• No results found

De tweede carrière : arbeidsmarktperspectieven voor ex-olympische topsporters

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De tweede carrière : arbeidsmarktperspectieven voor ex-olympische topsporters"

Copied!
93
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SCR 8584

De tweede carrière

Arbeidsmarktperspectieven voor ex-olympische

topsporters

(2)
(3)

Voorwoord

Wat in 1999 begon als een droom is nu werkelijk geworden: de bul.

In de afgelopen jaren heb ik met bijzonder veel plezier de verschillende

arbeids-organisatiesociologische vakken aan de Universiteit van Amsterdam gevolgd. Het waren leerzame tijden die mij hebben geleerd de samenleving vanuit een verscheidenheid van perspectieven te leren benaderen. Een bijzonder kennisverrijkende ervaring.

In laatste maanden van deze "reis" heb ik met veel plezier aan het "sportieve" sluitstuk van mijn studie arbeids- en organisatiesociologie gewerkt: De tweede carrière voor

ex-olympische topsporters.

De weg naar dit mooie resultaat heb ik mede te danken aan de vele ondersteuning en begrip van Jolanda, familie en vrienden. Daarnaast bedank ik een aantal medewerkers van het NOC*NSF, die het schrijven van deze scriptie mogelijk hebben gemaakt; Frans van Dijk, Jan-Willem Snippe en de ondersteuning van alle medewerksters van het secretariaat van de afdeling Topsp01i. Marco Kunst dank ik voor zijn tekstadvies en verbeteringen in de tekst. Last hut not least bedank ik de heer Schuyt voor zijn

begeleiding. Zijn ondersteuning heb ik als zeer leerzaam en inspirerend ervaren. Het was mij een genoegen om bij hem te mogen afstuderen.

Patrick van Beukering, 29 april 2004

(4)

Inhoudsopgave Voorwoord Inhoudsopgave Inleiding Hoofdstuk 1 De verkenning

1.1

1.2

1.3

1.4

Inleiding

Succesvolle olympische carrièremakers De keerz;}de van de medaille

Samenvatting Hoofdstuk 2 De theorie ,.., 1 .:..1

2.2

2.2.1

2.2.2

2.2.3

2.2.4

2.3

2.3.1

2.3.2

2.4

2.4.1

2.4.2 2.5 Inleiding

Granovetter en sociale netwerken Wat is een netwerk?

Sterktes en zwaktes van sociale netwerken Sociaal isolement

Arbeidsmarkttheorieën en Granovetter Bourdieu en sociaal kapitaal

Sociale klasse & beroepsprestige Bourdieu en cultureel kapitaal Coleman en sociaal kapitaal Closure

Familie en school als onderdeel van het sociaal en menselijk kapitaal De relevantie van Granovetter, Bourdieu en Coleman

Hoofdstuk 3 Operationalisatie van de theorie & methode van onderzoek

3.1

3.2

3.3

3.4

3.5 Inleiding

Het meten van de theoretische begrippen: Sociaal kapitaal

Sociale netwerken

Cultureel en menselijk kapitaal Methode van onderzoek

Voorbehoud De respons 5 11 11 14 16 18 18 18 19

21

22

23

24 26 26 27 28 29

31

31

33

34 34 Hoofdstuk 4 De opbouw van sociaal en cultureel kapitaal bij olympische topspo1iers

4.1 4.2 Inleiding Sociale klasse 36 36

(5)

4.3

4.4

4.5

4.6

4.7 4.8 4.9 Opleiding en studie

Werk naast topsportcarrière

De georganiseerde ondersteuning en begeleiding De concessies op sociaal vlak

De verrijking tijdens de topsportcarrière

Feiten die worden gemist in de topsportloopbaan Conclusies

Hoofdstuk 5 Het gebruik van sociaal en cultureel kapitaal

5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 Inleiding

Wel of geen aansluiting op de arbeidsmarkt Termijn van aansluiting op de arbeidsmarkt Hoe verloopt de aansluiting op de arbeidsmarkt?

Positieve factoren bij de aansluiting op de arbeidsmarkt Belemmeringen bij de aansluiting

Gevonden banen en soort werkgevers Conclusies

Hoofdstuk 6 De "topsportgeoriënteerde" werkgevers

Inleiding 6.1 6.2 6.3

6.4

6.5

Motivatie werkgevers vanuit perspectief topsporter Motivatie werkgevers

Een internationale vergelijking Conclusies

Hoofdstuk 7 Samenvatting & conclusies

7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 De onderzoeksvragen De hoofdvragen De hypothese De probleemstelling Aanbevelingen: Voor de topsporter Voor de werkgevers Voor het NOC*NSF Voor de overheid Literatuurlijst & bronnen

Bijlagen 36 38 41 42

43

43

45 46

46

46

47 49 50 50 51 53 53 54 55 56 57 61 62 62 63 67

(6)

Inleiding

De aandacht voor topsport in onze samenleving blijft toenemen. Dit wordt mede gestimuleerd door de toenemende commercie rondom topsport en de dominante rol van de media. Daarnaast speelt de internationale concurrentie een belangrijke rol.

Topsport is hiermee niet alleen meer een sportieve sociale aangelegenheid maar ook een belangrijke economische sector geworden.

De druk op topsporters - en in deze scriptie in het bijzonder de amateur topsporters met olympische ambities - wordt hierdoor steeds groter. Daar waar het bedrijven van topsport voorheen nog parallel kon lopen met studie of werk is topsport tegenwoordig steeds

meet

een fulltime activiteit geworden. Geconcludeerd kan worden dat er een toename is van de tijdinvestering in de topsport door de topsporter zelf. Het evenwicht tussen

maatschappelijke en topsportcarrière raakt hierdoor uit balans. Hierdoor hebben

olympische topsporters moeite om na hun sportcarrière een nieuw bestaan op te bouwen. Slechts een klein aantal heeft voldoende verdiend om de rest van hun leven financieel onafhankelijk te zijn. En in de jaren van hard trainen en veel reizen is de opleiding er vaak ook nog eens bij in geschoten.

Door een toenemende druk op de topsporter valt te verwachten dat sociaal en cultureel kapitaal, evenals de sociale netwerken van de topsporter, aan erosie of misschien wel verarming onderhevig zijn. Omdat na afsluiting van de topsportcarrière de tweede

(maatschappelijke) carrière moet worden voortgezet, kunnen sociaal en cultureel kapitaal evenals netwerken dus van invloed zijn op de al dan niet succesvolle (her)intreding op de arbeidsmarkt of studie.

In deze scriptie komen de arbeidsmarktkansen van ex-olympische topsporters aan de orde. Is er bij hen nu sprake van een enorme achterstand of voorsprong op de

arbeidsmarkt nadat ze zijn gestopt met het bedrijven van topsport? Naar verwachting zal het een achterstand zijn omdat een topsporter immers vaak vijftien jaar alleen maar heeft gesport en weinig heeft kunnen studeren hetzij werken. Dit zou voor organisaties ook wel eens een reden kunnen zijn geen topsporters in dienst te nemen.

De overheid en het NOC*NSF behartigen samen met de sportbonden de nationale belangen van de topsport. Vanuit het NOC*NSF is aangegeven dat het (her)

intredingproces van ex-olympische topsporters op de arbeidsmarkt vaak niet zonder slag of stoot gaat. Alvorens ex-olympische topsporters van start gaan met deze tweede

loopbaan, krijgen zij nog wel eens te maken met een terugval. Niet alleen de aandacht die men tijdens de topsportcarrière kreeg valt weg, ook moeten er stappen gemaakt gaan worden tot het verwerven van een plek op de arbeidsmarkt.

Ook uit onderzoek van Maarten van Bottenburg komt naar voren dat topsporters de maatschappelijke begeleiding en financieel en zakelijke begeleiding minder hoog waarderen dan de sportspecifieke1. Een lage waardering voor maatschappelijk begeleiding is mede een signaal voor nadere analyse.

1

(7)

Vanuit al deze gedachten bestaat bij het NOC*NSF de behoefte om de

arbeidsmarktkansen voor ex-olympische topsporters te analyseren. Op basis van deze analyse is het doel te komen tot (beleids)aanbevelingen, die zullen leiden tot nog betere ondersteuning aan ex-olympische topsporters die zijn gestopt met topsport en aansluiting zoeken op de arbeidsmarkt: de tweede carrière.

Ik zal de positieve en negatieve factoren die ex-olympische topsporters hebben bij de aanvang van hun tweede carrière in kaart brengen. Aangevuld met relevante analyses op het terrein van de aansluiting op de arbeidsmarkt verwacht ik een bijdrage te kunnen leveren die ex-olympische topsporters beter voorbereidt op deze voor hen zö lastige periode.

Op basis van het voorafgaande ben ik gekomen tot de volgende probleemstelling:

Probleemstelling

Hoe is de verhouding tussen het beoefend hebben van olympische topsport en latere arbeidsmarktkansen (de tweede carrière)?

De arbeidsmarktkansen voor ex-olympische topsporters is het onderwerp dat deze scriptie domineert. Bij het betreden van de arbeidsmarkt heeft de topsporter net als ieder ander individu last van gunstige en ongunstige condities. In de aanloop op deze scriptie heeft het mij vaak geïntrigeerd hoe deze condities zich tot elkaar verhouden. Vanuit deze interesse en op basis van enkele bio grafieën, die in het eerste hoofdstuk zijn samengevat, ben ik tot de volgende hoofdvragen gekomen.

