• No results found

De relatie tussen trauma en agressief gedrag onder vrouwelijke gedetineerden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen trauma en agressief gedrag onder vrouwelijke gedetineerden"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De Relatie tussen Trauma en Agressief Gedrag onder Vrouwelijke

Gedetineerden

Masterthese Klinisch Forensische Psychologie, 2016-2017

Naam: Kelly van Olphen

Studentnummer: 10519041

UvA supervisor: Evelyn Heynen

(2)

2

Abstract

In het huidige onderzoek werd gekeken naar de relatie tussen verschillende soorten trauma, te weten fysieke mishandeling, seksueel misbruik, psychische verwaarlozing en huiselijk geweld en hun relatie tot agressief gedrag. Dit werd onderzocht aan de hand van de psychomedische dossiers van 450 vrouwelijke gedetineerden. Agressief gedrag werd

onderzocht door te kijken naar het type delict en de aanwezigheid van agressieve incidenten tijdens detentie. Uit de resultaten bleek dat vrouwen die een trauma hebben ervaren vaker een geweldsdelict hebben gepleegd en ook meer agressieve incidenten tijdens detentie vertoonden dan vrouwen zonder ervaren trauma. Verder bleek fysieke mishandeling de sterkste voorspeller te zijn voor agressief gedrag. Een chronisch ervaren trauma bleek een sterkere voorspeller van agressief gedrag te zijn dan een incidenteel trauma. Beperkingen van het huidige onderzoek en suggesties voor vervolgonderzoek zijn besproken.

(3)

3

De Relatie tussen Trauma en Agressief Gedrag onder Vrouwelijke Gedetineerden

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat er sprake is van een grote stijging van vrouwelijke gedetineerden de laatste paar jaren. In de Verenigde Staten was de toename van vrouwelijke gedetineerden 53% in het afgelopen decennium, vergeleken met een toename van 21% onder mannelijke gedetineerden (Bureau of Justice Statistics, 2005). Walmsey (2016) geeft een soortgelijk percentage: een toename van 50% onder de vrouwen en 18% onder de mannen sinds 2000. In Nederland is over het algemeen een daling van het aantal gedetineerden te zien (DJI rapport, 2016), maar Nederland heeft wel het hoogste percentage vrouwelijke gedetineerden van alle landen van de Europese Unie (8.7% in Nederland vergeleken met 4% van het totaal aantal gevangenen in andere Europese landen (CPT rapport, 2012).

De meest voorkomende delicten onder vrouwen zijn vermogensdelicten en

drugsdelicten (Guerino, Harrison & Sabol, 2011). Er lijkt echter een grote stijging te zijn van geweldsdelicten onder vrouwen. Zo is het aantal geweldsdelicten in Schotland in de periode 1993-2002 bijna verdubbeld (van 209 naar 413, Batchelor, 2005). Devroe en Van der Eng (2016) bekeken data uit de strafrechtsketen vanuit een internationaal perspectief en vonden dat moord en doodslag na diefstal het tweede grootste misdrijf was met vrouwelijke daders. Uit deze data bleek ook in andere geweldsdelicten het aandeel van vrouwelijke verdachten relatief hoog te zijn. De resultaten van verschillende studies over de typen delicten die bij vrouwen voorkomen lopen dus uiteen, maar er lijkt evidentie te zijn voor een groeiend aandeel van vrouwen in geweldsdelicten.

De reden waarom vrouwen komen tot ernstige geweldsdelicten is niet helemaal bekend. Daly (1992) onderscheidt vijf paden naar delinquentie die specifiek op vrouwen van toepassing zijn: vrouwen van de straat, beschadigde en beschadigende vrouwen,

(4)

4

druggerelateerde vrouwen, mishandelde vrouwen (in partnerrelaties) en overig. Deze paden worden door meerdere onderzoekers ondersteund (Brennan, Breitenbach, Dieterich,

Salisbury & Van Voorhis, 2012; Simpson, Yahner & Dugan, 2008). Bij vrouwen in de categorie beschadigd en beschadigend komt volgens dit padenconcept het plegen van geweld het meest voor. Zij vertonen in hun jeugd vaak veel probleem-of gewelddadig gedrag en dit gedrag continueert in de volwassenheid, waarbij de mishandelde vrouwen worden

gekenmerkt door een vijandige houding en criminaliteit. Vrouwen in deze categorie hebben vaak een trauma meegemaakt in hun vroege jeugd. In het huidige onderzoek wordt met trauma een interpersoonlijke psychotrauma bedoeld. Psychotrauma kan ontstaan wanneer de fysieke of mentale stabiliteit van een persoon in het gedrang komt, bijvoorbeeld als gevolg van fysieke mishandeling, seksueel misbruik of verwaarlozing.

In de niet delinquente populatie varieert het percentage van mensen die mishandeld of verwaarloosd zijn in hun jeugd van 7-21%. In de forensische populatie is dit percentage aanzienlijk hoger, ongeveer 50% (Teaque, Mazerolle, Legosz & Sanderson, 2008). Onder vrouwelijke delinquenten worden zelfs percentages gevonden van 98% van vrouwen die een trauma in hun leven hebben meegemaakt (Green, Miranda, Daroowalla & Siddique, 2005). Verschillende onderzoeken onder vrouwelijke delinquenten hebben aangetoond dat vroegkinderlijk trauma de kans op toekomstig gewelddadig gedrag, criminele activiteit en zowel lichamelijke als mentale problematiek vergroot (Bloom, Owen, & Covington, 2004; Grella, Stein, & Greenwell, 2005; Messina & Grella, 2006). Mensen die als kind geweld of misbruik hebben ervaren, hebben een verhoogd risico om op latere leeftijd meer

psychosociale – en gedragsproblemen te ontwikkelen (Gewirtz & Edleson, 2007; Herrenkohl, Sousa, Tajima, Herrenkohl, & Moylan, 2008). Dit werd ook gevonden bij mensen die als kind

(5)

5

slachtoffer zijn geweest van psychische verwaarlozing, 49% vertoonden op latere leeftijd gedragsproblemen zoals opstandig of antisociaal/delinquent gedrag (Glaser, 2002).

Rivera en Widom (1990) toonden al aan dat slachtofferschap in de jeugd een significante risicofactor was voor gewelddadige delicten. Currie en Tekin (2006)

ondersteunen deze bevindingen en vonden dat kindermishandeling de kans op verschillende vormen van criminaliteit verdubbeld. De relatie tussen het meemaken van een trauma en het ontwikkelen van delinquent en meer specifiek agressief gedrag zou verklaard kunnen worden vanuit de sociaal-leren theorie van Albert Bandura (1978). In deze leertheorie wordt gesteld dat agressief gedrag aangeleerd kan worden door het observeren en imiteren van agressief gedrag van anderen. Bandura vond bijvoorbeeld dat ouders die agressief gedrag gebruiken om problemen op te lossen kinderen krijgen die dezelfde tactiek toepassen in de omgang met anderen. De kinderen leren namelijk dat het gebruik van agressief gedrag gepaard gaat met een bepaalde status en dat dit de manier is om zaken te bewerkstelligen. Uitgaande van deze theorie is het aannemelijk dat kinderen die opgroeien in een onveilig milieu, waar agressief gedrag de norm is, dit gedrag op latere leeftijd zelf ook gaan vertonen. Daarom zal nu verder worden ingegaan op verschillende typen trauma die een rol zouden kunnen spelen bij de ontwikkeling van agressief gedrag. Allereerst zal gekeken worden naar een aantal jeugdtrauma’s: Fysieke mishandeling, seksueel misbruik en psychische

verwaarlozing. Vervolgens zal een later trauma, huiselijk geweld en de relatie met agressief gedrag worden besproken.

