• No results found

School Time Out Programma (STOP) : een evaluatiestudie naar een reboundvoorziening in Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "School Time Out Programma (STOP) : een evaluatiestudie naar een reboundvoorziening in Amsterdam"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

School Time Out Programma (STOP)

Een evaluatiestudie naar

een reboundvoorziening in Amsterdam.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam

Student: K. T. A. Franken Studentnummer: 10291113 Studiejaar: 2012-2013

Scriptiebegeleider: Prof. Dr. G. J. Stams Tweede lezer: drs. E. Kornelis Praktijkbegeleiders: J. Looman (SWV)

(2)

2

Abstract

In this research project, the time out intervention STOP (School Time Out Program) is evaluated by assessing the former STOP students’ outflow data (2009-2011), two to three years after leaving the drop-out intervention. A total of 85% of the students included (N=146) were still in school with a realistic chance of graduating while 38,4% of the students showed a positive continuation of their high school career. Sex of the students significantly influenced whether a student successfully ended his or her high school career. Furthermore, students and social workers were interviewed to gain further insight into their personal experiences. Students are positive about STOP. Important aspects for students are the personal approach, the quiet atmosphere in class and the contact between teacher and social workers. Communication between social workers, the different schools and the students’ parents are considered important for STOP.

Samenvatting

In dit onderzoek wordt de reboundvoorziening STOP (School Time Out Programma) geëvalueerd door de uitstroomgegevens van STOP leerlingen (2009-2011), twee à drie jaar na het verlaten van de voorziening, nader te bekijken. In totaal 85% van de leerlingen (N = 146) blijkt onderwijs te volgen met een reële kans op een diploma of startkwalificatie en 38,4% van de leerlingen blijkt de schoolloopbaan succesvol te hebben vervolgd. Het geslacht van de leerling blijkt van invloed te zijn op het wel of niet succesvol vervolgen van de schoolloopbaan. Daarnaast zijn interviews afgenomen die inzicht geven in de ervaringen van leerlingen en hulpverleners. Het blijkt dat leerlingen STOP als positief ervaren. Aspecten die hierbij een rol spelen, zijn de individuele aandacht, de rust in de klas en het contact met docent en hulpverleners. Het contact tussen hulpverleners, scholen en ouders wordt genoemd als belangrijk aandachtspunt voor het programma.

(3)

3

Inleiding

Reboundvoorzieningen maken de afgelopen jaren structureel deel uit van scholen in het voortgezet onderwijs en de daarbij behorende zorgstructuur. In samenwerking met de school van herkomst biedt een reboundvoorziening onderwijs en hulp aan leerlingen die door hun gedrag en/of problemen tijdelijk niet te handhaven zijn op hun eigen school. Er wordt geprobeerd om het gedrag van de leerling dusdanig positief te beïnvloeden dat terugkeer naar de school van herkomst gerealiseerd kan worden. Op deze manier kan de schoolloopbaan positief worden voortgezet (Van der Steenhoven, 2012). Daarnaast wordt, door het aanbieden van onderwijs, voorkomen dat de leerlingen de school voortijdig zonder diploma verlaten, veelvuldig gaan spijbelen of thuis komen te zitten (Inspectie van het Onderwijs, 2008). STOP is zo’n reboundvoorziening en vormt het onderwerp van dit evaluatieonderzoek.

STOP: School Time Out Programma

De inspectie definieert reboundvoorzieningen als: “…een onderwijsopvangvoorziening waarin de leerling in het voortgezet onderwijs die wegens gedragsproblemen de veiligheid van medeleerlingen en docenten negatief beïnvloedt en die een grens heeft overschreden of dreigt te overschrijden en daardoor tijdelijk niet meer te handhaven is binnen de school, een niet vrijblijvend traject volgt om binnen een afgebakende periode van enkele maanden te worden gemotiveerd om zijn schoolloopbaan te vervolgen” (Inspectie van het Onderwijs, 2008, p. 9).

Het School Time Out Programma (afgekort STOP) is een reboundonderwijsvoorziening van het Samenwerkingsverband Amsterdam in samenwerking met Altra, een organisatie voor jeugd en opvoedhulp uit Amsterdam. Het betreft een reboundvoorziening voor de regio Amsterdam waar leerlingen van 12 tot en met 18 jaar in geplaatst worden die vanwege hun gedrag en/of problemen (tijdelijk) niet of onvoldoende in

(4)

4

hun eigen klas kunnen functioneren en hierdoor in het onderwijs dreigen uit te vallen. In iedere regio in Amsterdam (Noord, West, Oost en Zuidoost) is het STOP vertegenwoordigd door middel van een STOP klas. Daarnaast heeft er zich in Amsterdam Zuid Oost een TOP klas gevestigd. In de STOP klassen worden leerlingen van het VMBO geplaatst en in de TOP klas worden leerlingen geplaatst die afkomstig zijn van de Havo of het VWO. In een STOP zitten maximaal twaalf leerlingen (Addink & De Lange, 2011 ; Samenwerkingsverband Amsterdam, 2011).1

Het primaire doel van STOP is dat de leerling uiteindelijk terug geplaatst kan worden op de school van herkomst, zodat de leerling zijn schoolloopbaan weer positief kan voortzetten. Tijdens de periode die de leerling in de STOP klas doorbrengt, wordt er bij de leerling getracht een positieve verandering in gedrag te bewerkstelligen. De plaatsingsperiode duurt minimaal zes weken en gemiddeld verblijven leerlingen drie maanden in de STOP klas. In de STOP klas is iedere werkdag een docent aanwezig. Daarnaast is er voor enkele dagen per week een hulpverlener van Altra aanwezig. Deze hulpverlener draagt zorg voor de hulp aan de leerlingen. Dit is met name om inzicht te krijgen in het eigen gedrag en ander gedrag aan te leren, zodat de leerling terug zal kunnen keren naar de eigen klas. Ook kan de hulpverlener trainingen geven, zoals een sociale vaardigheidstraining of er kan, indien wenselijk, andere hulp ingeschakeld worden (Addink & De Lange, 2011 ; Samenwerkingsverband Amsterdam, 2011).

Zodra een leerling geplaatst wordt in de STOP klas, zal hij of zij werken volgens een individueel onderwijsprogramma, omdat er bij STOP meerdere leerjaren en leerlingen van verschillende scholen in dezelfde klas zitten. Door onderwijs aan te bieden, wordt er voor gezorgd dat de leerlingen geen achterstanden oplopen. Wanneer er een positieve verandering in gedrag te zien is, wordt er gewerkt aan een terugkeer naar de eigen school. Dit gebeurt in

(5)

5

fasen, waarbij de leerling steeds meer lessen op de eigen school volgt totdat de leerling definitief terug kan keren. Wanneer er na drie maanden geen zicht is op terugkeer naar de school van herkomst, wordt er gekeken naar een alternatief. De school van herkomst blijft gedurende de STOP plaatsing verantwoordelijk voor de leerling (Addink & De Lange, 2011 ; Samenwerkingsverband Amsterdam, 2011).

Gedragsproblemen

De kernproblematiek van STOP leerlingen bestaat uit gedragsproblemen (Addink & De Lange, 2011). De meest voorkomende gedragsproblemen die leerlingen binnen een reboundvoorziening laten zien, zijn van externaliserende aard. De leerlingen in de reboundvoorzieningen laten veelal storend gedrag zien, hebben te kampen met motivatieproblemen, ze spijbelen of worden vaak de les uitgezet. Dikwijls zijn deze leerlingen al eens eerder geschorst geweest of in aanraking gekomen met de politie. Uit onderzoek komt als één van de belangrijkste onderliggende oorzaken de problematische relatie met de leraar naar voren. Deze leerlingen ondermijnen vaak het gezag en kunnen minder goed met kritiek omgaan. De leerlingen die internaliserend probleemgedrag vertonen, hebben veelal last van faalangst, depressie of een negatief zelfbeeld (Inspectie van het Onderwijs, 2008). Een aantal gedragskenmerken, zoals hyperactiviteit, impulsiviteit en een gebrekkige zelfcontrole, worden gezien als gedragsproblemen die de kans op verzuim of voortijdig schoolverlaten vergroten (Kearney, 2008).

Voortijdig schoolverlaten

Naast de aanpak van gedragsproblemen is de preventie van voortijdig schoolverlaten een belangrijke functie van de reboundvoorzieningen. Door de plaatsing in een reboundvoorziening wordt getracht te voorkomen dat de leerling thuis komt te zitten en

(6)

6

uiteindelijk de school zal verlaten. Met voortijdig schoolverlaten wordt bedoeld dat een leerling het onderwijs verlaten heeft zonder een diploma op Havo, Vwo of MBO-2-niveau. Wanneer een leerling een MBO-2-, Havo- of Vwo-diploma heeft, heeft hij of zij een zogeheten startkwalificatie in handen. Zonder een startkwalificatie heeft een leerling onder andere een zwakke positie op de arbeidsmarkt (Herweijer, 2008).

