toenemen. (2) Neemt de dagelijkse slaapduur van de baby toe en het dagelijks huilen van de baby af door het gebruik van het slimme bedje? De verwachting is dat het gebruik van het slimme bedje leidt tot een toename van de dagelijkse slaapduur en een afname van het huilen van de baby. (3) Neemt de dagelijkse slaapduur van de moeder toe en neemt de dagelijkse vermoeidheid van de moeder af door het gebruik van het slimme bedje? Verwacht wordt dat de dagelijkse slaapduur toeneemt en de dagelijkse gevoelens van

vermoeidheid van de moeder afnemen. (4) Leidt een afname van vermoeidheid tot een afname van depressieve gevoelens bij de moeder? Verwacht wordt dat er een afname van dagelijkse vermoeidheid tot een afname van depressieve gevoelens leidt.

Het onderzoek zal uitgevoerd worden door middel van een gerepliceerd case based time series design. Om verschillende redenen is voor dit design gekozen. Ten eerste is een

onderdeel van het case-based time series design het rapporteren van een baseline en een interventie periode. Deze structuur van onderzoek maakt het mogelijk effecten te detecteren tussen de baselineperiode en de interventieperiode en tijdens de interventieperiode. Ten tweede is deze vorm van onderzoek geschikt voor het aantonen van klinische effectiviteit van de interventie doordat het inzicht geeft in het veranderingsproces tijdens de behandelperiode. Deze inzichten geven bruikbare informatie over de werkzame onderdelen van een interventie die kunnen worden toegepast in de praktijksituatie. Ten derde is deze vorm van onderzoek geschikt voor een kleine sample size, dit is voor de huidige studie een voordeel omdat het lastig is deelnemers te includeren met de klinische problemen die passend zijn bij het onderzoek naar het slimme bedje (Borckardt et al., 2008; Lane & Gast, 2014).

Methode Deelnemers en design

De studie betrof een case based time-series design onderzoek. Moeders van excessief huilende baby’s tot 4 maanden (waarbij geen vermoedens waren van een medische oorzaak) die depressieve of sombere gevoelens ervaarden, werd gevraagd of zij wilden deelnemen aan een onderzoek naar de behandeling van excessief huilen bij baby’s. Deze moeders en baby’s

(12)

werden geworven via de verpleegkundigen van Rondom de Geboorte Amsterdam en via oproepen op Social media. Bij aanmelding werden ouders dezelfde dag gebeld door de onderzoeker om mondeling het doel van het onderzoek toe te lichten en vragen te

beantwoorden. Tijdens dit telefonisch contact gaven de ouders ook mondeling toestemming om deel te nemen aan het onderzoek. Daarnaast werd er een afspraak gemaakt met de onderzoeker voor een eerste huisbezoek en voor het langsbrengen van het slimme bedje tussen 3 – 7 dagen na het eerste huisbezoek. Inclusiecriteria waren dat de baby niet ouder was dan 22 weken en dat er geen medische oorzaak voor het huilen vastgesteld was. Daarnaast dat de moeder het huilen van de baby als excessief ervaarde en dat de moeder last had van

slaaptekort en sombere gevoelens. Verdere demografische gegevens van de geïncludeerde deelnemers zijn weergegeven in tabel 1.

Tijdens het eerste huisbezoek werd nogmaals het doel en de procedure van het onderzoek uitgelegd en werd het toestemmingsformulier getekend. Voorafgaand aan het huisbezoek ontvingen ouders per mail een link om online de vragenlijsten in te kunnen vullen. Het invullen zelf vond plaats tijdens het huisbezoek. Bij de voor- en nameting werden zes vragenlijsten afgenomen naar het huilen van de baby, de slaap van de baby, de ervaren competentie van de ouder in de zorg voor de baby en naar het chronisch slaaptekort en de depressieve gevoelens van de moeder. Bij de voormeting werd ook een algemene anamnese vragenlijst afgenomen. Verder werd er uitleg gegeven over het bijhouden van de online dagboekjes die de moeders zoveel mogelijk steeds op hetzelfde moment op de dag dienden in te vullen over de vorige dag en nacht. Moeders ontvingen iedere dag per mail een link naar het dagboekje. Verder werd de mogelijkheid geboden om de Baby Connect App aan te schaffen (de gemaakte kosten werden vergoed door de Universiteit van Amsterdam) als hulpmiddel bij het invullen van de dagboekjes. Ouders die voorkeur gaven aan pen en papier kregen time-rulers, tijdsbalkjes die 24 uur beslaan, aangeboden.

Het slimme bedje werd 3 – 7 dagen na het eerste huisbezoek bij het gezin

langsgebracht. Tijdens dit bezoek werd er een uitleg gegeven over het gebruik van het slimme bedje en over de online interventiedagboekjes. Ook hier konden de Baby Connect App of de time-rulers gebruikt worden als hulpmiddel bij het invullen van de dagboekjes. Verder werd er een telefonisch contactmoment ingepland drie dagen na het langsbrengen van het bedje om de voortgang en de ervaringen met het slimme bedje te bespreken. Daarnaast kregen ouders de mogelijkheid om contact via Whats app te onderhouden bij vragen en onzekerheden. Dit was ook onderwerp van gesprek tijdens het tweede huisbezoek dat één week na het

(13)

gemaakt voor het laatste huisbezoek (twee weken na het tweede huisbezoek). Ouders bleven het invullen van de interventiedagboekjes voortzetten, zodat er bij het laatste huisbezoek 21 ingevulde dagboekjes waren.

Tijdens het derde huisbezoek werd het slimme bedje weer ingenomen, werden de vragenlijsten in de nameting ingevuld en werd er besproken hoe het was gegaan. Ouders werd gevraagd de gegevens van de Baby Connect App toe te sturen (of de papieren time-rulers mee te geven). Verder kregen ouders tijdens dit laatste huisbezoek informatie over THB-methode, werd hen de 5S’en aangeleerd en ontvingen zij meer algemene slaapadviezen. Huidig

onderzoek was goedgekeurd door de Ethics Review Board (Faculty of Social and Behavioral Sciences) van de Universiteit van Amsterdam (2017-CDE-802).

Meetinstrumenten Vragenlijsten

Bij de voor- en nameting werden zes vragenlijsten online via Qualtrics afgenomen naar het huilen van de baby, het slaapgedrag van de baby, de ervaren competentie in de zorg voor de baby, het chronisch slaaptekort van de moeder, de ervaren depressieve gevoelens van de moeder en als laatst naar de responsiviteit van de moeder. Daarnaast werd er bij de

voormeting een algemene anamnese vragenlijst afgenomen.