Allereerst zal het jeugdtrauma fysieke mishandeling en de relatie met agressief gedrag besproken worden. In huidig onderzoek wordt met fysieke mishandeling

daadwerkelijke fysieke mishandeling voor het achttiende levensjaar bedoeld, maar ook het als kind getuige zijn van fysieke mishandeling. Eerdere studies hebben aangetoond dat er

(6)

6

een relatie is tussen fysieke mishandeling in de jeugd en agressief gedrag op latere leeftijd. Kim en Cicchetti (2010) vonden dat mishandeling op vroege leeftijd invloed heeft op de ontwikkeling van onder andere zelf- en emotieregulatie, processen die nodig zijn om controle over eigen gedrag uit te kunnen oefenen en adequaat op situaties te kunnen reageren. Als dit niet goed ontwikkeld is, kan dit agressie in de hand werken. Uit onderzoek van Krischer en Sevecke (2008) werd geconcludeerd dat mishandeling in de jeugd leidt tot meer gewelddadig en agressief gedrag op latere leeftijd. In een longitudinale studie van Lansford et al. (2007) werd gevonden dat adolescenten die in hun eerste vijf levensjaren fysiek mishandeld waren twee keer zoveel kans hadden om gearresteerd te worden voor zowel gewelddadige als niet-gewelddadige delicten vergeleken met adolescenten die niet fysiek zijn mishandeld. Ook werd gevonden dat deze mensen veelal externaliserende gedragsproblemen vertoonden. Dit blijkt ook uit onderzoek van You en Lim (2015). Zij concluderen dat fysieke mishandeling een grote invloed heeft op het ontwikkelen van agressie en dat die agressie weer invloed heeft op zowel niet-gewelddadig als gewelddadig delinquent gedrag.

Niet alleen daadwerkelijke fysieke mishandeling kan schadelijke gevolgen hebben, maar ook enkel de blootstelling aan fysiek geweld. Guerra, Huesmann en Spindler (2003) deden onderzoek onder basisschoolkinderen en toonden aan dat de gevolgen van het zien van fysiek geweld al op jonge leeftijd zichtbaar zijn. Zij vonden dat het getuige zijn van fysiek geweld samenhing met meer agressief gedrag, andere overtuigingen over agressief gedrag en agressieve fantasieën onder de kinderen. Dit nam ook toe naarmate de kinderen ouder werden. Lichter en McCloskey (2004) deden onderzoek naar de relatie tussen blootstelling van kinderen aan ‘marital violence’ en geweld in hun eigen latere relaties. Ze vonden dat kinderen die blootgesteld waren aan geweld niet per se meer geweld gebruikten tijdens

(7)

7

relaties op latere leeftijd, maar ze leken gewelddadig gedrag wel vaak goed te praten en te rechtvaardigen.

Er lijkt dus sprake te zijn van een relatie tussen fysieke mishandeling en het vertonen van meer agressief gedrag op latere leeftijd. Onderzoek hiernaar is echter voornamelijk uitgevoerd onder kinderen en adolescenten, zo ook de bovenstaand beschreven

onderzoeken. Om erachter te komen of een dergelijke relatie ook bestaat onder volwassen, vrouwelijke gedetineerden is meer onderzoek nodig.

Seksueel misbruik lijkt vaker voor te komen bij vrouwen (18%) dan bij mannen (7.6%) in de algemene populatie (Stoltenborgh, van Ijzendoorn, Euser, & Bakermans-Kranenburg, 2011; Power et al., 2016). Onder gedetineerden was dit ook het geval. Uit onderzoek van Trabold, Swogger, Walsh en Cerulli (2015) bleek dat vrouwelijke delinquenten aanzienlijk vaker te maken hebben gehad met seksueel misbruik (47.2% tegenover 17.3% bij mannelijke delinquenten). Er was ook een sterke relatie tussen seksueel misbruik en agressief gedrag bij vrouwelijke delinquenten, deze relatie was er niet bij mannelijke delinquenten. Daarom zal de factor seksueel misbruik en de relatie met agressief gedrag nu nader bekeken worden.

De raad van de Europese Unie definieert seksueel misbruik van kinderen als volgt: (a) het aangaan van seksuele activiteiten met een kind dat volgens de nationale wet de legale leeftijd voor seksuele activiteiten nog niet heeft bereikt, (b) het aangaan van seksuele activiteiten met een kind waarbij gebruik is gemaakt van dwang, geweld of bedreiging, waarbij misbruik wordt gemaakt van een erkende positie waar vertrouwen, autoriteit of invloed ten aanzien van het kind een rol spelen of waarbij misbruik wordt gemaakt van de kwetsbare positie van een kind (bijvoorbeeld bij een geestelijke of lichamelijke handicap of afhankelijkheid). Als een kind getuige is van seksuele handelingen of seksueel misbruik, zonder eigen deelname, wordt dat ook gezien als seksueel misbruik.

(8)

8

Seksueel misbruik lijkt van de trauma’s het grootste effect op criminaliteit te hebben (Currie & Tekin, 2006). Tieners die zelf als kinderen zijn misbruikt hebben vaker een

gedragsstoornis en vertonen vaker externaliserende gedragspatronen, die tot uiting komen in delinquent gedrag en geweldpleging (McCabe, Lucchini, Hough, Yeh, & Hazen, 2005). Dit wordt ondersteund in onderzoek van Siegel en Williams (2003). Zij vonden dat slachtoffers van seksueel misbruik een grotere kans hadden om op latere leeftijd gearresteerd te worden vergeleken met mensen die als kind geen slachtoffer van seksueel misbruik zijn geweest. Zij waren tegen de verwachtingen van de onderzoekers in, verrassend vaak gearresteerd voor geweldsdelicten.

Seksueel misbruik in de jeugd lijkt dus samen te hangen met agressief gedrag op latere leeftijd, met name voor vrouwen. Omdat de invloed van seksueel misbruik op agressief gedrag zo sterk lijkt te zijn onder vrouwelijke delinquenten zal dit verder worden onderzocht in het huidige onderzoek.

Uit bovenstaand blijkt al dat seksueel misbruik een veelvoorkomend trauma is onder vrouwelijke gedetineerden, maar onderzoek van Driessen, Schroeder, Widmann, Von Schönfeld, en Schneider (2006) laat zien dat psychische verwaarlozing het meest

voorkomende trauma is onder zowel mannelijke als vrouwelijke gedetineerden. Daarom zal nu verder worden ingegaan op het trauma psychische verwaarlozing en de relatie met agressief gedrag.

Voor psychische verwaarlozing is pas sinds kort meer aandacht terwijl het net zo vaak of zelfs vaker voorkomt dan fysieke mishandeling en net zulke ernstige gevolgen heeft. De reden hiervoor is dat de focus voorheen vooral lag op het zichtbare (Erickson & Egeland, 2002) en psychische verwaarlozing is vanaf de buitenkant niet te zien. Mannen lijken vaker

(9)

9

slachtoffer te zijn van psychische verwaarlozing, vergeleken met vrouwen (Power et al., 2016).

Logan-Greene en Jones (2015) vonden dat fysieke mishandeling de sterkste

voorspeller was voor agressie en delinquentie, maar ze vonden ook effecten van psychische verwaarlozing. Ze maakten onderscheid tussen gebrek aan supervisie en het onvermogen om te voorzien in basisbehoeften van kinderen. Enkel de laatste was een significante voorspeller voor agressie en delinquentie. De relatie tussen verwaarlozing en agressie en delinquentie was het sterkst voor jongens. De onderzoekers geven hier als verklaring dat meisjes ook kwetsbaar zijn voor de gevolgen van psychische verwaarlozing, maar dat het bij meisjes vooral internaliserend gedrag oproept en bij jongens externaliserend. Dit wordt ook gevonden in het onderzoek van You en Lim (2015). Zij concluderen dat psychische

verwaarlozing over het algemeen meer samen lijkt te hangen met internaliserende

problematiek zoals het ontwikkelen van een depressie en niet zozeer met externaliserende problematiek zoals agressie. Het leidt wel tot niet-gewelddadig delinquent gedrag zoals gebruik van drugs en alcohol, maar het leidt meestal niet tot geweld. Ander onderzoek stelt echter dat psychische verwaarlozing wel degelijk kan leiden tot verschillende antisociale gedragsproblemen (Biçakçi, Er & Aral, 2016; Glaser, 2002).