Uit onderzoek is gebleken dat voortijdig schoolverlaters één van de grootste problemen binnen het onderwijs vormen (Dekkers & Claassen, 2001). Verschillende factoren op leerling-niveau kunnen van invloed zijn op het risico van voortijdig schoolverlaten. Wanneer er bijvoorbeeld gekeken wordt naar het geslacht van leerlingen, blijkt dat meisjes vaker verzuimen van school dan jongens (De Baat & Foolen, 2012). Maar wat betreft voortijdig schoolverlaten lopen jongens vergeleken met meisjes fors meer risico om de school zonder diploma te verlaten (Traag & Van der Velden, 2008). Een mogelijke verklaring hiervoor hangt samen met gedragsproblemen; jongens laten vaker externaliserende gedragsproblemen zien dan meisjes, die op hun beurt vaker te kampen hebben met internaliserende gedragsproblemen (De Baat & Foolen, 2012 ; Herweijer, 2008).

Kijkend naar de leeftijd van leerlingen is geconstateerd dat naarmate de leerlingen ouder worden, zij ook vaker verzuimen of voortijdig schoolverlaten. Dit gebeurt met name op de middelbare school en neemt per leerjaar toe (De Baat & Foolen, 2012). Ook slechte schoolprestaties blijken een belangrijke voorspeller te zijn als het gaat om voortijdig schoolverlaten. In een eerder onderzoek wordt deze factor zelfs aangeduid als dé belangrijkste voorspeller (Battin-Pearson, Newcomb, Abbott, Hill, Catalano & Hawkins, 2000). Vaak is er bij deze leerlingen sprake van een aversie ten opzichte van school of ze hechten minder waarde aan het volgen van onderwijs met het oog op de toekomst (Dekkers & Claassen, 2001).

(7)

7

Naast factoren op leerlingniveau zijn ook factoren met betrekking tot de familie en vriendengroep van belang. Zo is er relatief vaker sprake van een eenoudergezin, zijn ouders vaker laaggeschoold en zijn ze minder betrokken bij school. Daarnaast gaan schoolverlaters vaker om met vrienden van buiten de school in plaats van met vrienden die ze kennen van school (Dekkers & Claassen, 2001).

Sterke punten en verbeterpunten van reboundvoorzieningen

In het inspectierapport komt naar voren dat de sterke punten van een reboundvoorziening vooral te maken hebben met de pedagogische sfeer die binnen de reboundvoorzieningen heerst en neergezet wordt. Er wordt gesteld dat leerlingen vaker weer gemotiveerd zijn om naar school te gaan, meer zelfvertrouwen krijgen en zich op school veiliger voelen. Ook wordt er belang gehecht aan het zorgvuldig uit laten stromen van de leerlingen (Inspectie van het Onderwijs, 2008).

Vanuit het inspectierapport komen verbeterpunten naar voren. Het gaat dan met name om het cognitieve aanbod, door bijvoorbeeld het onderwijs en de begeleiding bij schoolvakken voldoende aan bod te laten komen. Doordat de nadruk binnen reboundvoorzieningen ligt op de sociaalemotionele ontwikkeling van de leerlingen, bestaat de kans dat het cognitieve aanbod hierdoor in het gedrang komt. Een ander kritiekpunt is de mate waarin de wettelijke onderwijstijd gerealiseerd wordt. Ook ervaart het personeel van reboundvoorzieningen vaak een moeizame samenwerking met scholen, zijn de handelingsplannen niet altijd van goede kwaliteit en zijn er geen duidelijke criteria voor de in- en uitstroom van leerlingen (Inspectie van het Onderwijs, 2008).

(8)

8

Eerder onderzoek naar reboundvoorzieningen

In eerder onderzoek worden reboundvoorzieningen beschreven als een van de meest werkzame werkwijzen c.q. interventies voor leerlingen die voortijdig op school dreigen uit te vallen. Wel wordt hier als kanttekening geplaatst dat het onderzoek naar deze interventies zeer gering is (Holter & Bruinsma, 2010). In buitenlandse onderzoeken die bij vergelijkbare programma’s zijn gedaan, zoals drop-out interventies of preventieprogramma’s, is vooral veel aandacht besteed aan de preventie van de problematiek waar deze leerlingen mee kampen (Inspectie van het Onderwijs, 2008). Uit deze internationale onderzoeken blijkt ook dat de expliciete aandacht voor zowel de schoolse als de sociaal-emotionele vaardigheden van leerlingen belangrijk is om met dit soort programma’s successen te kunnen boeken (Fitzsimons Hughes & Adera, 2006 ; Prevatt & Kelly, 2003). Ook wordt benadrukt dat evaluaties bij dit soort programma’s van belang zijn om op basis hiervan beslissingen te nemen (Fitzsimons Hughes & Adera, 2006). Er zijn echter maar weinig experimentele onderzoeken beschikbaar. Vaak blijft het beperkt tot beschrijvend of voorspellend onderzoek (Prevatt & Kelly, 2003).

Volgens de Inspectie van het Onderwijs (2008) houden de meest gewenste effecten van een reboundvoorziening in dat de leerlingen terugkeren naar de school van herkomst en dat de leerlingen hun schoolloopbaan succesvol voortzetten, zodat reboundvoorzieningen op deze manier een bijdrage leveren aan het voorkomen van voortijdig schoolverlaten (Inspectie van het Onderwijs, 2008). Dit komt overeen met het primaire doel van STOP, waarbij altijd gestreefd wordt naar de terugkeer naar de eigen klas (Samenwerkingsverband Amsterdam, 2011).

Informatie over het op succesvolle wijze voortzetten van de schoolloopbaan is echter niet beschikbaar. Uit een doorlichtingsrapport is gebleken dat STOP op niveau 1 en 3 (respectievelijk Goed beschreven en Doeltreffend) van de effectladder van Van Yperen &

(9)

9

Veerman (2008) vooruitgang boekt (Van Yperen & Veerman, 2008, zoals beschreven in Van Yperen, 2010). Het rapport concludeert dat in grote lijnen de doelgroep, doelen en werkwijze van STOP beschreven zijn. Daarnaast wordt na analyse van de resultaten gesteld dat de meeste leerlingen het programma regulier beëindigen, dat het functioneren bij de meeste leerlingen verbetert en de doelen (deels) worden behaald (Addink & de Lange, 2011). Door middel van de aanbevelingen in het rapport kan STOP zich op niveau 1 en 3 van de effectladder verbeteren. Eén van die aanbevelingen is dat de registratiegegevens benut moeten worden om zo meer informatie te kunnen verschaffen over de verdere schoolloopbaan van leerlingen die in STOP geplaatst zijn. De informatie over het aantal leerlingen dat terugkeert naar de school van herkomst is niet bekend, maar kan wel belangrijke informatie zijn om het programma te verbeteren (Addink & de Lange, 2011).

Onderzoeksvragen

De aanbevelingen in het doorlichtingsrapport vormen de aanleiding om dit onderzoek uit te voeren. Binnen dit onderzoek staan twee onderzoeksvragen centraal. De eerste luidt als volgt: ‘Is er een positieve ontwikkeling in het vervolg van de schoolloopbaan bij leerlingen die STOP hebben gevolgd en na afloop van hun periode in STOP uitgestroomd zijn naar de school van herkomst?’ Dit wordt onderzocht door middel van een kwantitatief onderzoek waarbij de schoolloopbanen van voormalige STOP leerlingen op langere termijn in kaart gebracht worden. Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, is gebruik gemaakt van de gegevens van het Samenwerkingsverband Amsterdam dat van alle leerlingen de gegevens heeft geregistreerd. Hierbij gaat het om leerlingen die STOP gevolgd hebben in de schooljaren 2009-2010 en 2010-2011 en bovendien uitgestroomd zijn naar de school van herkomst. Onder een positief vervolg van de schoolloopbaan wordt verstaan dat de leerling na het verblijf in een STOP- of TOP-klas tot op heden op de school van herkomst verblijft of

(10)

10

daar een diploma heeft behaald. Dit ligt in het verlengde van het primaire doel van STOP, dat zegt dat de leerling uiteindelijk terug geplaatst kan worden op de school van herkomst, zodat de leerling zijn schoolloopbaan weer positief kan voortzetten (Samenwerkingsverband Amsterdam, 2011).

De tweede onderzoeksvraag wordt onderzocht door middel van een kwalitatief onderzoek: ‘Wat zijn de ervaringen van huidige STOP leerlingen en hun hulpverleners met betrekking tot STOP?’ Deze vraag wordt beantwoord door middel van de afname van semigestructureerde interviews bij een aantal leerlingen en hun hulpverleners.