Hoofdvragen

1. Wat zijn de arbeidsmarktkansen van ex-olympische topsporters?

2. Op welke wijze worden de arbeidsmarktkansen van ex-olympische topsporters beïnvloed?

3. Welke invloed heeft de aan- of afwezigheid van sociaal kapitaal op de arbeidsmarktkansen?

4. Waardoor ontstaat de aan- of afwezigheid van sociaal kapitaal?

5. Welke invloed heeft een mogelijk isolement (de eenzijdige sociale ontwikkelingsmogelijkheden tijdens de topsportcarrière) op de arbeidsmarktkansen?

Sociale netwerken, sociaal kapitaal en cultureel kapitaal zijn de sociologische theoretisch begrippen die ik in deze scriptie gebrnik. Deze theorieën sluiten vanuit mijn studie en mijn persoonlijke interesse goed aan bij het onderzoek,

(8)

Naast de aanbodzijde komen werkgevers in deze scriptie ook bod. De arbeidsmarkt heeft net als andere markten een aanbod- en vraagzijde. Vanuit mijn probleemstelling, het theoretische kader en de arbeidsmarkt kom ik tot de volgende onderzoeksvragen:

Onderzoeksvragen

Sociale netwerken

• Wat voor een soort sociale bindingen (sociale netwerken) hebben ex-olympische topsporters?

• Hebben ex-olympische topsporters tijdens of na hun (top)sportloopbaan

ill

sociaal isolement geleefd?

• Welke kanalen gebruiken ex-olympische topsporters bij het verkrijgen van een baan?

• Is dit in overeenkomst met de algemene theorie van Mark Granovetter over het verkrijgen van een baan of is er een afürijking?

Sociaal kapitaal

• Waaruit bestaat het opgebouwde sociaal kapitaal (waaronder prestaties) van verschillende ex-olympische topsporters?

• Welke invloed heeft sociale klasse op het verkrijgen van werk voor ex-olympische topsporters?

Cultureel kapitaal

• Wat voor een opleiding hebben ex-olympische topsporters genoten? • Wat voor een werkervaring hebben ex-olympische topsporters genoten? • Hebben ex-olympische topsporters een achterstand in human capita!?

Werkgevers (vraagzijde)

• Welke perspectieven leven bij werkgevers ten aanzien van het aannemen van ex-olympische topsporters?

• Welke eigenschappen van ex-olympische topsporters spreken werkgevers aan?

Hypothese

Continue spanning

Ex-olympische topspo1iers hebben een voorsprong daar waar het gaat om prestaties leveren op het hoogste niveau en onder grote druk. Deze prestigedrang gecombineerd met hun bekendheid, status en eventuele verworven (prijzen)gelden (kapitaal) werkt positief op hun arbeidsmarktkansen. Het bedrijven van topspmi en politiek zijn activiteiten die zonder diploma kunnen worden uitgevoerd. Selectie vindt bij deze twee vormen van "arbeid" niet plaats door middel van zogeheten credentials maar door prestige, talent,

(9)

tact, doorzettingsvermogen en motivatie. Deze verworven vormen van kapitaal werken bevorderend op de arbeidsmarktkansen. Maar zijn deze positieve kanten van opgebouwd kapitaal nu ook bepalend geweest voor de sector waar de ex-topsporter emplooi vindt? Zoals wij dat onlangs bijvoorbeeld hebben gezien bij ex-top volleyballer Ron Zwerver. In eerste instantie was hij vastbesloten zijn tweede carrière niet voort te zetten in de

topsport, maar onlangs heeft hij toch weer voor een carrière in de volleybalwereld gekozen.

Of hebben ex-olympische topspo1iers juist geen of weinig sociaal kapitaal, slechte sociale netwerken (weinig gemeenschapsleven), en raken zij gedurende hun topsportcarrière in een soCiaal isolement. Kortom, hebben gelioemde ontwikkelingen een negatieve werking op hun arbeidsmarktkansen en is topsport een a-sociaal vak 2?

Genoemde positieve en negatieve ontwikkelingen in overweging genomen kom ik tot de volgende centrale hypothese:

De invloed van de positieve aspecten - verkregen door de topsport - is groter dan de negatieve aspecten, daar waar het gaat om het verkrijgen van een baan na de topsportcarrière.

De onderzochte groep:

• Alle ex-olympische topsporters die na de Olympische spelen van Atlanta, Salt Lake City en Sydney het besluit hebben genomen hun topsportloopbaan af te ronden.

De opbouw van deze scriptie

Na deze inleiding volgt een verkenning van het onderzoeksveld. Dit is uitgewerkt in hoofdstuk 1. De al dan niet succesvolle loopbanen van een vijftal ex-olympische

topsporters komen hier aan de orde. Hierdoor ontstaat een beeld van welke aspecten een belangrijke rol hebben gespeeld bij het wel of niet slagen van hun tweede loopbaan.

De uitwerking van de theorie vindt plaats in het tweede hoofdstuk. In historisch

perspectief worden de theorieën van Granovetter, Bourdieu en Coleman, die betrekking hebben op mijn onderzoek, uitgewerkt. In Hoofdstuk 3 komt de operationalisatie van de theorie aan de orde. De methodiek van het onderzoek wordt hier toegelicht.

In het 4e hoofdstuk komen de eerste analyses aan de orde. Hier wordt stilgestaan bij de (top )sportcarrière en de vraag hoe ex-olympische topsporters hun sociale en cultureel kapitaal hebben opgebouwd.

Het Se hoofdstuk gaat over de wijze waarop het sociaal en cultureel kapitaal wordt gebrnikt om een baan te verkrijgen. In dit hoofdstuk komt ook de arbeidsmarkt voor olympische topspmiers aan de orde. Zo wordt o.a. de vraag beantwoord hoeveel

ex-2

(10)

olympische topsporters die na Atlanta, Salt Lake City en Sydney zijn gestopt al een baan hebben gevonden. Ook mogelijke geconstateerde verschillen tussen groepen sporters die zijn gestopt passeren hier de revue.

In het afsluitende hoofdstuk wordt in de conclusie antwoord gegeven op de hoofd-, onderzoeksvragen en de probleemstelling. Daarnaast wordt de hypothese getoetst. De aanbevelingen voor het NOC*NSF completeren deze eindscriptie.

(11)

Hoofdstuk 1

De verkenning

1.1 Inleiding

In iedere tak van sport kennen we verhalen van succesvolle en minder succesvolle carrières. Zo ook in de topsport. Voorafgaand aan het onderzoek naar de

arbeidsmarktkansen voor ex-olympische topsporters volgen in dit hoofdstuk eerst vijf portretten van ex-olympische topsporters en hun carrière. Literatuuronderzoek en het gebruik van internetpublicaties liggen ten grondslag aan deze portretten. Hierdoor ontstaat een beeld van de context van dit onderzoek. De eerste drie portretten - die van Ewald Kist, Erica Terpstra, en Anton Geesink - worden gekenmerkt door succes. In de andere twee portretten- die van Bettine Vriesekoop en Marcel Wouda-is hd succes in een aantal opzichten betrekkeiijker. De hogere leeftijd van de eerste drie coryfeeën ten opzicht van de veel jongere Bettine en Marcel moet hierbij wel in ogenschouw worden genomen.

1.2 Succesvolle olympische carrièremakers

EwaldKist

Ewald Kist (1944) is voorzitter van de Raad van bestuur van de ING Groep. Deze groep behoort tot de 20 grootste financiële dienstverleners van de wereld. De ING Groep is met

± 120.000 medewerkers in 65 landen actief op het gebied van verzekeringen, bankzaken

en asset management.

Door zijn gehele loopbaan speelt topsport een belangrijke rol. Gedurende zijn studie rechten aan de universiteit van Leiden maakte hij deel uit van de nationale hockeyploeg. Met dit team nam hij deel aan de Olympische spelen van 1968 in Mexico. Na zijn diensttijd begon hij zijn carrière als management trainee bij Nationale Nederlanden (Nederlands grootste verzekeraar en sinds enkele jaren onderdeel van de ING Groep). In de jaren die volgden bekleedde hij diverse nationale en internationale

managementposities binnen de lNG Groep.

Buiten ING is Ewald Kist onder meer actief als vice-voorzitter van het Verbond van Verzekeraars, lid van het Presidium/penningmeester van het VNO/NCW en lid van het bestuur van het Nederlandse Rode Kruis. Internationaal is hij onder andere actief als bestuurslid van the International Insurance Society in New York en het Vredespaleis in Den Haag.

(12)

Volgens Frederiek W eeda, heeft het succes van Kist mede te maken met netwerken. In haar serie over "netwerken in Nederland"3 omschrijft zij het als volgt:

Succesvolle managers binnen een grote onderneming of succesvolle zakelijke

dienstverleners blijken vaak baat te hebben bij een netwerk dat ze al op jonge leeftijd hebben opgebouwd. Op school, de studentensociëteit en de hockeyclub. Sommigen hadden het thuis al via hun ouders. Behalve dat ze vrienden maken, leren ze al vroeg hoe je je 'hoort te gedragen' in het establishment. Ze leren goede manieren. Als ze eenmaal in de dertig of veertig zijn, hebben ze veel minder tijd om contacten te leggen. Ze bezoeken dan vaak nog wel de noodzakelijke diners en evenementen, maar het belangrijke netwerk hebben ze dan al lang.

en

Toch hebben slechts weinig van de huidige voorzitters van AEX-bedrijven hun positie bereikt zonder academische studie en zonder lid te zijn geweest van een

studentenvereniging, blijkt uit een rondgang langs AEX-genoteerde ondernemingen die worden geleid door een Nederlander ... Maar de meesten waren lid van het corps: Karel

Vuursteen (Heineken), Cees van Lede (Akzo), Ewald Kist (ING), Rijkman Groenink (ABN), Jeroen van der Veer (Shell), Anton van Rossum (Fortis), Cees van der Hoeven (Ahold), Rob ter Haar (Hagemeyer), Rob van den Bergh (VNU) en Rob Pieterse (Wolters Kluwer).

