• No results found

"Vrouwen missen een stukje religie" : de plaats van Egyptische moslimstudentes binnen de islam en haar religiepraktijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share ""Vrouwen missen een stukje religie" : de plaats van Egyptische moslimstudentes binnen de islam en haar religiepraktijk"

Copied!
104
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De plaats van Egyptische mos1imstudentes

binnen de Islam en haar religiepraktijk

Doktoraalskriptie

Kulturele Antropologie

Gerdien Goede

(2)
(3)

binnen de Islam en haar religiepraktijk

Universiteit van Amsterdam

Antropologisch - Sociologisch Centrum

Begeleider:

Drs. A. A.

Hendriks

(4)
(5)

E\CLISH Sl>l'.'!:\RY

I\LEIDI:\G

DEEL f RELIGIE : PROJEKTIE, Dll'A\C'.IEL'IWSE, of ')

I.l. Theorie van ~aardenburg

I.2. Feministische theologie

I.2.1. Feministische religie- en ideologiekritiek I.2.2. Feministische exegese: de nauwkeurige lezing

en uit ing van een religieuze tekst

DEEL II ISLA~ E\ VROL~EN

II.l. Islam algemeen

II.1.1. Vrouwbeeld in Koran en Soenna II.1.2. Rol wetgeleerden

Il. 2. Een andere Islam? II.3. Islam gezien door II.3.1. Bidden en vasten II.3.2. Het familierecht II.3.3. De sluier

ptische moslimstudentes

II .4. "Vrouwen missen een stukje religie"

:.JOTEN LITERATUURLIJST : l l 3 9 ' ' ) L 16 19 23 27 31 3) 41 / ') '-+~ 60 77 80 84

(6)
(7)

SAMENVATTING

Deze skriptie beschrijft de plaats die Egyptische moslimstudentes innemen in de Islam en de manier waarop deze studentes haar religie in praktijk brengen. Ik ga ervan uit dat religie te maken heeft met iets wezenlijks in (het leven van) mensen. Er moet derhalve bij een onderzoek naar religie in de eerste plaats naar de bedoelingen worden gekeken die mensen hebben waardoor zij een specifieke bete-kenis aan bepaalde fenomenen hechten, en naar de inhoud van die betekenis.

Daarom neem ik als uitgangspunt de theorieën van de islamoloog

J.

Waardenburg. Hij legt de nadruk op het belang van de bedoelingen van de betrokken mensen en ziet als problemen van een studie van religie hoe men er achter moet komen welke feiten een bepaalde bete-kenis voor hen hebben, hoe die feiten zich verhouden tot andere feiten en wat de inhoud van die bepaalde betekenis is.

Behalve van de theorieën van Waardenburg maak ik gebruik van femi-nistisch-theologische theorieën. De huidige wijze van theologiseren is, zowel in de christelijke als in de moslimse wereld, een mannen-aangelegenheid. Vrouwen worden belemmerd en begrensd in de uitvoering van haar religie door de geldende interpretatie van de religieuze geschriften. Door het licht te laten schijnen op de meningen van vrouwen zelf, op haar eventuele protest en verzet, haar eventuele kritiek, kan een uiteenzetting worden gegeven van de inhoud en de bedoelingen van haar religiepraktijk.

De Islam is geopenbaard in een patriarchale samenleving en de moslim-se heilige geschriften zijn niet alleen voornamelijk tot mannen gericht, maar tevens eeuwenlang door mannen geinterpreteerd. De tot-standkoming van het vrouwbeeld dat spreekt uit de boeken is sterk beinvloed door de wetgeleerden die soms de uitleg van de teksten ombogen naar voor hen welgevallige regels en bovendien zelf overle-veringen verzonnen.

Er zijn in de moslimgeschiedenis ook vrouwen geweest die een belang-rijke rol hebben gespeeld. Dat er niet veel over hen bekend is, is niet toevallig. En werd er tot dusver over bijvoorbeeld de 'perfekte

(8)

vrouwen' uit de vroege Islamtijd geschreven, dan werd haar rol voor-gesteld als verzorgend en werd er over hen geschreven als een afge-leide van (man, vader of zoon). Er zijn echter schrijvers en

schrijfsters die een andere zijde van deze vrouwenlevens naar voren brengen. Deze auteurs laten zien dat de vrouwen uit het verleden strijdbaar en zelfstandig waren en een voorbeeld voor de vrouwen van vandaag.

Tevens zijn er auteurs die betogen dat de Koran vrouwvriendelijker is dan wordt verondersteld in de westerse ~n in de moslimse wereld zelf. Zij interpreteren teksten opnieuw en geven een voor vrouwen stimule-rende uitleg. Hiermee wordt aangetoond dat de islamitische religie-vorm niet als een onwrikbaar blok moet worden gezien, maar dat het een zekere ruimte en perspektief biedt voor vrouwen.

De meningen van Egyptische moslimstudentes komen meer overeen met die van de Azharwetgeleerden en Moslimse Broeders, dan met de mening van bovenomschreven Koranexegetes. Zij aksepteren grotendeels de geldende Koraninterpretatie en brengen in de eerste plaats de goede kanten naar voren van de regels waarmee zij het niet of gedeeltelijk niet eens zijn en de beperkende omstandigheden die ervoor gelden. Protest of verzet staat echter bij hen niet voorop. Ook de sinds de jaren zeventig door veel studentes weer gedragen sluier kan niet als zodanig worden beschouwd. Wel is het zo dat het dragen van de isla-mitische kleding een belangrijk deel vormt van haar religiepraktijk. Het betekent, evenals bidden en vasten, dat zij in kontakt staan met God. Maakt het vervullen van de vijf zuilen van de Islam dat zij zich moslim voelen en een deel van de moslimse gemeenschap, het sluier-dragen maakt daarenboven dat zij een eigen wereld scheppen, anders dan de niet-moslimse wereld en anders dan de moslimse mannenwereld. Boven-dien biedt de kleding het grote voordeel dat zij op straat minder worden lastig gevallen door mannen. Hierdoor kan de sluier een middel vormen om een eigen weg te gaan in studie en werk.

(9)

ENGLISH SUMMARY

This thesis describes the position which Egyptian female muslim students occupy in the Islamic religion and the way in which they practise Lt. In my opinion religion is something essential in (the lives of) human

beings. Therefore it is necessary when conducting an investigation about religion, to first look at people's intentions through which specific meaning is attached to certain phenomena and the contents of these particular meanings. My starting point is the theory of

J.

Waardenburg, a specialist in the Islam. He emphasizes the importance of the intentions of the people concerned and concentrates within his studies of religion on problems such as the ways to discover which facts have a particular meaning for these people, what is the relationship between these and other facts and lastly what is the contents of the specific meanings.

Besides the theories of Waardenburg I use the feminist theological theories. Contemporary theology is a male affair in both christian and islamic worlds. The dominant interpretation of the religious writings hinder and limit women in performing their religion. By throwing more light on women's opinions, their possible forms of protest and resistance, and their criticism, if it exists, it will be possible to give an

explanation about the contents and intentions of their religious practice.

The islamic religion was revealed within a patriarchal society. The muslim holy scriptures have not only been addressed to men, but have also been interpreted through the ages my men. The image of women in the books has been strongly influenced by the religious scholars, who at times transformed the explanations of the scriptures to fit into rules which were pleasing to them and what is more, they invented their own traditions.

However in muslim history there have also been women who played an important role. It is not a coincidence that so little is known about them. Up till now the authors writing about 'the perfect women' in the early islamic period portrayed them in a caring role or as appendages of their husbands, fathers or sons. Nowadays there are (female) writers who show the other side of these women's lives. They show that the women

(10)

from the past had been fighters, independent and self-supporting. They are an example for the wamen of today.

At the same time there are writers who argue that the Koran is friend-lier to wamen than is supposed in the western and muslim worlds. They reinterpret the texts and offer an stimulating explanation for wamen. This demonstrates that the Islam must not be seen as an immovable black, but that it gives wamen a certain amount of space and perspective.