Verwachtingen

Uit een monitoronderzoek van het Nederlands Jeugdinstituut naar reboundvoorzieningen in 2009 blijkt dat 81% van de leerlingen in het schooljaar 2008-2009 de reboundvoorziening volgens plan verliet en dus op reguliere wijze uitstroomde. Hiervan ging 48% terug naar de school van herkomst en 14% ging naar een andere school in het voortgezet onderwijs (Van der Steenhoven & Van Veen, 2010). In het inspectierapport wordt gesproken over iets meer dan de helft van de leerlingen die terugkeren naar de school van herkomst (Inspectie van het Onderwijs, 2008). In een evaluatierapport van STOP worden vanaf schooljaar 2006-2007 t/m schooljaar 2009-2010 percentages weergegeven die schommelen tussen 64% en 74% (Looman, 2010). De verwachting is dan ook dat de uitstroomcijfers voor beide schooljaren in dit onderzoek vergelijkbaar zullen zijn. Voor het antwoord op de uiteindelijke onderzoeksvraag kan geen verwachting worden uitgesproken, omdat er op de langere termijn geen concrete cijfers bekend zijn wat betreft het succesvolle verloop van een schoolloopbaan.

De verwachtingen voor het kwalitatieve onderzoek zullen zijn dat de ervaringen van de STOP leerlingen en hun hulpverleners voor het overgrote deel overeen zullen komen met de eerder genoemde sterke punten en verbeterpunten van een reboundvoorziening.

(11)

11

Methode Onderzoeksgroep kwantitatief onderzoek

In het schooljaar 2009-2010 verbleven 110 leerlingen in de STOP voorziening. Hiervan stroomden 68 leerlingen (61,8%), volgens de beschikbare gegevens, uit naar de school van herkomst. In het schooljaar 2010-2011 namen 138 leerlingen deel aan het STOP programma. Hiervan stroomden er 78 leerlingen (56,5%) uit naar de school van herkomst. De leerlingen zijn afkomstig van 33 Amsterdamse scholen in het voortgezet onderwijs. Tabel 1 geeft een overzicht van de uitstroom van STOP- en TOP-leerlingen.

Tabel 1.

Deze tabel geeft de uitstroom van STOP leerlingen (N = 248) weer in de schooljaren 2009-2010 en 2009-2010-2011, wanneer zij de STOP klas hebben verlaten.

School van herkomst1

2009-2010 2010-2011 Totaal

68 (27,4%) 78 (31,5%) 146 (58,9%)

Andere school2 14 (5,6%) 10 (4,0%) 24 (9,7%)

STOP niet verlaten3 15 (6,0%) 14 (5,6%) 29 (11,7%)

Transferium4 4 (1,6%) 8 (3,2%) 12 (4,8%) Anders5 Totaal 9 (3,6%) 110 (44,4%) 28 (11,3%) 138 (55,6%) 37 (14,9%) 248 (100%)

Tabel 1 Uitstroom van STOP leerlingen in de schooljaren 2009-2010 en 2010-2011. 1) School van herkomst:

de huidige school die de leerling naar STOP verwezen heeft. De leerling blijft gedurende de periode bij STOP ingeschreven staan op de school van herkomst. 2) Andere school: een andere school in het voortgezet onderwijs dan de school van herkomst. 3) STOP niet verlaten: Leerlingen verblijven bij het einde van het betreffende schooljaar nog in STOP en daarom kan er nog niets over hun uitstroom gesteld worden. 4) Transferium: een ander, maar vergelijkbaar programma. Het grote verschil tussen STOP en Transferium is dat leerlingen binnen Transferium definitief niet terug zullen keren naar de school van herkomst en daarom verblijven deze leerlingen over het algemeen ook voor een langere periode (maximaal zes maanden) bij Transferium (Samenwerkingsverband Amsterdam, 2011). 5) Anders: Andere uitstroommogelijkheden zoals REC 4-school (waaronder het Altra College), ROC op Maat, detentie etc.

(12)

12

De inclusiecriteria schrijven voor welke leerlingen in de onderzoeksgroep opgenomen worden. Dit zijn leerlingen, die:

- tussen de 12 en 18 jaar oud zijn op het moment van aanmelding bij STOP; - onderwijs volgen binnen het voortgezet onderwijs in de regio Amsterdam;

- voor een periode in een STOP klas geplaatst zijn in het schooljaar 2009-2010 of 2010-2011;

- volgens de gegevens van het Samenwerkingsverband Amsterdam uitgestroomd zijn naar de school van herkomst.

Het exclusiecriterium schrijft voor wanneer een leerling niet in de onderzoeksgroep opgenomen kan worden. Deze luidt als volgt:

- De leerling is uitgestroomd naar een andere school, opleiding of voorziening, anders dan de school van herkomst.

Volgens de gegevens uit Tabel 1 stroomt 58,9% van de leerlingen na STOP uit naar de school van herkomst. Deze groep leerlingen vormt de onderzoeksgroep van dit onderzoek. Deze onderzoeksgroep bestaat in totaal uit 146 leerlingen in de leeftijd tussen de 12 en 17 jaar op het moment van aanmelding. Binnen deze onderzoeksgroep zijn 103 leerlingen van het mannelijke geslacht en 43 leerlingen van het vrouwelijke geslacht. Dit komt overeen met het Inspectierapport waarin gesteld wordt dat het merendeel (64%) van de leerlingen in de onderzochte reboundvoorzieningen een jongen is. Het overgrote deel van deze leerlingen komt van het VMBO. Ook dit is in overeenstemming met de gegevens in het Inspectierapport, waarbij 83% van de leerlingen van het VMBO komt, meestal uit het tweede of het derde leerjaar (Inspectie voor het Onderwijs, 2008).

(13)

13

Procedure & Instrumenten kwantitatief onderzoek

De gegevens voor het kwantitatieve onderzoek zijn vervaardigd door de al bestaande gegevens vanuit het Samenwerkingsverband te gebruiken. Na het selecteren van deze data is contact opgenomen met de zorgcoördinatoren van de deelnemende scholen. Deze data zijn verzameld in juli 2012 en vervolgens in het schooljaar 2012-2013. Voorafgaand hieraan is een verdeling gemaakt van de leerlingen per school van herkomst, wat het verzamelen van informatie heeft vergemakkelijkt. Aan de zorgcoördinatoren is van iedere leerling de benodigde informatie gevraagd met betrekking tot het vervolg van de schoolloopbaan.

Allereerst is gevraagd of de leerling momenteel nog op de betreffende school zit. Wanneer het antwoord hierop bevestigend was, is verder uitgevraagd op welk schoolniveau de leerling momenteel zit, welk leerjaar en of de leerling in kwestie is gedoubleerd. Wanneer bleek dat de leerling niet meer op de betreffende school zit, is nagevraagd of de leerling eindexamen gedaan heeft, op welk schoolniveau, en of deze leerling naar aanleiding van dit examen een diploma behaald heeft.

Wanneer bleek dat dit niet het geval was en dat mag worden aangenomen dat de leerling voortijdig de school van herkomst verlaten heeft, is uitgevraagd waar de leerling vervolgens naartoe gegaan is. Wanneer de leerling volgens de gegevens niet regulier is uitgestroomd, is nagegaan of er sprake was van een zogenaamde ‘parkeerplaatsing’. Dit kan voorkomen wanneer er bij Transferium een wachtlijst is. Transferium is een aan STOP verwant project met hierbij het grootste verschil dat de leerling definitief niet terug zal keren naar de school van herkomst (Samenwerkingsverband, 2011). In dat geval dient STOP als tijdelijke opvang en is het doel behaald.

Bij het coderen van de uitstroomgegevens is uitgegaan van de meest recente informatie over de schoolloopbaan die ten tijde van de dataverzameling beschikbaar was. De

(14)

14

stappen die zijn gezet tussen het verlaten van STOP en de meest recente gegevens met betrekking tot de schoolloopbaan, zijn niet meegenomen in dit onderzoek en niet gecodeerd.

Onder een positief vervolg van de schoolloopbaan wordt verstaan dat de leerling na het verblijf in een STOP klas tot op heden op de school van herkomst onderwijs volgt of een diploma heeft behaald op de school van herkomst.

De bestaande data is gekoppeld aan de nieuw verzamelde informatie, waardoor op die manier een nieuwe dataset ontstaan is. De data zijn vervolgens geanonimiseerd en alle privacygevoelige informatie is verwijderd.

Analyse kwantitatief onderzoek

Allereerst is de uitstroom van de leerlingen in de onderzoeksgroep nader bekeken. Daarnaast zijn een aantal variabelen met elkaar vergeleken door middel van een t-toets voor onafhankelijke steekproeven of een chi-kwadraattoets.

Onderzoeksgroep kwalitatief onderzoek

Het kwalitatieve onderzoek gedeelte bestaat uit semigestructureerde interviews. Bij een aantal leerlingen (N = 5) die ten tijde van de interviews in de STOP klas verbleven zijn interviews afgenomen. Daarnaast zijn de hulpverleners van iedere STOP locatie geïnterviewd. De interviews vonden op de scholen plaats waarin de STOP klassen gehuisvest zijn. De interviews zijn in juli 2012 afgenomen, met uitzondering van het laatste interview dat in december 2012 afgenomen is. De interviews duurden ongeveer 20 tot maximaal 35 minuten. De leerlingen zijn gemiddeld 14 jaar oud en verblijven op het moment van de afname van het interview gemiddeld 10,8 weken in de STOP klas.

