• No results found

Muzen van de evolutie, lucretius, erasmus darwin, charles darwin

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Muzen van de evolutie, lucretius, erasmus darwin, charles darwin"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

muzen van de evolutie,

(2)
(3)

Muzen van de Evolutie

Lucretius, Erasmus Darwin,

Charles Darwin

Piet Schrijvers

amsterdam, mei 2009

(4)

© 2009 Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW)

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, via internet of op welke wijze dan ook, zonder vooraf-gaande schriftelijke toestemming van rechthebbende, behoudens de uitzonderingen bij de wet gesteld.

Kloveniersburgwal 29, 1011 JV Amsterdam Postbus 19121, 1000 GC Amsterdam T o20 551 07 00 F 020 620 49 41 E knaw@bureau.knaw.nl www.knaw.nl

Voor het bestellen van publicaties: 020 551 07 26 ISBN 978-90-6984-592-0

Het papier van deze uitgave voldoet aan ∞ iso-norm 9706 (1994) voor permanent houdbaar papier.

(5)

Inleiding

Op 12 februari 2009, precies op de tweehonderdste geboortedag van Charles Darwin, verscheen in Cambridge The Cambridge Companion to the ‘Origin of Species’,1 mede ter viering van het honderdvijftigjarig bestaan van dit beroemde boek. Deze Companion bevat achttien bijdragen waarvan er vijftien gewijd zijn aan de wetenschappelijke inhoud van Origin of Spe-cies. Het drietal dat gezien zijn titels een meer literaire benadering belooft, handelt respectievelijk over argumentatiefilosofie, de drukgeschiedenis van het boek en over de invloed van Origin op de latere Engelse literatuur. Deze ‘semi-officieel’ te noemen herdenkingsbundel bevat dus geen werkim-manente, literair-analytische bijdrage. Deze situatie is representatief voor de onderzoeksbelangstelling in heden en verleden inzake literaire analyse van Darwins bestseller.2 Om de bestaande lacune aan te vullen zal ik ingaan op twee literaire aspecten van Origin of Species, allereerst op de didactisch-retorische compositie van het boek en vervolgens op het opmerkelijk grote aantal metaforen (vergelijkingen, analogieën, personificaties) die het bevat. Op deze twee punten zal ik mijn bevindingen inzake Charles Darwins werk vergelijken met twee, ook inhoudelijk vergelijkbare, geschriften van voor-gangers, het leerdicht The Temple of Nature van zijn grootvader Erasmus Darwin (met name boek 1 Production of Life), dat postuum in 1803 ver-scheen, en het epicureïsche leerdicht De Rerum Natura (‘De Natuur van de Dingen’) van de Romeinse dichter Titus Lucretius Carus dat mens en wereld verklaarde op basis van natuurwetten zonder goddelijke betrokkenheid. Didactisch-retorische compositie

Wie een editie van Origin openslaat, wordt direct getroffen door de zeer systematische inhoudsopgave. De Contents vermelden een inleiding (intro-duction) van zes pagina’s, dertien hoofdstukken, ieder met hoofdtitel en ge-detailleerde opsomming van de te behandelen onderwerpen als subtitels, en een hoofdstuk 14, getiteld Recapitulation and Conclusion, met weer een

(6)