The ideas of Egyptian female muslim students conform more with the ideas of the Azhar scholars and the Muslim Brothers, than with the opinions of the abovedescribed Koran exegetical scholars. For a large part they accept the prevailing Koran interpretation, and instead of criticizing the rules which they partially or totally disagree with, they accentuate the positive points. This can be seen in the fact that they reject the general application of these rules, but emphasize their use within certain specific circumstances. Farms of protest and

resistance are not their first and foremost priority. The veil, which many students are wearing since the seventies, should not be considered as such. However, it is a fact that wearing the islamic dress is an integral part of their religious practice for these female students. It's significance for them, just as praying and fasting, is that they are in contact with God. Performing the five pillars of the Islam makes them feel muslim and a part of the muslim community. Wearing the veil creates a world of their own, which is different from the non-muslim world and different from the male muslim world. Wearing this clothing has an additional advantage: wamen are less harassed by men in the streets. Thus the islamic dress can allow wamen to move more freely in their work and study.

(11)
(12)
(13)

VOORWOORD

Gedurende de periode januari tot december 1983 deed ik mijn leeronder-zoek in Egypte en woonde ik, samen met medestudente Karin van Nieuw-kerk, op de meisjescampus van de Cairo Universiteit in Cairo. Wij wilden, ieder met een eigen probleemstelling, onderzoek doen onder Egyptische studentes, en hadden het geluk een kamer te kunnen krijgen op de campus, de medina (de stad). Dit was mogelijk dankzij het uit-wisselingsakkoord tussen de Cairo Universiteit en de Universiteit van Amsterdam. Behalve dat wij een kamer hadden in een van de gebouwen op de medina, konden wij er ook eten in de kantine. Wij ontvingen een pasje dat toegang verleende tot het terrein van de medina en een ander pasje voor het terrein van de Cairo Universiteit, op twintig minuten loopafstand van de campus.

Mijn plan was onderzoek te doen naar religie en wel naar de religie-praktijk en -ervaring van Egyptische, islamitische studentes.

Gegevens daarover wilde ik via gesprekken, niet-gestruktureerde interviews en observatie verkrijgen. Het bleek niet moeilijk te zijn met de studentes in kontakt te komen nu wij tussen hen in woonden. Wij waren de enige twee vreemdelinges op het terrein en werden de eerste weken van ons verblijf op de campus overspoeld door bezoek van studentes. Later bleef er van dit grote aantal studentes een betrek-kelijk kleine groep over en kregen wij gelegenheid om dikwijls met deze groep te spreken over bepaalde onderwerpen. Ook interviewden wij studentes op het terrein van de Cairo Universiteit, studentes die in Cairo zelf woonden, en bezochten wij verschillende meisjes gedurende de zomervakantie thuis in haar dorpen.

Dit leeronderzoek werd gefinancierd door de Fakulteit der Sociale Wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Mijn dank gaat in de eerste plaats uit naar alle Egyptische studentes met wie wij kontakt hebben gehad. Dankzij haar gastvrijheid en hulpvaardigheid, en vooral haar bereidheid om veel te vertellen, heb ik dit onderzoek kunnen doen. Ik dank Bertus Hendriks voor zijn begeleiding en wil in het bijzonder Karin bedanken voor haar hulp en haar suggesties gedurende onze veldperiode en bij het totstandkomen van deze skriptie. Ik ben de heer Waardenburg dankbaar voor de stimulerende gesprekken die ik

(14)

met hem mocht hebben. Eri ten Houten wil ik bedanken voor alle tijd en moeite die zij zich heeft willen getroosten om deze skriptie kwa stijl en taal te verbeteren. Ik dank mijn broer Eric voor zijn mooie

(15)

INLEIDING

Vanuit mijn interesse voor religie 1) en mijn interesse voor de positie van vrouwen was ik, v66r mijn vertrek naar Egypte, tot de volgende probleemstelling gekomen: ''Wat denken Egyptische studentes zelf van de invloed van de Islam op haar leven''. Tevens wilde ik tijdens mijn leeronderzoek nagaan of er verschil bestaat en zoja, welk, tussen de meningen van westers geklede en islamitisch geklede studentes. Het was mij bekend dat meer en meer islamitische vrouwen, vooral studentes aan de universiteit, zich de laatste jaren kleden in lange jurken en dat zij het hoofd bedekken met een sjaal of een soort nonnenkap. Ik vroeg mij af of deze religieus geklede vrouwen zich bewuster met religie

bezighouden dan haar westers geklede zusters en wat de plaats van zo-wel gesluierde als ongesluierde studentes binnen de Islam is. Het leek me interessant met Egyptische vrouwen over religie te praten, zeker met vrouwen die zich nadrukkelijk als religieus manifesteren door middel van het dragen van een sluier. Ik hoopte dat zij speciaal met de positie van vrouwen binnen de religie bezig zouden zijn en wilde graag weten of ze op dezelfde manier betrokken zijn bij religie als feministisch-theologes in Nederland; of dat ze, zoals de Amerikaanse antropologe Guindi betoogt, die het sluierfenomeen in verband brengt met ekonomische en politieke faktoren, een nieuwe Egyptische vrouw representeren: de onderwezen en op karrière gerichte vrouw. Aangezien ik verwachtte dat het dragen van een sluier meer met religie heeft te maken dan met andere faktoren, besloot ik via een analyse van de religiepraktijk waarvan het sluierdragen een belangrijk onderdeel uitmaakt, de plaats te bepalen die studentes binnen haar religie innemen. De formulering van mijn oorspronkelijke probleemstelling heb ik moeten veranderen, omdat mij tijdens mijn verblijf in Egypte

duidelijk werd dat er niet kan worden gesproken over 'de invloed van de Islam op het leven van Egyptische studentes', dus 'Islam' aan de ene kant en 'het leven van studentes' aan de andere kant. Wat de analyse van de religiepraktijk betreft, stelde ik me de vraag wat de betekenis van bijvoorbeeld bidden, vasten en de sluier voor de studen-tes zelf is. Haar meningen en drijfveren, haar religieuze bewogenheid, weegt binnen het kader van deze skriptie zwaarder dan ekonomische, sociale of politieke omstandigheden die van invloed zijn (geweest) op onder meer haar besluit wel of niet gesluierd door het leven te gaan.

(16)

Teneinde mijn definitieve probleemstelling: ''Wat is de plaats van Egyptische, islamitische studentes binnen de Islam en wat is haar religiepraktijk" te kunnen beantwoorden, moet ik eerst de volgende vier sekundaire vragen stellen:

- Waarom bestaat er verschil tussen de religiepraktijk van mannen en die van vrouwen? Is dit verschil terug te voeren op hetgeen in de Koran en de Hadieth, de overleveringen staat, of is het later ontstaan, later - door mannen - als regel geintroduceerd?

Welk vrouwbeeld spreekt er uit de belangrijkste religie-geschriften? Wat is de rol van wetgeleerden hierbij?

- Kent de Islam een feministisch-theologische stroming?

- Wat is het beeld dat studentes van haarzelf en andere vrouwen hebben? Kunnen zij zich vinden in de mannenreligie of zoeken zij haar eigen weg?

Ik heb bovenvermelde vragen trachten te beantwoorden in deel II van deze skriptie. In deel I leg ik uit waarom ik de religie als

centraal uitgangspunt neem en niet sociale, ekonomische of politieke faktoren. Ik ben me ervan bewust dat religievorm en -praktijk2) niet op zichzelf staande fenomenen zijn en dat, als men religieuze

uitingen slechts ziet als individuele uitingen, het risiko groot is dat men voorbijgaat aan de relaties die er zijn tussen religiepraktijk en -vorm, en de samenleving. Het aksent ligt echter in deze skriptie op de religie. Ik beschouw religie als iets wezenlijks in (het leven van) mensen. Vanuit dit standpunt kom ik op andere vragen dan wanneer ik religie zou zien als een afgeleid fenomeen. De in het tweede

gedeelte van de skriptie vermelde denkbeelden van de antropologe Guindi zijn een voorbeeld van het feit dat men bij verschillende uitgangspunten en vragen tot verschillende konklusies komt.

Dat er behalve de reeds genoemde relatie tussen religiepraktijk en -vorm, en samenleving ook een relatie bestaat tussen de uitgangs-punten van de onderzoeker en de vigerende denkbeelden van zijn of haar tijd, wordt benadrukt door de islamoloog

J.

Waardenburg. Hij wijst op het belang dat moet worden gehecht aan de onderkenning van de subjektiviteit van de onderzoeker, en het belang van de subjektieve

(17)

betekenissen die gelovigen vanuit bepaalde bedoelingen aan fenomenen toekennen. Met behulp van zijn idee~n, waarop ik later uitgebreider terugkom, samen met die van enige vertegenwoordigsters van de feminis-tische theologie, kwam deel II van de skriptie totstand.