Er lijkt weinig overeenstemming te zijn over de relatie tussen psychische

verwaarlozing en agressief gedrag. Daarnaast is er nog weinig onderzoek gedaan naar de samenhang tussen psychische verwaarlozing en agressief gedrag onder vrouwen. Aangezien psychische verwaarlozing het meest voorkomende trauma lijkt te zijn onder zowel

mannelijke als vrouwelijke gedetineerden, is het belangrijk om hier verder naar te kijken in het huidige onderzoek. Wellicht geeft dit meer duidelijkheid over een al dan niet aanwezige

(10)

10

relatie tussen psychische verwaarlozing onder vrouwelijke gedetineerden en agressief gedrag.

Onderzoek naar het ontstaan van agressief gedrag richt zich vooral op trauma’s uit de kindertijd. Op volwassen leeftijd kunnen er echter ook trauma’s ontstaan. Een gebeurtenis die op volwassen leeftijd tot een trauma kan leiden is bijvoorbeeld het meemaken van huiselijk geweld.

In dit onderzoek wordt onder huiselijk geweld elke vorm van geweld in huiselijke sfeer boven het achttiende levensjaar verstaan. De dader kan bijvoorbeeld een partner, kind of huisgenoot van het slachtoffer zijn. Partnergeweld lijkt de meest voorkomende vorm van huiselijk geweld te zijn. In een onderzoek onder honderd vrouwelijke delinquenten bleek dat maar liefst 71% van de vrouwen ooit slachtoffer is geweest van partnergeweld (Green, Miranda, Daroowalla & Siddique, 2005). Er is al een relatie gevonden tussen slachtoffer zijn van partnergeweld en vermogensdelicten, drugsdelicten en prostitutie (DeHart, Lynch, Belknap, Dass-Brailsford & Green, 2014).

Er is veel onderzoek naar karakteristieken van de daders van het huiselijk geweld en schadelijke gevolgen voor kinderen die er getuige van zijn. Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar slachtofferschap van huiselijk geweld en het ontwikkelen van agressief gedrag. Daarom zal daar in huidig onderzoek verder naar worden gekeken.

Elk van de bovengenoemde typen trauma’s lijken een relatie te hebben met

delinquentie of agressie. Er is echter vaak nog wat onduidelijkheid over hoe deze relatie zich uit onder vrouwelijke gedetineerden. Het doel van het huidige onderzoek was om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen het hebben ervaren van een trauma in de jeugd of op latere leeftijd in huiselijke sfeer en het vertonen van agressief gedrag op latere leeftijd. Er

(11)

11

werd gekeken naar verschillende typen trauma zoals fysieke mishandeling, seksueel misbruik, psychische verwaarlozing en huiselijk geweld en hun relatie tot agressie.

Over agressieve incidenten onder vrouwelijke gedetineerden is nog erg weinig bekend. Uit onderzoek van Harer en Langan (2001) bleek dat mannen niet alleen meer agressie laten zien tijdens detentie dan vrouwen, maar dat de vormen van het agressieve gedrag ook extremer zijn dan bij vrouwen. Sindsdien heeft onderzoek zich meer gericht op agressieve incidenten tijdens detentie bij mannelijke gedetineerden. Uit onderzoek onder mannelijke gedetineerden blijkt dat hele ernstige agressieve incidenten tijdens detentie zoals moord en grote rellen over de jaren zijn afgenomen (Useem & Piehl, 2006). De

onderzoekers vonden echter wel dat aanvallen op medegedetineerden en personeelsleden toe zijn genomen. Er lijken dus meer incidenten te zijn, alleen zijn deze minder ernstig dan in het verleden. Gezien het stijgende aantal geweldsdelicten onder vrouwen is er wellicht ook reden om aan te nemen dat er meer agressieve incidenten tijdens detentie ontstaan onder vrouwelijke gedetineerden. Daarom zal in dit onderzoek worden gekeken naar agressieve incidenten onder vrouwelijke gedetineerden en hoe deze verschillen tussen vrouwen met en zonder een ervaren trauma (fysieke mishandeling, seksueel misbruik, psychische

verwaarlozing en/of huiselijk geweld).

Het huidige onderzoek toetst een aantal hypothesen die voorafgaand aan het onderzoek zijn opgesteld. De eerste hypothese was dat vrouwelijke gedetineerden die een trauma hebben meegemaakt vaker een geweldsdelict zouden plegen dan vrouwen die geen trauma hebben meegemaakt (hypothese 1).

De tweede hypothese was dat vrouwelijke gedetineerden die een trauma hebben meegemaakt meer agressieve incidenten tijdens detentie zouden laten zien dan vrouwelijke gedetineerden zonder trauma (hypothese 2).

(12)

12

Ten derde werd verwacht dat elk type trauma de kans op agressief gedrag zou verhogen (hypothese 3a), maar dat de relatie tussen fysieke mishandeling en agressief gedrag het sterkst zou zijn omdat hier tot nu toe de meeste empirische evidentie voor is gevonden (hypothese 3b).

Tot slot werd verwacht dat de intensiteit van een trauma ook een rol zou spelen. Om deze reden werd verwacht dat de chronische blootstelling aan een trauma meer agressief gedrag tot gevolg zou hebben dan een incidenteel trauma (hypothese 4a). Gedetineerden met een incidenteel trauma zouden wel meer agressief gedrag laten zien dan de

gedetineerden zonder trauma (hypothese 4b).

Methode Deelnemers

Voor het onderzoek zijn door Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ongeveer 1800 dossiers beschikbaar gesteld, betreffende de totale vrouwelijke gevangenispopulatie van 2016. Wegens de praktische haalbaarheid werd gestreefd naar een steekproef ter waarde van 300-450 dossiers. Van deze vrouwen werden de (psycho-medische) dossiers

doorgenomen. Er waren enkele exclusiecriteria bij het selecteren van de dossiers. De gedetineerden moesten minimaal 18 jaar zijn. Daarnaast moesten ze minimaal 14 dagen in detentie hebben gezeten omdat er anders simpelweg te weinig informatie over de

gedetineerde beschikbaar zou zijn.

Voor een power van .8 bij een alpha van .05 en een gemiddelde effectgrootte van .15 waren 68 deelnemers nodig (G*Power, Faul, Erdfelder, Lang & Buchner, 2007). Uiteindelijk zijn er van 450 random geselecteerde vrouwelijke gedetineerden dossiers gescoord. De leeftijd varieerde van 18 tot 79 (M=37.81, SD=11.57). Een grote meerderheid van de

(13)

13

gedetineerden had een Nederlandse nationaliteit (76.4%). De overige gedetineerden hadden een Oost-Europese (11.1%), West-Europese (3.9%), Surinaamse (3.2%), Afrikaanse (1.8%) Midden- of Zuid- Amerikaanse (1.6%), Aziatische (0.9%), Noord-Amerikaanse (0.7%) of Antilliaanse (0.5%) nationaliteit. De meeste vrouwen hebben het middelbaar onderwijs niet afgemaakt (26.6%), zijn begonnen aan een MBO opleiding (16.5%) of hebben een MBO opleiding voltooid (19.8%). 70.7% van de vrouwen hadden één of meer kinderen en 58.4% had geen werk of dagbesteding voor detentie.