Naast het belang van netwerken geeft Weeda in haar artikel aan dat iemands verleden tegenwoordig steeds onbelangrijker wordt naarmate hij hoger stijgt in de hiërarchie.

Studiecijfers en nevenactiviteiten - of ze actief waren in het corps of goed konden sporten

- zijn niet meer relevant tegen de tijd dat ze in aanmerking komen voor een baan in de

top van de grote onderneming. Na verloop van jaren tellen de prestaties en werkervaring veel zwaarder.

Erica Terpstra

Van 1959 tot 1964 was Eiica Terpstra (1943) naast journaliste een succesvolle internationale zwemster die onder meer zilver en brons behaalde op de Olympische Spelen in Tokio 1964. Zij belandde bij toeval in de topsport meldt ze op haar website:

Zo kwam ik terecht bij de Haagse Zwem & Polo Club de HZ. & P.C. En dat bleek een gouden greep. Want het was een gezelligheidsclub, met een bloeiend clubleven. Maar als je daaraan mee wilde doen, moest je wel behoorlijk trainen. Nu hadden we het thuis niet

breed, en met vakantie gaan was er dus niet bij. Maar een zwemkaart kon er wel van af, dus ik zat de hele zomer in het zwembad. Daar trainde het eerste herenwaterpoloteam, bijna allemaal studenten, die overdag konden trainen omdat er geen tentamens waren. Bijna vanzelftprekend trainde ik met ze mee, en daardoor ging ik vrij snel vooruit. Toen 3

NRC, Frederick Weeda, "Eén groot gezellig dorp" en "Een goed netwerk is waanzinnig efficiënt", 1 en 7 september 2001.

(13)

ook nog bleek dat ik aanleg had, mocht ik mee doen met wedstrijden. Dat is dus gebeurd zonder enige planning, zonder enig vooropgezet doel. Maar er verandert dan natuurlijk wel het een en ander. Want ik kreeg iets van: als ik hier dan tóch toevallig die wedstrijd moet zwemmen, wil ik wel graag winnen! Er ontstond de uitdaging om er voor mezelf achter te komen wat mijn grenzen waren. En ja, als je dát ambitie wilt noemen, dan had ik die. En een hele sterke ook. Maar mijn ouders waren er erg laconiek onder. Ik zat op het gymnasium en ze zeiden: "Dat zwemmen is aardig en we willen je er best mee helpen, maar je moet wel zorgen dat je huiswerk af komt." Zoals ze ook regelmatig zeiden: Er is meer in het leven dan zwemmen!

Erica Terpstra heeft goed beseft dat een topsportcarrière op haar leeftijd een kwestie van vier, hoogstens vijf jaar was. En dat er leven moest zijn ná de carrière:

Na Tokio ben ik er ook mee opgehouden. Ik studeerde toen al twee jaar in Leiden. Chinees en Japans als bijvak.

Via de sport is zij in de politiek gekomen. Ook dat ging min of meer toevallig. Erica Terpstra zat in een gespreksgroep die zich verdiepte in het toekomstige sportbeleid in Nederland. Zij werd hevig gegrepen dom een politiek lid van de VVD. Toen werd haar gevraagd of ze zich kandidaat wilde stellen voor de Tweede Kamer.

Sinds 8 juni 1977 (met een onderbreking tussen 1994 en 1998) was ze lid van de Tweede Kamerfractie van de VVD. Tussen 1994 en 1998 was zij als staatssecretaris van

Volksgezondheid, Welzijn en Sport onder meer belast met jeugd- en ouderenbeleid, gehandicaptenbeleid, de AWBZ-verzekering en sport. Zij hield zich in de Kamer bezig met ontwikkelingssamenwerking. Mevrouw Terpstra was voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en heeft verder een groot aantal nevenfuncties op sociaal- en maatschappelijk vlak.

In oktober 2003 volgde zij Hans Blankert op als voorzitter van het NOC*NSF, zij is de eerste vrouwelijke voorzitter die tot het ambt wordt geroepen ..

Anton Geesink

Vanaf zijn twaalfde is hij in touw geweest. Eerst als bouwvakker, toen als een

vernieuwende olympische drievoudig wereldkampioen en 2-voudige Europese kampioen judo, vervolgens als een inventieve judo leraar en uiteindelijk als een sportbestuurder en trouw gezant van de internationale olympische beweging. Altijd is Geesink (6 april 1934) in de weer geweest.

In de media wordt het succes van Anton Geesink toegeschreven aan zijn no-nonsense-benadering; een gewone jongen van het volle Zo omschrijft Guus van Holland in een artikel" 'tjochie van Mien" in het NRC Anton Geesink als volgt:

Aju, 't-ga-je-goed. Zo sluit hij elk gesprek af Gewoon, zoals een jongen van het volk afscheid neemt van een jongen van het volk. Want zijn afkomst zal hij zelden

(14)

verloochenen. Overal waar hij zich meldt, blijft hij zichzelf. Te midden van autoritaire mensen, te midden van rijke mensen, te midden van arme mensen, te midden van

omhooggevallen mensen, overal is en blijft hij Anton Geesink: 't jochie van Mien uit het Kroonhoffie, Wijk C, Utrecht, echtgenoot van Jans uit de Florastraat, ook Wijk C.

Geesink heeft een sterk ontwikkelde vechtlust. Wie Geesink meent te moeten aanvallen, stuit onherroepelijk op verzet en moet rekenen op een balansverstoring. Ook in zijn huidige politieke arena rust hij niet voordat de wereld aan zijn voeten ligt. Hij heeft altijd een idee, altijd de wens om te laten zien dat hij bezig is met een project dat bijdraagt tot een zinvol bestaan voor iedereen in het algemeen en hemzelf in het bijzonder.

Zoals een judoka zijn armen spreidt voor een gevecht, alsof hij tegen zijn tegenstander wil zeggen: "Hier ben ik, laat maar zien wat je in huis hebt." Zo lijkt hij het leven

tegemoet te blijven treden. Uitdagend en leergierig tegelijk. Want zelfverzekerd als hij is, schroomt hij niet zijn zwakheden bloot te geven. Van iedereen wil hij leren, zelfs van autoritaire, op geld beluste, doortrapte en manipulerende mensen. Recht voor z'n raap, koketterend naïef bijna volgens de hedendaagse mores grijpt hij de tegenstander bij zijn jasje in de overtuiging dat hij hem zoals vroeger zal vloeren met een harai-goshi. Soms wint hij, soms gaat hij onderuit omdat hij is vergeten dat veel mensen hun integriteit allang hebben verdrongen.

Eens werd hij beschuldigd van corrumperende praktijken. Hij zou in ruil voor geld de sportwereld hebben willen vertellen dat een bepaalde plaats de beste plaats was om Olympische Spelen te organiseren - of zoiets. De wat wereldvreemd ogende man in deze wereld van argwaan en verraad wist niet wat hem overkwam. Dat men hem, de man die de edele en op ethische gronden gebouwde judosport had proberen te zuiveren van kwalijke invloeden, durfde te beschuldigen van vals spel deed hem erg veel pijn.

Geesink haastte zich om zijn onschuld te betuigen tegenover iedereen die hem lief was. Alsof hij weer zo'n sluwe en zuigende Japanse judo-trainingspartner tegenover zich vond: wie hem aanvalt, moet zich wapenen. De beschuldiging trof niet alleen hem, ook zijn vrouw en drie kinderen. Nog erger dan eerder de Nederlandse (olympische)

sportbestuurders hem en zijn vrouw te schande maakten. Geesink wist zich als een kampioen te redden uit zijn precaire positie. Gelukkig maar, want liever een door het leven en de sport redelijk wijs geworden volksjongen dan een verdwaalde en

opportunistische politicus.

1.3 De keerzijde van de medaille

Bettine Vriesekoop

Bettine Vriesekoop (1961) is sinds beginjaren zeventig het gezicht geweest van het Nederlandse tafeltennis. In 2002 sluit zij haar carrière af. Zij is dan ruim vijfentwintig jaar het boegbeeld geweest van deze sport. Bettine komt uit een groot gezin. Haar ouders hebben een boerenbedrijf. Haar tafeltenniscarrière wordt gedomineerd door ongekende ambitie, passie, doorzettingsvermogen, Spartaanse trainingen, maar bovenal heel veel

(15)

concessies op financieel en sociale terrein. De meest sprekende voorbeelden op sociaal terrein zijn het niet kunnen:

• onderhouden van vriendschappen,

• ontwikkelen van sociale vaardigheden en • opdoen van "normale" levenservaring.

Dit alles liet zij voor de sport en haar ongelofelijke lange lijst van prestaties die zij daardoor heeft bereikt. Vanuit haar biografie valt te concluderen dat haar eenzijdige bestaan haar wel zelfkennis, status (bekendheid), geld en een netwerk heeft opgeleverd.

Maar waren dit voor haar nu wel of niet aspecten die garantie gaven voor een succesvolle tweede carrière?