somming van gerecapituleerde onderwerpen. Niet alleen het boek als geheel wordt omraamd met een dergelijke opening en afsluiting. Ook afzonderlijke hoofdstukken en delen van hoofdstukken worden gekenmerkt door de aan-wezigheid van zogeheten beginnings en endings (ook wel closure genoemd).3 Dergelijke openingen en afsluitingen in Darwins boek onderscheiden zich van de rest van de tekst door een minder technische, meer retorische thema-tiek en door een meer retorische stijl met woordherhalingen en retorische zinstypen.4 Inhoud en functie van dergelijke openings- en afsluitingsstuk-ken zijn trouwens verwant aan wat de klassieke retorica leert over theorie en praktijk van het zogeheten exordium (proloog, voorwoord), en peroratio (epiloog, nawoord): de luisteraar/lezer dient aan het begin welwillend, aandachtig en leergierig te worden gemaakt en krijgt aan het slot nog een samenvatting gepresenteerd inclusief een emotionele finishing touch. Hoe retorisch en systematisch doordacht Charles Darwins componeerwijze is ge-weest, blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat hij voor Origin of Species meer dan eens literaire bouwstenen (hele zinnen, vergelijkingsbeelden) uit het vijftal vroegere versies van zijn theorie overplantte naar het boek Origin of Spe-cies dat hij zelf als Abstract betitelde. Die vroegere versies stammen uit de jaren 1837-1858, te weten: Notebooks, Sketch, Essay, mss. Big Species Book, Paper).5 Toen Darwins zoon Francis in 1909 de Sketch (1842) en het Essay (1844) van zijn vader publiceerde, wees hij in zijn Introduction (p. XXIII) op de opmerkelijke overeenkomst van de slotzin uit Origin met die van Sketch en Essay en met een formulering uit het Notebook van 1837.6 In het Notebook E (oct. 1838 – juli 1839) merkte Darwin op: ‘Herschel calls the appearance of new species the mystery of mysteries and has grand passage upon the

Foto 4. ‘Briefje van C. Darwin aan zijn vriend, de geoloog C. Lyell (28 maart 1859), waarin hij zijn te verschijnen boek aanduidt als ‘An Abstract of an Essay’’.

(7)

problem!’ (note 59, p. 165). Deze aantekening vormt de grondslag van de tweede zin uit de Introduction van Origin, die de retorische functie heeft om het belang van het onderwerp voor de lezer te onderstrepen: ‘that mystery of mysteries, as it has been called by one of our greatest philosophers’.

Een dergelijke didactisch-retorische segmentering van een natuurfiloso-fische tekst treft men ook aan in het Latijnse leerdicht De Rerum Natura (‘De Natuur van de Dingen’) van de Romeinse dichter Lucretius (ca. 99-55 vC).7 De zes Latijnse boeken met technische leerinhoud worden omraamd door poëtisch-retorische prologen en epilogen en zijn doorspekt met kortere openings- en afsluitingsstukken. Deze kenmerken zich alle door een literaire stijl die meer verheven is dan de betogende stijl van de zakelijke bewijsvoe-ringen. Aangezien er geen enkele aanwijzing is dat Lucretius Charles Darwin zou hebben beïnvloed,8 lijkt de compositionele overeenkomst tussen de Romeinse dichter en de Victoriaanse geleerde te zijn bepaald door typo-logische en situationele factoren. Beide auteurs schreven voor een wijder intellectueel publiek, en omdat hun theorieën voor vele lezers nieuw waren en wellicht aanstootgevend, kenmerken hun teksten zich door een grote di-dactische en retorische behoedzaamheid. Hun overeenkomst is des te frap-panter omdat deze didactisch-retorische segmentering volledig ontbreekt in het leerdicht The Temple of Nature van grootvader Erasmus Darwin die zijn Lucretius kende en hem meermalen noemt en gebruikt.9

Verschil in compositie tussen Charles Darwin/Lucretius enerzijds en Erasmus Darwin anderzijds

Overeenkomst en verschil tussen deze drie Muzen van de Evolutie lijken allereerst bepaald te zijn door de gekozen tekstvorm: Charles Darwin en Lucretius schreven argumentaties, grootvader Erasmus een chronologisch verlopend verhaal over de ontwikkeling van het leven.10 Argumentaties heb-ben vaak de vorm van traditionele meetkundevraagstukken: zij beginnen met een ‘te bewijzen’, dan volgt de bewijsvoering die wordt afgesloten met een ‘quod erat demonstrandum’ dat het ‘te bewijzen’ herhaalt. Wanneer een en ander niet in getallen of symbolen wordt uitgedrukt maar in taal, spreken literatoren van cyclische compositie die in woordherhaling tot uitdrukking komt. Juist de gedeelten ‘te bewijzen’ en ‘quod erat demonstrandum’ vormen kapstokken waaraan didactisch-retorische mededelingen, bijvoorbeeld over belang of moeilijkheidsgraad van het onderwerp, kunnen worden gekop-peld.