De Cry Perception Scale (CPS) (Lester, Boukydis, Garcia-Coll, Hole, & Peucker, 1992) is een vragenlijst die werd afgenomen om het huilgedrag van de baby vanuit de perceptie van de ouder in kaart te brengen. De items werden gescoord op een 7-punts Likert-schaal waarbij de antwoordcategorieën afhankelijk zijn van de vraagstelling. Een

voorbeelditem is ‘het huilen van mijn kind klinkt: 1 = niet verontrustend, 7 = verontrustend’. Hoe hoger score de score op de vragenlijst, hoe negatiever de ouderlijke perceptie van het huilen van de baby was. Er waren geen psychometrische gegevens beschikbaar.

Daarnaast werd de Infant Sleep Questionnaire (ISQ) (Morrell, 1999), een vragenlijst voor moeders om het slaapgedrag van hun baby in kaart te brengen, afgenomen. Allereerst bevatte de vragenlijst een item die het slaapgedrag van de baby classificeert als slaapprobleem of geen slaapprobleem aan de hand van de beleving van de moeder. Dit item werd gescoord op een 4-punts Likertschaal (geen probleem, mild probleem, matig probleem, ernstig

probleem). Daarnaast kon er op basis van 6 items een score van 0-38 worden behaald door ze aan de hand van de volgende Likertschalen te scoren: 0-6 voor item 1, 0-7 voor item 2, 0-7 voor item 4, 0-5 voor item 5, 0-6 voor item 6 en 0-7 voor item 8 (waarbij de

antwoordcategorieën afhankelijk waren van de vraagstelling). Deze van oorsprong Engelse vragenlijst was voor dit onderzoek vertaald naar het Nederlands. Een voorbeeld item is: ‘Hoe

(14)

vaak per nacht wordt uw baby gemiddeld wakker en moet u uw baby helpen om weer in slaap te vallen?’. Hierbij gold dat hoe hoger de score was, hoe hoger de mate van ernst van het slaapprobleem. De Cohen’s Kappa van het classificerende item bedroeg .92 en van de probleemscore .93 (Morrell, 1999).

Verder werd de Nederlandse versie van de Chronic Sleep Reduction Questionnaire (CSRQ) (Dewald, Short, Gradisar, Oort, & Meijer, 2012) afgenomen. Gezien deze vragenlijst oorspronkelijk ontwikkeld was voor adolescenten, waren de items dusdanig bewerkt dat deze geschikt waren voor volwassenen. De vragenlijst bestond uit 20 items verdeeld over vier subschalen: tekort aan slaap (6 items), irritatie (5 items), verlies van energie (5 items) en slaperigheid (4 items). Ieder item had drie ordinale antwoordcategorieën variërend van 1 tot 3, met hogere scores indicerend voor meer chronisch slaaptekort. Een voorbeelditem is: ‘Heeft u

’s morgens moeite met opstaan?’. De items 2, 5, 11 en 17 dienden te worden omgescoord. De

cronbach’s alpha bedroeg α = .85 en de SD = 6.71 (Dewald et al., 2012).

Om de competentiebeleving van de ouder in het zorgen voor de baby in kaart te brengen, werd de Parenting Sense of Self-Efficacy Scale (PSSES) (Johnston & Mash, 1989; Meijer & Van den Wittenboer, 2007) afgenomen. De vragenlijst bestond uit 8 items

(bijvoorbeeld ‘ik voelde zelfvertrouwen in het omgaan met mijn baby’) die werden gescoord op een 6-punts Likert-schaal variërend van 0 (totaal niet) tot 5 (heel erg). De minimumscore was 0 en de maximaal te behalen score was 40, waarbij gold dat hoe hoger de score was hoe meer de ouder zichzelf competent ervaarde in het zorgen voor de baby. De items 5, 6, 7 en 8 werden omgescoord. De cronbach’s alpha bedroeg α = .84 en de SD = 6.91 (Meijer & Van den Wittenboer, 2007).

Verder werd ook de Nederlandse vertaling van Pop, Komproe, en van Son (1992) van de Edinburgh Post Natal Depression Scale (EPDS) (Cox, Holden, & Sagovsky, 1987)

afgenomen. Het betrof een zelf-scorelijst ontwikkeld om postnatale depressie vroegtijdig te onderkennen. De 10 items over gevoelens van angst en depressie in de voorafgaande week werden gescoord op een 4-punts Likertschaal (0 tot en met 3) waarbij de antwoordcategorieën afhankelijk waren van de vraagstelling. Een voorbeelditem was ‘Ik heb met plezier naar

dingen uitgekeken: 0 = zoveel als ik altijd kon, 1 = niet zoveel nu als anders, 2 = zeker niet zoveel nu als anders en 3 = helemaal niet’. Items 3, 5, 6, 7, 8 , 9 en 10 werden omgescoord.

De minimumscore was 0 en de maximaal te behalen score was 30, waarbij gold dat hoe hoger de totaalscore was hoe meer depressieve klachten de ouder op dat moment ervaarde. Een totaalscore van boven de 12/13 werd als afkappunt gehanteerd, waarbij de moeder naar alle waarschijnlijkheid kampte met een depressieve stoornis (in ernst variërend) en verdere

(15)

klinische assessment gewenst was (Cox, Holden, & Sagovsky, 1987). De Nederlandse EPDS was gevalideerd en betrouwbaar bevonden (α = .82, SD = 4.03) voor postnataal gebruik (Pop, Komproe, & van Son, 1992).

Als laatst werd een eigen vertaling van de recent ontwikkelde Maternal (Non)

Responsiveness Questionnaire (MRQ) (Leerkes & Qu, 2017) afgenomen. Hiermee werd in

kaart gebracht in hoeverre moeders meteen, ietwat vertraagd of niet-responsief reageerden op de signalen van hun baby. De vragenlijst was opgedeeld in 7 specifieke situatiebeschrijvingen (bijvoorbeeld ‘wanneer u probeert om klusjes in huis te doen zoals koken of rekeningen

betalen, hoe vaak..’). Elke situatiebeschrijving bevatte 8 tot 15 items die een bepaalde manier

van reageren omschreven (bijvoorbeeld ‘laat u uw baby een 10 minuten huilen terwijl u

afmaakt waar u mee bezig bent’). De in totaal 68 items verdeeld over de drie schalen

responsiviteit (25 items), vertraagde responsiviteit (11 items) en niet-responsiviteit (13 items) werden gescoord op een 5-punts Likertschaal variërend van 1 (‘nooit’) tot 5 (‘altijd’).

Vervolgens werd per schaal de gemiddelde score berekend, met een minimale score van 0 en een maximale score van 5. Afhankelijk van de desbetreffende schaal gold hierbij dan hoe hoger de gemiddelde score was, hoe meer responsief, vertraagd responsief of niet-responsief de moeder reageerde. Voor alle drie de schalen was een hoge interne consistentie gevonden (α = .93, SD = .44 voor responsiviteit, α = .94, SD = .67 voor vertraagde responsiviteit, α = .89, SD = .55 voor niet-responsiviteit) (Leerkes & Qu, 2017).