Materiaal

Voor het huidige onderzoek zijn geen materialen in de vorm van tests en

vragenlijsten gebruikt omdat het dossieronderzoek betrof. Tests, vragenlijsten en dergelijken zijn al afgenomen en verwerkt in de dossiers. Wel zijn er een aantal computersystemen van DJI geraadpleegd.

CDD+. Het Centraal Digitaal Depot (CDD+) bevat alle informatie over de

gedetineerden en het verblijf in detentie. In CDD+ zijn registratiekaarten te vinden waar de personalia en kenmerken van het delict, zoals het wetsartikel, in zijn verwerkt. Ook is hier te vinden hoe een gedetineerde functioneert tijdens detentie, aan welke activiteiten wordt meegedaan en of de gedetineerde een strafmaatregel opgelegd heeft gekregen. In dit systeem zijn agressieve incidenten terug te vinden.

MicroHis. MicroHis bevat alle medische informatie over de gedetineerden. Wanneer

een gedetineerde contact heeft met de medische dienst wordt dat hier geregistreerd. Zowel psychische als medische klachten en medicijngebruik worden hier opgeslagen. Indien er contact is geweest met een psycholoog of psychiater is dat ook hier terug te vinden. In MicroHis stond vaak of er sprake is geweest van een trauma.

(14)

14

JD Online. In Justitiële Documentatie online wordt alle justitiële informatie

opgeslagen. Het strafblad en eventuele gegevens van een pro-justitia of

reclasseringsrapportage zijn hier te vinden. Het type delict was altijd te vinden in het strafblad. Indien er sprake is geweest van een trauma kwam dat vaak in de pro-justitia of reclasseringsrapportages naar voren.

HKT. Om in te schatten of een trauma incidenteel of chronisch was, is indicator H07

van het risicotaxatie-instrument Historisch, Klinisch en Toekomstig (HKT) gebruikt, ‘Slachtoffer van geweld in jeugd (tot 18e jaar)’. In de HKT heeft deze indicator enkel betrekking op jeugdtrauma. Mishandeling wordt gedefinieerd als emotioneel, fysiek of seksueel grensoverschrijdend gedrag. Verwaarlozing wordt gedefinieerd als fysieke, emotionele of pedagogische verwaarlozing door de opvoeders. De indeling is als volgt:

0 – Patiënt is tot zijn 18e nooit slachtoffer of getuige geweest van geweld. 1– Er is sprake geweest van incidentele verwaarlozing en/of incidentele mishandeling.

2 – Er is sprake geweest van chronische verwaarlozing (met eventueel incidentele mishandeling).

3 – Er is sprake geweest van chronische mishandeling (met eventueel incidentele verwaarlozing).

4 – Er is sprake geweest van chronische verwaarlozing en chronische mishandeling Aan de hand van informatie uit het dossier is een score toegekend. Voor dit onderzoek werd seksueel misbruik los gezien van mishandeling en is de HKT ook gebruikt om huiselijk geweld te beoordelen, waarbij 1 stond voor incidenteel trauma, 3 voor chronisch trauma en 4 voor een gecombineerd chronisch trauma. Omdat het slechts één indicator van de HKT betreft en deze niet eerder op een dergelijke manier is gebruikt, is er nog weinig bekend over de

(15)

15

psychometrische kwaliteit van deze indicator van de HKT in deze vorm. Dat is in dit onderzoek ook niet verder onderzocht.

Scoringslijsten. Voorafgaand aan het onderzoek zijn niet-gevalideerde scoringlijsten

opgesteld. Dit om de manier van scoren zoveel mogelijk te standaardiseren. Deze scoringlijst bestond uit 159 variabelen, onderverdeeld in de categorieën personalia (nationaliteit e.d.), justitiële gegevens (reden verblijf in detentie, eerdere delicten), psychosociaal functioneren voorafgaande aan detentie (huisvesting, dagbesteding/werk, eerdere hulpverlening), relevante aspecten GGZ (slachtofferschap, suïcidaliteit, prostitutie), huidige somatische en psychische klachten, stoornissen volgens DSM 4, zorg en medicatiegebruik tijdens detentie, functioneren tijdens detentie en ontslag/nazorg. Op deze manier werden bij elke

onderzoeker dezelfde gegevens uit het dossier gehaald. Over het algemeen werden dossiers gescoord met 0 (niet aanwezig), 1 (aanwezig), of 999 (onbekend). Bij een aantal variabelen, zoals nationaliteit of burgerlijke staat, waren meerdere categorieën. De scoringlijsten waren opgesteld met als doel de manier van scoren zoveel mogelijk te standaardiseren zodat er zo min mogelijk verschillen konden ontstaan tussen de verschillende onderzoekers in de manier van scoren. Dit is goed gelukt, de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was erg hoog met een kappa van .86.

Procedure

Op initiatief van een gezondheidszorgpsycholoog uit penitentiaire inrichting Zuid-Oost is er in samenspraak met het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) een onderzoek opgestart naar de prevalentie van psychische stoornissen onder vrouwelijke gedetineerden. Binnen deze studie heeft het huidige onderzoek

(16)

16

dataverzameling op zich te nemen. Van februari 2017 tot juni 2017 hebben deze drie studenten zich beziggehouden met het scoren van de dossiers aan de hand van de vooraf opgestelde scoringlijsten. Op een gestructureerde manier is door alle databases gelopen en de relevante informatie verzameld. Het scoren van de dossiers vond voornamelijk plaats in PI Ter Peel, daarnaast ook in PI Zwolle.

Resultaten

Veruit de meest voorkomende delicten waren vermogensdelicten zonder geweld (49.3%). Een verder overzicht van de verschillende typen delicten wordt weergegeven in figuur 1. Van de 438 delicten waren er 126 (28.8%) een geweldsdelict.

(17)

17

Vrouwen met vs. vrouwen zonder ervaren trauma en geweldsdelicten

Om te onderzoeken of er een verschil was tussen de groep vrouwen die wel een trauma heeft meegemaakt vergeleken met de groep vrouwen die geen trauma heeft meegemaakt in het wel of niet hebben begaan van een geweldsdelict is een logistische regressieanalyse uitgevoerd. Van 204 vrouwen waren er missende gegevens waardoor

N=246 was. Uit deze toets bleek een significant verschil tussen vrouwen die wel een trauma

hebben meegemaakt vergeleken met vrouwen die geen trauma hebben meegemaakt in het type delict wat ze hebben gepleegd [χ2 (1)= 7.518, p=.006]. Het model verklaarde slechts 4.1% van de variantie (Nagelkerke R2). Trauma was voorspellend voor het plegen van een geweldsdelict [B=1.005, S.E= .387, Wald=6.759, df=1, p=.009, odds ratio is 2.732]. Vrouwen die een trauma hebben ervaren hebben 2.73 keer meer kans dan vrouwen zonder ervaren trauma om een geweldsdelict te plegen vergeleken met een niet-geweldsdelict. De eerste hypothese kon dus worden behouden want er was een significant verschil tussen de groepen vrouwen die wel of niet een trauma hebben ervaren en het type delict.

Vrouwen met vs. vrouwen zonder ervaren trauma en agressieve incidenten

Agressieve incidenten tijdens detentie kwamen weinig voor. Er waren vijf ontbrekende gegevens waardoor er nog 445 vrouwen overbleven. Slechts 39 vrouwen (8.7%) daarvan hebben agressief gedrag vertoond tijdens detentie. Bij 25 vrouwen was dit een eenmalig incident (5.6%) en bij 14 vrouwen (3.1%) zijn er tussen de twee en vijf incidenten geweest.