Na een korte inleiding over de Islam zal ik in dit tweede deel het vrouwbeeld dat naar voren komt uit de Koran en de Hadieth, en de rol van de oelama, de wetgeleerden, degenen die de desbetreffende boeken hebben geinterpreteerd en daarmee invloed hebben (gehad) op het heersen-de vrouwbeeld, naheersen-der toelichten.

Daarna volgt een uiteenzetting over een 'andere' Islam. Ik zal ingaan op de vragen gesteld in de paragraaf over feministische religie- en

ideologiekritiek en feministische exegese en zal duidelijk maken dat de huidige manier van theologiseren niet de enige is in de moslimwereld en tevens dat een religievorm niet slechts een van bovenaf opgelegd

systeem is, maar dat mensen ook zelf hun religie vormen. Om aan te tonen dat dit, dat wil zeggen het vormen van religie, ook opgaat voor islamitische vrouwen, vermeld ik naast de mening van de studentes, tevens die van andere vrouwen in de moslimse wereld. Op deze wijze hoop ik het perspektief (het uitzicht op nieuwe ontwikkelingen) voor vrouwen binnen de Islam te kunnen uiteenzetten.

Teneinde de plaats van Egyptische moslimstudentes binnen de Islam te kunnen vaststellen, bespreek ik in het derde hoofdstuk twee van de vijf basisplichten van moslims tegenover God, plichten die bekend staan als de zuilen van de Islam. Men kan het vervullen van deze plichten zien als de uiterlijke betrokkenheid van moslims met de Islam. Er is echter een diskrepantie tussen wet en werkelijkheid wat betreft het nakomen van deze zuilen voor vrouwen en mannen. Terwijl "nergens in de Koran of

de Hadieth een basis kan worden gevonden voor het voorschrijven van speciale regels voor de religiepraktijk van vrouwen" (Fernea 1978:386), blijkt dat er in het dagelijks leven verschillen bestaan tussen de regels en voorschriften voor de twee seksen.

Na de bespreking van (twee van) de zuilen van de Islam volgt de bespre-king van enkele wetten uit het familierecht, en de teksten in de Koran die op deze wetten betrekking hebben.

(18)

familierecht laat ik veelvuldig de studentes zelf aan het woord. Ik vergelijk haar mening tevens met de denkbeelden van M. Koetb (Qutb) (broer van de theoretikus van de Moslimse Broeders S. Koetb, en isla-mitisch leider) en met de denkbeelden van een Azharwetgeleerde wat betreft het familierecht.

De daarna volgende paragraaf is gewijd aan een heel belangrijk onder-deel van de religiepraktijk van studentes, namelijk het dragen van de sluier. Is het dragen van deze sluier te zien als een protest tegen de huidige plaats van vrouwen binnen de Islam? Willen vrouwen meer ruimte voor haarzelf scheppen? Is er een verbinding te leggen met feministische religie- en ideologiekritiek? Op deze vragen kom ik terug in het vierde en laatste hoofdstuk.

Alvorens aan de uitwerking van het bovenstaande te beginnen, geef ik nu eerst enige bijzonderheden over de campus, de medina, en haar bewoon-sters, en over de studentes woonachtig in Cairo.

De studentes van de medina zijn Egyptische (ongeveer 2.500) en Soedanese (vijftien à twintig) studentes. Zij komen allen van het platteland, van kleine dorpjes tot redelijk grote plaatsen en zijn afkomstig uit zowel de hoge en middenklasse als de lagere klasse. Zij betalen 5,5 Egyptische ponden (+ fl 17,50) per maand voor de kamer (twee- of driepersoons) en het eten in de kantine. De allerarmsten betalen niets. De kwaliteit van het eten in de kantine vormde, samen met enige andere grieven (onder andere het feit dat de gebouwen 's avonds om negen uur op slot gingen, zodat de studentes na dat uur elkaar niet meer konden bezoeken) begin 1983 aanleiding tot een 'revolutie'. Een groot aantal studentes was in demonstratieve optocht al schreeuwend naar het hoofd van de medina gestapt en had gedurende enkele dagen de kantine geboycot. Drie afge-vaardigden hadden de direktrice gesproken en de klachten onder haar

aandacht gebracht. Na dit protest is de kwaliteit van het eten verbeterd, blijven de gebouwen 's avonds open en wordt er door de leiding iets

minder moeilijk gedaan bij het verlenen van toestemmi.ng voor het bij-wonen van avondtheatervoorstellingen. Ongeveer zeven procent van de medinastudentes is koptisch, de andere studentes zijn moslims. De medina wordt bewaakt en er komt niemand het terrein op zonder pasje. De

studentes dienen vóór acht uur 's avonds binnen de poorten te zijn, op straffe van onmiddellijke opzegging van de kamer. Teneinde dit te

(19)

kontroleren vindt er elke avond even over achten een app~l plaats in de gebouwen, waarbij een 'verantwoordelijke' een kruis achter de naam van iedere aanwezige studente zet. Op het terrein van de medina mag geen bezoek worden ontvangen, noch van vrouwen, noch van mannen. Even-tueel bezoek dient zich te melden bij de hekken, waarna de desbetref-fende studente in kennis wordt gesteld, en, indien het vóór 20.00 uur is, met het bezoek het terrein kan verlaten. Dit in kennis stellen was voor vele studentes een bron van ergernis. Het gebeurde dat bezoek uren moest wachten voordat iemand het bericht doorgaf aan degene voor wie dit bezoek bestemd was. Avondpermissie kon worden aangevraagd, maar werd slechts met moeite verkregen.

De medinastudentes leven min of meer in een afgesloten wereld. De meesten gaan alleen het terrein af om naar de universiteit te gaan of om op vrijdag een familielid in Cairo te bezoeken. Sommigen gaan gere-geld van donderdag- tot vrijdagavond naar huis, naar haar dorp,

anderen die verder weg wonen, kunnen dit slechts een paar keer per jaar doen. Samen de stad ingaan om de Citadel of de pyramides te bekijken is voor de meesten onmogelijk. Hiervoor dienen zij toestem-ming van vader of broers te verkrijgen en dezen zullen hen niet zonder begeleiding laten gaan. Sommige studentes lieten blijken ons te benij-den dat wij zomaar vrij konbenij-den reizen. Een enkele keer gingen een paar meisjes met ons mee om in Cairo naar de dierentuin of de markt te gaan. Een uitzondering vormde een studente die haar middelbare schooloplei-ding in Duitsland had genoten; zij kon heel goed de weg vinden in Cairo en stapte overal zelfstandig op af.

De eerste weken van ons verblijf op de medina werden wij overspoeld door bezoek van nieuwsgierige, behulpzame studentes en kwam het niet tot een behoorlijk (althans naar onze begrippen, met onze probleem-stellingen in het achterhoofd) gesprek. Zoals verwacht bleef er na verloop van tijd een relatief kleine groep over; wij waren afhankelijk van Engels sprekende meisjes, daar onze kennis van het Egyptisch-Arabisch onvoldoende was voor een diepte-interview. Dit had geen invloed op de samenstelling van de groep; het is niet zo dat alleen meisjes uit hogere klassen goed Engels spreken. Wij hebben met ongeveer 28 studentes op de medina geregeld kontakt gehad; met nog een tiental anderen hadden wij onregelmatig kontakt.

(20)

Verder interviewden wij 30 studentes op het terrein van de Cairo Univer-siteit, studentes wonend in Cairo zelf. De meisjes waar wij op de

medina mee spraken vertegenwoordigden verschillende studierichtingen; van de in Cairo woonachtige studentes studeerden er tien sociologie, tien Engels en tien studeerden handel. Bij de interviews op het terrein van de Cairo Universiteit gebruikten wij open vragenlijsten. Wij ver-telden de studentes dat wij onderzoek deden naar de positie van vrouwen in Egypte, spraken een half tot twee uur met een studente en stelden vragen over studie, toekomstplannen (werk, huwelijk, kinderen), vroegen naar haar mening over de veranderde wetten uit het familierecht, over andere religies, over het dragen van de sluier. Bij de studentes sociologie hadden wij hulp van een Duits sprekende studente voor het vertalen,3) De andere interviews zijn afgenomen in het Engels en, een tweetal, in het Frans. Wij kozen bewust voor studentes uit verschil-lende fakulteiten, daar de kans bestaat dat zowel haar algemene ont-wikkeling, als haar visie op de toekomst verschilt.