Een tweede overeenkomst en verschil ligt in de omstandigheid dat Eras-mus Darwin naast zijn leerdichten The Temple of Nature en The Botanic Garden ook wetenschappelijke handboeken, resp. Zoönomia en Phytologia, over vergelijkbare onderwerpen had gepubliceerd en aldus in zijn leerdich-ten meer de gelegenheid kon nemen tot literaire spielerei en aansprekende popularisering. Van Charles Darwin en Lucretius was ten tijde van Origin en De Rerum Natura geen alternatieve, meer wetenschappelijke publicatie van

(8)

hun theorieën beschikbaar.11 Bovendien had Erasmus Darwin deze publi-citaire tweesporigheid ook binnen zijn beide leerdichten toegepast door uitvoerige filosofische noten in proza te plaatsen onder en achter de tekst van zijn gedicht. Lucretius en Charles Darwin, die zijn boek ook aangeduid had als ‘Essay’, gebruikten geen voetnoten of tabellen en waren gedwongen al hun eventuele verklaringen en terzijdes steeds in de hoofdtekst te zetten. Voorts is bij grootvader Erasmus het onderscheid van toepassing dat ook voor moderne, biologische geschriften is gemaakt:12 zijn gedicht biedt meer anecdotische en oppervlakkige ‘narratives of nature’, zijn filosofische noten geven meer diepgaande ‘narratives of science’. In zijn proza-voorwoord had hij al opgemerkt dat zijn gedicht The Temple of Nature niet de pretentie had ‘to instruct by deep researches of reasoning; its aim is simply to amuse by bringing distinctly to the imagination the beautiful and sublime images of the operations of Nature in the order, as the Author believes, in which the progressive course of time presented them’.13

Al deze verschilpunten in teksttype, compositie, diepgang (en ook in toon en stijl) zijn bij Erasmus Darwin uiteindelijk terug te voeren op een gender-verschil: Erasmus schreef allereerst voor een lezerspubliek van vrouwen en meisjes. Hij was ten zeerste geïnteresseerd in de educatie van de vrouw en had voor zijn twee dochters die een meisjesschool leidden, een onderwijs-plan geschreven, getiteld A onderwijs-plan for the conduct of female education: in boar-ding schools (1797). Daarin betoonde hij zich een warm voorstander van natuurfilosofie en ‘kies exact’ voor meisjes en raadde bijvoorbeeld zijn eigen leerdicht The Botanic Garden aan als verdiepingsstof voor vrouwelijke le-zers.14 Deze gender-keuze inzake het geïntendeerde lezerspubliek verklaart ook de mythologisch-narratieve vorm waarin hij zijn leerdichten goot: een oudere vrouw, de Botanische Muze of Urania, de Muze van de natuurfiloso-fie, legt respectievelijk de plantenclassificatie van Linnaeus of de Geheimen van de Natuur uit aan jonge nimfen en meisjes. De fictieve, gefeminiseerde vorm spiegelt de reëel nagestreefde lees- en leersituatie tussen vrouwen, zoals wij die ook kennen in 18e en 19e-eeuwse gepopulariseerde dialogen of brieven over wetenschap, bijvoorbeeld tussen een moeder en dochters.15 Lucretius en Charles Darwin vormen respectievelijk met de keuze van de adressaat (de Romeinse aristocraat Gaius Memmius) en met de vermelding van hun discussiepartners de meer gebruikelijke situatie van mannen onder elkaar. Erasmus Darwin verwelkomde de ‘scientific lady’ in de Temple of Na-ture. Zoals Lucretius aan het begin van zijn leerdicht de godin Venus aanriep met het verzoek om charme aan zijn gedicht te verlenen, zo richtte Erasmus Darwin zich tot Immortal Love met de bede: ‘Attend my song! – With rosy lips rehearse, And with your polish’d arrows write my verse!’. Dan is succes bij meisjes en jongens verzekerd:

(9)

So shall my lines soft-rolling eyes engage And snow-white fingers turn the volant page; The smiles of beauty all my toils repay, And youths and virgins chant the living lay.

Foto 5. Temple of Nature.