Door missende gegevens van 203 vrouwen was er nog een N=247. Middels een ordinale regressieanalyse werd onderzocht of er een verschil was tussen vrouwen met een trauma vergeleken met vrouwen zonder trauma in de mate van hun getoonde agressie

(18)

18

tijdens de detentie. Dit werd onderzocht door te kijken naar de hoeveelheid agressieve incidenten tijdens detentie (geen agressieve incidenten, een eenmalig agressief incident of 2-5 agressieve incidenten). Uit deze analyse kwamen echter een aantal cellen naar voren die geen waarden hadden, de combinatie geen trauma met een geweldsdelict kwam niet voor. Omdat een ordinale regressieanalyse niet mogelijk was, is overgestapt op de Mann Whitney U test omdat het met deze test mogelijk is om naar het verschil tussen groepen te kijken waarbij de afhankelijke variabele ordinaal en niet normaal verdeeld is. Resultaten toonden aan dat agressieve incidenten tijdens detentie voor vrouwen met een trauma

(mean=127.36) significant hoger lagen dan voor vrouwen zonder trauma (mean=108.50), [U= 3784, z= -2.761, p=.006]. Ook de tweede hypothese kon dus behouden worden omdat er een verschil was in agressieve incidenten tussen vrouwen die een trauma hebben

meegemaakt en vrouwen die geen trauma hebben meegemaakt.

Type trauma en agressie

Met een logistische regressieanalyse werd onderzocht of elke vorm van trauma de kans op agressief gedrag zou verhogen en meer specifiek welk type trauma de sterkste relatie zou hebben met agressief gedrag. Voor deze relatie werd gekeken naar het type delict en de aanwezigheid van agressieve incidenten tijdens detentie met elk type trauma (fysieke mishandeling, seksueel misbruik, psychische verwaarlozing en huiselijk geweld) afzonderlijk.

Type delict. Er werd als eerst gekeken naar de relatie tussen fysieke mishandeling,

seksueel misbruik, psychische verwaarlozing en huiselijk geweld in relatie tot het type delict. 262 vrouwen werden uitgesloten vanwege missende gegevens waardoor een N= 188

(19)

19

wederom een lage variantie, namelijk 11.5% (Nagelkerke R2). Van de vier factoren waaruit het model bestond, was er slechts één significant, fysieke mishandeling (tabel 1). De kans om een geweldsdelict te plegen vergeleken met een niet geweldsdelict is voor vrouwen die fysieke mishandeling hebben ervaren 2.48 keer hoger dan voor vrouwen die geen fysieke mishandeling hebben ervaren. Voor psychische verwaarlozing werd zelfs een negatief verband gevonden, hoewel niet significant.

Tabel 1. Coëfficiënten van het model dat geweldsdelicten voorspelt aan de hand van trauma, fysieke mishandeling, seksueel misbruik, psychische verwaarlozing en huiselijk geweld.

B SE Wald df Odds Ratio

Fysieke mishandeling .909* .372 5.959 1 2.481 Seksueel misbruik .455 .362 1.579 1 1.576 Psychische verwaarlozing -.061 .368 .027 1 .941 Huiselijk geweld .329 .332 .980 1 1.390 Constante -.985*** .275 12.794 1 .374 + p < .10 * p < .05 ** p < .01 *** p < .001 (tweezijdige significantie)

Agressieve incidenten tijdens detentie. Er werd gekeken naar de relatie tussen fysieke

mishandeling, seksueel misbruik, psychische verwaarlozing en huiselijk geweld in relatie tot agressieve incidenten tijdens detentie. Voor agressieve incidenten werd er gekeken of er wel of geen agressieve incidenten aanwezig waren. Vanwege missende data zijn er 261 vrouwen uitgesloten waardoor N=189 resteerde. Het model was significant [χ2(4)=17.239, p=.002] met een verklaarde variantie van 16.4% (Nagelkerke R2). Van de vier factoren waaruit het model bestond, was ook hier enkel fysieke mishandeling een significante voorspeller. Seksueel misbruik was een marginaal significante voorspeller (tabel 2). Voor vrouwen die fysieke mishandeling hebben ervaren is de kans 3.50 keer groter dat ze agressieve

(20)

20

vrouwen die geen fysieke mishandeling hebben ervaren. Bij psychische verwaarlozing was wederom een negatieve relatie te zien, hoewel niet significant.

Tabel 2. Coëfficiënten van het model dat agressieve incidenten tijdens detentie voorspelt aan de hand van fysieke mishandeling, seksueel misbruik, psychische verwaarlozing en huiselijk geweld.

B SE Wald df Odds Ratio

Fysieke mishandeling 1.254* .608 4.250 1 3.504 Seksueel misbruik .954+ .493 3.734 1 2.595 Psychische verwaarlozing -.325 .546 .355 1 .722 Huiselijk geweld .740 .565 1.716 1 2.096 Constante -3.441*** .591 33.924 1 .032 + p < .10 * p < .05 ** p < .01 *** p < .001 (tweezijdige significantie)

De derde hypothese kon deels worden behouden. Tegen de verwachting in was niet elk type trauma voorspellend voor agressie. Er zijn aanwijzingen gevonden dat er bij

psychische verwaarlozing zelfs minder agressie voorkomt, hoewel dit niet bevestigd kan worden door de data daar het niet significant is. Wat wel overeenkomt met de verwachting is dat fysieke mishandeling voor zowel het type delict als agressieve incidenten de sterkste voorspeller was.

De intensiteit van het trauma en agressie

Tot slot is gekeken of de intensiteit van het trauma een rol speelt bij het vertonen van agressief gedrag. Met een logistische regressieanalyse is gekeken of er verschillen waren in agressief gedrag tussen mensen met een incidenteel trauma of een herhaald trauma.

Type delict. Allereerst is gekeken naar fysieke mishandeling. Er waren 260 missende

gegevens waardoor N=190 resteerde. Het model was significant [χ2(4)=21.906, p=.000]. Het model verklaarde 14.5% van de variantie (Nagelkerke R2). Uit tabel 3 is op te maken dat chronische mishandeling een significante voorspeller was voor geweldsdelicten, terwijl incidentele mishandeling dit niet was. Wanneer chronische mishandeling werd

(21)

21

gecombineerd met verwaarlozing was het ook een significante voorspeller voor het plegen van een geweldsdelict.

Tabel 3. Coëfficiënten van het model dat geweldsdelicten voorspelt aan de hand van incidenteel en chronisch trauma

B SE Wald df Odds ratio

Fysieke mishandeling

Incidentele mishandeling 1.429 .891 2.575 1 4.176

Chronische mishandeling 1.563** .499 9.817 1 4.773

Chronische mishandeling & 1.347*** .353 14.555 1 3.847 verwaarlozing

Constant -.736*** .209 12.465 1 .479

Seksueel misbruik

Incidenteel misbruik 1.053+ .584 3.250 1 2.867

Chronisch misbruik 1.382* .617 5.022 1 3.981

Chronisch misbruik & .784 .496 2.497 1 2.190

verwaarlozing Constant -.465** .174 7.184 1 .628 Psychische verwaarlozing Incidentele verwaarlozing -20.727 40192.970 .000 1 .000 Chronische verwaarlozing .987 .757 1.700 1 2.683 Chronische verwaarlozing& 1.036 .658 2.481 1 2.817 mishandeling Constant -.476* .199 5.732 1 .621 Huiselijk geweld Incidenteel geweld .584 .849 .473 1 1.793 Chronisch geweld -.243 .509 .227 1 .784

Chronisch geweld & .872 .798 1.193 1 2.391

verwaarlozing

Constant -.584* .232 6.348 1 .558

+ p < .10 * p < .05 ** p < .01 *** p < .001 (tweezijdige significantie)

Noot: De combinatie geweldsdelict en incidentele psychische verwaarlozing kwam niet voor wat resulteerde in de hoge waarden.