(15)

15

Procedure & Instrumenten kwalitatief onderzoek

Bij iedere STOP klas is een leerling benaderd om geanonimiseerd een interview af te nemen. Deze leerlingen zijn geselecteerd in samenspraak met de STOP docent. Ook de hulpverleners van de desbetreffende leerlingen zijn geïnterviewd. Voorafgaand is aan de ouders van de leerling mondeling om toestemming gevraagd na uitleg te hebben verstrekt over het onderzoek. Geen van de ouders had bezwaar tegen het interview. Ook alle leerlingen waren bereid om mee te werken aan dit onderzoek. Tijdens de interviews zijn aan de leerlingen vragen gesteld over de periode voorafgaand aan de plaatsing in STOP, de reden van aanmelding, de ervaringen wat betreft STOP, hun thuissituatie en vrijetijdsbesteding. Aan de hulpverleners zijn een aantal algemene vragen over STOP gesteld en is informatie over de leerling uitgevraagd zodat deze informatie kan worden geverifieerd.

Analyse kwalitatief onderzoek

Na afname zijn de interviews die voor het kwalitatieve onderzoek zijn afgenomen letterlijk uitgetypt. Vervolgens zijn uit de interviews een aantal onderwerpen geselecteerd, die nader uiteengezet worden bij de resultaten van dit onderzoek. De gegevens van de leerlingen zijn geanonimiseerd weergegeven in Tabel 2. De interviewprotocollen voor de leerlingen en de hulpverleners zijn opgenomen in de bijlage (I en II).

(16)

16

Tabel 2.

Deze tabel geeft de gegevens van de geïnterviewde leerlingen (N =5) weer.

A. B. C. D. E.

Geslacht Jongen Jongen Meisje Jongen Meisje

Leeftijd 15 14 12 14 15

Nationaliteit leerling

Nederlands Nederlands Nederlands Nederlands Nederlands

Nationaliteit vader

Turks Surinaams Turks Marokkaans Nederlands

Nationaliteit moeder

Nederlands Nederlands Turks Marokkaans Nederlands

School van herkomst

College de Meer

MCO De Rosa Marcanti

College

Spinoza Lyceum

STOP locatie Bindelmeer College

MCO Noord Nova College TOP

Onderwijsniveau en leerjaar

VMBO - 3 VMBO - 2 VMBO - 1 VMBO - 2 VWO -3

Geboorteplaats Amsterdam Amstelveen Amsterdam Amsterdam Amsterdam

Aantal weken in STOP op moment van interview

(17)

17

Resultaten Kwantitatief onderzoek

De dataset omvat gegevens van 146 voormalige STOP leerlingen. Om de gegevens goed in kaart te brengen, is eerst gekeken naar het aantal leerlingen per uitstroomcategorie. Een aantal leerlingen is in de loop van de periode na STOP geconfronteerd met een gedwongen overstap naar een andere school vanwege de sluiting van hun eigen school. Deze overstap is niet als ‘voortijdig school van herkomst verlaten’ aangemerkt, mits dit de meeste recente informatie over de desbetreffende leerling is.

Tabel 3.

Deze tabel geeft de uitstroom van STOP leerlingen (N = 146) weer, twee of drie jaar nadat zij de STOP klas verlaten hebben.

Aantal leerlingen (%)

Diploma1 27 (18,5 %)

School van herkomst2 29 (19,9 %)

Voortijdig school van herkomst verlaten3 68 (46,6 %)

Vervolg onbekend4 7 (4,8 %)

Overig5 5 (3,4 %)

Onbekend6 10 (6,8 %)

Totaal 146 (100 %)

Tabel 3: Uitstroom van STOP leerlingen, twee à drie jaar na uitstroom. 1) Diploma: De leerling heeft een diploma

behaald op het Voortgezet Onderwijs of op MBO-niveau. 2) School van herkomst: Leerling volgt momenteel onderwijs op de school van herkomst. 3) Voortijdig school van herkomst verlaten: Leerling is volgens de gegevens voortijdig uitgestroomd naar een andere onderwijsinstelling. Voortijdig wil zeggen: de leerling heeft op de school van herkomst geen diploma behaald. 4) Vervolg onbekend: Leerling is voortijdig vertrokken en de school kan niet meer achterhalen wat de vervolgstappen in de schoolloopbaan zijn geweest. 5) Overig: Leerling is volgens de laatste gegevens vertrokken naar het buitenland of er is sprake van uithuisplaatsing. 6) Onbekend: Van deze leerlingen is geen informatie over de uitstroom bekend. Redenen hiervoor kunnen zijn dat de school niet heeft deelgenomen aan het onderzoek of door sluiting van een school. Ook is het mogelijk dat de betreffende leerling in het schoolsysteem niet terug te vinden is.

(18)

18

Om een uitspraak te kunnen doen over de mate van succes, is een extra variabele (‘mate van succes’) toegevoegd, waarin de groepen ‘diploma’ en ‘school van herkomst’ samen bestempeld zijn als ‘succesvol’. De overige groepen zijn samengevoegd tot ‘niet succesvol.’ Uit bovenstaande tabel blijkt dan ook dat 38,4% van de leerlingen hun schoolloopbaan op succesvolle wijze heeft vervolgd. In totaal volgt 85% van de leerlingen onderwijs en heeft dus kans om een diploma of startkwalificatie te behalen.

In bovenstaande tabel is zichtbaar dat 46,6% van de leerlingen, nadat zij in eerste instantie uitgestroomd zijn naar de school van herkomst, hun onderwijsloopbaan op een andere onderwijsinstelling vervolgt en dus de school van herkomst heeft verlaten. Omdat het een breed begrip betreft, is deze categorie leerlingen verder opgesplitst naar de verschillende uitstroommogelijkheden in onderstaande tabel.

(19)

19

Tabel 4.

Deze tabel geeft een overzicht van de verschillende onderwijsinstellingen weer waar een leerling zijn schoolloopbaan vervolgt, nadat de leerling voortijdig uitgestroomd is vanuit de school van herkomst.

Aantal leerlingen (%) Andere school in het Voortgezet Onderwijs 13 (19,1 %)

ROC / ROC op Maat / MBO 32 (47,1 %)

Voortgezet Speciaal Onderwijs 12 (17,6 %)

LWOO / PrO1 7 (10,3 %)

Transferium / School2Care2 4 (5,9 %)

Totaal 68 (100%)

Tabel 4: Overzicht van onderwijsinstellingen van de groep leerlingen die voortijdig uitgestroomd zijn vanuit de school van herkomst. 1) LWOO (Leerwegondersteunend Onderwijs) houdt in dat er extra hulp gegeven wordt aan een leerling die

te kampen heeft met een leerachterstand, beneden gemiddelde intelligentie of sociaal-emotionele problematiek. PrO (Praktijkonderwijs) is bedoeld voor leerlingen waarvoor het behalen van een vmbo-diploma met extra hulp niet haalbaar is, maar die wel een vak kunnen leren. Dit onderwijs is dusdanig aangepast dat de aandacht vooral ligt op het praktisch leren (Samenwerkingsverband Amsterdam, 2013). 2) Transferium en School2Care zijn andere trajecten binnen het aanbod van het Samenwerkingsverband in samenwerking met Altra. STOP behoort ook tot dit aanbod.

Analyses

Als onderdeel van de data-analyse zijn de gemiddelden van de variabelen ‘leeftijd op moment van aanmelding’ uiteengezet ten opzichte van ‘geslacht’. Kijkend naar het totaal zijn de leerlingen gemiddeld 14,34 jaar (SD = 1,22) op het moment van aanmelding. Door de t-toets voor onafhankelijke steekproeven uit te voeren blijkt dat de leeftijd op het moment van aanmelding tussen jongens en meisjes niet significant verschilt.

Daarnaast zijn de gemiddelden van de variabelen ‘verblijfsduur in dagen’ uiteengezet ten opzichte van ‘mate van succes’. Het blijkt dat wanneer een leerling succesvol uitstroomt gemiddeld 104,48 dagen (SD = 65,80) in de STOP klas verblijft en een leerling die uiteindelijk niet succesvol uitstroomt gemiddeld 97,27 dagen in de STOP klas verblijft (SD = 50,32). Kijkend naar het totaal verblijft een leerling gemiddeld 100,03 dagen (SD = 56,65) in

(20)

20

de STOP klas. Tussen de mate van succes en de verblijfsduur is geen significant verschil waarneembaar.