Bettine is 38 jaar oud als zij stopt met topspmi en op zoek gaat naar een baan. Ze heeft dan geen werkervaring, weinig vakkennis/opieiding en moet haar werk combineren met haar moederschap. Het duurt nog 2 jaar voordat zij via een bevriende relatie, uit de sport, een parttime baan vindt in de journalistiek Deze baan bij de RVU combineert zij met freelance werkzaamheden voor het AD en Studio Sport. Haar netwerk is een motivatie voor haar werk- of opdrachtgevers om juist haar een baan of opdracht te geven. Zoals bij veel succesvolle topsporters leveren haar doorzettingsvermogen, drive en bekendheid een positieve bijdrage voor de positie op de arbeidsmarkt.

Marcel Wouda

Marcel Wouda (1973) is zwemmer en gestopt na Olympische Spelen 2000 in Sydney. Hij heeft twee wereldrecords op de 400 m wisselslag korte baan (1997) op zijn naam staan. Tevens was hij diievoudig Europees kampioen lange baan op de 200 m (2x) en won hij brons in Sydney op de 4x200 m vrije slag.

Wouda maakt zijn debuut op de Olympische spelen van Barcelona (1992). Voorafgaand aan de Spelen besluiten zijn ouders van elkaar te gaan scheiden. De vader van W ouda ervaart de carrière van zijn zoon als volgt:

... topsport al snel als een a-sociaal vak; omdat de wereld zich vooral in en rond het

zwembad afspeelt. Wat daarbuiten gebeurt, bestaat domweg niet. Topsporters hebben grote oogkleppen op. Dat moet ook wel, want anders kunnen zij zich niet handhaven in het topsportwereldje.

Marcel Wouda vindt dat zijn vader wegloopt van zijn verantwoordelijkheden ten aanzien van hem. Door de scheiding ontbreekt het hem gedurende zijn topsportcarrière aan financiële en emotionele steun.

Na het debacle in Barcelona besluit W ouda de daaropvolgende jaren in Amerika te gaan studeren. Aan de Universiteit van Michigan combineert hij spo1i met studie. Drie jaar

(16)

verblijft Wouda in de Verenigde Staten. Na afloop voelt hij zich gekwetst door het zwemmen:

Zogenaamd in het belang van de sport had ik in de loop der jaren beslissingen genomen en zaken genegeerd. Nu kwam ik ineens tot het besef dat al die inspanningen de moeite niet meer waard waren.

Wouda blijkt last te hebben van de scheiding van zijn ouders, de breuk met zijn vader en de handtastelijkheden van een medische specialist, die hem in de aanloop naar

"Barcelona" tot twee keer toe in zijn kruist grijpt. Vooral het laatste voorval houdt hem bezig, en versterkt het isolement waarin hij zich op dat moment bevindt. Net zoals de door hem niet gemerkte noodsignalen van zijn ouders voorafgaand aan de scheiding, had hij de handtastelijkheden ook niet zien aankomen. In dit kader spreekt hij van

schuldbewustzijn:

Ik had mezelf in mijn eigen wereld opgesloten. Met als gevolg dat ik volkomen buiten de realiteit leef de.

Vanaf jon ge leeftijd bek.Juipt W ouda het dwangmatige gevoel dat heel lang, te lang volgens critici, zijn zwemcarrière zal beheersen: een dag niet getraind is een dag niet geleefd. Veel, om niet te zeggen alles, ontzegt hij zichzelf voor dat bijna heilige doel. W ouda is, of hij wil of niet, een monnik in zwembroek.

Als gekwetste, schuldbewuste en "monnik in zwembroek" zet Wouda zijn topsportbaan in de zomer van 1995 voort en haalt Europese en wereldtitels binnen. Maar tegelijkertijd ondervindt hij veel last van de stormachtige ontwikkeling van Nederlands grootste zwemtalent van dat moment, Pieter van den Hoogeband, die hoge ogen gooit bij de Olympische Spelen in Altlanta (1996) door successen die hem komen aanwaaien. En dat terwijl Woudajuist offers had moeten brengen in zijn lange weg naar de top.

Bij Pieter heeft elke medaille maar één zijde, en dat is de winnende. Marcel heeft de winnende kant voor zich, maar ziet ook altijd de verliezende kant4 .

Wouda sloot in Sydney, gedwongen door fysiek ongemak, zijn loopbaan na 21 jaar af met een bronzen medaille op de 4x200 meter vrije slag. Nu is hij zelfstandig ondernemer en als assistent-bondscoach 'afdeling junioren' verbonden aan stichting Top Zwemmen Nederland onder leiding van trainer-coach Jacco Verhaeren.

1.5 Samenvatting

De bovenstaande vijf verhalen illustreren veel. Het betreft veelal topsportprestaties en opgebouwde relaties die hebben bijgedragen tot grotere successen in de tweede carrière. Maar tegenover prestaties zien we ook signalen van sociaal isolement. Wat heeft men er wel allemaal niet voor over gehad op tot de besten in de topsport te horen? Goede sociale netwerken blijken bij veel van de geportretteerde van belang te zijn geweest voor het

4

(17)

behalen van succes. Maar hoe zagen die netwerken er nu eigenlijk uit? En welke invloed heeft de sociale klasse waaruit men afkomstig was en heeft de genoten opleiding nu daadwerkelijk invloed gehad op het succes na de topsportloopbaan?

Gestelde vragen zijn voor mij een aanleiding nader onderzoek te verrichten naar de arbeidsmarktkansen van ex-olympische topsporters.

(18)

Hoofdstuk 2

De theorie

2.1 Inleiding

Sociale netwerken, sociaal kapitaal, en cultureel kapitaal zijn de drie centrale theoretische begrippen die in deze scriptie worden toegepast. De theorieën van Granovetter, Bourdieu en Coleman sluiten goed aan bij deze sociologische begrippen en de vragen die in het onderzoek aan de otde zijn. Vanuît mijn studie sociologie en mijn persoonlijke interesses heb ik de voorkeur gegeven aan het toepassen van deze theorieën boven bijvoorbeeld economische arbeidsmarkttheorieën. In dit hoofdstuk worden de theorieën van deze drie wetenschappers in historische volgorde uitgewerkt. Aan het einde van dit hoofdstuk wordt hun theoretische relevantie met betrekking tot mijn onderzoek uitgewerkt.

2.2 Granovetter en sociale netwerken

2.2.1 Wat is een netwerk?

In alledaagse taal is het een werk van lijnen dat gelijkenis vertoont met een net. Deze lijnen zijn bijvoorbeeld de contacten de wij hebben met anderen in onze omgeving. Een net heeft knooppunten, minimaal drie doch meestal meer. Een knooppunt kan van alles zijn, niet alleen een knoop in een draad, maar ook een technische schakeling, een neuron in ons zenuwstelsel, een telefoontoestel, of een sociale eenheid zoals een individu, een groep, een organisatie, of een maatschappij als geheel. De functie van een net is datje er iets mee kunt vangen, of het nu vissen zijn of waardevolle mensen, contacten of

informatie. Dit bereikt het net door een combinatie van openheid en geslotenheid. Zo wordt het vissersnet open door het water gesleept en kunnen kleine vissen door de openingen ontsnappen. Vervolgens wordt het net aangehaald en gesloten met de gezamenlijke kracht van een systeem van knopen en draden. De wetenschappelijke definitie van een netwerk die Van Dijk in zijn redevoering over netwerken hanteert is:

Een netwerk is een relatief open systeem dat een aantal relatief gesloten systemen verbindt.5

Hij koppelt het begrip dus aan de systeemtheorie. De relatief gesloten systemen waar het hier over gaat zijn individuen (misschien ook wel ex-olympische topsporters) met hun psychische en organische systeem, groepen, organisaties en maatschappijen. Zij -- in deze scriptie de ex-olympische topsporters - kunnen gebruikmaken van medianetwerken en sociale netwerken. Deze netwerken verbinden hen en door dat te doen breken ze hen open.

5

(19)

2.2.2 Sterktes en zwaktes van sociale netwerken

Netwerkanalyse is sociologisch gezien een interessant fenomeen. Waren sociologen voorheen vooral gefascineerd door sociale groepen en categorieën, met de komst van netwerken zijn ook de verbindingen tussen de groepen een interessant object van studie geworden.

Een goed voorbeeld hiervan is Granovetters werk uit 1973 over "the strength ofweak ties". Hij maakt hierbij het onderscheid tussen sterke verbindingen, bijvoorbeeld

verbindingen tussen mensen en hun beste vrienden en zwakke verbindingen, bijvoorbeeld verbindingen tussen mensen en hun kennissen. Sociologen zijn geneigd zich te focussen op sterke verbindingen en groepen, omdat zij van mening zijn dat deze (ver)bindingen cruciaal zijn en veel belangrijker dan zwakke verbindingen.

Dankzij Granovetters bijdrage is duidelijk geworden dat zwakke verbindingen even belangrijk kunnen zijn. Zwakke verbindingen kunnen immers verbindingen zijn tussen twee groepen die voorheen geheel geïsoleerd van elkaar waren. Het verdwijnen van het isolement kan leiden tot een groter maar gefragmenteerd systeem. Een individu zonder zwakke verbindingen zal zichzelf dus snel geïsoleerd voelen in een stevig vei-Weven groep en zal hier door dus veel informatie mislopen die via andere groepen of delen van de maatschappij zouden kunnen komen. Het belang van zwakke verbindingen is dus groot, het kan uitsluiting voorkomen en de integratie in andere delen van de samenleving vergroten.