(22)

22

model was significant [χ2(4)=10.182, p=.037], maar het verklaarde slechts 6.9% van de variantie (Nagelkerke R2). Incidenteel misbruik was slechts marginaal significant, maar chronisch misbruik was een significante voorspeller voor geweldsdelicten (tabel 3). Voor psychische verwaarlozing zijn 322 vrouwen geëxcludeerd wegens missende data waardoor N=128 was. Voor huiselijk geweld zijn 331 vrouwen geëxcludeerd vanwege

missende data waardoor N=119 was. Beide modellen waren niet significant. Uit tabel 3 blijkt dat psychische verwaarlozing en huiselijk geweld, zowel incidenteel als chronisch, geen significante voorspellers waren voor geweldsdelicten.

Agressieve incidenten tijdens detentie. Wederom is eerst gekeken naar fysieke

mishandeling. Van 259 vrouwen waren er missende gegevens waardoor N= 191 resteerde. Het model was significant [χ2(4)=20.272, p=.000] met een verklaarde variantie van 17.8% (Nagelkerke R2). Incidentele mishandeling was geen voorspeller voor agressieve incidenten tijdens detentie, maar chronische mishandeling en de combinatie van chronische

mishandeling en verwaarlozing waren wel significante voorspellers (tabel 4). Bij seksueel misbruik zijn 257 vrouwen geëxcludeerd vanwege missende gegevens waardoor N=193 resteerde. Het model was significant [χ2(4)=9.842, p=.043] met 9.8% verklaarde variantie (Nagelkerke R2). Voor seksueel misbruik was enkel de combinatie met verwaarlozing een significante voorspeller voor agressieve incidenten tijdens detentie. Voor psychische verwaarlozing zijn 322 vrouwen uitgesloten vanwege missende data waardoor N=128 resteerde. Het model was niet significant. Voor psychische verwaarlozing was enkel de combinatie chronische verwaarlozing en mishandeling een significante voorspeller voor agressieve incidenten. Bij huiselijk geweld waren er van 330 vrouwen missende gegevens waardoor N=120 resteerde. Het model was significant [χ2(4)=10.853, p=.028] met 16.3% verklaarde variantie (Nagelkerke R2). Voor huiselijk geweld zijn geen significante voorspellers

(23)

23

gevonden voor agressieve incidenten. De combinatie chronisch geweld en verwaarlozing was slechts marginaal significant (tabel 4).

Tabel 4. Coëfficiënten van het model dat agressieve incidenten voorspelt aan de hand van incidenteel en chronisch trauma

B SE Wald df Odds ratio

Fysieke mishandeling

Incidentele mishandeling -18.400 16408.711 .000 1 .000

Chronische mishandeling 2.110*** .604 12.225 1 8.250

Chronische mishandeling & 1.655** .527 9.847 1 5.232

verwaarlozing

Constant -2.803*** .420 44.459 1 .061

Seksueel misbruik

Incidenteel misbruik 1.163 .723 2.585 1 3.198

Chronisch misbruik .590 .822 .515 1 1.804

Chronisch misbruik & 1.689** .585 8.332 1 5.413

verwaarlozing

Constant -2.462*** .314 61.433 1 .085

Psychische verwaarlozing

Incidentele verwaarlozing -18.921 40192.970 .000 1 .000

Chronische verwaarlozing .336 1.119 .090 1 1.400

Chronische verwaarlozing & 1.723* .709 5.900 1 5.600 mishandeling

Constant -2.282*** .332 47.269 1 .102

Huiselijk geweld

Incidenteel geweld -18.664 16408.711 .000 1 .000

Chronisch geweld 1.712** .621 7.612 1 5.542

Chronisch geweld & 1.623+ .938 2.993 1 5.067

verwaarlozing

Constant -2.539*** .424 35.848 1 .079

+ p < .10 * p < .05 ** p < .01 *** p < .001 (tweezijdige significantie)

Noot: De combinaties incidentele mishandeling en agressieve incidenten, incidentele verwaarlozing en

agressieve incidenten en incidenteel geweld en agressieve incidenten kwamen niet voor, wat heeft geresulteerd in de hoge waarden.

(24)

24

Uit deze analyses kan geconcludeerd worden dat een chronisch trauma in de meeste gevallen een sterkere voorspeller was voor geweld. De vierde hypothese kan dus deels worden behouden. Incidenteel trauma was geen enkele keer een significante voorspeller voor agressie. Een gecombineerd trauma leek de sterkste voorspeller van agressie te zijn. Omdat een incidenteel trauma geen enkele keer significant was, lijkt er geen evidentie te zijn voor een verschil tussen vrouwen met een incidenteel trauma en vrouwen zonder trauma.

Discussie

In dit onderzoek werd onderzocht of er een relatie was tussen het meemaken van een trauma en agressief gedrag onder vrouwelijke gedetineerden. Er bleek zoals verwacht een relatie te zijn. Overeenkomstig met de verwachtingen hadden vrouwen met een ervaren trauma meer kans om een geweldsdelict te plegen. Daarnaast kwamen er meer agressieve incidenten tijdens detentie voor bij vrouwen met een trauma vergeleken met vrouwen zonder trauma. Tegen de verwachting in was niet elke vorm van trauma voorspellend voor agressief gedrag, enkel fysieke mishandeling was voorspellend. In lijn met de verwachtingen was een chronisch trauma een betere voorspeller dan een incidenteel trauma. Er is echter geen evidentie gevonden voor een verschil tussen vrouwen met een incidenteel trauma en vrouwen zonder trauma.

Er werd een sterke samenhang gevonden tussen trauma, met name fysieke mishandeling, en agressief gedrag, overeenkomend met onderzoek van onder andere Krishcher en Sevecke (2008) en Lansford et al. (2007). De sterke relatie tussen seksueel misbruik en agressief gedrag of criminaliteit, zoals gevonden in onderzoek van Currie en Tekin (2006) en Trabold, Swogger, Walsh en Cerulli (2015), werd in het huidige onderzoek niet gevonden. Psychische verwaarlozing leek in eerder onderzoek al geen voorspeller te zijn

(25)

25

voor agressief gedrag (Logan-Greene & Jones, 2015; You & Lim, 2015) en dat is in lijn met de gevonden resultaten van het huidige onderzoek, maar in tegenspraak met onderzoek van Biçakçi, Er en Aral (2016) en Glaser (2002) die vonden dat psychische verwaarlozing kan leiden tot verschillende antisociale gedragsproblemen. Naar de relatie tussen huiselijk geweld en agressief gedrag was nog weinig onderzoek gedaan, in dit onderzoek is tegen de verwachtingen in een dergelijke relatie niet gevonden.

Er zijn een aantal mogelijke verklaringen te bedenken waarom seksueel misbruik, psychische verwaarlozing en huiselijk geweld minder sterke voorspellers waren dan aanvankelijk werd gedacht. Seksueel misbruik lijkt bij vrouwen vaak ook internaliserende problematiek zoals suïcidegedachten, eetstoornissen, angstklachten en middelenmisbruik, teweeg te brengen. (Dube et al., 2005; Feerick & Snow, 2005). Wellicht dat deze

internaliserende problematiek bij seksueel misbruik in deze populatie meer op de voorgrond staat dan externaliserende problematiek en dat woede en agressie meer naar zichzelf

gerichts is, in de vorm van zelfbeschadigend gedrag zoals middelenmisbruik, in plaats van naar anderen toe.