Bij de gesprekken met de studentes op de medina gebruikten wij geen lijsten. Zij wisten wel dat wij geinteresseerd waren in de positie van vrouwen in Egypte, maar niet dat ons onderzoeksterrein voor een groot deel op de medina lag. Wij hadden dit niet verteld om vrijer te kunnen spreken en betrouwbaarder antwoorden te krijgen.

De groep medinastudentes waar wij geregeld kontakt mee hadden, zagen wij één keer per week of per veertien dagen. Enkele studentes bezochten wij ook thuis op haar dorp. Zij vertelden ons over haar leven thuis, over haar land en religie en vonden dat duidelijk prettig om te doen. We zagen vele, vele familiefoto's, schreven wensen in daarvoor bestemde

boekjes (te vergelijken met onze po~zie-albums), en spraken over diverse onderwerpen, waaronder die welke wij ook aansneden bij de studentes op het universiteitsterrein.

(21)

DEEL I

======

RELIGIE : PROJEKTIE, DWANGNEUROSE, of ... ?

Er is de afgelopen honderd jaar heel verschillend over religie geschreven door antropologes en antropologen en door vertegenwoor-digers van andere disciplines: er waren en zijn veel vooroordelen en etnocentrische definities. Uit de literatuur blijkt dat sommige weten-schappers religie zien als een afgeleid fenomeen. Deze wetenweten-schappers noemen religie een produkt van de sociale omstandigheden waaronder mensen leven en zij bestuderen daarom vooral het groepsbestaan van de mens. Andere wetenschappers hebben een meer psychologische benadering, zij bestuderen in de eerste plaats de motieven en drijf veren van de mens aangaande religie. De verschillende uitgangspunten hebben tot verschillende vragen en verschillende konklusies geleid, zoals ik reeds opmerkte in de inleiding. Als voorbeeld van hen die in de eerste plaats de struktuur in de samenleving en in religieuze gegevens onderzoeken, noem ik de aanhangers van het historisch materialisme. Ik kies dit voorbeeld omdat ik in het tweede gedeelte van mijn skriptie de ideeën van Guindi weergeef die het dragen van de sluier relateert aan ekono-mische en politieke faktoren.

Binnen het historisch materialisme wordt niet in de eerste plaats uitgegaan van menselijke ervaringen, maar van sociale faktoren, aange-zien deze voor de omstandigheden zouden zorgen waaronder sociale

aktoren zich ideeën vormen over de werkelijkheid, Ontwikkelingen in de samenleving hebben invloed op de praktijk van de religie; zo zijn bij-voorbeeld politieke en ekonomische veranderingen in Egypte van invloed geweest op het kleedgedrag van Egyptische studentes. Echter deze ont-wikkelingen zijn in het kader van deze skriptie, voor de bestudering van religiepraktijk en voor de bepaling van de plaats van studentes binnen de Islam, niet het belangrijkste. Met het inzicht dat er een samenhang bestaat tussen ontwikkelingen in de samenleving en in religievorm en -praktijk zal men de struktuur van religieuze uitings-vormen kunnen bestuderen, maar niet de daarachter liggende betekenissen voor de betrokken personen en de bedoelingen die daaraan ten grondslag liggen. Door de aanhangers van het historisch materialisme wordt niet erkend dat religie een essentieel deel uitmaakt van het leven van gelovigen of sterker, dat religie met hun hele leven is verweven; zij

(22)

zien religie als een vervorming van de werkelijkheid. Voor hen lijkt religieuze ervaring niets anders te zijn dan een surrogaat voor ont-brekende wetenschappelijke kennis en kunde; haar enige bron zou onwetendheid en onmacht zijn. God en de goden kunnen verdwijnen zodra de eigenlijke, reële en empirische faktoren zijn gevonden (Feuchtwang 1975:61 e.v.). Toch wijst de geschiedenis uit dat dit niet zo is, religie is sterker en heeft blijkbaar met diepere gevoelens te maken dan men dacht. Ik onderschrijf de mening van Fortmann en Burnier die betogen dat de westerse mens ertoe neigt te

denken dat rationaliteit de enige kenvorm is en datgene wat zich door deze laat grijpen, de enige werkelijkheid is (Fortmann 1971:5, 1974:334; Burnier 1980:135 e.v.). Beide schrijvers wijzen erop dat bij het benaderen van vraagstukken de ervaringsaspekten van mensen niet verwaarloosd moeten worden.

Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat religie mijns inziens in de eerste plaats heeft te maken met de mens zelf, zonder dat ik hierbij uit het oog wil verliezen dat religie niet kan worden bestudeerd als een op zichzelf staand fenomeen, geisoleerd van andere fenomenen. Het probleem is dat men enerzijds bij onderzoek naar religies verder dient te gaan dan alleen het beschrijven van vorm en praktijk, doch ander-zijds de religieuze uitingen niet alléen moet zien als individuele uitingen, omdat men dan de kans loopt voorbij te gaan aan de relaties tussen religiepraktijk en -vorm, en de samenleving.

Als voorbeeld van een wetenschapper die weinig oog had voor de relatie tussen samenleving en religievorm en -praktijk wil ik Freud (1856-1939) noemen. Hij meende dat de oorsprong van religies niet in de samenleving ligt, maar in een verlangen naar een autoriteit. Dit voor-beeld maakt tevens duidelijk dat er niet alleen verband bestaat tussen de de uitgangspunten en konklusies van een onderzoeker, maar ook

tussen zijn of haar eigen mening en de heersende meningen van zijn of haar tijd.

De ideeën van Freud, vooral wat betreft religie, reflekteren het opti-mistische vooruitgangsgeloof van de Verlichting; de mens is de enige bron van kennis geworden, teruggeworpen op zich/haarzelf, en zoekt zijn/haar heil in de materie. Volgens de Verlichters dient de mensheid

(23)

tot haar redelijkheid te worden bevrijd door de religie als projektie, bedrog of illusie te ontmaskeren (Lemaire 1976:121). Deze denkbeelden vinden hun weerslag in de theorieën van Tylor, maar ook van Freud en uiten zich onder andere in een waardering voor en een vertrouwen in de wetenschap. Volgens Freud is de wetenschap de enige instantie die een realistische kijk op de werkelijkheid kan geven (Freud 1974:165). Net als Tylor gaat hij bij zijn analyse van religie uit van de mens, maar dan vooral van het onbewuste van de mens. Hij ontdekt het

bestaan van het persoonlijke onbewuste, analyseert de belangrijkste krachten daarin en de invloed van die krachten op het bewuste. Hij stelt als diagnose van religie dat het een illusoir hulpmiddel is om de mensen een kompensatie te geven voor de onderdrukking van hun primaire verlangens (Lemaire 1976:290). De funkties van religie zijn volgens Freud drieërlei: zij bevredigt de weetgierigheid, zij verze-kert de mensen geluk en bescherming tegen de wisselvalligheden van het leven en zij regelt hun gezindheden en gedachten door voorschriften. Kort samengevat: Belehrung, TrÖstung und Aufforderung (Fortmann 1974: 47). Zijn werk werpt een negatief licht op religie: de religieuze voorstellingen van God de Vader, van Zijn almacht, Zijn liefde, enzo-voort, zijn allemaal projekties en de oorzaak van die projekties ligt in de hulpeloosheid van mensen die een vader nodig hebben om te kunnen bestaan. De religie zou zijn ontstaan uit het kinderlijk verlangen naar een beschermende vader. Wanneer de wetenschap ons in staat stelt eindelijk te doorzien dat wij altijd neurotisch en met illusies hebben geleefd, is het met die illusies gedaan en is hun macht gebroken, dan heeft de religie haar tijd gehad en is de toekomst aan de wetenschap. Hij maakt in zijn essay Die Zukunft einer Illusion nogal wat cynische opmerkingen over religie: religie is een illusie, is soms te verge-lijken met waanideeën (Freud 1974:165), religie als dwangneurose (id:l77); de religieuze mens komt er uit naar voren als een abnormaal wezen.

Een dimensie die ik miste in bovenvermelde benaderingen vond ik bij de islamoloog

J.

Waardenburg. Hij gaat evenals Freud uit van de mens bij zijn onderzoek, maar heeft een veel positiever beeld van de relatie mens - religie. Wat mij in zijn denkbeelden het meest aan-spreekt, is de waarde die hij toekent aan de meningen van de religi-euze mens zelf.