Dagboekjes

De dagboekjes bestonden uit vragen naar aantal uren/minuten huilen en slaap van de baby per dag en het aantal uren slaap van de moeder per dag. Om de moeder te ondersteunen bij het online invullen hiervan werd de ‘Baby Connect App’ aangeboden waarin de moeder snel per keer kon invullen hoeveel uren/minuten de baby gehuild en geslapen had. Ouders die voorkeur gaven aan pen en papier kregen time-rulers, 24 uur tijdsbalkjes, aangeboden waarop de moeder snel per keer kon invullen hoeveel uren/minuten de baby gehuild en geslapen had (Barr, Kramer, Boisjoly, McVey-White, & Pless, 1988). Daarnaast werd er in de dagboekjes gevraagd naar de mate waarin de moeder in staat was tot het troosten van de baby, en naar de ervaren spanning en vermoeidheid van die dag. Deze vragen over spanning en vermoeidheid van de moeder waren afkomstig uit de Profile of Mood States (Baker, Denniston, Zabora, Polland, & Dudley, 2002). Als laatste werd er gevraagd naar de dagelijkse responsiviteit van de moeder op het huilen van de baby gedurende de dag en de nacht en werd er in de

interventiedagboekjes gevraagd naar het dagelijks gebruik van het slimme bedje.

(16)

Om onderzoeksvraag 1, wat is het effect van het gebruik van het slimme bedje op chronisch slaaptekort, depressieve gevoelens en op de competentiebeleving van de moeder, te kunnen beantwoorden zijn reliable change indices berekend om individuele verandering tussen de voor– en de nametingen van de ervaren vermoeidheid, depressieve gevoelens en competentie van de moeder te berekenen. Hiermee kon bepaald worden of er sprake was van een betekenisvolle verandering. Deze werd berekend door de verschilscore te delen door de standaardfout van het verschil: (voormeting – nameting)/Sdif. Om te bepalen of de RCI

betekenisvol was werd een onzekerheidsmarge van 5% (RCI ≥ +1.96 of ≤ -1.96)

geaccepteerd. Dit betekende dat er met 95% zekerheid van uitgegaan werd dat de individuele verandering bij een RCI groter dan +1.96 of kleiner dan -1.96 niet op toeval berustte.

Daarnaast zijn om onderzoeksvraag 1 en onderzoeksvraag 2, betreffende het effect van het slimme bedje op de dagelijkse slaapduur en het dagelijks huilen van de baby en op de dagelijkse slaapduur en de gevoelens van vermoeidheid van de moeder, te beantwoorden de autocorrelaties en de effect sizes berekend (op level- en slope niveau) met behulp van SMA. SMA is gebaseerd op bootstrapping methodes en is specifiek ontwikkeld voor het analyseren van korte, geautocorreleerde datastromen. De uit de verzamelde data gesimuleerde

datastromen maken het mogelijk om na te gaan hoe waarschijnlijk andere effect sizes zijn gezien de specifieke niveaus van autocorrelatie en het aantal observaties (Borckardt et al., 2008). Om het slope niveau te berekenen is voorafgaand gekozen voor het standaard Vector 1 model, dit model gaat uit van een toename van scores gedurende de baseline en een afname van scores gedurende de interventiefase.

Om onderzoeksvragen 3 en 4, gericht op het verkrijgen van inzicht in het veranderingsproces (gaat een afname van vermoeidheid vooraf aan een afname van depressieve gevoelens bij de moeder en gaat een afname van sombere of depressieve

gevoelens vooraf aan een toename van competentie), te beantwoorden werd er gekeken naar de samenhang tussen de tijdreeksen. Hiervoor werd doormiddel van SPSS de cross-correlaties coëfficiënten (CCF) berekend, waarbij een z ≥ 1.96 duidde op een positieve dan wel negatieve significante samenhang tussen de tijdreeksen voor- of achteruit in de tijd.

(17)

Resultaten

Tabel 1.

Demografische gegevens

Gegevens Baby P Baby 1 Baby 2 Baby 3

Leeftijd baby* ± 5 weken

(37 dagen) (44dagen) ± 6 weken (44 dagen) ± 6 weken (29 dagen) ± 4weken

Geslacht Meisje Meisje Meisje Jongen

Nationaliteit ouders Afghaans Nederlands Nederlands Nederlands Afgeronde

opleiding moeder HBO MBO MBO WO

Afgeronde

opleiding vader MBO MBO MBO WO

Kind in kinderrij Eerste kind Derde kind Derde kind Eerste kind Verloop

zwangerschap Normaal Normaal Normaal Complicaties Milde

Apgar score 9/10 9/- 9/- - /-

Voeding Borstvoeding Flesvoeding Flesvoeding Borstvoeding Note. * = aanvang onderzoek.

Klinische vignetten

Baby P. Baby P was een meisje van ± 5 weken oud tijdens het eerste meetmoment. Ze

kwam ter wereld met een geboortegewicht van 3260 gram en APGAR-scores van 9 (na 1 minuut) en 10 (na 5 minuten). Ze leek een gezonde baby die sinds de geboorte niet ziek was geweest en goed was gegroeid. Het was het eerste kindje in het gezin (zie tabel 1 voor verdere demografische gegevens van de geïncludeerde baby’s). Ouders, beide van Afghaanse

afkomst, hadden een klein sociaal netwerk waar zij naar eigen zeggen zeer beperkt een beroep op konden doen. Zowel de familie van vader als een deel van de familie van moeder woonden in Afghanistan. Daarnaast was er een traditionele rolverdeling binnen het gezin, waarbij vader lange werkdagen maakte en moeder grotendeels verantwoordelijk was voor het huishouden en de zorg voor de baby overdag en ’s nachts. Moeder gaf tijdens de intake aan zich vermoeid te voelen en last te hebben van depressieve gevoelens. Moeder heeft tijdens de interventiefase het slimme bedje voornamelijk overdag gebruikt. De baby sliep ’s nachts bij moeder in bed. Tijdens het huisbezoek in de interventiefase bleek dat moeder de baby in een eigen

(18)

inbakerdoek in het bedje legde (bovenop het inbakerzakje van het slimme bedje die netjes over de sensoren was geschoven). Ook werd er gebruik gemaakt van losse dekentjes in het bedje, werd de baby erg warm aangekleed (en waren er in de kleine bovenwoning weinig mogelijkheden de temperatuur te regelen) en waren niet beide armpjes strak langs het lijfje mee ingebakerd. Moeder bood de baby geen speentje aan. Alle veiligheidsvoorschriften die moeder niet in acht nam zijn met haar besproken. Dit alles kan invloed hebben gehad op de werkzaamheid van het slimme bedje.