In de leertheorie van Bandura (1978) wordt ervan uitgegaan dat agressief gedrag wordt aangeleerd door het observeren en imiteren van agressief gedrag van anderen. Mensen die psychische verwaarlozing hebben ervaren, zijn nooit blootgesteld aan dit soort gedrag. In tegendeel, zij hebben door de verwaarlozing een gebrek aan voorbeeldgedrag om te kunnen observeren en te leren imiteren. Als gevolg hiervan hebben zij niet geleerd hoe om te gaan met of te reageren in bepaalde situaties. Kinderen die te maken hebben gehad met psychische verwaarlozing zijn als ze ouder worden vaak sociaal incapabel of

(26)

26

internaliserende problematiek, bijvoorbeeld gevoelens van minderwaardigheid, in plaats van externaliserende problematiek.

Verder is er vooral evidentie gevonden voor vroegkinderlijk trauma en het risico op het ontwikkelen van toekomstig gewelddadig gedrag en criminele activiteit (Bloom, Owen, & Covington, 2004; Grella, Stein, & Greenwell, 2005; Messina & Grella, 2006). Mogelijk is het zo dat als een trauma na het achttiende levensjaar plaatsvindt, zoals in het huidige

onderzoek het geval was met huiselijk geweld, het een minder grote impact heeft op het ontwikkelen van risicovol, agressief gedrag. Als het trauma op jonge leeftijd plaatsvindt, interfereert het met belangrijke ontwikkelingsprocessen, zoals zelf-en emotieregulatie en andere copingstrategieën (Kim en Cicchetti, 2010). Bij volwassenen zijn deze processen al ontwikkeld waardoor de gevolgen van een trauma wellicht minder vergaand zijn. Daarnaast zou het kunnen dat volwassenen al vaker te maken hebben gehad met moeilijke situaties en daardoor al een betere manier van coping hebben ontwikkeld.

In het huidige onderzoek werd alleen een chronisch of gecombineerd trauma

gevonden als voorspeller voor agressief gedrag. Deze vormen van trauma zijn meer complex en de gevolgen zijn vaak ernstiger dan bij een incidenteel trauma, meer trauma’s kunnen leiden tot meer en ook meer ernstige klachten (Briere & Green, 2008; Hodges et al., 2013). Het is daarom aannemelijk dat, in lijn met de verwachtingen, een chronisch trauma meer agressief gedrag tot gevolg kan hebben dan een incidenteel trauma. Wat opvallend was, was dat er geen verschillen werden waargenomen in de mate van agressief gedrag tussen

vrouwen met een incidenteel trauma en vrouwen zonder trauma. Dit was niet in lijn met de verwachtingen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat een incidenteel, losstaand trauma mogelijk minder sterk met ontwikkelingsprocessen en copingstrategieën interfereert dan een chronisch trauma en daardoor minder negatieve effecten tot gevolg heeft waardoor de

(27)

27

verschillen tussen vrouwen met een incidenteel ervaren trauma en vrouwen zonder ervaren trauma minimaal zijn.

Ondanks positieve resultaten waren er ook een aantal tekortkomingen aan het huidige onderzoek. Allereerst waren er veel ontbrekende gegevens. Omdat het

dossieronderzoek betrof was er geen mogelijkheid om gericht naar bepaalde zaken te vragen. Hierdoor was er veel ontbrekende data. Dit heeft geresulteerd in veel verschillen in het aantal gedetineerden per analyse. De N lag in de meeste gevallen wel nog steeds ruim boven het gewenste aantal deelnemers voor een goede power. Hoewel deze ontbrekende data een negatieve impact had op de analyses, heeft dit waarschijnlijk geen invloed gehad op het betrouwbaar kunnen interpreteren van de testresultaten. Wel wordt voor

vervolgonderzoek aangeraden een andere onderzoeksopzet te kiezen waarbij de

mogelijkheid tot het gericht kunnen stellen van vragen wel aanwezig is, om de hoeveelheid ontbrekende gegevens te beperken. Een tweede punt van discussie is dat, hoewel de modellen in veel gevallen significant waren, ze slechts een klein deel van de variantie verklaarde. Dit zou kunnen komen door heterogeniteit in groepen. Geweldsdelicten en agressieve incidenten kwamen relatief weinig voor waardoor de groepen niet-geweldsdelict en geen agressieve incidenten meer mensen bevatten. Een suggestie is om in plaats van een geheel willekeurige steekproef te nemen de groepen meer te matchen waardoor deze meer gelijk zouden zijn aan elkaar. Tot slot was er tijdens het scoren van de dossiers soms

verwarring wat betreft het scoren van de HKT. Deze variabele was niet meegenomen in de scoringlijst omdat deze op verzoek van een student later is toegevoegd. Ondanks het maken van afspraken was soms niet duidelijk bij welke variabelen de HKT moest worden genoteerd, wat heeft geresulteerd in veel missende data omdat de ene onderzoeker het wel heeft genoteerd bij een variabele en een ander niet. Daarnaast is in dit onderzoek de HKT ook

(28)

28

ingezet bij andere variabelen dan waar hij voor bedoelt is (mishandeling en verwaarlozing). Interpretatie van de HKT was om deze reden soms wat onduidelijk. De HKT was ondanks veel ontbrekende gegevens en verwarring uiteindelijk toch goed te analyseren, echter om

verwarring te voorkomen wordt vervolgonderzoekers aangeraden duidelijke afspraken te maken voorafgaand aan het onderzoek.

Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat er een relatie bestaat tussen het ervaren van een trauma en agressief gedrag onder vrouwelijke gedetineerden. Met dit onderzoek is getracht meer inzicht te geven in een achterblijvend onderzoeksveld, namelijk vrouwelijke gedetineerden in zijn algemeenheid en vrouwelijke gedetineerden en agressie. Aan de grondslag van het agressieve gedrag ligt vaak een trauma waar rekening mee gehouden moet worden in de omgang met en behandeling van vrouwelijke gedetineerden en agressief gedrag. Verder onderzoek is nodig om meer gedragspatronen bloot te leggen en oorzaken te ontdekken waardoor vrouwelijke gedetineerden een toename van agressie en geweld laten zien.

(29)

29

Literatuurlijst

Bandura, A. (1978). Social learning theory of aggression. Journal of communication, 28, 12-29.

Batchelor, S. (2005). ‘Prove me the bam!’: Victimization and agency in the lives of young women who commit violent offences. Probation Journal, 52, 358-375.

Biçakçi, M. Y., Er, S., & Aral, N. (2016). An overview of child neglect and abuse: types, causes, impact and prevention. Studies on ethno-medicine, 10, 221-228.

Bloom, B., Owen, B., & Covington, S. (2004). Women offenders and the gendered effects of public policy. Review of policy research, 21, 31-48.

Brennan, T., Breitenbach, M., Dieterich, W., Salisbury, E. J., & Van Voorhis, P. (2012). Women’s pathways to serious and habitual crime: A person-centered analysis incorporating gender responsive factors. Criminal Justice and Behavior, 39, 1481-1508.

Briere, J., Kaltman, S., & Green, B. L. (2008). Accumulated childhood trauma and symptom complexity. Journal of traumatic stress, 21, 223-226.

Bureau of Justice Statistics. (2005). Prisoners in 2004 (NCJ No. 210677). Retrieved October 30, 2005, from http://www.ojp.usdoj.gov

Council of Europe (2007). Protection of Children against Sexual Exploitation and Sexual Abuse. Council of Europe Treaty Series, No. 201.

Currie, J., & Tekin, E. (2006). Does child abuse cause crime? (No. w12171). National Bureau

of Economic Research.

Daly, K. (1992). Women's pathways to felony court: Feminist theories of lawbreaking and problems of representation. S. Cal. Rev. L. & Women's Stud., 2, 11.