Maar de kracht van de sterke betrekkingen moet ook niet worden uitgevlakt. Variatie kan immers ook in de diepte plaatsvinden. Een hechte betrekking zal doorgaans sterk

gebaseerd zijn op gelijkheid, maar dit zegt nog niets over de intensiteit en diepgang. Het is een combinatie van variatie in de breedte en in de diepte die netwerken hun kracht verleent als relatief open systeem die voortkomen uit het altijd maar verbonden blijven met een relatief gesloten systeem.

Hoe sterk een relatie is omschrijft Granovetter als:

The strength of a tie is a (probably linear) combination of the amount of time, the emotional intensity, the intimacy (mutual confiding) and the reciprocal services which characterise the tie. (Granovetter 1973)

Samengevat, kan door toenemende interactie meer variatie in een netwerk ontstaan. Allereerst in de breedte doordat het bereik waarin men informatie verzamelt en

communiceert vergroot wordt en als tweede in de diepte doordat de inhoud waarover men informatie uitwisselt sterk kwalitatief uiteen kan lopen (de 'breedte' zegt immers niets over de inhoud). En als laatste is van belang het wel of niet aanwezig zijn van belangrijke verbindingen tussen actoren, waardoor verbinding met andere groepen ontstaat. De vergelijking in onderstaande versimpelde afbeelding (figuur 1.) maakt veel duidelijk. De bestreden oppervlakte in de organische sociale eenheid veel geringer dan in gespreide

(20)

netwerk. Elke netwerker zal zich hier in herkennen, je moet uit je eigen kringetje komen om daarbuiten ervaringen en contacten op te doen, ook al zijn die maar heel

oppervlakkig.

Gesloten systeem (groep,

organisatie)

Figuur 1: meer variatie in netwerken

Soorten bindingen Open systeem (netwerk) . ...

)

... · ""···

Uit de netwerktheorie van Granovetter, kunnen we twee belangrijke aspecten van de contacten die iemand heeft herleiden. Het eerste aspect wordt gevormd door de aard van de contacten, dit wordt uitgedrukt in diepe versus oppervlakkige contacten, de verticale as van figuur 2. De frequentie van de contacten, veel versus weinig, is het tweede aspect en wordt weergegeven door de horizontale as van figuur 2. Hierdoor ontstaan de

volgende vier soorten interpersoonlijke bindingen (figuur 2. ). Bindingen die iemands contactenpatroon kunnen typeren en direct of indirect een bepaalde waarde kunnen vertegenwoordigen.

(21)

Diep

Intensief Significant

Weinig - - - -... - - - Veel

Uitsluiting Extensief

Oppervlakkig

Figuur 2: soorten bindingen

In hoofdstuk 1 hebben we kennisgemaakt met de loopbaan van Ewald Kist. Zijn intensieve contacten die hij heeft opgedaan gedurende zijn jeugd en

topsportloopbaan - in het bijzonder in teamverband - hebben geleid tot intensieve bindingen/ contacten. Het is aam1emelijk te veronderstellen dat de intensiteit van zijn netwerk hem later zeer ten goede is gekomen. Toen Kist stopte met het bedrijven van topsport kwam er veel tijd vrij. De frequentie van de diepgaande opgebouwde contacten konden worden uitgebreid en leverde hem significante voordelen waaronder als laatste de hoogste bestuurdersfunctie bij de ING groep.

Bettine Vrieskoop heeft echter weinig tijd gehad om zich gedurende haar

tafeltenniscarrière zich naast topsport ook met andere zaken bezig te houden. Om de top te bereiken in haar sport, tafeltennis, moest er veel, heel veel worden getraind. Hierdoor moesten ook relaties worden verbroken. Deze beperkingen hebben ertoe geleid dat er weinig overbleef waar het gaat om de sociale kant van het leven. Veel diepgaande contacten waren bij haar dan ook niet aan de orde. Haar topsportloopbaan zou getypeerd kunnen worden als een periode van sociaal isolement.

2.2.3 Sociaal isolement

Door de toename van de commercie, media en verdergaande internationalisering is de druk op de topsporter ook toegenomen. Hierdoor wordt steeds meer van de topsp01ier

(22)

verwacht. Continue topprestaties vragen om steeds meer training. Hierdoor blijft er naast het bedrijven van topsport weinig tijd over om als topsporter ook in andere netwerken actief te participeren. Het isolement ligt op de loer.

Een geïsoleerd netwerk is bijna een 'contradictio in terminis'. Er is immers vooral sprake van weinig tot geen relaties met een andere frequentie. Hoewel deze vorm van afwezige sociale cohesie veroorzaakt kan worden door bijvoorbeeld werkloosheid en armoede kan dit dus ook net zozeer gebeuren door het bedrijven van topsport. Op deze manier worden ook topsporters uitgesloten van de verspreiding van infonnatie over openstaande banen die via sociale netwerken plaats heeft. Bestaande sociale netwerken leiden zo als het ware achter de rug van de betrokkenen mensen tot onbedoelde en deels ook onverwachte vormen van uitsluiting op de arbeidsmarkt, via een gebrekkige verspreiding van informatie.

2.2.4 Arbeidsmarkttheorieën en Granovotter

In vervolg op zijn The strength ofweak ties heeft Granovetter in 1974 en 1995 onderzoek gedaan naar de kanalen waarlangs mensen een nieuwe baan verkrijgen.

In Getting a Job wordt nader ingegaan op de toegankelijkheid van uiteenlopende

informatie en beïnvloedingsmogelijkheden in sociale netwerken. Hieruit komt naar voren dat individuen sterk vertrouwen op hun bestaande persoonlijke contacten, waar het gaat om het vergaren van belangrijke informatie aangaande arbeidsmarktmogelijkheden. Het al dan niet voorhanden hebben van de door Granovetter benoemde weak ties speelt hierbij een belangrijke rol. Maar Getting a Job is meer dan een netwerkstudie alleen. Deze studie betreft ook het feit hoe de samenleving en de economie elkaar kruisen.

Volgens Granovetters onderzoek worden de betere banen ingevuld door zij die niet actief zoeken. Informatie die zorgt voor arbeidsmobiliteit wordt doorgaans gegenereerd via inactieve persoonlijke contacten boven andere formele kanalen of arbeidsbemiddeling. Genoemde persoonlijk contacten vinden we volgens Granovetter bij mensen die sterk werkgeoriënteerde netwerken hebben, niet per definitie op zoek zijn naar ander werk en vertrouwen op hun sterke sociale en familiebindingen.

Volgens hem vloeien betere resultaten voort als er op enige manier verbindingen bestaan tussen de persoon die een baan zoekt en de persoon die bevoegd is iemand aan te nemen. Granovetter benadrukt in dit kader dan ook het belang van persoonlijke contacten

gedurende een loopbaan. Hiermee plaatst hij onderzoek naar arbeidsmobiliteit in historisch vergelijkend perspectief.

(23)

2.3 Bourdieu en sociaal kapitaal

Evenals economen concepten lenen uit de sociologie, zo lenen sociologen ook regelmatig begrippen uit de economische wetenschap. Pierre Bourdieu heeft in zijn theorie

verschillende concepten geleend uit de economische wetenschap, waaronder markt, winst, investeringen en kapitaal 6. Hierbij definieert hij sociaal kapitaal als volgt:

Het geheel van bestaande of potentiële hulpbronnen dat voortvloeit uit het bezit van een meer of minder geïnstitutionaliseerd duurzaam netwerk van relaties van onderlinge bekendheid en erkentelijkheid (p.132).

In Bourdieus theorie presenteert kapitaal zich in drie fundamentele vormen, namelijk: economisch, cultureel en sociaal. Samen verklaren ze de dynamiek en structuur van verschillende maatschappijen. In later verschenen werk (1992) stelt hij letterlijk dat een individu sociaal kapitaal al dan niet kan 'bezitten'.

Social capita! refers to the sum of the resources, actual or virtual, that accrue to an individual or a group by virtue of possessing a durable network of more or less institutionalised relationships of mutual acquaintance and recognition. (p. 119)

Bourdieu ziet sociaal kapitaal daardoor ook als een hulpbron die al dan niet ter

beschikking staat voor het individu 7. Daarnaast gebruikt Bourdieu als invalshoek in zijn theorie voornamelijk de functie van sociale netwerken voor de plaats van individuen in de samenleving.

Bourdieu hanteert het idee van sociaal kapitaal binnen een algemene theorie over de wijze waarop sociale stratificatie tot stand komt en in stand wordt gehouden. Hij verwijst daarbij naar overgeërfd of via sociale interactie opgebouwd groepslidmaatschap. Een adellijke titel, het feit dat je tot een bepaalde club of team behoort, of gewoon dat je de juiste mensen kent, zijn in zijn visie voorbeelden van sociaal kapitaal. Een belangrijke veronderstelling bij Bourdieu is dat sociaal kapitaal een zichzelf versterkend effect heeft. Het feit dat mensen over veel sociaal kapitaal beschikken, maakt het hen mogelijk zich weer andere vormen van kapitaal te verschaffen, waardoor zij ook weer gemakkelijk hun netwerk uitbreiden. Sociaal kapitaal en andere vormen van kapitaal vullen elkaar aan en zijn, deels, met elkaar inwisselbaar. Omdat niet duidelijk wordt hoe mensen sociaal kapitaal verwerven, wordt de suggestie gewekt van een relatief grote mate van

determinisme: de verdeling van goederen over bepaalde groepen mensen lijkt zich niet zomaar te wijzigen.