‘Frontispice bij Erasmus Darwin’s The Temple of Nature (1803) van de hand van de in Londen werkzame, Zwit-serse kunstenaar Henry Fuseli (vgl. Peter Tomory, The Life and Art of Henry Fuseli, Londen 1972, 123-126). De voorstelling is geïnspireerd op de versregels 1.129-132 uit het gedicht, die onder de prent staan afgedrukt: ‘Shrin’d in the midst majestic NATURE stands / Extends o’er earth and sea her hundred hands; / Tower upon tower her beamy forehead crests, / And births unnumber’d milk her hundred breasts’. De regels 131-132 zijn beïnvloed door de voorstelling van Moeder Aarde bij Lucretius, vgl. De Natuur van de Dingen 2. 606-607 ‘[zij] hebben met een murenkroon haar hoofd getooid, / daar zij ommuurd op hoge plaatsen steden draagt’; 5.811-813: ‘[de Natuur..] liet uit open aderen [ van de aarde] / sap stromen dat op melk leek, zoals elke vrouw / als zij gebaard heeft, volstroomt met zoete melk..’.

Foto 6. Nature et ses Lois.

‘Fuseli’s illustratie lijkt geïnspireerd op het frontispice bij het ‘atheïstische’ geschrift van de Franse auteur, ma-thématicien en bibliothécaire de l’école polytechnique, François Peyrard (1760-1822), getiteld De la Nature et de ses Lois (Parijs 1793, vgl. de in noot 39 vermelde studie van Irwin Primer, p. 72-73). De Natuur is hier afgebeeld met 3 maal 2 borsten. Verdere sporen van Lucretiaanse invloed: op de knieën van de mannelijke onthuller ligt een boekrol met de woorden ‘connaissance des causes’. Deze woorden vormen een toespeling op een beroemde versregel van de dichter Vergilius gericht tot zijn voorganger Lucretius (Georgica 2.490): felix qui potuit rerum cognos-cere causas (‘Gezegend de man die de oorzaken kent van het wereldgebeuren’, vert. Piet Schrijvers, Vergilius, Georgica-Landleven, Groningen 2004). Vertrapt onder de voeten van de natuurfilosoof ligt een boek waarop een gezichtsmasker zich bevindt, toespeling op een bekende versregel uit Lucretius (3.58): [..] eripitur persona, manet res (‘het masker wordt afgerukt, de werkelijkheid blijft’)

(10)

Voor de galante toon, elegante compositie en mythologische spielerei was trouwens niet Lucretius maar Ovidius de geëigende Latijnse inspiratiebron. Disputatie vóór en tegen

In zijn uitgave van Sketch en Essay (1909) signaleerde zoon Francis Darwin dat de oorspronkelijke werkaanpak en presentatie-opzet van zijn vader was geweest: ‘What then is the evidence in favour of it (the theory of descent) and what the evidence against it’ (Introduction). In een latere brief aan zijn neef en vriend William Darwin Fox (maart 1855) had Charles geschreven:

I am hard at work at my notes collecting and comparing them, in order in some two or three years to write a book with all the facts and arguments, which I can collect, for and versus the immutability of species.16