Ook het geslacht van de leerlingen is met de mate van succes vergeleken. Het blijkt dat 33,0% van de jongens succesvol zijn schoolloopbaan vervolgt en 51,2% van de meisjes. Door middel van een Chi-kwadraattoets is onderzocht of er een statistisch verband bestaat tussen het geslacht van de leerlingen en de mate van succes. Uitgaande van een significantieniveau van α = 0,05 kan worden gesteld dat er sprake is van een statistisch verband tussen de variabelen ‘geslacht’ en ‘mate van succes’

(

2 (1, N = 146) = 4,23, p = .04). Er bleek dus een significant verband te bestaan tussen het feit dat de leerlingen twee à drie jaar na STOP succesvol uitgestroomd zijn en hun geslacht. Omdat er bij de uitkomst van een Chi-kwadraattoets geen uitspraak gedaan kan worden over de sterkte van het verband, is er gebruik gemaakt van een associatiemaat. Deze laat zien dat hierbij sprake is van een zwakke samenhang tussen beide variabelen (V = 0,17, Cohen’s d = .35).

Voor de variabele ‘onderwijsniveau’ en ‘verblijfsduur’ in combinatie met de mate van succes is ook een Chi-kwadraattoets uitgevoerd. Deze variabelen zijn hiervoor opnieuw gecodeerd. Voor het onderwijsniveau zijn de categorieën ‘PrO en VMBO’ en ‘Havo en VWO’ gemaakt en voor de verblijfsduur is het aantal dagen onderverdeeld in klassen (1-50 dagen, 51-100 dagen, 101-150 dagen, 151-200 dagen en >200 dagen). Beide variabelen bleken geen verband te hebben met de mate van succes.

Kwalitatief onderzoek

Meest voorkomende problematiek

De meest voorkomende redenen van een aanmelding bij STOP komen voort uit gedragsproblemen. De leerlingen geven aan dat ze op de school van herkomst vaak negatief gedrag lieten zien, regelmatig een conflict hadden met docenten of uit de klas gestuurd

(21)

21

werden.2 Spijbelen, schorsingen, incidenten, veelvuldig te laat komen en het overtreden van regels werden ook als redenen van aanmeldingen of als onderdeel van het probleemgedrag genoemd.3 De leerlingen hebben een wisselende mening wanneer hen gevraagd wordt naar hun mening over hun aanmelding bij STOP. Eén leerling gaf expliciet aan het een fijne en goede beslissing te vinden, terwijl anderen het absoluut niet eens waren met de plaatsing.4

De hulpverleners spreken van diverse problematiek, maar wel vaak problemen die te maken hebben met het gedrag van de leerlingen.5 Door een aantal hulpverleners wordt de doelgroep als problematischer gezien en lijkt er vaker sprake te zijn van een zogenaamde parkeerplaatsing.6 Dit wordt deels verklaard door de wachtlijsten bij Transferium, waardoor er voor deze leerlingen een alternatief moet worden bedacht, vaak in de vorm van een plaatsing in de STOP klas.7

Schoolse prestaties

De schoolse prestaties van de leerling waren over het algemeen redelijk tot goed te noemen op de school van herkomst.8 Slechts een enkele leerling geeft aan dat de cijfers slecht waren op de school van herkomst, maar tijdens de STOP klas verbeterden.9 De TOP leerlinge stelt dat haar cijfers verslechterd zijn in de TOP klas. Zij wijt dit aan het feit dat ze in de TOP klas geen klassikale uitleg krijgt, waardoor ze nu meer moet leren.10

2 Interview met leerling B. ; Interview met leerling C. , Interview met leerling D. ; Interview met leerling E. 3

Interview met leerling A. ; Interview met leerling B. ; Interview met leerling C. , Interview met leerling D. ; Interview met leerling E.

4 Interview met leerling C. ; Interview met leerling D. ; Interview met leerling E. 5

Interview met hulpverlener G. ; Interview met hulpverlener H. ; Interview met hulpverlener I. ; Interview met hulpverlener J.

6 Interview met hulpverlener F. ; Interview met hulpverlener H. ; Interview met hulpverlener J. 7

Interview met hulpverlener F. ; Interview met hulpverlener J.

8

Interview met leerling A. ; Interview met leerling C. ; Interview met leerling D. ;

9

Interview met leerling B.

(22)

22

Contact met school van herkomst

Het contact met de school van herkomst lijkt wisselend te verlopen.11 Per school kan dit erg verschillen. Er wordt veel waarde gehecht aan een goed contact tussen de school van herkomst en de STOP locatie: “Over het algemeen verloopt dat goed en dat is ook heel erg belangrijk, want dat contact heb je nodig om het schoolwerk goed te laten verlopen en voor de gesprekken die je om de zoveel tijd met een school hebt wat betreft de voortgang.”12

Met betrekking tot het aanleveren van schoolwerk zijn de ervaringen van leerlingen wisselend. Een aantal leerlingen geven aan dat dit goed verloopt.13 Anderen ervaren veel problemen rondom het aanleveren van schoolwerk; toetsen komen niet op tijd aan bij de STOP klas of het duurt erg lang voordat toetsen nagekeken zijn.14

Ook een hulpverlener constateert af en toe problemen bij de registratie van behaalde resultaten: “Magister, dat is waar de cijfers geregistreerd worden, is niet goed bijgehouden. Dat is voor hem heel lastig, want hij heeft dingen goed gedaan en hij doet zijn best, maar hij kan dat niet zien. (…) Dat werkt niet zo motiverend.”15

Uitstroom

Het primaire doel van STOP is dat de leerlingen na een periode terug zullen keren naar de school van herkomst (Addink & De Lange, 2011 ; Samenwerkingsverband Amsterdam, 2011). Het is gebleken dat dit niet bij alle leerlingen het geval is. Een aantal zullen na afloop terugkeren naar de school van herkomst, soms met behulp van een zogenaamd

11 Interview met hulpverlener G. ; Interview met hulpverlener H. ; Interview met hulpverlener J. 12

Interview met hulpverlener F.

13

Interview met leerling B. ; Interview met leerling C.

14

Interview met leerling D. ; Interview met leerling E.

(23)

23

terugkomrooster.16 Eén leerling is nog niet zeker van terugplaatsing en één leerling keert definitief niet terug, maar dit is haar eigen beslissing.17

De hulpverleners kaarten aan dat dit doel vaak niet gehaald wordt: “Officieel is er één gouden regel: een leerling is een STOP leerling, die mag worden aangenomen als deze leerling naar school teruggaat daarna. En wat dat betreft is dat dus in de praktijk helemaal niet het geval. En dan krijg je natuurlijk hele andere leerlingen (…) en ook wel zwaarder. Ik vind het op zich niet heel erg een probleem, maar op het moment dat het wat gewelddadigere leerlingen zijn, wordt het toch wel heftig.”18

Een aantal hulpverleners uiten hun kritiek op de regels rondom terugplaatsingen naar de school van herkomst na afloop van STOP. Leerlingen zijn vaak niet meer welkom op de school van herkomst en soms wordt dit pas laat aan de leerling medegedeeld.19 Een hulpverlener vertelt: “In principe is het doel van STOP: je komt hier, je krijgt een kans en als het goed gaat, ga je het weer op je eigen school proberen en als dat echt niet lukt, moet je er vanaf. En in principe werkt die regel goed. Dus hij zou een kans moeten krijgen, maar school wil hem toch weg sturen. Ik vind dat wel vervelend, want dan is het toch echt zo dat ze het incident toch heel zwaar hebben genomen. En je wordt geplaatst in afwachting totdat je iets anders vindt en dat is toch niet echt het doel van STOP.”20

Ervaringen van leerlingen

De meerderheid van de leerlingen ervaart de STOP klas als iets positiefs. Deze leerlingen noemen met name de rust in de klas, de individuele aandacht en het contact met de docent en hulpverlener als positieve aspecten.21 Een leerling geeft zijn visie: “STOP is echt heel leuk en

16

Interview met leerling B. ; Interview met leerling D. ; Interview met leerling E.

17 Interview met leerling A. ; Interview met leerling C. 18

Interview met hulpverlener H.

19

Interview met hulpverlener F. ; Interview met hulpverlener G. ; Interview met hulpverlener J.

20

Interview met hulpverlener F.

(24)

24

soms worden leerlingen via STOP naar Transferium gestuurd en eigenlijk kan ik gewoon niet begrijpen hoe je als je in de STOP klas zit naar Transferium kan, want alle aandacht is op je gericht, het kan bijna niet fout gaan, dus dat vind ik wel raar, dat mensen dan toch de fout in kunnen gaan.”22

Dit blijkt ook uit een antwoord van een leerling als antwoord op de vraag wat de leerling prettig of fijn vindt aan de STOP klas: “Eigenlijk vind ik de STOP klas leuker dan mijn eigen klas, ik zou hier het liefste het hele jaar willen blijven, lekker rustig, geen drukte waardoor ik kan af worden geleid.”23

Bovendien geven ze aan dat het nu in de STOP klas goed gaat en ze vinden dat hun gedrag verbeterd is.24 Een leerling legt uit: “In bepaalde situaties in de klas, als ik in een normale klas was, zou ik sneller boos reageren, gewoon een beetje terroriseren, maar nu kan ik me gewoon rustig houden.”25

Ook geven de meeste leerlingen aan dat ze in de STOP klas veel leren als het gaat om hun gedrag. Een leerling vertelt op welke manier hij dit onder andere leert: “Je hebt hier 3 pauzes en voor die pauzes heb je een evaluatiegesprek twee keer per dag. En in die evaluatiegesprekken legt de juffrouw uit wat ze van me vindt, hoe ik werkte, wat ik goed en fout doe. Ze geeft haar eigen mening en dan vraagt ze aan jou wat jouw mening is en hoe jij werkte. En zo leer je over jezelf corrigeren en zo. En dat vind ik wel leuk, zo leer ik dat wel denk ik.”26

De leerling uit de TOP klas geeft aan, in tegenstelling tot de leerlingen in de STOP klassen, het niet leuk te vinden. Ze heeft niet het gevoel dat TOP bij haar helpt en ervoer, zeker in het begin, veel onduidelijkheid. Toch geeft zij aan iets geleerd te hebben: “Dat is het

22 Interview met leerling B. 23

Interview met leerling B.