6

Bourdieu (1986) definieert kapitaal als volgt: "Capital is accumulated labor (in its materialized form or its 'incorporated', embodied, form) which, when appropriated on a private, i.e" exclusive, basis by agents or groups of agents, enables them to appropriate social energy in the form ofreified or living labor."

7

Een ander voorbeeld van sociaal kapitaal als hulpbron voor het individu wordt onder andere gevonden in De Graaf en Flap (1988). Deze auteurs tonen aan dat de toegang tot informele netwerken een gunstige invloed heeft op de arbeidsmobiliteit van individuen. Het individu haalt dus voordelen uit directe of indirecte participatie aan netwerken.

(24)

Bij Bourdieu is sociaal kapitaal vooral een instrument waarvan de maatschappelijke elite gebruikmaakt om onderlinge schaarse goederen te verdelen. Buiten beschouwing blijft hoe mensen handelen die geen toegang hebben tot de elite.

De term 'kapitaal' wordt gebruikt omdat wordt omschreven dat netwerken een specifieke waarde hebben voor de betrokkenen en de samenleving. Hierbij valt ook te denken aan de waarde die netwerken voor personen kunnen hebben daar waar het arbeidsmarktkansen betreft.

In Distinction (1984), en meer expliciet in Farms of Capita! (1986), maakt Bourdieu onderscheid tussen cultureel en sociaal kapitaal. Ten aanzien van sociaal kapitaal (kapitaal van individuen, hulpbrom1en) onderscheidt hij twee elementen:

1. Sociale netwerken (hulpbromrnn) en connecties (groepscontacten, groepslidmaatschap in relatie met ruilgedrag, gedeelte identiteiten).

2. Sociability. Wat doet netwerken voortduren? Welke vaardigheden! opstelling

zijn vereist?

Het volume van sociaal kapitaal wordt beheerst door en is afhankelijk van de omvang van je sociale netwerk of de verbindingen die ingezet kunnen worden om met de gewenste sociale netwerken in aanraking te komen (1). De economische, culturele en symbolieke waarde van hen die met het sociale netwerk zijn verbonden is daarbij van belang. Bourdieu gebruikt de term "volume" voor de waarde die een netwerk kan hebben.

Het vo01ibestaan van sociale netwerken (2) is afhankelijk van de energie die wordt gestoken in sociale contacten, maar ook van de competenties waarover je moet beschikken. Hierdoor ontstaat bij de uitwisselingen van sociale contacten herkenning, bevestiging en kan ruil tot stand komen. Cultureel en economische kapitaal (achtergrond, opleiding) ondersteunt proces.

2.3.1 Sociale klasse & beroepsprestige

Uit onderzoek van Berting (1969) blijkt dat in de afgelopen decennia de grenzen tussen klassenverschillen steeds vager zijn geworden. Hierdoor is het ingewikkelder geworden om de werkelijkheid te beschrijven en in een model te plaatsen. Ingewikkeld of niet, Wilterdink komt op basis van drie gronden tot de vijfklassenonderscheidingen8.

De drie gronden die hij gebruikt zijn:

a. economische positie (arbeidspositie, bezit, type beroep); b. opleiding, salaris, arbeidsautonomie, arbeidszekerheid; en c. soort arbeidspositie (precair versus duurzaam).

8

(25)

De vijf klassenonderscheidingen die hij op basis van de drie gronden aanbrengt zijn:

a. bovenlaag van kapitaalbezitters; b. ondernemersklasse (middenstand);

c. professionele middenklasse (hoger opgeleide en hoger gesalarieerde employés van publieke en private organisaties);

d. werknemersklasse of arbeidsklasse (hand- en hoofdarbeiders); e. onderklasse.

Klassenverschillen in de zin van verschillen in bezit, inkomen en arbeid zijn nauw verbonden met verschillen in status, in maatschappelijk aanzien dat individuen en groepen voor zichzelf opeisen en van anderen ontvangen. Kwantitatieve onderzoeken naar beroepsprestige (het aanzien dat aan verschillende beroepen wordt toegekend)

worden vaak gebruikt als indicator voor sociale stratificatie, omdat het nauw verbonden is met verschillen in opleiding en inkomen en daar mede uitdrukking aan geeft. Sixma en Ultee hebben in 1983 onderzoek verricht naar beroepsprestige en kwamen tot een beroepsprestigeladder (bijlage 1 ).

In de jaren '5 0 had Van Heek beroepsprestigestratificatie al bestudeerd. Volgens hem staan de klassen niet meer centraal maar de beroepen. Het sociale aanzien is niet langer meer gebaseerd op geboorte of opvoeding maar op beroep. Het beroepsprestige is volgens Van Heek de sleutel tot de sociale stratificatie. Van Heek maakt een sociale

onderverdeling naar zes soorten beroepen:

1. vrije academische beroepen, directeuren van grote ondernemingen, MO-leraren, hoge ambtenaren;

2. hoge werknemers, directeuren kleine ondernemingen, hoofdambtenaren, grote landbouwers en middelbare teclmici;

3. middelgrote oude/nieuwe middenstand, lagere ambtenaren, middelgrote landbouwers en middenkader medewerkers;

4. kleine-nieuwe middenstand, ongeschoolde arbeiders, kleine landbouwers, kantoorbedienden en lagere employés;

5. geoefende arbeiders, lage beambten; 6. ongeoefende arbeiders.

De beperkingen van beroepsprestigeladders

De beroepsprestige-onderzoeken waaraan wordt gerefereerd geven slechts een beperkt inzicht in de stratificatie van de samenleving. De gemeten beroepsprestige is geen zuivere indicator van 'de positie' die mensen innemen in de maatschappelijke hiërarchie. Ook over verschillen in status of aanzien als zodanig geeft beroepsprestige -onderzoek beperkte informatie. Wilterdink (net zoals Sixma & Ultee) merkt in dit kader op dat de resultaten sterk afhankelijk zijn van de vraagstelling die is gebruikt. Zo levert een vraag naar het aanzien van een beroep 'in onze maatschappij' hele andere uitkomsten op dan een persoonlijk oordeel over het aanzien van een beroep 9. Daarnaast kan men zich

9

(26)

afvragen of het beroep de beste of in elk geval een goede indicator is voor de sociale positie van een persoon. Een andere vraag is of beroepenladders ook werkelijk het

aanzien van beroepen meten. En als laatste opmerkelijke feit moet vastgesteld worden dat de olympische topsporter (prestige), net als politici, niet is opgenomen in de

beroepsprestigeladder. Olympische topsporters generaliseren zou overigens niet

wenselijk zijn. Een turner is totaal iets anders dan een volleyballer. Hoewel dit bij de drie 'gouden ambassadeurs', Van den Hoogenband, De Bruijn en wielrenster Leontien van Moorsel overigens wel zou kunnen. De door hen behaalde resultaten zouden minstens te vergelijken moeten zijn met de 24e positie op de beroepsprestigeladder: die van de profvoetballer.

Afsluitend kan de beroepsprestigeladder wel een goed hulpmiddel zijn om in het

onderzoek meer te weten te komen over sociaal milieu (in welk beroep waren de ouders actief?), levensstijl en de sociale mobiliteit van de topsporters.

2.3.2 Bûuïdieu en cultureel kapitaal

Volgens Ritzer ziet Bourdieu cultuur als een soort economie, of marktplaats. In deze marktplaats maken mensen gebruik van zowel cultureel als economisch kapitaal. Dit kapitaal is grotendeels het resultaat van hun sociale klasse waaruit ze afkomstig zijn en verworven opleiding. In genoemde marktplaats verkrijgen mensen meer of minder kapitaal, wat tot gevolg heeft dat hun positie toeneemt aan kapitaal of juist afneemt, wat hun positie in de samenleving kan verslechteren 10.

Cultureel kapitaal is bij Bourdieu meer persoonsgebonden dan sociaal kapitaal en hij onderscheidt de volgende drie verschillende vormen:

• Geïnstitutionaliseerd cultureel kapitaal (academische kwalificaties);

• Toegeëigend cultureel kapitaal (persoonlijke stijl, presentatiemanieren, taal, sociale gebruiken en etiquette, mate van zelfvertrouwen en zelfverzekerdheid); • Objectief cultureel kapitaal (materiële goederen).

2.4 Coleman en sociaal kapitaal

De definitie die Coleman gebruikt voor sociaal kapitaal is:

a variety of different entities, with two elements in common: they all consist of some aspect ofsocial structure, and they facilitate certain actions of individuals who are within the structure (Coleman, 1988)

Coleman (1988) benadrukt in zijn theorie dat vooral bepaalde somien van een sociale structuur zeer belangrijk zijn in het tot stand brengen van sommige vonnen van sociaal kapitaal. In tegenstelling tot Granovetter en Bourdieu zijn maatschappelijke structuren en daarmee het macroperspectief voor Coleman object van studie. Aspecten als familie en

10

(27)

genoten opleiding moeten bij hem dan ook worden gezien als deelgebieden van de sociale (maatschappelijke) structuur.

2.4.1 Closure

Een eigenschap van sociale relaties waarop effectieve normen zijn gebaseerd noemt Coleman de mate van 'closure' van deze sociale netwerken. In relatief gesloten sociale netwerken, zullen de deelnemers op meer dan één gebied interactie met elkaar hebben, wat bijdraagt aan het creëren van de condities die nodig zijn voor het genereren van sociaal kapitaal. In een gesloten netwerk ontstaan effectieve sancties en kan gedrag worden geobserveerd en in de hand worden gehouden. Coleman (1988) illustreert deze gedachtegang aan de hand van de figuur 3.