Baby 1. Baby 1 was een meisje van ± 6 weken oud tijdens het eerste meetmoment. Het

is het tweelingzusje van Baby 2, ook geïncludeerd in dit onderzoek. Omdat de artsen geen risico wilden nemen tijdens de bevalling, is de tweeling ter wereld gekomen met een geplande keizersnede. Beide baby’s wogen bij de geboorte ± 2600 gram en hadden tijdens de eerste meting een APGAR-score van 9 (scores van de tweede meting zijn niet bekend). De baby’s kregen vanaf hun geboorte kunstvoeding en groeiden goed. De tweeling was het tweede en derde kind van het gezin, ze hadden een oudere broer van 3 jaar. Beide ouders hadden de Nederlandse nationaliteit. Moeder nam gedurende de dag en de nacht grotendeels de zorg voor de tweeling en hun oudere broer op zich, omdat vader fulltime werkte. Moeder gaf aan dat Baby 1 zowel overdag als ’s nachts vaak lang aaneengesloten huilde, van voeding tot voeding. Daarnaast had moeder ook regelmatig twee baby’s die zij tegelijkertijd moest troosten, wat zij vaak als lastig en zwaar ervaarde. Zij gaf dan ook aan dat zij erg vermoeid was en sombere gevoelens ervaarde. Daarnaast had ze regelmatig het gevoel te falen als moeder omdat haar baby’s veel huilden.

Baby 2. Zoals hierboven genoemd is Baby 2 het tweelingzusje van Baby 1. Beide

meisjes zijn in dezelfde omstandigheden geboren en verzorgd. Volgens moeder huilde Baby 2 ook excessief. Ze huilde zowel overdag als ’s nachts regelmatig aaneengesloten van voeding tot voeding. Daarnaast gaf moeder aan dat Baby 2 slecht zelf in slaap kon vallen en een voorkeur had voor buikslapen. Om zichzelf wat rust te gunnen, liet moeder Baby 2 regelmatig op haar buik slapen. Moeder gaf echter aan zich wel bewust te zijn van de risico’s van

buikslapen, waardoor de stress en zorgen bij haar toenamen.

Baby 3. Baby 3 was een jongetje van ± 4 weken oud tijdens het eerste meetmoment.

Vanwege bloedverlies voor de bevalling is moeder op medische indicatie in het ziekenhuis onder begeleiding van een gynaecoloog bevallen. Met een geboortegewicht van 3085 gram een gezonde baby die sinds de geboorte niet ziek was geweest en goed groeide. De baby was het eerste kindje in dit gezin, waarbij beide ouders van Nederlandse afkomst waren. Ouders ervaarden veel steun uit hun sociale netwerk en huishoudelijke taken werden grotendeels

(19)

uitbesteed aan een hulp in de huishouding. Overdag werd de zorg voor de baby door ouders gelijkmatig verdeeld, ’s nachts nam moeder grotendeels de zorg voor de baby voor haar rekening. Moeder gaf aan hierdoor last te hebben van vermoeidheid en depressieve gevoelens. Omdat Baby 3 veel huilde voelde moeder vaak zich regelmatig incompetent in het troosten van haar baby. Beide ouders waren universitair geschoold, tijdens de kennismaking bleek dat moeder al veel had gelezen over huil- en slaapgedrag bij pasgeborenen en ook over The Happiest Baby methode.

Onderzoeksvragen

(1) Wat is het effect op chronische slaaptekort, op de depressieve gevoelens en op de competentie van de moeder?

Om te bepalen of er bij de gemeten verschillen tussen de voor- en nameting sprake was van significante verandering zijn de RCI’s berekend; zie tabel 2. De berekende RCI’s voor chronisch slaaptekort en de depressieve gevoelens zijn niet significant. Dit betekent dat er geen verschillen in voor- en nameting zijn. Dit geldt ook voor Baby P, Baby 1 en Baby 2 op het construct competentie. Baby 3 laat een significant positief verschil zien in voor en

nameting. Wat betekent dat het gevoel van competentie van de moeder van Baby 3 significant positief vooruit gegaan is.

Tabel 2

Reliable Change Index van de pre- en post-interventie veranderingen

Vragenlijst Baby P Baby 1 Baby 2 Baby 3

CSRQ .00 1.09 1.09 .00

PSSES .77 1.54 1.54 2.05*

EPDS .83 .83 .83 .41

Note. CSRQ = Chronic Sleep Reduction Questionnaire; PSSES = Parenting Sense of Self-Efficacy Scale; EPDS = Edinburgh Post Natal Depression Scale.

(20)

Tabel 3

Gemiddelden minuten dagelijks huilen en slapen van de baby, slapen van de moeder en ervaren vermoeidheid van de moeder en de effect sizes SMA

Minuten per 24 uur Variabelen Baseline

M (N-size) Interventie M (N-size) Level niveau r p Slope niveau r p

Huilen baby Baby P 225.00 (3) 214.76 (21) -.03 .92 -.44 .25 Baby 1 220.00 (3) 137.38 (21) -.48* .03 - .57** .01 Baby 2 333.33 (3) 186.90 (21) -.43 .07 -.70** .00 Baby 3 336.25 (4) 105.48 (21) -.59** .00 -.51* .03 Slapen baby Baby P 855.00 892.14 .13 .61 .36 .16 Baby 1 743.33 819.52 .25 .31 .00 1.00 Baby 2 755.00 765.48 .03 .89 .02 .92 Baby 3 507.50 844.52 .68** .01 .60* .05 Slapen moeder Baby P 410.00 414.76 .03 .87 .06 .74 Baby 1 350.00 381.90 .13 .65 .24 .49 Baby 2 365.00 374.29 .04 .86 .16 .56 Baby 3 291.25 405.95 .48* .02 .45* .04 Ervaren vermoeidheid Baby P 4.33 4.90 .51* .05 .57* .05 Baby 1 2.33 2.38 .03 .94 .01 .97 Baby 2 2.00 2.52 .23 .30 .01 .96 Baby 3 3.50 2.81 -.23 -.23 -.09 .63

Note. SMA = Simulation Modeling Analysis. N-size = aantal meetmomenten in de baseline- en interventiefase (gelijk over alle weergegeven constructen).

* p < .05. **p < .01.

(2) Neemt de dagelijkse slaapduur van de baby toe en het dagelijks huilen van de baby af door het gebruik van het slimme bedje?

De visuele inspectie van de data verkregen uit de baseline- en interventiedagboekjes (zie figuur 1.1 t/m 1.4, bijlage 1) heeft laten zien dat bij alle vier de baby’s de baseline

schommelde op dagelijkse slaapduur van de baby en dagelijks huilen van de baby. Bij Baby 1, Baby 2 en Baby 3 leek er sprake van een afname van het dagelijks huilen te zijn. Bij Baby P waren grote schommelingen zichtbaar waarbij over de gehele interventieperiode het huilen toe

(21)

leek te nemen. Deze schommelingen waren bij Baby 3 ook op de dagelijkse slaapduur zichtbaar, wel leken slapen en huilen met elkaar samen te hangen. Deze samenhang was minder aanwezig bij Baby 1 en Baby 2, bij deze baby’s leek het dagelijks slapen constant. Voor Baby 3 was gedurende de interventiefase een geleidelijk toename in de dagelijkse slaapduur zichtbaar en leek er sprake van een samenhang tussen de dagelijkse slaapduur en het dagelijks huilen van de baby te zijn.