(24)

l.l. Theorie van Waardenburg

Waardenburg spreekt over religie als een immens betekenissysteem, waar-van de elementen een symbolische funktie hebben en refereren aan iets buiten het tastbare gebied, tenminste voor de betrokken gelovigen, maar hij geeft geen definitie van religie. Volgens hem moet men trachten bij de bestudering van het religieuze leven van andere mensen de expliciete doelen die zij voor ogen hebben te begrijpen en de daarachter liggende bedoelingen. 4 ) Die bedoelingen dienen het onderwerp van onderzoek te zijn. Vanuit die bedoelingen hechten gelovigen een absolute en funda-mentele betekenis aan bepaalde fenomenen; religieuze fenomenen hebben voor hen een 'surplus'waarde (Waardenburg 1978:12,136). Dit punt wordt door hem sterk benadrukt: het geven van subjektieve betekenissen, religieuze of andere, vanuit een bepaalde bedoeling. Naar zijn mening is het enige objektieve de werkelijkheid zelf, maar is de interpretatie van mensen subjektief, evenals de interpretatie van die interpretatie door onderzoekers. De vragen en daardoor ook de resultaten van onder-zoek worden immers door de uitgangspunten, methode, kultuur, het geloof of ongeloof, de discipline binnen de wetenschap van de onderzoeker en de problemen en ideologieën van haar of zijn tijd beinvloed (Waarden-burg 1978:17,46).

Vanuit deze uitgangspunten: het belang dat moet worden gehecht aan het betekenisgeven vanuit bepaalde bedoelingen van mensen en de subjektivi-teit van zowel onderzoeker als onderzochten komt hij tot de onderstaan-de vragen. Ik geef onderstaan-deze weer met voorbeelonderstaan-den uit mijn leerononderstaan-derzoek.