In een open structuur, zoals in de linker illustratie in figuur 3, onderhoudt individu A

relaties met de individuen B en C. A kan echter acties ondernemen die negatieve gevolgen hebben voor B en C of voor allebei. Daar B en C geen contact met elkaar hebben, maar met andere individuen (Den E), kunnen zij niet gezamenlijk hun krachten bundelen en sancties tegen A uitoefenen om zijn acties te beperken. A kan ongestoord verder gaan met zijn acties, tenzij B of C alleen voldoende zijn benadeeld en voldoende sterk zijn ten opzichte van A om A te bestraffen voor zijn daden. In een gesloten netwerk- dus een structuur met 'closure' - zoals de rechter illustratie in figuur 3, kunnen Ben C hun krachten bundelen en collectief maatregelen treffen, of ze kunnen de ander belonen voor het sanctioneren van A.

D E

B

c

A

Figuur 3: Netwerk zonder (links) en met (rechts) 'closure '. Bron: Coleman (1988: p. 106).

B

c

A

Coleman vervolgt zijn betoog met de opmerking dat 'closure' van de sociale structuur niet alleen belangrijk is voor het bestaan van effectieve normen, maar ook voor een andere vorm van sociaal kapitaal: de betrouwbaarheid van de sociale structuur waardoor verplichtingen en verwachtingen kunnen worden verspreid. Gelijkgestemdheid en

(28)

verbondenheid binnen een gemeenschap fungeren volgens Coleman als een waarborg dat men indien nodig op elkaar kan terugvallen. Het risico dat een relatie voortijdig wordt afgebroken wordt hierdoor verminderd. In een dergelijk geval verliest iemand niet alleen die bepaalde relatie zelf, maar ook het vertrouwen dat de andere mensen in de

gemeenschap in hem stellen. Bij Coleman zijn de hoeveelheid sociaal kapitaal die binnen een bepaalde gemeenschap aanwezig is en de mate waarin mensen overeenstemming hebben over bepaalde normen, direct met elkaar verbonden. Hoe meer verplichtingen mensen bij elkaar hebben uitstaan, hoe gemakkelijker het wordt om normnaleving afte dwingen 11. Als een verplichting niet wordt nagekomen kan in een open netwerk die

persoon alleen worden gestraft door het individu waarmee de verbintenis is aangegaan. In een open structuur kan daarom geen reputatie opgebouwd worden en collectieve sancties - die vom vertrouwen zorgen - kunnen niet worden toegepast.

Coleman (1988) concludeert dan ook dat 'closure' van sociale netwerken vertrouwen genereert in een sociale structuur. Het vertrouwen waar Coleman het over heeft, is echter niet hetzelfde als het 'veralgemeende sociale vertrouwen'. In zijn visie maken

subjectieve attributen als vertrouwen, verwachtingen en normen deel uit van specifieke sociale relaties.

2.4.2 Familie en school als onderdeel van het sociaal en menselijk kapitaal

In zijn onderzoek kijkt Coleman ook naar de invloed van sociaal kapitaal binnen het gezin of binnen de school op de individuele prestaties van schoolkinderen. Voor Coleman is sociaal kapitaal dus ook een hulpbron die ter beschikking staat van het individu.

Coleman (1966) bespreekt op welke manieren sociaal kapitaal kan bijdragen aan de creatie van menselijke kapitaal in de volgende generatie. Hierbij spelen zowel sociaal als economische kapitaal in de familie en in de gemeenschap een rol. Beide kapitaalvonnen zitten volgens hem als het ware in de sociale structuur ingebed en beïnvloeden op die wijze direct of indirect de prestaties van de opgroeiende generatie.

Coleman komt tot de conclusie dat de sociaal-economische achtergrond van leerlingen een belangrijke determinant is van prestaties in onderwijs. Kinderen uit gezinnen met meer 'resources' presteren beter in het onderwijs en hebben daardoor een grotere kans op maatschappelijk succes dan andere kinderen.

Sociaal kapitaal in de familie

De invloeden van het gezin waarin een individu is opgegroeid (afkomst) kunnen bij een kapitaalbenadering worden onderverdeeld in drie onafhankelijke componenten: financieel kapitaal, menselijk kapitaal en sociaal kapitaal. Onder financieel kapitaal valt het

vermogen of inkomen van het gezin. We kunnen menselijk kapitaal benaderen door de opleiding van de ouders. Sociaal kapitaal binnen een gezin bestaat uit de relaties tussen

11

Zo wijst Coleman op de familie- en vriendschaprelaties die zorgen voor een efficiënte en betrouwbare gang van zaken binnen de diamanthandel, op schoolse vriendschappen die als basis fungeren voor ondergrondse organisaties van politieke activisten in Korea en op de grote mate van veiligheid op straat in homogene buurtgemeenschappen in Israël.

(29)

kinderen en ouders (en als het gezin meerdere leden telt, dan vallen de onderlinge relaties tussen de kinderen er ook onder). Kinderen worden beïnvloed door het menselijk kapitaal dat hun ouders bezitten. Dit menselijk kapitaal kan echter irrelevant zijn voor de

prestaties van de kinderen als ouders geen belangrijke rol spelen in het leven van de kinderen. Als de ouders hun menselijk kapitaal alleen op hun werk of buitenshuis aanwenden, dan profiteren de kinderen in het gezin daar uiteraard niet van. De belangrijke conclusie hieruit is: als het menselijk kapitaal van de ouders niet wordt aangevuld door sociaal kapitaal (belichaamd in familiaire relaties), dan is het irrelevant voor de intellectuele groei van het kind of de ouders over een grote of kleine hoeveelheid menselijk kapitaal beschikken 12.

Sociaal kapitaal buiten de familie

Niet alleen binnen het gezin bestaat sociaal kapitaal dat waardevol is voor de ontwikkeling van een opgroeiend kind, aldus Coleman (1988). Het kan bilmen het netwerk van de ouders gevonden worden, maar ook daarbuiten, zoals op scholen en in verenigingen waar het kind toe behoort.

2.5 De relevantie van Granovetter, Bourdieu en Coleman

Volgens de sociaal-kapitaal theorie zouden mensen zich bij het aangaan van relaties laten leiden door de potentiële hulpbronnen die binnen de relatie aanwezig zijn. Iemand

beschikt dus over meer sociaal kapitaal naarmate de leden van zijn netwerk meer

opleiding hebben genoten en/of zich op belangrijkere maatschappelijke posities bevinden.

Bij Coleman echter gaat het niet om de absolute waarde van de hulpbronnen van de nader maar (ook) om de mate waarin de ander in staat is die hulpbronnen ten dienste van de betrokkene te stellen. Coleman noemt daarvoor een aantal voorwaarden voor het overdragen van de hulpbronnen. In zijn visie zijn dat bijvoorbeeld:

• de dagelijkse aanwezigheid van de ander; • een intensief persoonlijk contact;

• gelijkgestemdheid; en

• het feit dat men deel uitmaakt van eenzelfde gemeenschap.

Ook Bourdieu wijst op het geïnstitutionaliseerde karakter van het lidmaatschap van eenzelfde groepering. Afhankelijk van de dichtheid van het netwerk (Coleman noemt dit closure) worden meer garanties voor steun geboden; immers hoe hechter het netwerk, hoe meer sociale controle. Zowel Coleman als Bourdieu stelt dat de waarde van de relaties

12

Coleman (1988) merkt hierbij op dat de complementariteit van menselijk en sociaal kapitaal in de familie voor de ontwikkeling van een kind in een statistische analyse een bepaalde vorm aan zou moeten nemen. Dit betekent dus dat er een interactieterm zou moeten zijn tussen menselijk kapitaal (de opleiding van de ouders) en sociaal kapitaal (een combinatie van verschillende maatstaven, zoals het aantal broertjes of zusjes, of er overdag een ouder aanwezig bij het kind, de verwachtingen van de ouders omtrent de opleiding van het kind).

(30)

groot is wanneer door de verwevenheid tussen de verschillende relaties het risico klein is dat de ander in de toekomst mogelijk niet tot steun bereid is.

Zowel Bourdieu als Coleman benadrukt dat sociaal kapitaal in sommige gevallen het karakter heeft van een collectief goed. Niet alleen hoe iemand zelf investeert in zijn relaties bepaalt diens sociaal kapitaal. De waarde van de relatie wordt mede bepaald door de mate waarin andere leden van het gezamenlijke netwerk in elkaar hebben

geïnvesteerd 13.

De bijdrage van Granovetter wordt gedomineerd door de visie die hij heeft over sociale netwerken en de soorten verbindingen die tussen mensen kunnen bestaan. In het

bijzonder zijn volgens hem de verbindingen van belang voor het individu. Het hebben van een zwakke verbinding kan immers werelden voor je openen.

Samengevat, bestaat het sociaal kapitaal waarover een individu beschikt uit een

verzameling mensen die hij kan bereiken om hem steun te bieden, de wil die ze hebben je überhaupt te steunen en dit beiden in combinatie met de middelen tot steun die zij tot hun beschikking hebben

13

Colernan wijst er ook op dat mensen door bijvoorbeeld hulp te weigeren of door betaald hulp (kinderopvang) te nemen de waarde van het sociaal kapitaal binnen hun netwerk doen verminderen.