(30)

30

DeHart, D., Lynch, S., Belknap, J., Dass-Brailsford, P., & Green, B. (2014). Life history models of female offending the roles of serious mental illness and trauma in women’s pathways to jail. Psychology of Women Quarterly, 38, 138-151.

Devroe, E., & van der Eng, W. (2016). Data uit de strafrechtsketen in internationaal vergelijkend perspectief. Meten is weten (CPS 2016-4, nr. 41), 41, 95.

Dienst Justitiële Inrichtingen (2016): Infographic gevangeniswezen juli 2016. Opgehaald van

www.dji.nl

Driessen, M., Schroeder, T., Widmann, B., von Schonfeld, C., & Schneider, F. (2006). Childhood trauma, psychiatric disorders, and criminal behavior in prisoners in Germany: a comparative study in incarcerated women and men. Journal of Clinical

Psychiatry, 67, 1486- 1492.

Dube, S. R., Anda, R. F., Whitfield, C. L., Brown, D. W., Felitti, V. J., Dong, M., & Giles, W. H. (2005). Long-term consequences of childhood sexual abuse by gender of victim.

American journal of preventive medicine, 28, 430-438.

Erickson, M. F., & Egeland, B. (2002). Child neglect. The APSAC handbook on child

maltreatment, 2, 3-20.

European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT, 2012): Report to the Government of the Netherlands on the visit to the Netherlands carried out by the CPT.

Faul, F., Erdfelder, E., Lang, A.-G., & Buchner, A. (2007). G*Power 3: A flexible statistical power analysis program for the social, behavioral, and biomedical sciences. Behavior

(31)

31

Feerick, M. M., & Snow, K. L. (2005). The relationships between childhood sexual abuse, social anxiety, and symptoms of posttraumatic stress disorder in women. Journal of

Family Violence, 20, 409-419.

Gewirtz, A. H., & Edleson, J. L. (2007). Young children’s exposure to intimate partner violence: Towards a developmental risk and resilience framework for research and intervention. Journal of Family Violence, 22, 151-163.

Glaser, D. (2002). Emotional abuse and neglect (psychological maltreatment): A conceptual framework. Child abuse & neglect, 26, 697-714.

Green, B. L., Miranda, J., Daroowalla, A., & Siddique, J. (2005). Trauma exposure, mental health functioning and program needs of women in jail. Crime and Delinquency, 51, 133–151

Grella, C. E., Stein, J. A., & Greenwell, L. (2005). Associations among childhood trauma, adolescent problem behaviors, and adverse adult outcomes in substance-abusing women offenders. Psychology of Addictive Behaviors, 19, 43.

Harer, M., & Langan, N. P. (2001). Gender differences in predictors of prison violence: Assessing the predictive validity of a risk classification system. Crime and

Delinquency, 47, 513-536.

Herrenkohl, T. I., Sousa, C., Tajima, E. A., Herrenkohl, R. C., & Moylan, C. A. (2008). Intersection of child abuse and children's exposure to domestic violence. Trauma,

Violence, & Abuse.

Hodges, M., Godbout, N., Briere, J., Lanktree, C., Gilbert, A., & Kletzka, N. T. (2013).

Cumulative trauma and symptom complexity in children: A path analysis. Child Abuse

(32)

32

Kim, J., & Cicchetti, D. (2010). Longitudinal pathways linking child maltreatment, emotion regulation, peer relations, and psychopathology. Journal of Child Psychology and

Psychiatry, 51, 706–716.

Krischer, M. K., & Sevecke, K. (2008). Early traumatization and psychopathy in female and male juvenile offenders. International Journal of Law and Psychiatry, 31, 253-262. Lansford, J. E., Miller-Johnson, S., Berlin, L. J., Dodge, K. A., Bates, J. E., & Pettit, G. S. (2007).

Early physical abuse and later violent delinquency: A prospective longitudinal study.

Child maltreatment, 12, 233-245.

Lichter, E. L., & McCloskey, L. A. (2004). The effects of childhood exposure to marital violence on adolescent gender-role beliefs and dating violence. Psychology of Women

Quarterly, 28, 344-357.

Logan-Greene, P., & Jones, A. S. (2015). Chronic neglect and aggression/delinquency: A longitudinal examination. Child abuse & neglect, 45, 9-20.

McCabe, K. M., Hough, R. L., Yeh, M., Lucchini, S. E., & Hazen, A. (2005). The relation

between violence exposure and conduct problems among adolescents: A prospective study. American Journal of Orthopsychiatry, 75, 575-584.

Messina, N., & Grella, C. (2006). Childhood trauma and women’s health outcomes in a California prison population. American journal of public health, 96, 1842-1848. Rivera, B., & Widom, C. S. (1990). Childhood victimization and violent offending. Violence

and victims, 5, 19-35.

Shaffer, A., Yates, T. M., & Egeland, B. R. (2009). The relation of emotional maltreatment to early adolescent competence: Developmental processes in a prospective study. Child

(33)

33

Siegel, J. A., & Williams, L. M. (2003). The relationship between child sexual abuse and female delinquency and crime: A prospective study. Journal of research in Crime and

Delinquency, 40, 71-94.

Simpson, S. S., Yahner, J. L., & Dugan, L. (2008). Understanding women's pathways to jail: Analysing the lives of incarcerated women. Australian & New Zealand Journal of

Criminology, 41, 84-108.

Stoltenborgh, M., van IJzendoorn, M. H., Euser, E. M., & Bakermans-Kranenburg, M. J. (2011). A global perspective on child sexual abuse: meta-analysis of prevalence around the world. Child maltreatment, 16, 79-101.

Teague, R., Mazerolle, P., Legosz, M., & Sanderson, J. (2008). Linking childhood exposure to physical abuse and adult offending: Examining mediating factors and gendered relationships. Justice Quarterly, 25, 313-348.

Trabold, N., Swogger, M. T., Walsh, Z., & Cerulli, C. (2015). Childhood Sexual Abuse and the Perpetration of Violence: The Moderating Role of Gender. Journal of Aggression,

Maltreatment & Trauma, 24, 381-399.

Useem, B., & Piehl, A. M. (2006). Prison buildup and disorder. Punishment and Society, 8, 87-115.

Walmsley, R. (2016). World prison population list (11th ed.). International Centre for Prison Studies, King’s College London.

You, S., & Lim, S. A. (2015). Development pathways from abusive parenting to delinquency: the mediating role of depression and aggression. Child abuse & neglect, 46, 152-162.

Noot: de afbeelding op de titelpagina genaamd ‘Hand in jail’ is gemaakt door Anurak Pongpatimet, www.shutterstock.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Comparing the modes of governance envisaged in this Decree to those established by the current legal framework shows that for ‘project grids’ one main actor has to carry out all

[17] the authors present the main reasons attributed to these fail- ures that include: the political agenda of the financing government, the process of awarding RE development

Our study aim was to investigate to which degree personality characteristics (self‐discipline, social activ- ity and emotional stability) and self‐efficacy predict the

Since additional data on passenger behaviour and flows become available (via smartcards for instance), service reliability impacts per passenger per stop may be calculated

Welk van deze drie woorden ook tot winnaar wordt uitgeroepen: er is een ander woord dat meer steun van de stemmers had. Zo’n lus kan niet

Across all cohorts, the negative educational gradient was clearly weaker among women in the social-democratic and the post-Soviet welfare states than in the other welfare

(2015) and high Colombia 73 family members/friends of disappeared persons on average 13.4 (SD ¼ 6.9) years earlier and 222 family members/friends of killed persons on average 12.1 (SD

Abstract In this paper a three-parameter weighted quasi Lindley distribution which includes two-parameter quasi Lindley distribution, weighted Lindley distribution and