24

Interview met leerling A. ; Interview met leerling B. ; Interview met leerling C. ; Interview met leerling D.

25

Interview met leerling B.

(25)

25

enige wat ik hier heb geleerd, dat je het niet zo ver moeten laten komen en dat je ergens komt waar je niet wil zijn.”27

Thuissituatie en contact met ouders

Tijdens de interviews is ook kort stilgestaan bij de thuissituatie van de leerlingen. Twee leerlingen geven aan dat zij thuis geen problemen ervaren met betrekking tot hun gedrag.28 Twee andere leerlingen vertellen dat zij ook in de thuissituatie gedragsproblemen lieten zien, maar dat dit verbeterd is sinds zij in de STOP klas verblijven.29

Wat betreft de hulpverleners geeft de meerderheid aan meestal redelijk tot goed contact te hebben met ouders, al wisselt dit ook wel per gezin.30 Daarentegen geven hulpverleners ook aan dat zij graag ouderbegeleiding aan zouden willen bieden, maar hiervoor niet voldoende tijd hebben om dit te realiseren, terwijl dit in hun ogen wel vaak gewenst is.31 Een hulpverlener vertelt waarom goed contact met ouders van belang is: “Ik heb de ervaring dat als je tijd hebt voor de ouders, dan komt het eigenlijk altijd goed. (…) Het is het belangrijkste dat je er de tijd voor kunt nemen. Dat als het niet in twee gesprekken lukt, dat je het dan in vier gesprekken moet doen. En dat mensen zich gehoord voelen. Dan krijg ik ze ook meestal wel mee. Maar die kleine stapjes zijn vaak belangrijk.. (…) Hoe het thuis gaat heeft ontzettend veel invloed. Ik kan niet hier overdag een kind proberen te veranderen, terwijl er thuis niks gebeurt, dat is dan een tijdelijke verandering. En die verandering is dan ook vaak veel groter als je die afspraken samen met ouders maakt. Dat vind ik dan altijd wel een meerwaarde, dat de kinderen merken dat alles wat je afspreekt ook met ouders afgesproken hebt en dat je open kaart speelt.”32

27

Interview met leerling E.

28 Interview met leerling A. ; Interview met leerling D. 29

Interview met leerling B. ; Interview met leerling C.

30

Interview met hulpverlener F. ; Interview met hulpverlener G.

31

Interview met hulpverlener G. ; Interview met hulpverlener H. ; Interview met hulpverlener J.

(26)

26

Discussie Conclusies

Uitgaande van eerder genoemde resultaten kan antwoord gegeven worden op de onderzoeksvragen. De eerste vraag luidt: ‘Is er een positieve ontwikkeling in het vervolg van de schoolloopbaan bij leerlingen die STOP hebben gevolgd en na afloop van hun periode in STOP uitgestroomd zijn naar de school van herkomst?’ Uit de oorspronkelijke onderzoeksgroep van 248 leerlingen, die in de schooljaren 2009-2010 en 2010-2011 in STOP zaten, zijn 146 leerlingen (58,9%) geselecteerd die na afloop van de periode in STOP teruggekeerd zijn naar de school van herkomst. In het schooljaar 2009-2010 stroomde 61,8% uit naar de school van herkomst en 56,5% in het schooljaar daaropvolgend (2010-2011). De verwachting was dat, op basis van eerdere schooljaren, de percentages tussen de 64% en 74% zouden liggen (Looman, 2010). De schooljaren in dit onderzoek scoren daar dus onder. Maar in vergelijking met andere onderzoeken naar reboundvoorzieningen waarin werd gesproken over 48% en ‘iets meer dan de helft’ van de leerlingen dat terugkeert naar de school van herkomst, scoort STOP hier boven (Inspectie van het Onderwijs, 2008 ; Van der Steenhoven & Van Veen, 2010).

Van de geselecteerde groep leerlingen blijkt 18,5% een diploma te hebben behaald en 19,9% verblijft nog op de school van herkomst. Deze twee groepen samen maakt dat 38,4% van de leerlingen twee à drie jaar na het verlaten van STOP succesvol de schoolloopbaan vervolgt. In totaal 46,6% van de leerlingen verlaat de school van herkomst voortijdig en voldoet dus niet aan de criteria om als een leerling met een succesvolle schoolloopbaan bestempeld te worden. Ondanks dat vervolgen zij hun schoolloopbaan op een andere onderwijsinstelling en hebben zij nog steeds de intentie om onderwijs te volgen en daarnaast een reële kans om een startkwalificatie te behalen. Er kan gesteld worden dat in totaal 85% van de leerlingen nog steeds onderwijs volgt of dit met een diploma heeft afgerond. Slechts

(27)

27

15% van de leerlingen is dus uit het oog verloren en van hen is niet bekend of zij hun schoolloopbaan vervolgd hebben. Dit lijkt een positief aspect, omdat er bij het overgrote deel van de onderzoeksgroep de intentie bestaat om onderwijs te volgen en minimaal een startkwalificatie te behalen.

Vanuit de analyses is naar voren gekomen dat de leerlingen gemiddeld 100,3 dagen in de STOP klas verblijven. Wanneer zij niet succesvol uitstromen, is deze periode iets korter dan wanneer ze wel succesvol uitstromen, maar van een significant verschil tussen de groepen is geen sprake. Het gemiddelde van 100,3 dagen komt ongeveer overeen met het aantal dagen dat beschreven staat in de programmabeschrijving, namelijk ongeveer drie maanden, omgerekend ± 90 dagen (Samenwerkingsverband Amsterdam, 2011). De gemiddelde leeftijd van 14 jaar komt overeen met de informatie uit het evaluatierapport, waarin ook gesproken wordt van een gemiddelde leeftijd van 14 jaar (Looman, 2010). De jongens en meisjes blijken op dit punt niet significant van elkaar te verschillen.

De variabele ‘onderwijsniveau’ en ‘verblijfsduur’ zijn in combinatie met de variabele ‘mate van succes’ geanalyseerd, maar daar zijn geen significante uitkomsten gevonden. Dit betekent dat de mate van succes (het wel of niet succesvol vervolgen van de schoolloopbaan) niet in verband staat met het onderwijsniveau van de leerlingen of het aantal dagen dat zij in STOP verbleven. Echter bleek het verband tussen de variabele ‘geslacht’ en de mate van succes wel significant. Het geslacht van de leerlingen blijkt dus van invloed te zijn op het wel of niet succesvol vervolgen van de schoolloopbaan. Verdere analyse wijst uit dat het om een zwak verband gaat. Het blijkt dat 33% van de jongens en 51,2% van de meisjes zijn of haar schoolloopbaan succesvol vervolgt. Dit onderzoeksresultaat hangt samen met het eerder genoemde gegeven dat jongens meer risico lopen om voortijdig het onderwijs zonder startkwalificatie te verlaten dan meisjes (Traag & Van der Velden, 2008).

(28)

28

De tweede onderzoeksvraag luidt: ‘Wat zijn de ervaringen van huidige STOP leerlingen en hun hulpverleners met betrekking tot STOP?’ Uit de interviews blijkt dat de meest voorkomende problematiek van leerlingen gedragsproblemen zijn. Dit vormt ook vaak de reden van aanmelding. Dit komt overeen met eerdere rapporten, waarin wordt gesteld dat de kernproblematiek van de leerlingen bestaat uit gedragsproblemen, meestal in de vorm van impulsief, opstandig of antisociaal gedrag (Addink & De Lange, 2011). De hulpverleners signaleren diverse gedragsproblemen die naar hun mening problematischer worden. De schoolse prestaties van de leerlingen zijn redelijk tot goed te noemen. Een enkele leerling noemt het feit dat er geen klassikale uitleg gegeven wordt als de verklaring voor de verslechtering van haar cijfers. Het feit dat de schoolse prestaties van de leerlingen als redelijk tot goed worden gewaardeerd, komt niet overeen met eerder onderzoek, waarin gesteld wordt dat een van de belangrijkste voorspeller van voortijdig schoolverlaten slechte schoolprestaties zijn (Battin-Pearson et al., 2000).