(31)

Hoofdstuk 3

Operationalisatie van de theorie

&

methode van onderzoek

Het volume van sociaal kapitaal wordt beheerst door en is afhankelijk van de omvang van je sociale netwerk of de verbindingen die ingezet kunnen worden om met de gewenste sociale netwerken in aanraking te komen. De economische, culturele en symbolische waarde van zij' die met het sociale netwerk zijn verbonden is daarbij van belang. Bourdieu gebraikt de term "volume" voor de waarde.

3.1 Inleiding

In hoofdstuk 2 is duidelijk geworden dat het empirische onderzoek naar de

arbeidsmarktkansen van ex-olympische topsporters gebaseerd zal worden op de theorie die bestaat over sociale netwerken, sociaai kapitaai en cultureel kapitaal.

In dit hoofdstuk wordt de operationalisatie van de drie theoretische begrippen en de methodiek van mijn onderzoek uitgewerkt. Op basis hiervan kan het data verzamelen verder vorm krijgen.

3.2 Het meten van de theoretische begrippen

Sociaal Kapitaal

In hoofdstuk 2 is duidelijk geworden dat sociaal kapitaal bestaat uit hulpbronnen waartoe iemand toegang krijgt via de mensen die hij kent. Persoonlijke relaties worden daarmee tot zogenaamde second-order resources; het gaat niet alleen om de relatie maar ook om datgene dat via de relatie ter beschikking komt zoals de kennis, de steun en de

vaardigheden en de invloed van de anderen (Boissevain, 1974). Sociaal kapitaal is vergelijkbaar met andere vormen van sociaal kapitaal, in die zin dat het binnen gegeven maatschappelijke beperkingen omgezet kan worden in materiële en immateriële zaken (Coleman, 1988).

Kemnerkend voor sociaal kapitaal is dat het niet waardevast is. Eenmaal opgebouwde relaties moeten immers worden onderhouden willen deze niet als potentiële hulpbron verloren gaan. Het belang dat men hecht aan een relatie kan echter in de loop van de tijd ook veranderen. Eén van de assumpties in de sociaal-kapitaaltheorie is dat mensen om deze reden doelgericht investeren en desinvesteren in relaties. Investeringen zijn noodzakelijk om relaties ook voor de toekomst veilig te stellen. Door contact te houden en elkaar steun te verlenen verzekeren beide betrokkenen zich ervan dat zij, indien dat nodig is, een beroep op elkaar kunnen doen (Bourdieu 1980/1989).

Mensen kunnen op deze manier dus ook zelf sociaal kapitaal produceren. Dit wordt nog eens versterkt naarmate ze over meer economische, symbolische en politieke

(32)

voordelen van verwerving en inzet van sociaal kapitaal impliceert dat anderen, namelijk mensen zonder noemenswaardig sociaal kapitaal, worden uitgesloten van deze voordelen.

Indien wij willen verklaren waarom sommige mensen beter dan anderen in staat zijn bepaalde ambities of andersoortige doelen zoals een goede positie op de arbeidsmarkt -te verwezenlijken, dan kum1en wij er niet vanuit gaan dat mensen allemaal dezelfde kansen hebben. De één bevindt zich al in een betere startpositie binnen het

maatschappelijke spel dan de andere. Dit wordt veroorzaakt door verschillen in

verworven en toegeschreven eigenschappen en eigendommen. Dergelijke hulpbronnen zijn als het ware iemands kapitaal. Materiële hulpbronnen vormen iemands economische kapitaal, opvoeding en kennisoverdracht bieden iemand de mogelijkheid cultureel kapitaal op te bouwen, terwijl opleiding en instrumentele vaardigheden kunnen worden ingezet als menselijk kapitaal.

Om een beeld van het aanwezige sociaal kapitaal van de topsporter te krijgen, worden op basis van de theorie aan de ex-olympische topsporter ook een aantal open vragen gesteld. Op deze manier ontstaat een duidelijk gefaseerd beeld van de topsporter en zijn loopbaan. De analyse van de antwoorden is gebaseerd op de volgende zes indicatoren voor 'sociaal kapitaal':

1. Waaruit bestaan de bestaande contacten (verdeling, soorten) van de topsporter en de contacten met andere (niet topsportgerelateerde) netwerken (gedurende zijn topsportcarrière). En in welke mate worden of zijn deze contacten benut om aan een baan te komen?

2. Van welke groepen is de topsporter lid (tijdens zijn topsportloopbaan) en wat zijn de eigenschappen van deze groepen?

3. In welke mate is de topsporter maatschappelijk betrokken geweest (naast zijn topsportloopbaan) en welke verantwoordelijkheden vloeien hieruit voort? 4. Hoe sterk zijn de familieverhoudingen van de topsporter (gedurende zijn

topsportloopbaan)?

5. Uit welke sociale klasse is de topsporter afkomstig?

6. Hebben de topsportprestaties ertoe geleid dat de sporter zichzelf nu tot de belangrijke Nederlanders kan rekenen?

Sociale netwerken

Eén van de sleutelbegrippen in de theorie was dat het vinden van een baan via

verschillende kanalen kon verlopen. Infonnele en formele contacten waren daarbij het belangrijkste onderscheid. Bij informele contacten moet gedacht worden aan directe familie, collega's, vrienden, kennissen of directe benaderding door de headhunter of de potentiële werkgever. Onder formele contacten worden in dit onderzoek advertenties en bemiddelingsbureaus verstaan.

De aard van de verbindingen met de persoon (strong or weak ties) is een cruciale variabele in mijn onderzoek. De zogeheten strong ties worden veelal herkend bij de

(33)

contacten bij familie, terwijl de weak ties een aanwijzing zijn voor contacten met vage kennissen of potentiële werkgevers.

Om de rol van sociale netwerken in het leven van de topsporter te begrijpen, zal een interpretatie moeten plaatsvinden van zijn persoonlijke netwerk en alle hulpbronnen die de topsporter via dit netwerk kan mobiliseren. Op deze manier kan worden verklaard of iemand over meer sociaal kapitaal beschikt. Iemand beschikt immers over meer sociaal kapitaal naarmate meer mensen bereid zijn deze persoon op de één of andere manier te helpen. Naarmate deze bereidheid groter is, en naarmate deze 'supporters' zelf meer hulpbronnen ter beschikking hebben die zich kunnen mobiliseren voor de betrokken persoon, zal men doorgaans beschikken over meer sociaal kapitaal.

Door middel van de vragenlijst aan ex-olympische topsporters worden de sociale netwerken van de ex-olympische topsporters in kaart gebracht. Soort bindingen en de inhoud van de bindingen worden geanalyseerd. Hierdoor zal een beeld ontstaan in welk kwadrant (zie figuur 2 van hoofdstuk 2) de meeste ex-olympische topsporters zich bevinden als zij de arbeidsmarkt betreden.

Cultureel & menselijk kapitaal

Cultureel of menselijk kapitaal wordt gemeten met drie indicatoren:

• Wat is de hoogst genoten opleiding van de topsporter aan het einde van zijn topsportloopbaan, begin tweede carrière?

• Hoeveel jaren werkervaring heeft de topsporter buiten het bedrijven van topsport bij het aanvaarden van zijn tweede carrière?

• Welke capaciteiten en competenties heeft de topsporter verworven tot aan de start van de "tweede carrieré"?

3.3 Methode van onderzoek

Het empirische onderzoek is opgebouwd uit verschillende delen. Een descriptief deel en veldonderzoek wisselen elkaar af. Hoofdstuk 4 is een beschrijving hoe de

topsp01icarrière en de opbouw van het sociaal en cultureel kapitaal van een olympische topsporter eruit ziet. In hoofdstuk 5 wordt beschreven hoe het opgebouwde sociaal en cultureel kapitaal wordt ingezet ten behoeve van de tweede carrière. In het descriptieve deel van dit hoofdstuk wordt een analyse van de huidige ondersteuning en begeleiding van de topsporters gemaakt. Het veldonderzoek bestaat uit twee enquêtes voor twee onderzoeksgroepen.

• De eerste enquête (bijlage 2) betreft 161 ex-olympische topsporters14 die na Atlanta, Salt Lake City en Sydney zijn gestopt. Aan alle ex-olympische topsporters worden dezelfde vragen gesteld. Om de enquête aantrekkelijk en herkenbaar te maken is de topsportcarrière gefaseerd in 4 periodes: aanloopfase,

14

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

2579 - Georges Simenon - Gemeenschappelijke uitgifte met Zwitserland en Frankrijk 1994. Voorverkoop: uitgifte: ▬

Welzijn Velserbroek - De bar- re winter. Wat herin- nert u zich nog van de winter van 1963? Iedereen grofweg bo- ven de 45 jaar die je deze vraag stelt komt met verhalen

Welzijn Velserbroek - De bar- re winter. Wat herin- nert u zich nog van de winter van 1963? Iedereen grofweg bo- ven de 45 jaar die je deze vraag stelt komt met verhalen

Het is maar al te typerend voor het huidige tijd- perk dat de bekende Nederlandse choreograaf en romancier Rudi van Dantzig in een door het Amsterdams Verzetsmuseum uitgegeven

Mail ze dan naar Aduis (info@aduis.nl) en wij plaatsen deze dan als downlaod op onze web

Zodra de folie gemakkelijk kan worden losgemaakt van het papier, de folie met een pincet uit het water halen en op de beker plaatsen. Dep met een theedoek

In de figuur is te zien dat de gemiddelde overeenkomst het slechtst (hoge score) is voor de groep die helemaal geen functie wil vervullen voor een sportbond (groep één) en het

De financiële binding is de basis en door een goed contact tussen dienstverlener, sporter en OSMN zal een langdurige samenwerking mogelijk kunnen worden.. Hoofdstuk