Deze dialectische presentatie staat sinds de Klassieke Oudheid bekend als disputatio in utramque partem. Omdat rangschikking van de argumenten in vóór en tégen onvermijdelijk tot inhoudelijke versnippering leidt, heeft Charles Darwin een dergelijke disputatievorm niet voor zijn Origin of Species gehandhaafd. Wel vertoont het op tweeërlei wijze er de sporen van: na vijf aaneengesloten hoofdstukken vóór natuurlijke selectie begint het tegen-draadse gedeelte met hoofdstuk 6 getiteld Difficulties on Theory, waartoe in elk geval ook de hoofdstukken 7-9 behoren (over Instinct, Hybridism en Im-perfection of the Geological Record) . Ook afzonderlijke hoofdstukken kunnen beginnen met het anticiperen op een vraag, moeilijkheid, bezwaar van een nog te overtuigen lezer: is de uitdrukking ‘struggle’ wel van toepassing op de plantenwereld? (begin hoofdstuk 3, p. 62); is de complexiteit van het oog te verklaren met natuurlijke selectie? (hoofdstuk 6, p. 186, begin van een nieuwe paragraaf); hoe onvoorstelbaar is de geologische tijd van honderden miljoenen jaren? (begin hoofdstuk 9, p. 282). Vergelijkbare voorbereidende stukken van het type ‘nieuw is maar relatief’ of ‘de aarde is eigenlijk relatief klein van omvang’ vindt men ook verspreid in het leerdicht van Lucretius (vgl. boek 2, 1023-1047, boek 6, 639-679. In zijn openingsstukken antici-peert Darwin op bezwaren en moeilijkheden van zijn collega’s, ‘naturalists’ (natuuronderzoekers en verdere belangstellenden). Het oog is voor hem even wonderbaarlijk als voor een aanhanger van William Paley’s Natural Theology, maar het zingt niet de lof van een Schepper, maar van de natuur-lijke selectie zonder enige ‘intelligent design’.17 In zijn eigen Introduction tot Origin of Species klinkt voor de eerste maal het leidmotief dat in andere openings- en slotstukken van dit zelfde boek wordt herhaald: ‘[..] the innu-merable species inhabiting this world have been modified, so as to acquire that perfection of structure and coadaptation which most justly excites our admiration’. Het is deze bewondering ten aanzien van de natuur die ook bij Lucretius doorklinkt en hem – paradoxaal genoeg – verwant maakt aan een Romeinse vertegenwoordiger van natural theology, de stoïcijnse

(11)

gespreks-partner in Cicero’s dialoog De natura deorum (die zelf weer een inspiratie-bron voor William Paley is geweest).

Zij die nog steeds geloven in afzonderlijke scheppingsdaden, worden door Charles Darwin aan het eind van een hoofdstuk of bewijsvoering in een korte zin afgedaan (vgl. 2.59, 6.186, 194, 14.488). Het is in deze slotpassages dat men ook min of meer verhulde toespelingen op de Bijbel tegenkomt. Bijbelcitaten in Origin of Species

Toespelingen op het Oude Testament, in het bijzonder op boek Genesis, lijken deel uit te maken van Charles Darwins bewust toegepaste ‘Schlusstopik’.18 Hier volgt allereerst de lijst van voorbeelden die ik tijdens mijn lectuur in slotpassages van Origin tegenkwam:

-4.130 (slotzin van hoofdstuk): Tree of Life19 [‘Boom des Levens’, beeld reeds gebruikt in Notebook 1837, niet als closure].

-7.244 (slotzin van hoofdstuk): ‘...as small consequences of one general law, leading to the advancement of all organic beings, namely, multiply, vary, let the strongest live and the weakest die’ (vgl. Gen. 1.29), in Big Species Book p. 527 gebruikt als closure van de Conclusion.

-11.382 (slot van hoofdstuk over geografische spreiding van levensvormen via vloedstromen): ‘living waters may be said to have flowed‘; de uitdrukking ‘may be said’ duidt op een eigen, persoonlijke formulering. ‘Waters’ kan, evenals het Nederlandse ‘wateren’, een bijbelse connotatie bezitten en slaan op de paradijsbron of op de zondvloed als prefiguratie van ‘baptismal rege-neration’.20 De uitdrukking ‘living waters’ komt 4 maal voor in de King James’ Bible.

- 14.484 en 490 (slotzin van boek): ‘one primordial form, into which life was first breathed (vanaf de vierde druk is door Charles Darwin zelf toegevoegd ‘by the Creator’);21 vgl. Genesis 2.7 ‘And the Lord God formed man of the dust of the ground, and breathed into his nostrils the breath of life; and man became a living soul’.

In aansluiting bij een vrij recente studie over ‘the origins of agnosticism’ kunnen bovengenoemde bijbelcitaten in Darwins boek beschouwd worden als voorbeelden van agnostisch gebruik van bijbelse taal en ideeën.22 Een dergelijk gebruik is strategisch, dus retorisch te noemen omdat een proza-tekst met bijbelse stijlelementen en met toespelingen op de Heilige Schrift indruk zal hebben gemaakt op het Victoriaanse lezerspubliek. Hiermee vergelijkbaar lijkt mij de traditie om over natuurwetenschap en natuur-wetenschappers (vgl. ‘let Newton be!’) in religieuze termen te spreken.23 Charles Darwin gebruikte zelf tegenover zijn agnostische collega’s religieuze metaforen (bijvoorbeeld: conversion, heresies, martyrdom) om de impact van zijn wetenschappelijke theorie te karakteriseren.24 Deze metaforische traditie kent een zeer lange geschiedenis. Lucretius zong al de lof van zijn leermeester Epicurus in religieuze hymnevorm, een voorbeeld dat in de 18e eeuw de cultus rond Newton bevorderde (en Darwin wilde graag de Newton