De contacten met de scholen van herkomst lijken erg wisselend te verlopen. De hulpverleners onderstrepen wel het belang van een goed contact met de school van herkomst. Dit bevordert de terugplaatsing van de leerling naar de school van herkomst en het aanleveren van schoolwerk. Wat betreft de uitstroom gaan de leerlingen niet allemaal terug naar de school van herkomst. De hulpverleners kaarten het primaire doel van STOP in relatie tot de terugplaatsing aan en hebben kritiek op de manier waarop terugplaatsing soms wordt gerealiseerd. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de samenwerking met scholen en de criteria voor in- en uitstroom een aandachtspunt is voor reboundvoorzieningen (Inspectie van het Onderwijs, 2008).

De ervaringen van de leerlingen met betrekking tot STOP zijn positief te noemen. Zij hechten vooral waarde aan de rust in de klas, de individuele aandacht en het goede contact met de docent en hulpverlener. Dit is overeenkomstig eerder onderzoek, waarin de

(29)

29

pedagogische sfeer als een sterk punt van reboundvoorzieningen genoemd wordt (Inspectie van het Onderwijs, 2008). Bij deze factor is een tweedeling te zien tussen STOP en TOP, waarbij de TOP leerling zich negatiever uitlaat over het programma. Wel kan hierbij als kanttekening geplaatst worden dat er in het kwalitatieve onderzoek slechts één leerling vanuit het TOP geïncludeerd is.

Het contact met ouders verloopt volgens de hulpverleners ook wisselend en verschilt per gezin. De hulpverleners geven aan graag ouderbegeleiding te willen geven, maar hebben daar de tijd niet voor. Zij geven aan dat zij meer met de leerling kunnen bereiken wanneer er een goed contact is met ouders.

Beperkingen van dit onderzoek

Gedurende de dataverzameling binnen het kwantitatieve onderzoek is gevraagd naar informatie over de schoolloopbanen. Deze informatie is echter over een langere periode verzameld en daarbij is geen exacte datum gehanteerd. Er kan slechts een tijdsperiode genoemd worden van ‘twee à drie jaar na het verlaten van STOP’. Daarnaast was er weinig internationale literatuur voorhanden wat betreft reboundvoorzieningen of enigszins vergelijkbare voorzieningen in het onderwijs.

Bovendien was er binnen dit onderzoek geen sprake van een controlegroep. Daarom kunnen er geen uitspraken gedaan worden over effectiviteit en blijft de statistiek beperkt tot de zogeheten beschrijvende statistiek. In het geval van een positieve schoolloopbaan kan het effect niet toegeschreven worden aan STOP.

Ook komen de groepen wat betreft startkwalificaties en de groep die binnen dit onderzoek als succesvol wordt bestempeld niet volledig overeen. Een leerling heeft een startkwalificatie behaald als deze een MBO-2-, Havo- of Vwo-diploma heeft behaald. De doelgroep in dit onderzoek heeft een succesvolle schoolloopbaan als de leerling op de school

(30)

30

van herkomst verblijft of een diploma heeft behaald op minimaal voortgezet onderwijsniveau. Leerlingen die de schoolloopbaan succesvol hebben vervolgd door een diploma op VMBO-niveau te halen, hebben daarmee nog geen startkwalificatie. Het is in dit onderzoek niet geregistreerd hoeveel leerlingen van deze specifieke groep de overstap naar de Havo of het MBO maken om een startkwalificatie te behalen (Herweijer, 2008).

Bij het kwalitatieve onderzoek zijn de leerlingen bij wie een interview werd afgenomen geselecteerd door de STOP docent. Er was dus geen sprake van een aselecte toewijzing. Daarnaast is het aantal geïnterviewde leerlingen niet zo groot (N = 5).

Suggesties voor vervolgonderzoek

Mede doordat er nog maar in beperkte mate onderzoek gedaan is naar reboundvoorzieningen in zowel binnen- als buitenland, zijn er een aantal suggesties voor vervolgonderzoek. Allereerst zou er in de toekomst meer onderzoek gedaan moeten worden naar reboundvoorzieningen en STOP in het bijzonder, met als doel het programma te blijven verbeteren. Met behulp van een controlegroep zou een effectiviteitsonderzoek gerealiseerd kunnen worden. Een andere mogelijkheid is om STOP leerlingen standaard een aantal jaren te blijven volgen en te monitoren om op deze manier een follow-up onderzoek of longitudinaal onderzoek te creëren. Meer onderzoek naar de eerder genoemde risicofactoren zou ook een goede mogelijkheid zijn voor vervolgonderzoek.

In het kwalitatieve onderzoek kwam naar voren dat de TOP leerling een negatievere mening had met betrekking tot de voorziening dan de STOP leerlingen. Meer onderzoek naar de verschillen tussen deze twee groepen zou meer inzicht kunnen geven in de eventueel benodigde aanpassingen van de TOP klas om beter te kunnen voorzien in de behoeften van deze leerlingen en het personeel.

(31)

31

In het kwalitatief onderzoek is gebruik gemaakt van semigestructureerde interviews. In de toekomst zou er bij een herhaling van dit onderzoek gekozen kunnen worden voor een groter aantal te interviewen leerlingen en/of hulpverleners. Ook zou de betrouwbaarheid en validiteit nader bekeken kunnen worden om het instrument te verbeteren, bijvoorbeeld door het berekenen van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid of het trainen van de interviewers (Silverman, 2006).

De laatste suggestie duidt op de interviews in het kwalitatieve onderzoek waarin de hulpverleners het belang aangeven van ouderbegeleiding. Volgens hen zouden de veranderingen bij de leerlingen vergroot kunnen worden wanneer ouders ook begeleid worden. Vervolgonderzoek zou uit moeten wijzen of ouderbegeleiding in de toekomst aangeboden zou kunnen worden.

(32)

32

Literatuur

Addink, A. & Lange, M. de. (2011). Doorlichting op effectiviteit van STOP: Eindrapport. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Baat, M. de. & Foolen, N. (2012). Oorzaken van schoolverzuim en tijdig schoolverlaten. Utrecht: Nederlands Jeugd Instituut.

Battin-Pearson, S., Newcomb, M. D., Abbott, R. D., Hill, K.G., Catalano, R.F. & Hawkins, J.D. (2000). Predictors of Early High School Dropout: A Test of Five Theories. Journal of Educational Psychology, 92, 568-582.

Dekkers, H. & Claassen, A. (2001). Dropouts – Disadvantaged by definition? A study of the perspective of very early school leavers. Studies in Educational Evaluation, 27, 341 354.

Fitzsimons Hughes, A. & Adera, B. (2006). Education and Day Treatment Opportunities in Schools: Strategies That Work. Preventing School Failure, 51, 26-30.

Herweijer, L. (2008). Gestruikeld voor de start: de school verlaten zonder startkwalificatie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Holter, N. & Bruinsma, W. (2010). Wat werkt bij het voorkomen van voortijdig schoolverlaten? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Inspectie van het Onderwijs. (2008). De kwaliteit van reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs: Bevindingen uit het inspectietoezicht in 2007. Verkregen op 18 november 2012, via www.onderwijsinspectie.nl.

Kearney, C. A. (2008). School absenteeism and school refusal behavior in youth: A contemporary review. Clinical Psychology Review, 28, 451-471.

Looman, J. (2010). Evaluatie Transferium, REC-4 en STOP schooljaar 2009-2010. Amsterdam: Samenwerkingsverband Amsterdam.

(33)

33

Prevatt, F. & Kelly, F. D. (2003). Dropping out of school: A review of intervention programs. Journal of School Psychology, 41, 377-395.

Samenwerkingsverband Amsterdam. (2011). Programma- en methodiekbeschrijving School Time Out Programma (STOP) Schooljaar 2011/2012. Amsterdam: Samenwerkingsverband Amsterdam.

Samenwerkingsverband Amsterdam. (2013). VO Scholen Amsterdam. Verkregen op 27 juni 2013, via www.swvadam.nl.

Silverman, D. (2006). Interpreting Qualitative Data. London, United Kingdom: SAGE Publications.

Steenhoven, P. van der. (2012). Monitor 2010: Reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Steenhoven, P. van der. & Veen, D. van. (2010). NJi-Monitor: Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2009. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Traag, T. & Velden, R.K.W. van der. (2008). Early school-leaving in the Netherlands. The role of student-, family- and school factors for early school-leaving in lower secondary education. Maastricht: Research Centre for Education and the Labour Market.

Yperen, T. A. van. (red., 2010). 55 vragen over effectiviteit. Antwoorden voor de jeugdzorg. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

(34)

34

Bijlage I: Interviewprotocol voor de leerlingen.

Eerdere hulpverlening

- Is STOP de eerste keer dat je te maken kreeg met hulpverlening?

o Zo nee, wat voor hulpverlening heb jij of je ouders eerder gehad? Waarom kreeg je deze hulp?

- Kamp je met lichamelijke dan wel psychische problemen? Zo ja, krijg je daar hulp en/of medicijnen voor?