a.

~~~-~~~!-~~~-~~-~~~!~E-~~~~~-!~~!~~-~~~-E~~~~~~~~~-È~!~~~~~~-~~ÈÈ~~?

Het bestuderen van het gedrag van mensen, hun woorden en emoties als feiten is onvoldoende, zoals ook alleen het bestuderen van de funktie van religie in de samenleving niet tot een bevredigend resultaat zal leiden. In de eerste plaats zal de religieuze betekenis moeten worden afgeleid uit hetgeen de gelovigen zelf erover zeggen, en daar deze

betekenis voor hen soms moeilijk onder woorden valt te brengen, zullen tevens het gedrag en de reakties van de betrokkenen moeten worden geobserveerd ten aanzien van fenomenen: hoe gaan ze ermee om in de praktijk, hoe passen ze zich aan of hoe onttrekken ze zich eraan (Waardenburg 1978:122).

(25)

Om antwoord te vinden op dergelijke vragen zal de onderzoeker de feiten moeten vaststellen en onderscheid moeten maken tussen feiten en de 'innerlijke' aspekten van feiten, de betekenis die zij hebben voor de betrokkenen. De onderzoeker zal moeten trachten vast te stel-len of de feiten betrokkenen 'raken' en hoe.

Een vast te stellen feit is dat Egyptische moslimstudentes op grote schaal (50% van de van het platteland afkomstige studentes) min of meer islamitisch gaan gekleed. Vanuit het westen wordt de dracht nogal eens negatief beoordeeld en stelt men dat de desbetreffende kleding de onderdrukte positie van de vrouwen weergeeft. Welke bete-kenis hechten de studentes zelf aan dit feit?

Verder zal de onderzoeker verschil moeten maken tussen de religieuze betekenis van een fenomeen voor de gelovigen en de religieuze of andere betekenis voor hem/haarzelf.

Een studente raapte een stukje cake van de grond dat was gevallen, bracht dit aan haar voorhoofd en citeerde een tekst uit de Koran. Voor haar had dit feit, het oprapen van een stukje cake, te maken met religie.

Een ander punt is dat de onderzoeker verschil zal moeten maken tussen het beeld van de religie zoals hij/zij zich dat heeft gevormd uit het bestudeerde materiaal en de praktijk van de gelovigen.

Voordat ik op leeronderzoek ging, had ik veel gelezen over het Midden-Oosten en over Egypte in het bijzonder, over de Islam en over de positie van vrouwen binnen de Islam. Toch bleek dit niet voldoende te zijn, gelet bijvoorbeeld op de vóór mijn veldwerk geformuleerde

probleemstelling. De religiepraktijk van de studentes bleek anders te zijn dan het beeld dat ik mij daarvan had gevormd uit de door mij gelezen boeken en artikelen.

In dit verband wil ik tevens opmerken dat het opvallend is dat cita-ten van bepaalde auteurs keer op keer worden gebruikt; één schrijver of schrijfster trekt een konklusie, een ander neemt het over, enzo-voort. Zo'n citaat kan een eigen leven gaan leiden. Het gevaar is niet denkbeeldig dat een citaat uit z'n verband wordt gerukt en dat er geen rekening wordt gehouden met de achtergronden en bedoelingen van die bepaalde auteur.

(26)

b. Hoe is de verhouding tussen de als religieus gekwalificeerde

---~---!~~!~~-~~~~E!~~~-~~-b~~-~~-~~-~~Eb~~~~~~-!~~~~~-~~~~-!~~!~~-~~ ~~~~E~-~~~!=E~l~~~~~~~-~~~~~~~~?

De onderzoeker zelf moet geen scheiding aanbrengen tussen volgens haar of hem religieuze feiten en niet-religieuze, niet de gegevens dwingen zich te schikken in een schema van wat volgens haar of hem religie is en wat niet. Zij of hij zal dit moeten overlaten aan de gelovigen zelf.5) De kwalifikatie in kategorieën als kunst, religie en moraal komt niet overeen met de klassifikatiekategorieën in andere kulturen en bovendien kan de kwalifikatie die de betrokkenen aan feiten geven per plaats en tijdvak verschillen binnen een en dezelfde religie; tevens kunnen feiten die eerst als niet-religieus worden gekenmerkt, later als religieus worden beschouwd.

Binnen de Islam bijvoorbeeld bestaan verschillen per land in de

religiepraktijk, in Indonesië is deze anders dan in Saoedie-Arabië, in Iran anders dan in Marokko. Het dragen van de sluier wordt nu in

Egypte, in tegenstelling tot twintig jaar geleden, gezien als een door God opgelegd gebod, een religieus voorschrift.

Een voorbeeld van het plaatsen van feiten in verschillende katego-rieen is het volgende. Vrouwen ontharen haar armen en benen, omdat Mohammed zou hebben gezegd dat vrouwen niet op mannen mogen lijken. Hieruit wordt door de studentes afgeleid dat het voor vrouwen nood-zakelijk is, een religieuze opdracht, zich te ontharen. Een ander voorbeeld is het eten met de rechterhand. Volgens de studentes is dit verplicht, aangezien Mohammed op deze manier at; de duivel eet met z'n linkerhand, dat is dus 'haraam' (verboden) voor gelovigen. Zowel het ontharen als het eten met de rechterhand wordt door de studentes gezien als religieus feit.

c.

~~!-~~-~~-~~-~~b~~~-~~~-~~~-~~E~~l~~-E~l~~~~~~~-~~~~~~~~~-~~~~-~~

~~!~~~~~~?

Waardenburg wijst erop dat alle menselijke uitingsvormen, fysiek en mentaal, te maken hebben met bedoelingen. Een duidelijke definitie van wat bedoelingen met betrekking tot door betrokkenen als religieus gekwalificeerde feiten zijn, is niet te geven. Wel kan worden gezegd dat religieuze betekenissen een wezenlijk deel van een persoon of groep 'raken', dat zij soms een 'stichtend' karakter hebben en dat zij alles, inklusief het leven van de mens, in een speciaal licht of

(27)

perspektief plaatsen. Religieuze betekenissen kunnen de basis, de dynamische kracht en het integrerend element van een kultuur vormen. Fenomenen worden 'religieus' voor mensen door de bedoeling die zij hebben, waardoor er een bepaalde betekenis aan wordt gehecht. Deze bedoeling is gericht op iets dat een fundamentele betekenis voor hen heeft. Zij kunnen op alle fronten en momenten terugvallen op dat iets; het is de basis van het gewone leven, van daaruit wordt gedacht en gehandeld.

Het is voor een onderzoeker moeilijk te beoordelen of en hoe diep religieuze betekenissen een persoon of groep 'raken'. Ik vroeg mij in Egypte dikwijls af of de vele regels in de Islam niet tot gevolg hebben dat religie wordt verwisseld met het navolgen van die regels, maar ook of ik - bij het stellen van deze vraag - niet te veel uitga van mijn persoonlijke visie op religie. Een ander probleem is dat men bij het weergeven van feiten en religieuze betekenissen te maken heeft met een dubbele interpretatie, waardoor de kans op verdraaiing groot is. De feiten worden immers eerst door de betrokken mensen geinterpre-teerd en daarna nog eens door de onderzoeker met zijn of haar indivi-duele achtergronden en (westers) interpretatiekader. Ik denk dat men, zeker bij het onderwerp religie, heel zorgvuldig moet zijn in de woordkeus. Wanneer men bijvoorbeeld schrijft dat vrouwen wordt

toege-staan thuis te bidden, is de indruk die die woorden achterlaten geheel anders dan wanneer men schrijft dat vrouwen niet worden toegelaten tot de moskee.

Bij alle drie punten zal rekening moeten worden gehouden met de

subjektiviteit van de betrokkenen. Ook zal moeten worden gekeken naar de verschillen in religiepraktijk tussen vrouwen en mannen. Over dit aspekt gaat het volgende hoofdstuk.

(28)

I.2. Feministische theologie

Bij Waardenburg krijgen de bedoelingen en de betekenissen die mensen vanuit die bedoelingen geven een centrale plaats. Wat bij hem niet duidelijk naar voren komt, is over wiens of wier bedoelingen het gaat en wie het zijn die die betekenissen geven.

Ik wil in het tweede gedeelte van mijn skriptie het onderscheid tussen vrouwen en mannen betreffende religiepraktijk belichten en proberen te analyseren door wie de religieuze handelingen van Egyptische, moslimse studentes worden bepaald; door henzelf of door anderen.

" ... het zou onrealistisch zijn geen rekening te houden met het feit

dat ons hele symbolische en taalkundige begrippenapparaat ontworpen is door mannen die in een patriarchale kultuur leefden. Dit geldt voor de theologische traditie van alle wereldgodsdiensten. Daarom is het eigen aan deze symbolische en taalkundige strukturen dat ze de doeleinden van de patriarchale orde dienen", schrijft de feministisch-theologe Mary Daly (Daly 1983:30,31). Aangezien de studentes in een door mannen gedomineerde samenleving wonen, is het logisch te veronderstellen dat ook de in Egypte beleden Islam door mannen wordt beheerst, dat de ver-en gebodver-en binnver-en de Islam door mannver-en werdver-en ver-en wordver-en geïnterpre-teerd.

Teneinde dit te kunnen onderzoeken maak ik gebruik van idee~n van enkele feministisch-theologes, die verschillende stromingen van de feministische theologie vertegenwoordigen. Ik zal hieronder deze wijze van theologiseren in het kort uiteenzetten.

Feministische theologie is theologie bedreven door feministes die bewust een relatie proberen te leggen tussen feminisme en theologie. Zowel in onze kultuur als in Egypte wordt de man als maat en norm van het mens-zijn gezien en de vrouw als een afgeleide, afwijkende vorm daarvan: de ander, een bijvoeglijk of zelfs afwezig wezen. Het femi-nisme, als strijd om bevrijding uit die voor vrouwen vervreemdende en onderdrukkende ideologie en uit de samenlevings- en religievormen die die ideologie in stand houden, streeft, op maatschappelijk niveau, naar 'feminisering' van de samenleving. De bevrijding van vrouwen is daarom niet alleen een noodzakelijk gebeuren, maar tevens een

(29)

stimu-lans voor het vrijkomen van al die waarden en krachten die meestal 'vrouwelijk' worden genoemd, maar als algemeen menselijk zijn bedoeld.

"Feministes willen bevorderen dat de zogenaamd vrouwelijke kwaliteiten worden 'opgewaardeerd' n (Halkes 1975:365). Het feminisme wil voorbij

het vrouwelijke of het mannelijke tot het heel-menselijke komen.

Wat bedoelen vrouwen als ze zich onderdrukt voelen? Het gaat erom dat in een mannelijke, patriarchale kultuur al van eeuwen her een duide-lijke dan wel subtiele, maar niet mis te verstane scheiding tussen man en vrouw is aangebracht en voorgeschreven op grond van hun sekse, hun