De verwachting was dat het gebruik van het slimme bedje zou leiden tot een toename van de dagelijkse slaapduur en een afname van het dagelijks huilen van de baby. De resultaten verkregen uit de SMA-analyse (zie Tabel 3) lieten een significant negatief effect size op level niveau zien op dagelijks huilen voor Baby 1 en Baby 3, wat betekent dat deze twee baby’s significant minder zijn gaan huilen tijdens de interventiefase dan tijdens de baselinefase. Voor Baby P en Baby 2 zijn geen significante resultaten op level niveau gevonden. Daarnaast is er voor Baby 1, Baby 2 en Baby 3 een significant negatief effect size op slope niveau gemeten voor dagelijks huilen. Dit betekent dat het huilen van deze baby’s gedurende de

interventiefase geleidelijk afgenomen is. Deze resultaten zijn volgens verwachting. Voor Baby P zijn geen significante resultaten op slope niveau gevonden.

Er zijn geen significante effect sizes op level- en slope niveau gevonden voor de gemiddelde dagelijkse slaapduur van Baby P, Baby 1 en Baby 2. Baby 3 liet een significant positief effect size op level niveau en een significant positief effect size op slope niveau zien. Dit betekent dat er, anders dan verwacht, bij drie van de vier baby’s zowel geen sprake was van een significant verschil tussen baseline- en interventiefase als geen sprake van een significante toename in de interventiefase in de dagelijkse slaapduur. Alleen Baby 3 liet meer minuten slaap zien tijdens de interventiefase dan tijdens de baselinefase, waarbij sprake was van een significante toename in de gemiddelde dagelijkse slaapduur tijdens de interventiefase.

(3) Neemt de dagelijkse slaapduur van de moeder toe en neemt de dagelijkse vermoeidheid van de moeder af door het gebruik van het slimme bedje?

Om deze vraag te beantwoorden is eerst een visuele inspectie van de data uit de

baseline- en interventiedagboekjes (zie figuur 2.1 t/m 2.4, bijlage 2) uitgevoerd. Deze liet zien dat bij alle moeders de baseline schommelde op dagelijkse slaapduur en dagelijkse

vermoeidheid. Bij de moeder van Baby P leek de ervaren vermoeidheid stabiel erg vermoeid te zijn de gehele interventieperiode. Voor aantal minuten slaap per dag liet de moeder van Baby P een inconsistent patroon zien tijdens de interventiefase, er leek geen samenhang zichtbaar tussen de ervaren vermoeidheid en de slaapduur per dag. Bij de moeder van Baby 1, Baby 2 en Baby 3 leek er sprake te zijn van een inconsistent patroon tijdens de gehele

(22)

interventie periode. Wel leek er bij de moeder van Baby 1 en Baby 2 samenhang zichtbaar tussen ervaren vermoeidheid en hoeveelheid slaap een dag later. Dit zou kunnen betekenen dat de moeder van Baby 1 en Baby 2 de volgende dag meer sliep als ze zich de dag ervoor meer vermoeid voelde. Bij de moeder van Baby 3 leek ervaren vermoeidheid en slaapduur op de dag zelf samen te hangen. Dit zou kunnen betekenen dat de moeder van Baby 3 op de dag dat ze zich vermoeid voelde meer minuten slaap nam. Op de dagen dat ze zich minder vermoeid voelde leek zij ook minder te slapen.

Verwacht werd dat de dagelijkse slaapduur van de moeders toe zou nemen en de dagelijkse gevoelens van vermoeidheid van de moeders af zouden nemen. De resultaten verkregen uit de SMA-analyse (zie Tabel 3) laten geen significant effect size op level- en slope niveau zien voor de moeder van Baby P, Baby 1 en Baby 2. Voor de moeder van Baby 3 werd een significant positief effect size gevonden op level- en slope niveau. Dit betekent dat, anders dan verwacht, de dagelijkse slaapduur van twee van de drie moeders niet significant verschillend is in de baseline- en interventiefase en niet significant is toegenomen gedurende de interventiefase. Bij de moeder van Baby 3 is er wel sprake van een significant verschil in slaapduur gedurende de baseline- en interventiefase, waarbij zij significant meer is gaan slapen gedurende de interventiefase.

Wat betreft de ervaren dagelijkse vermoeidheid werd er voor de moeder van Baby 1, Baby 2 en de moeder van Baby 3 geen significante effect sizes gevonden op level- en slope niveau, wat betekent dat er bij hen geen significante veranderingen gemeten zijn. Voor de moeder van Baby P werd een significant positief effect size gevonden op level niveau en een significant negatief effect size op slope niveau. Dit betekent dat de ervaren vermoeidheid in de baselinefase significant verschilt van de interventiefase en dat de dagelijks ervaren

vermoeidheid van deze moeder, in tegenstelling tot de verwachting, toegenomen is gedurende de interventiefase.

(23)

Tabel 4

Gemiddelden dagelijks competentiegevoel en depressieve gevoelens en de effect sizes SMA

Variabelen Baseline

M (N-size) Interventie M (N-size) Level r p Slope r p

Competentiegevoel Baby P 9.67 (3) 10.00 (21) .55** .01 .22 .30 Baby 1 9.00 (3) 8.86 (21) -.09 .72 -.28 .31 Baby 2 9.00 (3) 8.76 (21) -.12 .52 -.12 .52 Baby 3 5.00 (4) 5.29 (21) .05 .83 .46 .09 Depressieve gevoelens Baby P 1.33 1.00 -.55** .01 -.22 .29 Baby 1 1.00 1.19 .17 .46 .24 .29 Baby 2 1.00 1.29 .22 .41 .06 .85 Baby 3 1.75 2.33 .22 .40 .12 .66

Note. N-size = aantal meetmomenten in de baseline- en interventiefase (gelijk over alle weergegeven constructen).

* p < .05. **p < .01. Tabel 5

Samenhang tussen baby- en oudervariabelen.

Baby P Baby 1 Samenhang variabelen CC Z CC Z Vermoeidheid/Depressieve gevoelens - - .46 2.11* Depressieve gevoelens/Competentie - - .34 1.56 Tabel 6

Samenhang tussen baby- en oudervariabelen.

Baby 2 Baby 3 Samenhang variabelen CC Z CC Z Vermoeidheid/Depressieve gevoelens .78 3.57* .52 2.38* Competentie/Depressieve gevoelens 0=-.40 1=-.58 -2.58* -1.82 -.17 -.79 *p < .05.

(24)

(4) Leidt een afname van vermoeidheid tot een afname van depressieve gevoelens bij de moeder?