School van herkomst

- Hoe waren je cijfers?

- Welke vakken vond je makkelijk en welke moeilijk?

- Hoe was het contact met de docenten? Had je docenten waar je het goed mee kon vinden? - Heb je wel eens een conflict met een docent gehad? Zo ja, hoe heb je toen gereageerd? - Overtrad je weleens de regels? Zo ja, welke regels? En waarom?

- Ben je weleens uit de klas gestuurd? Zo ja, hoe vaak (per maand/jaar)? En wat was de reden dat je eruit gestuurd werd?

- Ben je geschorst geweest? Zo ja, wat was de reden dat je geschorst werd? - Kon je je in de klas goed concentreren? Zo nee, waarom niet? Hoe kwam dat? - Maakte je je huiswerk altijd? Zo nee, waarom niet?

- Leerde je voor proefwerken? Zo nee, waarom niet?

- Heb je weleens gespijbeld? Zo ja, hoe vaak per maand/jaar? Waarom spijbelde je? - Had je contact met je klasgenoten?

- Was je populair in de klas?

- Had je vrienden in je klas of juist meer daarbuiten? - Had je vaak conflicten met medeleerlingen/klasgenoten?

(35)

35 - Ben je weleens betrokken geweest bij vechtpartijen of ruzies? Zo ja, wat was hiervoor de

aanleiding?

- Ben je weleens gepest? Heb je weleens iemand gepest?

Aanmelding en periode in STOP klas

- Wat waren volgens jou de redenen of de aanleiding waarom je school je aan ging melden voor STOP? Wat vond je hiervan?

- Werd je snel geplaatst of stond je op een wachtlijst?

- Weet jij welke doelen er voor jou in het begin opgesteld zijn? Zo ja, welke doelen? - Wat vind je van de STOP klas? Wat vind je het prettig/vervelend?

- Hoe is het contact met je eigen school nu je in de STOP klas zit? o Heb je contact met je klasgenoten?

o Heb je contact met je eigen mentor?

o Hoe gaat het met het aanleveren van schoolwerk en proefwerken? - Hoe gaat het nu in de STOP klas?

- Wat vind je van je docent en van de hulpverlener? - Wat vind je van je klasgenoten?

- Heb je in de STOP klas een conflict met een klasgenoot gehad? Zo ja, hoe kwam dat? En hoe heb je het opgelost?

- Hoe is de sfeer in de klas? Ben je populair in de klas?

- Wat vind je van de gesprekken die je met de hulpverlener hebt?

- Vind je dat je er iets van leert? Zo ja, kun je uitleggen wat dan precies? En denk je dat je er in de toekomst ook iets aan zult hebben?

- Heb je weleens gespijbeld? Zo ja, waarom heb je toen gespijbeld?

- Heb je in de STOP klas een conflict gehad met de docent of hulpverlener? Zo ja, wat was de aanleiding en wat gebeurde er?

- In geval van eerdere slechte schoolresultaten: hoe zijn je cijfers nu? Zijn je cijfers aan het verbeteren? Zo ja, heb je daar een verklaring voor?

(36)

36 - Wat vind je van je gedrag nu je in de STOP klas zit? Merk je verbetering?

- Is er al duidelijkheid over waar je na STOP naartoe gaat? Eigen school of een andere optie? o In geval van eigen school; hoe voorspel je dat dat zal gaan?

o In geval van andere optie; waarom is dat besloten? Wat vind je daarvan?

Thuissituatie

- Hoe is de relatie met je ouders?

o Voel je je gesteund door hen? Voel je je veilig thuis? Zijn er problemen thuis? - Heb je weleens een conflict thuis? Zo ja, met wie?

o Wat is dan de aanleiding? Hoe los je dat op? - Hoe is je gedrag thuis nu?

o Is het verbeterd nu je in de STOP klas zit? Hoe merk je dat? - Wat doe je in je vrije tijd?

o Zit je bij een sportclub? o Wat doe je met je vrienden? o Wat zijn je hobby’s?

o Heb je een bijbaantje? Zo ja, wat doe je? o Waar geef je je geld aan uit?

- Slaap je goed? Kom je uitgerust op school? - Drink je weleens alcohol?

- Gebruik je weleens drugs? Zo ja, wat voor?

- Ben je weleens in aanraking geweest met politie of justitie? - Waar word je blij/vrolijk/gelukkig van?

- Waar word je boos/verdrietig van? - Wat zijn je toekomstplannen?

(37)

37

Bijlage II: Interviewprotocol voor hulpverleners.

- Heeft deze leerling al eerder met hulpverlening te maken gehad voor zover bekend? - Kampt deze leerling met lichamelijke of psychische problemen? Heeft deze leerling hier

medicatie voor?

- Hoe ging het op de school van herkomst / in de klas met betrekking tot: o Cijfers?

o contact met docenten, conflicten met docenten?

o overtreden van regels? Werd de leerling weleens uit de klas gestuurd of is hij/zij weleens geschorst geweest?

o concentratie in de klas?

o maken van huiswerk en leren van proefwerken? o spijbelen?

o Mate van contact met klasgenoten?

o Conflicten met klasgenoten of medeleerlingen? - Was er sprake van pesten of gepest worden?

- Aanmelding bij STOP / plaatsingsgesprek

o Voornaamste redenen of aanleiding van aanmelding

o Was er sprake van een snelle plaatsing of stond de leerling op een wachtlijst? o Wie waren er bij het plaatsingsgesprek aanwezig?

o Wat werd er besproken?

- Welke doelen zijn er voor deze leerling opgesteld?

- Hoe is de leerling in de STOP klas, qua gedrag en schoolprestaties? o Zijn er verbeteringen te zien?

o Is de leerling weleens afwezig geweest (bv door ziekte, doktersbezoek)? o Heeft de leerling weleens gespijbeld?

- Hoe is het contact met de docent en met u? o Zijn er conflicten geweest?

(38)

38 o Wat wordt er tijdens de individuele gesprekken met name met deze leerling

besproken?

- Hoe is het contact met zijn/haar klasgenoten? o Zijn er conflicten geweest?

o Hoe is de sfeer momenteel in de klas? o Is de leerling populair?

- Heeft de leerling contact met de mentor van school van herkomst?

o Heeft de leerling voor zover bekend contact met zijn klasgenoten van school van herkomst?

o Hoe verloopt het aanleveren van schoolwerk? - Hoe verloopt het contact met ouders?

- Is de uitstroom bij deze leerling al bekend? - Is er iets bekend over de thuissituatie?

o Hoe is de relatie met ouders? o Zijn er problemen? Conflicten?

o Hoe is het gedrag van de leerling thuis? Verbetering?

- Is er zicht op wat de leerling in zijn vrije tijd doet? Denk aan sportclub, vrienden, hobby’s, bijbaan.

- Lijkt de leerling op school uitgerust te zijn? - Zijn er vermoedens van drugs- of alcoholgebruik?

- Is de leerling in het verleden weleens in aanraking geweest met politie of justitie? - Is er bekend of de leerling concrete toekomstplannen heeft?

- Hoe is de samenstelling van uw huidige klas? (m.n. problematiek)

- Zijn er verschillen te zien tussen de doelgroep zoals bedoeld en de doelgroep in de praktijk? - Wat zijn de meest voorkomende problemen bij jongeren?

- Op welke manier werkt u aan de doelen met de leerlingen? - Hoe verloopt het contact met school in het algemeen? - Hoe verloopt het contact met ouders in het algemeen?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarmee voldoet De School van HIP Utrecht aan het wettelijke voorschrift op grond van artikel 1a1 lid 1 onder b van de Leerplichtwet 1969.. Onderzoekscriterium 4 -

uitkomst onderzoek De Nieuwe School te Amsterdam 25 januari 2016 - 12 - Leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften krijgen de daarbij passende zorg en begeleiding. Daarmee

Beperkte beschikbaarheid leermiddelen/devices/wifi bij leerlingen thuis De gewenste digitale hulpmiddelen zijn niet gratis beschikbaar en/of kosten tijd om beschikbaar te krijgen

Bij jonge kinderen verloopt de aandoening gewoonlijk minder heftig dan bij oudere en gaat zij eerder in het chronische stadium over. Toch i~ ook hier de

Leerlingen en/of ouders binnen onze school kunnen bijvoorbeeld te maken krijgen met gedragingen of beslissingen die naar mening van ouders onterecht zijn. Deze kunnen dan hun

Geloof erin dat vmbo-leerlingen ook belangstelling kunnen hebben voor lezen en erken het belang van lezen voor de taalvaardigheid van leerlingen: “meer lezen, beter in

Bij het uitvoeren van het Imago-onderzoek kiezen we meestal voor een combinatie van kwantitatief onderzoek (waarbij onder meer leerlingen van groep 8 van basisscholen in de omgeving

Dit rapport van de Inspectie van het Onderwijs bevat de uitkomsten van het onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs op De Amsterdamsche School, een school voor