(12)

van de biologie zijn!). In de recente publiciteit rond Charles Darwins geboor-tedag werd ook in Nederland zijn Origin of Species gevierd als de bijbel van de 20/21e-eeuw en de christelijke tijdrekening kon door de Nederlandse feestganger worden vervangen door een tijdrekening vóór en na Darwin.25 Analogie en Metafoor

Het natuurfilosofische leerdicht, tegenwoordig ook aangeduid met de naam ‘didactisch epos’, wordt sinds zijn ontstaan in de Europese literatuurgeschie-denis gekenmerkt door een grote aanwezigheid van analogieën. Aan het begin van zijn leerdicht The Loves of the Plants (dat als geheel zich baseert op de Linnaeïsche analogie tussen mens en plant inzake de ‘voortplanting’),26 kondigt Erasmus Darwin aan dat hij het voorstellingsvermogen (imaginati-on) wil rekruteren onder het vaandel van de wetenschap (‘ under the banner of science’) en haar aanhangers wil leiden ‘from the looser analogies, which dress out the imagery of poetry, to the stricter ones, which form the ratioci-nation of philosophy’.27 Deze beginselverklaring is – evolutionair, binnen de geschiedenis van het genre bezien- tweevoudig toepasbaar: fylogenetisch (de analogievergelijking heeft zich uit de Homerische vergelijking ontwik-keld, allereerst bij de Griekse presocratische dichter-natuurfilosoof Empe-docles die zelf weer het grote voorbeeld was voor Lucretius),28 ontogenetisch (binnen een en hetzelfde werk kent de analogie een breed spectrum aan functies, van meer literair/illustrerend/verklarend naar wetenschappelijk/ heuristisch, leidend tot hypothesen).

Charles Darwins Origin of Species toont een opmerkelijk groot aantal ana-logieën. Deze voorkeur is wellicht gedeeltelijk te verklaren uit een Victori-aanse cultivering van grote, centrale analogieën (bijvoorbeeld door William Paley – voorafgegaan door Bishop Butler’s Analogy of Religion (1736)- , de geoloog Charles Lyell en andere ‘Victorian Sages’)29 en uit een meer of minder bewuste wedijver met zijn grootvader die aan het eind van zijn leven grote, zij het kortstondige, literaire roem had verworven als dichter.30 Trou-wens, de door C.P. Snow gesignaleerde kloof der twee culturen gaapte naar mijn mening minder wijd tussen poetry en science binnen de Victoriaanse cultuurgeschiedenis van Engeland.

De wetenschappelijk-heuristische functie van analogieën (en in dat ver-band ook Darwins analogieën) heeft in de tweede helft van de vorige eeuw relatief veel aandacht gekregen31 In het hoofdstuk The Analogical Scientist van hun studie getiteld Mental Leaps. Analogy in Creative Thought32 geven de auteurs een lijst van zestien ‘great scientific analogies’ (te beginnen met geluids-/watergolven en eindigend met mind/computer), waarin ook twee voorbeelden van Charles Darwins analogiegebruik worden genoemd:

1. de ‘struggle for existence’ bij mensen, dieren en planten,33

2. natuurlijke selectie analoog aan kunstmatige selectie. Juist deze tweede analogie tussen selectie door de natuur en de kunstmatige, doelbewuste se-lectie door fokkers en kwekers impliceerde een personificatie van de natuur