'natuur'. "De man is geschapen voor 'buiten', neemt de initiatieven,

de leiding, draagt verantwoordelijkheid, heeft promotiekansen, kortom hij is de mannelijke mens, met als 66n mogelijke rol: het vaderschap. De vrouw daarentegen is, in diezelfde beelden, geschapen voor 'binnen', is degene die de leiding 'volgt', ze draagt als geheel minder verant-woordelijkheid, heeft minder kansen op persoonlijke ontplooiing en op scholing en ontwikkeling, en leidt een meer 'afgeleid' bestaan: ze is de dochter van .. en wil zo gauw mogelijk worden de vrouw van .. en

(meestal) de moeder van .• " (Halkes 1975:357).

Theologie heeft altijd een belangrijke rol gespeeld bij de onderdruk-king van vrouwen en doet dat nog steeds. In zowel de christelijke als de moslimse wereld was en is de theologie een van de ideologische elementen die de onderdrukte positie van vrouwen legitimeert. Boven-dien was theologiseren eenzijdig als gevolg van het feit dat ze eeuwenlang vrijwel alleen door mannen is bepaald en beheerst. Manne-lijke exegeten leggen vrouwenverhalen (en natuurlijk niet die alleen) uit vanuit rolpatronen die zij in hun eigen bestaan aanhangen, dat wil zeggen verhoudingen waarin de man de meerdere, de vrouw de mindere is. Dit soort exegese heeft ertoe bijgedragen de bevrijding van vrouwen te blokkeren. Theologie heeft echter naar mijn mening niet per definitie een negatieve funktie, net zo min als een religievorm of -praktijk dat heeft, en inzicht in de patriarchaat legitimerende funktie van

bestaande religievormen leidt niet automatisch tot de konklusie dat religie dus maar moet worden afgeschaft.

Binnen de feministische theologie bestaan diverse stromingen. Ik zal dié stromingen kort beschrijven, waaruit ik meen ideeën te kunnen

(30)

putten voor de uitwerking van mijn onderzoek betreffende vrouwen en Islam, namelijk feministische religie- en ideologiekritiek en

(31)

I.2.1. Feministische religie- en ideologiekritiek

Deze stroming binnen de feministische theologie wil analyseren wat religie en vrouwenonderdrukking met elkaar hebben te maken. In het westen koncentreert deze analyse zich op de christelijke religie, zoals blanke, westerse mannen uit de heersende klasse die twintig eeuwen lang hebben weergegeven in theologie en kerk. Bestaat er ook zo'n theologie-vorm in de moslimse wereld? Zijn er mensen, vrouwen of mannen, die

proberen aan te geven in hoeverre Islam en onderdrukking van vrouwen met elkaar hebben te maken?

Ik heb feminisme gedefinieerd als de strijd om bevrijding uit de voor vrouwen vervreemdende en onderdrukkende ideologie. Deze omschrijving komt overeen met wat de aanhangers van de Moslimse Broederschap, de Ichwaan al-moeslimoen6), als ideaal voor vrouwen zien, namelijk haar bevrijden van vreemde (westerse) invloeden. Zij leiden een ideologische strijd tegen een, volgens hen, vervallende Islam van slapheid, starheid en bijgeloof, én tegen verwereldlijking in ideeën en praktijken als deel van het moderniseringsproces gesteund door veel nationalistische leiders en regeringen sinds de onafhankelijkheid. Dergelijke bewegingen willen de Islam en het moslimse leven van hun tijd zuiveren van ele-menten die in hun ogen oneigenlijk zijn en een nieuw begin maken. Zij wijzen op wat als voorbeeld bij uitstek wordt gezien: de tijd van de Profeet en van de 'rechtgeleide kaliefen' (Waardenburg 1979:8, Gilsenan

1984:343 ev). Dit grijpen naar voorbeelden uit het verleden is ook te vinden bij Ali Sjari'ati7), een moslimse radikaal (in het blad Mahjubah aangeduid als: de martelaar Sjari'ati, gedood door Savakagenten vóór de overwinning van de islamitische revolutie in Iran). In Mahjubah, een in het Engels gedrukt tijdschrift voor moslimse vrouwen uitgegeven in Teheran, publiceerde men in 1981/1982 artikelen van Sjari'ati en

gedeeltes uit zijn boek Fatima is Fatima. Bestaat er een schrijver als Sjari'ati in de soennitische moslimwereld8 )? Heeft Sjari'ati invloed op Soennieten? Zou Fatima als voorbeeld kunnen dienen voor de Egyptische moslimstudentes en brengt dit haar bevrijding, zoals Sjari'ati zegt? En wat voor bevrijding: zoals die door vrouwen in het westen wordt gede-finieerd, of zoals die door Sjari'ati wordt bedoeld?

(32)

strijd betreft, niet feministisch te noemen, net zo min als Sjari'a-ti's theologie feministische theologie kan worden genoemd. Dit wil overigens niet zeggen dat zijn idee~n niet stimulerend zouden kunnen zijn voor moslimse vrouwen die ontevreden zijn met haar situatie. Zijn er in deze tijd vrouwen in Egypte die protesteren tegen haar positie binnen de religie?

In Lova Nieuwsbrief 1983 wordt gesteld dat religie kan worden gezien als een machtsbron. Deze formulering is mijns inziens te veel gedacht vanuit een sekuliere vrouwenstrijd en stelt het verzet of het protest op de eerste plaats. De gedachtengang van de studentes die ik heb gesproken lijkt echter anders te zijn: de Islam is goed en het even-tuele verzet of het eveneven-tuele protest komt op de tweede plaats. Wel is het zo dat, indien zij een protest of verzet tot uitdrukking zouden willen brengen en naar buiten toe kenbaar zouden wensen te maken, zij geneigd zullen zijn - aangezien het alledaagse leven in Egypte niet los is te zien van religieuze symboliek en instituties - om zich te bedienen van een religieus idioom (religieuze terminologie, beelden en symboliek). Zij hebben binnen een religieus kader leren denken en han-delen en zullen voor haar protest een vorm kiezen waarmee zijzelf als-mede haar omgeving bekend en vertrouwd zijn (Lava Nieuwsbrief 1983: 6,7). Vanuit die gedachte is het te begrijpen dat studentes en studen-ten zich keren tot het moslimfundamentalisme, dat haar studen-tenminste een gevestigde en sociaal geaksepteerde rol kan bieden, in plaats van hen op te zadelen met de symbolen en toebehoren vanuit het westen, die onverenigbaar zijn met moslimideologie en sociale zekerheid. Er wordt wel gedacht dat alle vrouwen, gekleed in de zogenaamd islamitische kleding behoren tot de Moslimse Broederschap. Dit is niet het geval, maar hoe moet men het dragen van deze kleding dan wel zien? Hoe meer afgescheiden het leven van mannen en vrouwen in een maatschappij van elkaar is, des te waarschijnlijker het is dat vrouwen afzonderlijke religieuze ceremoni~n ontwikkelen (Fernea 1978:390). Valt de kleding onder 'afzonderlijke religieuze ceremonie' of zou men het dragen ervan als een protest kunnen beschouwen? Proberen vrouwen hiermee bewust verandering te brengen in haar positie? Of is het tegendeel waar:

hebben zij de heersende religieuze voorstellingen volledig verinnerlijkt en wordt haar positie door het dragen van de islamitische kleding

(33)

internaliserings-proces is niet (volkomen) geslaagd, vrouwen hebben een (enigszins) afwijkend wereldbeeld? De kleding zou een verhuld protest kunnen ziin .) zonder dat het leidt tot een positieverbetering van vrouwen, een uit-laatklep waardoor de bestaande machtsverhoudingen tussen de seksen niet wordt aangetast maar zelfs bestendigd. Of is het een poging tot individuele statusverbetering en heeft het geen konsekwenties voor vrouwen als kategorie? Later in deze skriptie zal ik ingaan op deze vragen. Het antwoord zal blijken niet zo zwart-wit te zijn, er zijn bij de aldus geklede vrouwen verschillende opvattingen te bespeuren. Eén ding is zeker: het dragen van deze kleding vertegenwoordigt een belangrijk deel van de religiepraktijk van de studentes.

(34)

I.2.2. Feministische exegese: de nauwkeurige lezing en uitlegging van een religieuze tekst

Een tweede stroming van de feministische theologie is de feministische exegese. Hierbij is richtinggevend het besef dat de manier waarop

teksten worden uitgelegd, samenhangt met eigen inzichten en praktische ervaringen. Elke wetenschapper wordt altijd ergens door be{nvloed. Hierover schreef ik reeds in het hoofdstuk over de theorie van Waardenburg.

Hetgeen feministische exegetes stellen over de Bijbel, kan ook over de Koran worden gezegd, namelijk dat dit boek is geschreven in een patri-archale kultuur. Er staan teksten in die duidelijk de door de kultuur van toen ingegeven patriarchale houding van mannen ten opzichte van vrouwen weerspiegelen en zelfs deze houding rechtvaardigen met een beroep op God (Van Dijk, 1983; Ruether, 1981; SÖlle, 1981). Ook is er door de eeuwen heen bewust of onbewust vertaald en ge{nterpreteerd vanuit een androcentrisch perspektief: er wordt fout vertaald, verha-len worden verdonkeremaand en verhaverha-len worden fout gelezen. Feminis-tische exegetes "richten zich vooral op de het patriarchaat

overstij-gende of bekritiserende teksten, het opsporen van depatriarchaliseren-de principes en verhalen; bovendien houdepatriarchaliseren-den zij zich bezig met het depatriarchaliseren van de uitleg van de Bijbelverhalen, die altijd in het beheer van mannen is geweest (bijvoorbeeld de rol van de vrouwen wordt veel kleiner voorgesteld dan in het verhaal zelf, of haar rol wordt geschilderd met behulp van de over haar geldende clich~s)" (De Groot en Beurmanjer 1982:47).

De funktie van de Bijbel binnen het Christendom is een heel andere dan de funktie van de Koran binnen de Islam. Het ontwikkelen van nieuwe vormen van islamitische theologie zal niet makkelijk zijn; pogingen daartoe hebben altijd weerstand ondervonden. Staat er niet in ~~n van de overleveringen: "Zij die zich overgeven aan religieuze

nieuwigheden, zijn de honden onder de mensen" (Bokhari 1964:336)? 9 )

Bovendien is de idjtihaad, het zelfstandig onderzoek van de bronnen, niet meer geoorloofd en is men gebonden aan de meningen van vroegere rechtsgeleerden. Is het voor moslimvrouwen desondanks mogelijk de Koran te 'bevrijden' van mannelijke vooringenomenheid?

(35)

DEEL II

=======

ISLAM EN VROUWEN II.l. Islam algemeen