Ook hierbij liet visuele inspectie van de data verkregen uit de baseline- en interventiedagboekjes (zie figuur 3.1 t/m 3.4, bijlage 3) zien dat de baseline periode op vermoeidheid en depressieve gevoelens stabiel was voor de moeder van Baby P, Baby 1 en Baby 2. De moeder van Baby 3 liet op ervaren vermoeidheid en op depressieve gevoelens een schommelend beeld zien tijdens de baseline periode. De moeder van Baby P, Baby 1 en Baby 2 liet ook tijdens de interventiefase een stabiel beeld zien op vermoeidheid en depressieve gevoelens. De moeder van Baby 1 en Baby 2 liet op vermoeidheid en depressieve gevoelens lage scores zien. De moeder van Baby P liet een constante hoge score zien op ervaren vermoeidheid en een constante lage score op depressieve gevoelens. De moeder van Baby 3 liet in de interventiefase net als in de baseline fase een schommelend beeld zien. Er leek bij de moeder van Baby 3 samenhang te zijn tussen vermoeidheid en depressieve gevoelens. Bij meer vermoeidheid voelde de moeder van Baby 3 meer depressieve gevoelens en andersom bij minder vermoeid, minder depressieve gevoelens.

Zoals weergegeven in Tabel 4 werden er voor de dagelijks ervaren depressieve gevoelens geen significante size effecten op level- en slope niveau gevonden voor de moeder van Baby 1, Baby 2 en de moeder van Baby 3. Wat betekent dat er geen significant verschil is gemeten in de ervaren depressieve gevoelens gedurende de baseline- en interventiefase. Ook is er geen sprake van een significante afname van depressieve gevoelens gedurende de interventiefase. De resultaten van de moeder van Baby P lieten wel een negatieve effect size zien op level niveau zien, maar geen effect size op slope niveau. Dit betekent dat er een verschil is in ervaren depressieve gevoelens tijdens de baseline- en de interventiefase, maar er kan niet gesproken worden van een vermindering van deze gevoelens tijdens de

interventiefase.

Verwacht werd dat er een significante samenhang bestond tussen ervaren

vermoeidheid en depressieve gevoelens van de moeders, waar bij een afname van dagelijkse vermoeidheid tot een afname van depressieve gevoelens zou leiden. Om te kijken hoe deze variabelen met elkaar samenhingen tijdens de interventiefase zijn er crosscorrelaties

uitgevoerd (zie Tabel 5 en 6). Omdat bij de moeder van Baby P de depressieve gevoelens een constante waarde bleek, was het uitvoeren van een CCF niet mogelijk. Voor de moeder van Baby 1, Baby 2 en de moeder van Baby 3 werd gevonden dat de ervaren vermoeidheid en depressieve gevoelens significant met elkaar samenhangen op hetzelfde

(25)

van minder gevoelens van vermoeidheid samenhangt met het ervaren van minder depressieve gevoelens. Dit is in overeenstemming met de hypothese.

(5) Leidt een afname van sombere of depressieve gevoelens tot een toename van competentie?

De visuele inspectie van de data verkregen uit de baseline- en interventiedagboekjes (zie figuur 4.1 t/m 4.4, bijlage 4) liet zien dat de baseline periode op beide constructen stabiel was voor de moeders van Baby P, Baby 1 en Baby 2. De moeder van Baby 3 liet op beide constructen een schommelend beeld zien tijdens de baseline periode. De moeder van Baby P, Baby 1 en Baby 2 lieten ook tijdens de interventiefase een stabiel beeld zien op depressieve gevoelens en gevoel van competent te zijn in de zorg voor de baby. De moeder van Baby P, Baby 1 en Baby 2 lieten op depressieve gevoelens een constante lage scores zien. Op ervaren competentie lieten deze moeders een stabiele hoge score zien. De moeder van Baby 3 liet in de interventiefase net als in de baseline fase een instabiel beeld zien. Er lijkt bij de moeder van Baby 3 geen samenhang gemeten te zijn tussen depressieve gevoelens en competentie.

De resultaten verkregen uit de SMA-analyse (zie Tabel 4) lieten geen significant effect size op level- en slope niveau zien voor de moeder van Baby 1, Baby 2 en Baby 3 op ervaren gevoel van competentie. Voor de moeder van Baby P werd een significant positief size effect gemeten op level niveau, wat betekent dat deze moeder tijdens de interventiefase zich

significant competenter voelde in het zorgen voor haar baby dan tijdens de baselinefase. Op slope niveau werden er geen significant verschillen gevonden. De resultaten voor ervaren vermoeidheid zijn bij vraag 4 beschreven.

Om te kijken hoe depressieve gevoelens en ervaren competentie met elkaar samenhingen tijdens de interventiefase zijn er crosscorrelaties uitgevoerd (zie Tabel 5 en 6).Verwacht werd dat er sprake zou zijn van een significante negatieve samenhang, waarbij een afname van depressieve gevoelens tot een toename in ervaren gevoel van competentie zou leiden. Ook hier gold dat bij de moeder van Baby P de depressieve gevoelens een constante waarde bleek, waardoor het uitvoeren van een CCF niet mogelijk was. Er werd bij de moeder van Baby 2 een significante negatieve crosscorrelaties gevonden tussen depressieve gevoelens en ervaren competentie een dag later. Dit betekent dat een hoge mate van depressieve

gevoelens samenhangt met minder gevoelens van competentie een dag later. De hypothese was in tegengestelde richting. Een mindere mate van depressieve gevoelens zorgt voor een stijging van het gevoel competent te zijn in het zorgen voor de baby.

(26)

Dit onderzoek betrof een pilot studie naar de potentiele effecten van het slimme bedje op het huilen van de baby, slaap van de baby, slaap van de moeder, depressieve gevoelens van de moeder en het competentie gevoel van de moeder. Door middel van een case based time series design met een N = 4 zijn de potentiële effecten van het slimme bedje in kaart gebracht. De hoofdvraag richtte zich op het effect van het slimme bedje op het afnemen van depressieve gevoelens het toenemen van ervaren gevoel van competentie van moeders met excessief huilende baby’s tussen de 0 - 4 maanden. Daarnaast zijn er vier deelvragen geformuleerd voor het onderzoek. Deelvraag één richtte zich op het effect van het gebruik van het slimme bedje op chronisch slaaptekort, depressieve gevoelens en op de competentiebeleving van de moeder. Bij deelvraag twee is er gemeten of de dagelijkse slaapduur van de baby toenam en het

dagelijks huilen van de baby afnam door het gebruik van het slimme bedje. Bij deelvraag drie is er gemeten of de dagelijkse slaapduur van de moeder toenam en/of de dagelijkse

vermoeidheid van de moeder afnam door het gebruik van het slimme bedje. Tot slot was deelvraag vier gericht op of een afname van vermoeidheid leidde tot een afname van depressieve gevoelens bij de moeder.