Het woord Islam betekent overgave, een moslim is iemand die zich over-geeft aan Gods (Allahs) wil, zoals deze is neergelegd in het heilige boek, de Koran (al-koer'aan =lezing, reciet), en de Soenna (het voor-beeld gegeven door de Profeet Mohammed, bekend door een verzameling Hadieths, overleveringen). Deze vormen de basis voor de manier van leven van moslims. De Koran en de Soenna zijn de belangrijkste bronnen van de wet, de sjarie'a, die als doel heeft het hele leven van moslims te regelen. (Letterlijk betekent sjarie'a: het pad dat naar het water leidt, het pad dat moet worden gevolgd.) Een derde rechtsbron wordt de konsensus genoemd, de idjmaa'. Men onderscheidt twee soorten konsensus: de konsensus van alle gelovigen en die van alle gekwalificeerde rechts-geleerden van een bepaalde generatie. Wanneer alle gelovigen of alle geleerden het eens waren over een bepaalde regel, werd die regel als bindend beschouwd.

Er bestaat een onderlinge afwijking tussen de wet en de Koran. Dit valt onder andere te verklaren uit het feit dat de sjarie'a later is ont-staan en dat de gebruiken en gewoonten van door moslims overwonnen volken hun invloed hebben gehad op de wetgeving.

Islam wordt in het westen wel religie én levenswijze genoemd, om de verwevenheid aan te geven van religieuze en andere zaken in de moslimse wereld. Zo komt men bijvoorbeeld tot de uitspraak dat 'religie het leven van een gelovige moslim beheerst'. De westerse definitie van religie komt echter niet overeen met de definitie van moslims. Zijn of haar geloof is gebaseerd op het idee dat letterlijk alles (van inter-nationale zaken tot huishoudelijke zaken) in het leven zich afspeelt volgens Gods wil en dat Zijn wil van nu tot in der eeuwigheid alles heeft geregeld en zal regelen. De religie is in het maatschappelijk leven van de moslimse gemeenschap dan ook duidelijker zichtbaar dan in het sekuliere Europa, de moslimse religiepraktijk werkt sterk naar buiten toe. Roberts en Montgomery Watt wijzen beiden op het gevaar dat openlijk praktizeren van de Islam kan verworden tot een zich aanpassen aan, doen zoals iedereen doet binnen de gemeenschap. Volgens Roberts

(36)

wordt er in de islamitische wereld niet gesproken van individuele vrijheid. "Integendeel, de moslimse strategie is het individu te

vor-men in overeenstemming met de leerstellingen van de Islam" (1982:79), en Montgomery Watt waarschuwt dat "het mogelijk is dat volgelingen

tevreden zijn met een puur intellektueel begrijpen van de ideeé·n van een religie, zonder dat zij de visie 'binnengaan'" (1979:11). (Onder visie verstaat hij de manier om naar de wereld te kijken en er naar te handelen.) Maar wie bepaalt dat? De onderzoeker of onderzoekster? Deze moet, zoals eerder gesteld, geen onderscheid maken tussen feiten en de

'innerlijke' aspekten van feiten en juist wel een verschil maken

tussen de religieuze betekenis van een fenomeen voor de betrokkenen en voor hem- of haarzelf.

Hoe denken de studentes hierover? Het zich houden aan regels komt terug in haar uitleg over de Islam: "Als je als moslim bent geboren,

blijf je moslim, ook al houd je je niet aan alle regels". "Ik probeer me aan de regels te houden, maar iedereen maakt fouten". "De ene regel kompenseert de andere". "Het is belangrijk alle regels te volgen, het geeft je een fijn gevoel, je weet dat je God er een plezier mee doet, alhoewel je, ook al ben je nog zo streng moslim, nooit zeker bent of je een goede moslim bent". "De Islam is beter dan het Christendom, wij hebben meer regels".

Echter "de regels zijn belangrijk, maar je moet er ook over nadenken", en "de buiten- en binnenkant van een mens zijn even belangrijk voor

God", en "religie zit niet alleen in je sluier, maar ook en vooral in

je gedrag, de manier hoe je eet, waar je je aandacht op richt, het respekt voor je ouders, je houding ten opzichte van je medestudentes".

Zeggen ze dit alleen omdat het zo hoort? Omdat ze deze antwoorden hebben geleerd of om zich uitdrukkelijk als moslimse te manifesteren tegenover buitenstaanders? Er werd door studentes zoveel nadruk gelegd op het volgen van regels en voorschriften, dat het soms leek of zij alleen daarmee bezig waren. Er werd echter ook gezocht naar de achter-gronden van de regels en naar de bedoeling ervan; en men had veel over voor het opvolgen van de zeker niet makkelijke regel wat betreft het sluieren.

(37)

Om overtuigd te raken van het goede van de regels, om een vast geloof te krijgen, om precies te weten wat mag en wat niet, werd er door een aantal studentes veelvuldig in de Koran en de Hadiethboeken gelezen, elke avond voor het slapen gaan enkele bladzijden, en in de vakanties soms enkele uren per dag. Een studente drukte haar liefde voor de Koran zo uit: "Lees je de Koran dan moet je huilen, want je

voelt dat het waar is". De centrale plaats die de Koran inneemt werd duidelijk aangegeven door een studente met de opmerking: "Onze religie

is vertaald". Het feit dat de Koran ("het wonder van de Islam") is vertaald in vele talen, wekte de verbazing op van verschillende studen-tes. Volgens hen is het onmogelijk om bepaalde Arabische woorden om te zetten in een andere taal; enkelen dachten dat het 'haraam' is de Koran te vertalen: het boek dient in de taal te worden gelezen waarin God het aan Mohammed heeft geopenbaard. Niet alleen moet de Koran volgens deze studentes in het Arabisch worden gelezen, ook moet men alles letterlijk geloven wat erin staat, alles wat bijvoorbeeld de profeten hebben

gedaan: Jezus, die als baby sprak, Jona, die in de vis zat, Mozes, die vogels deed sterven, zodat de Israelieten voedsel hadden in de woestijn. Mensen hebben de Koran dikwijls op eigen houtje geinterpreteerd en dat is verboden. Ze hebben zodoende de regels verkeerd in praktijk

gebracht. Een bepaalde studente hield op met een uitleg over een Koran-tekst omdat ze niet zeker van haarzelf was: "Ik moet nog veel meer

lezen om alles te begrijpen". Het werd beter geacht niets te zeggen dan iets verkeerds over te brengen, en zo schade te berokkenen aan de

Islam. "Je moet door blijven lezen tot je het begrijpt wat er staat, je moet niet zomaar iets verwerpen, je moet weten waarom je iets doet of

laat. Je aan de regels houden is belangrijk, maar erover nadenken ook. Er zijn echter sommige zaken die niet te beredeneren zijn, die moet je aannemen". "Het staat in de Koran, ik kan alleen proberen het te ver-klaren, het is niet de kwestie of de bepaling goed is of slecht, het is religie" en "de religieuze wet is hoger dan de menselijke wet".

(38)
(39)

"Ik nam kennis van het paradijs en zag dat het merendeel van hen die zich daar bevonden, armen waren. Ik nam kennis van de hel en zag dat het merendeel van de bewoners vrouwen waren11 (Bokhari 1964:279)

II.1.1. Vrouwbeeld in Koran en Soenna

Wat voor beeld over vrouwen spreekt er uit de religieuze teksten? In de Koran wordt gesproken over de rechten en plichten van mannen én vrouwen:

11Zeg tot de gelovige mannen, dat zij hun blikken neerslaan en hun

eer-baarheden wél bewaren. Dat houdt hen reiner, Allah is wélonderricht van wat zij verrichten. En zeg tot de gelovige vrouwen, dat zij haar blikken neerslaan en haar eerbaarheden wél bewaren en dat zij haar tooi niet tonen •.• 11 (soera 24:30 en 3l)lü).

11

• • • Niet zal Ik verloren doen gaan het werk van welke werker ook

onder u, mannelijk of vrouwelijk: gij behoort aan elkander" (soera 3:195).

Die werken zijn onder andere het zich houden aan de vijf zuilen van de Islam: zowel mannen als vrouwen dienen te onderschrijven dat er slechts één God is en dat Mohammed Zijn Profeet is, beiden moeten vasten, bidden, aalmoezen geven en op pelgrimstocht:

"Maar de gelovige mannen en vrouwen zijn elkanders verbondenen: zij sporen aan tot het behoorlijke en houden af van het verwerpelijke; en zij verrichten de salaat en brengen op de zakaat en gehoorzamen Allah en Zijn Boodschapper. Zij zijn het, aan wie Allah barmhartig-heid zal oefenen. Allah is geweldig en wijs" (soera 9:71).

Als beloning voor het doen van goede werken zullen zowel mannen als vrouwen naar het paradijs gaan:

"Mogen de gelovige mannen en vrouwen binnengaan in Gaarden, onder door welke rivieren stromen, eeuwig-levend daarin, en moge Hij hun hun boosheden kwijtschelden. En dat is bij Allah een ontzaglijke gelukzaligheid" (soera 48:5, en tevens, met ongeveer dezelfde woor-den, soera 9:72 en 33:35).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar ik zei dat het volgens mij dieper zit: 'Er zijn grenzen aan wat wij als "religieus" kunnen erkennen: 'Je wilt toch niet zeggen dat jij het recht hebt om aan te

De strijd tussen Celtic en Glasgow Rangers wordt echter in de literatuur (door onder andere de auteurs Bradley, Bruce, Kuper) als voorbeeld genomen voor de verbanden

Dat zijn de vragen die als eerste opdoemen. En is er wel sprake van normverval: weten ouders en leer- krachten niet meer welke normen en waarden ze wil- len overdragen? Om

Waarom ze de behoefte daartoe gevoelen en waarom een terugkeer naar religie niet noodzakelijkerwijs een terugkeer naar institutionele religie betekent.. Enkele kenmerken

Concluderend kan er gezegd worden dat reizigers met een hoge mate van religieuze betrokkenheid, hoge mate van self-efficacy niet eerder geneigd zullen zijn om op vakantie te gaan

Volgens het Reformatorisch Dagblad (10-06-2010) neemt de invloed van het christelijke geloof op onze samenleving in een rap tempo af. We bewegen ons steeds meer en steeds

Daarbuiten heb je in landen waar de islam de belangrijkste religie is nog veel gelegenheid het Arabisch te spreken, want veel moslims hebben deze taal ook geleerd.. Een heel

Osama Bin Laden is zijn oorlog tegen Amerika begonnen, omdat ongelovigen (Christenen) naar Saoedi-Arabië zijn gegaan en daarmee het heilige land van de profeet Mohammed ontwijd