Om deelvraag één te beantwoorden is gekeken naar de RCI van de vragenlijsten die chronisch slaaptekort, depressieve gevoelens en competentiebeleving hebben gemeten. Hieruit bleek dat het gebruik van het slimme bedje geen effect liet zien op het gebied van chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens voor alle moeders. De moeder van Baby 3 liet een vooruitgang zien in competentiebeleving, de andere moeders lieten geen effect zien. Dit is tegengesteld aan de verwachting dat het effect op alle constructen positief zou zijn. Mogelijke verklaring voor de tegengestelde bevinding ten opzichte van de depressieve gevoelens zou kunnen zijn dat een periode van drie weken, zonder behandeling die zich specifiek op depressie richt, te kort is om vooruitgang te meten. Tijdens het validiteitsonderzoek van de EPDS werd er na 11 weken een nameting gedaan. De moeders die meededen aan dit

onderzoek kregen behandeling voor hun depressieve klachten. Na 11 weken liet de helft van de moeders vooruitgang zien op het gebied van depressieve gevoelens (Cox, Holden, & Sagovsky, 1987). Het tegengestelde resultaat gemeten op chronisch slaaptekort zou als oorzaak kunnen hebben dat de moeders geen chronisch slaaptekort gerapporteerd hebben. De mate van chronisch slaaptekort gerapporteerd door de moeders in het onderzoek vallen binnen de marges van één standaarddeviatie van het gemiddelde in vergelijking met de gemiddelde scores in het validiteitsonderzoek van Dewald et al. (2012). Hetzelfde geldt voor de

vragenlijst die competentiebeleving gemeten heeft. De moeders van Baby P, 1 en 2 lieten tijdens de eerste meting al een bovengemiddelde score zien op competentiebeleving in

(27)

vergelijking met het validiteitonderzoek van Meijer en Van den Wittenboer (2007). Deze resultaten zijn tegengesteld aan de perceptie van de moeders. De moeders rapporteerden positiever in de vragenlijst dan de ervaren perceptie die tijdens het intake gesprek naar voren kwam en besproken is. Bij deze tegenstrijdige resultaten is het de vraag of de moeders de vragenlijst realistisch ingevuld hebben. Is er werkelijk gemeten wat er gemeten diende te worden (Bryman, 2008).

Bij deelvraag twee is onderzocht of het gebruik van het slimme bedje de dagelijkse slaapduur van de baby toe laat nemen en het dagelijks huilen verminderd. Uit de dagboek gegevens in gebleken dat Baby 1,2 en 3 dagelijks minder zijn gaan huilen. Bij Baby 3 is naast het verminderde huilen een toename in de dagelijkse slaapduur gemeten. Het slimme bedje bootst de intra uteriene sensaties als geluid, beweging en inbakering na (Karp, 2015). De resultaten voor wat betreft het verminderde huilen kunnen wijzen op ondersteuning voor het concept van het intra-uteriene effect en het bestaan van de troostreflex. Deze resultaten passen ook bij experimentele manipulatie van onrust bij baby’s tot 6 maanden met behulp van het slimme bedje en het troosten met geluid, beweging en inbakeren door de ouder (Möller & Rodenburg, 2018).

De slaapduur van Baby P, 1 en 2 bleek niet te zijn toegenomen. Dit zou mogelijk kunnen komen doordat de baby’s al aan het maximale aantal minuten slaap zitten per dag. De baby’s sliepen al rond de 13 uur per dag tijdens de baselinefase. De gemiddelde slaapduur van baby’s is erg uiteenlopend. De 13 uur per dag zou mogelijk genoeg voor deze baby’s kunnen zijn (Boer, 2010). Daarnaast zou het kunnen zijn dat de baby’s door het gebruik van de intra uteriene sensaties minder wakker worden tijdens het slapen en dieper slapen dan voor het gebruik hiervan, maar niet meer slapen (Meyer & Erler, 2011).

Als er gekeken wordt naar de resultaten of het slimme bedje bijdraagt aan een toename van slaap van de moeder en een afname van ervaren vermoeidheid laat de data zien dat er weinig resultaat gemeten is. Er is geen toename van slaap zichtbaar bij de moeders. Logische verklaring hiervoor kan zijn dat de baby’s ook niet meer zijn gaan slapen. Doordat de baby’s mogelijk vaster zijn gaan slapen en minder vaak wakker zijn geworden, zou de verwachting zijn dat de moeders zich minder vermoeid zouden voelen. Dit is echter niet het geval. Mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat een periode van drie weken tekort is om minder vermoeidheid te voelen. Daarnaast is het slaappatroon van een moeder met een jonge baby verstoord in vergelijking met het normale slaappatroon van een volwassen mens. Er wordt door moeders die net een baby hebben gekregen minder in de nacht geslapen en meer kortere periodes overdag geslapen. Hierdoor ervaren deze moeders mogelijk meer

(28)

slaapverstoring. Deze slaapverstoring kan het gevoel van vermoeidheid versterken (Gay, Lee, & Lee, 2014).

Bij deelvraag vier is er door middel van crosscorrelaties onderzocht of een afname van vermoeidheid leidde tot een afname van depressieve gevoelens bij de moeders. Dit blijkt voor de moeder van Baby 1, Baby 2 en Baby 3 het geval te zijn op dezelfde dag. Als deze moeders zich een dag minder vermoeidheid voelden, ervaarden zij minder depressieve gevoelens. Dit is in overeenstemming met de verwachting. Vanuit eerder onderzoek is bekend dat

slapeloosheid en een verstoord slaapritme sterk samenhangen met depressieve gevoelens (Dorheim, Bondevik, Eberhard-Gran, & Bjorvatn, 2009).

Als laatste worden de bevindingen van de hoofdvraag van dit onderzoek beschreven. Hierbij is doormiddel van crosscorrelaties onderzocht of een afname van depressieve

gevoelens leidde tot een toename van het gevoel competent te zijn in de zorg voor de baby. Er is resultaat gevonden bij de moeder van Baby 2. Uit de resultaten is gebleken dat als de moeder van Baby 2 op een dag meer depressieve gevoelens ervaarde, zij zich de volgende dag minder competent voelde in de zorg voor haar baby. Deze uitkomst is tegengesteld aan de verwachting. De verwachting was dat minder depressieve gevoelens zou leiden tot meer gevoel van competent te zijn in de zorg voor de baby. Uit een review van Dennis en Chung‐ Lee (2006) is gebleken dat moeders de perceptie hebben dat het moederschap staat voor geluk. Als moeders negatieve ervaringen hebben, voelen ze zich vaak onbegrepen. Dit onbegrip zorgt voor negatieve en depressieve gevoelens. Het delen van deze gevoelens met een professional die luistert naar de moeders wordt door de moeders als werkzaam ervaren. Hierdoor worden de depressieve gevoelens minder en kan de moeder positiever naar haar zelf en het moederschap kijken. In het huidige onderzoek is ingestoken op minder huilen van de baby, meer slapen van de baby en meer slapen van de moeder. Mogelijk is dit niet genoeg om depressieve gevoelens te verminderen en gevoelens van competent te zijn in de zorg van de baby toe te laten nemen.

Er zijn er een aantal beperkingen te noemen aan het onderzoek. Zoals eerder genoemd is het de vraag of de vragenlijsten die gebruikt zijn in de voor- en nameting om chronisch slaaptekort en competentie beleving te meten in overeenstemming zijn met de perceptie van de moeders. De moeders hebben tijdens het intakegesprek aangegeven last te hebben van vermoeidheid, depressieve gevoelens en het gevoel minder competent te zijn in de zorg voor hun baby. Deze perceptie van de moeders werd niet teruggezien in de resultaten van de vragenlijsten die ervaren vermoeidheid en het gevoel competent te zijn hebben gemeten. Hierdoor is mogelijk een vertekend beeld ontstaan, hebben de moeders werkelijk

(29)

gerapporteerd hoe ze zich voelden. Mogelijk ervaarden zij een piek in negatieve gevoelens tijdens de intake. De negatieve gevoelens werden wel gerapporteerd in de dagboekjes.

Daarnaast zijn er veel negatieve emoties en percepties gemeten. Hierbij kan mogelijk het ‘Bad is stronger than the good’ effect een rol spelen. De impact van negatieve gebeurtenissen is veel groter en intenser dan de impact van positieve gebeurtenissen (Baumeister, Bratslavsky, Finkenauer, & Vohs, 2001). De mogelijkheid bestaat dat moeders met een excessief huilende baby veel negatieve gevoelens en ervaringen opgedaan hebben met betrekking tot de baby en tot zichzelf. Deze negatieve ervaringen kunnen veel impact gehad hebben op het welzijn van de moeders. Hierdoor is het mogelijk dat deze moeders na drie weken nog niet in staat zijn een positieve verandering bij zichzelf waar te nemen.

Een positief aspect van het onderzoek is de betrokkenheid van de moeders die meededen aan het onderzoek. De moeders van Baby 1, Baby 2 en Baby 3 waren erg blij met de mogelijkheid gebruik te maken van het slimme bedje. Deze moeders hebben het slimme bedje volgens voorgeschreven advies gebruikt. Hierdoor kan de verkregen data van deze moeders uit de dagboekjes als betrouwbaar gezien worden.

De gevonden resultaten van het onderzoek kunnen bijdragen aan passende hulp voor moeders met een excessief huilende baby met depressieve gevoelens en een verminderd gevoel competent te zijn in de zorg voor de baby. Moeders met een excessief huilende baby krijgen veel uiteenlopende adviezen (Douglas, Miller, Bucetti, Hill, & Creedy, 2015) van verschillende instanties. Het is ten eerste intensief om verschillende instanties te bezoeken voor een moeder met een excessief huilende baby en depressieve gevoelens. Daarnaast zijn al deze uiteenlopende adviezen nog niet werkzaam gebleken in het verminderen van het huilen van de baby, het bevorderen van het slapen van de baby en bescherming te bieden tegen een depressie van de moeder (Whittingham & Douglas, 2014). De uitkomsten van het huidige onderzoek zijn een begin in het ontwikkelen van een passende en werkzame interventie voor moeders met excessief huilende baby’s, depressieve gevoelens en een verminderd gevoel competent te zijn.

Enkele aanbevelingen voor vervolgonderzoek zijn ten eerste een langere

interventieperiode. Mogelijk kunnen er meer positieve resultaten gemeten worden als moeders langer de tijd krijgen om tot rust te komen en de negatieve ervaringen te verwerken en

positieve ervaringen op te doen (Baumeister et al., 2011). Daarnaast hebben moeders met depressieve gevoelens mogelijk de behoefte om met een hulpverlener over de negatieve gevoelens te praten (Dennis & Chung‐Lee, 2006). Dit zou positief kunnen werken in het verminderen van de depressieve gevoelens. Met als gevolg dat de moeders meer positieve

(30)

ervaringen opdoen en zich hierdoor meer competent voelen in de zorg voor hun baby. Ten tweede zou het aantal keren dat de baby per nacht wakker wordt gerapporteerd kunnen worden in de dagboekjes. Met deze informatie kan er onderzocht worden of het aantal keren dat de baby wakker is in de nacht afneemt door de intra uteriene sensaties. Daarnaast kan onderzocht worden of het aantal keren wakker per nacht van de moeder samenhangt met ervaren vermoeidheid (Gay, Lee, & Lee, 2014). Als laatste aanbeveling zou het wenselijk kunnen zijn om ouders naast het gebruik van het slimme bedje ook ‘The Happiest Baby’ methode aan te leren om hun baby overdag zelfstandig te kunnen troosten. Dit vergroot mogelijk het gevoel competent te zijn in het zelfstandig kunnen troosten van de baby. Hierdoor ervaren ouders mogelijk minder stress, wat een positief effect kan hebben op ervaren depressieve gevoelens (Teti & Gelfand, 1991; Gondoli & Silverberg, 1997; Kurth et al., 2011).

Concluderend kan gesteld worden dat er in het huidige onderzoek met betrekking tot de hoofdvraag helaas geen resultaat gevonden is. Wel kan er met enige voorzichtigheid gesteld worden dat er resultaat is gevonden in het verminderen van het huilen van de baby doormiddel van het gebruik van het slimme bedje. Daarnaast is de samenhang tussen ervaren vermoeidheid en depressieve gevoelens bij moeders met een excessief huilende baby

nogmaals bevestigd. Het huidige onderzoek benadrukt het belang van een passende interventie voor deze doelgroep. Nader onderzoek is zeer wenselijk.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Via de navelstreng krijgt het alles wat het nodig heeft om te groeien en te leven.. Lees de tekst en probeer de juiste zwangerschaps- maanden erbij

De man duwt zijn penis in de vagina van de vrouw en loost zijn zaad.. Dit is voor beide een

Hoe vaak u uw baby voelt bewegen, hangt niet alleen af van uw baby, maar ook van uw eigen houding en

De verwachtingen van de baby, oftewel de blauwdruk van een baby Pasgeboren baby’s hebben de behoefte om dicht bij hun ouders te zijn.. Het helpt ze zich veilig en geborgen

ders zo’n ‘redderbaby’ echt ont- vangen omwille van het kind zelf, of omwille van zijn genetisch materiaal in functie van een an- der kind.. Wat moet het kind

Uw baby wordt tegen uw blote borst gelegd met een doek over zich heen.. Op de afdeling Neonatologie zijn ook buidelvesten aanwezig om

verliefd beschuit met muisjes... de knuffelbeer

De strategieën en technie- ken die ze daarbij hanteren hebben niet alleen tot gevolg dat de nadruk in het ondernemings- beleid veel te sterk op de korte termijn wordt gelegd, maar