(13)

met alle mogelijke, hachelijke en troebele associaties inzake de rol van God en intelligent design. Op dit grensgebied van fysica en metafysica treft men in Darwins werk aarzelingen en zwenkingen aan waardoor men soms kan spreken van Darwin-antiDarwin, zoals in de 19e eeuw ook het concept van Lucretius-antiLucretius opgang maakte in Frankrijk en Engeland: de mate-rialistische volgeling van Epicurus voorgesteld als innerlijk in botsing met het religieuze gevoel van de dichter.34 Een dergelijke spanningsverhouding lijkt uiteindelijk te kunnen worden herleid tot ‘le coeur a ses raisons que la raison ne connaît pas’. In Victoriaanse, intellectuele kringen werd deze gespleten reactie mede weerspiegeld en bevorderd door een gedicht over de zelfmoord van de gekwelde Lucretius van de hand van de geleerde dichter Tennyson, door tijdgenoten zelf om zijn verbinding van poetry en science met Lucretius vergeleken. Zoals Lucretius zijn personificatie en vergoddelij-king van Moeder Aarde expliciet verdedigde (De Rerum Natura 2.600-659), zo moest ook Charles Darwin zijn bovengenoemde twee analogieën (strug-gle for existence en natuurlijke selectie/kunstmatige selectie) uitleggen en verdedigen. Zij bezaten voor hem een wetenschappelijk-heuristische functie en waren kennelijk onmisbaar zoals blijkt uit hun volledige integratie in de bewijsvoeringen van de eerste hoofdstukken en uit de expliciete verdedi-ging ervan aan het begin van hoofdstuk 3 van Origin.35 Deze twee analogieën zijn te onderscheiden van de grote, evenzeer beroemde, analogieën zoals de ‘Tree of Life’ en ‘Record of Geology’ (Archief van de Geologie)36 die lou-ter dienen voor illustratie, explicatie en variatie, niet behoeven te worden

Foto 7. Omslag van het prentenboek De Boom van het Leven. Charles Darwin, van Peter Sís (Biblion Uitgeverij, Leidschendam 2005).

(14)

verdedigd en bewust als paradestuk aan het slot van een hoofdstuk zijn geplaatst. Het bewuste, retorische gebruik van bovengenoemde illustratieve analogieën als closure in Origin blijkt uit het feit dat zij in vroegere versies van zijn theorie (Notebooks, Essays en in het manuscript van zijn Big Species Book) niet in de compositie zijn gestructureerd als slotstuk en in een andere (soms kortere, soms langere), minder literair uitgewerkte vorm aanwezig zijn. Ik zal tot slot een voorbeeld van dergelijk illustratief beeldgebruik in Origin of Species meer in detail bespreken, mede in vergelijking met vroe-gere versies die zijn overgeleverd, te weten het beeldcomplex ‘Gezicht van de Natuur’ (Face of Nature).

Gezicht van de natuur (Face of nature)

Zoals al bleek uit de bijbelse uitdrukking ‘living waters’ werd Charles Dar-win ten zeerste gefascineerd door de paradoxale tegenstelling tussen groei en vernietiging, vreedzaamheid en oorlog bij de beschouwing van de na-tuur in haar evolutie en spreiding. Deze fascinatie komt ook tot uitdrukking in de slotzinnen van zijn boek, waarin hij wijst op ‘the war of nature’, op hongersnood en dood, die leiden tot eindeloze vormen ‘most beautiful and most wonderful’. In de kern is deze gegrepenheid al aanwezig in zijn verslag van de reis op de Beagle (Journal of Researches 1839, 473), waarin hij de sublieme weelderigheid van het Braziliaanse oerwoud èn de desolate leegte van het Zuid-Amerikaanse Vuurland (Patagonië) als meest indrukwekkende ervaring vermeldt: beide zijn ‘temples filled with the varied production of the God of Nature’.

In de opening van hoofdstuk drie van Origin, getiteld Struggle for Existence, zet hij beide faces of Nature tegenover elkaar. Aan de ene kant (p. 67) zegt hij: ‘The face of Nature may be compared to a yielding surface, with ten thousand sharp wedges [‘wiggen’] packed close together and driven inwards by incessant blows, sometimes one wedge being struck, and then another with greater force’. Dit, niet direct duidelijke, kennelijk aan de geo-logie ontleende, vergelijkingsbeeld van het aardoppervlak (face-surface) dat door talloze wiggen is geschonden, werd door Darwin ook al gebruikt in het manuscript van zijn Big Species Book (p. 208)37 in een veel uitgebreidere, meer allegorische vorm, waarin de wiggen (wedges) gelijk gesteld worden aan de verschillende soorten (species) en de harde oppervlaktelaag van de aarde de minimum-hoeveelheid aan voedsel representeert die ieder levend wezen nodig heeft:

Nature may be compared to a surface covered with ten-thousand sharp wedges, many of the same shape & many of different shapes represen-ting different species, all packed closely together & all driven in by in-cessant blows: the blows being far severer at one time than at another; sometimes a wedge of one form & sometimes another being struck; the one driven deeply in forcing out others; with the jar & shock often

(15)

transmitted very far to other wedges in many lines of direction: beneath the surface we may suppose that there lies a hard layer, fluctuating in its level, & which may represent the mimimum amount of food required by each living being, & which layer will be impenetrable by the sharpest wedge.

De korte en de lange versie kunnen wellicht als test worden gebruikt in een enquête over appreciatieverschil binnen C.P. Snows two cultures: de bèta’s prefereren wellicht de lange, expliciete allegorie met afgebakende 1 op 1-vergelijking, de literaire alfa’s de korte symbolische verwijzing met sug-gestieve, obscure openheid en meerduidigheid. Charles Darwin zelf overi-gens verwierp na de eerste druk (wellicht niet ten onrechte) ook de korte versie. De wiggenvergelijking vormt de negatieve tegenpool in het tweeluik, waarover kort tevoren (p. 62) werd gezegd: ‘We behold the face of nature bright with gladness’ en Darwin vervolgt: ‘we often see superabundance of food; we do not see, or we forget, that the birds which are idly singing round us mostly live on insects or seeds, and are thus constantly destroying life’. Het positieve, euforische beeld heeft Darwin in voorafgaande versies op verschillende, maar vergelijkbare wijze getracht weer te geven: Big Species Book (p. 175, hoofdstuk The Struggle for Existence): ‘When one views the contented face of a bright landscape or a tropical forest glowing with life [...]’; Notebook E (1838-1839, p. 114): ‘It is difficult to believe in the dreadful but quiet war of organic beings going on in the peaceful woods and smiling fields’. Uitdrukkingen als ‘nature bright with gladness’ en ‘smiling fields’ zouden reminiscenties kunnen zijn aan de beroemde Venushymne waarmee het leerdicht van Lucretius opent, maar dan, naar mijn mening, van indirecte aard, via de expliciete toespelingen op Lucretius door grootvader Erasmus.38

Onze drie Muzen van de Evolutie delen de fascinatie voor de tegenstelling tussen groei en neergang, leven en dood in de natuur. De natuurfilosofische leerdichten van de Romeinse en de Engelse dichter beginnen met het groei-ende leven (Alma Venus – Immortal Love) en eindigen met ondergang en dood. Erasmus Darwin besloot evenwel zijn leerdicht The Temple of Nature op een optimistische toon (canto 4, 451-454):

Shout round the globe, how Reproduction strives With vanquish’d Death, – and Happiness survives; How Life increasing peoples every clime,

And young renascent Nature conquers Time...39

Lucretius is pessimistischer, somberder dan de andere twee, omdat hij het negentiende-eeuwse optimisme van de beide Darwins, wellicht mede oorzaak en produkt van hun deïstische metafysica, niet deelt en zelfs expli-ciet verwerpt (vgl. De Rerum Natura 5.195 ff.: ‘geenszins is de natuur voor ons geschapen door goddelijk toedoen: zo onvolmaakt staat zij te kijk.’). In

(16)

de een na laatste paragraaf van Origin sprak Charles Darwin zijn vertrou-wen uit in ‘een veilige toekomst en vooruitgang in de richting van perfectie’, terwijl Lucretius wijst op het ethische echec van de technische vooruitgang (5.1430-1435). In een filosofische noot bij Canto 1, vers 126 van zijn leer-dicht The Temple of Nature becritiseert Erasmus Darwin Lucretius voor zijn te sombere levensvisie:

Thus an ancient poet [= Lucretius] is said to have written a poem on the miseries of the world, and to have thence become so unhappy as to de-stroy himself [mededeling van de kerkvader Hiëronymus over Lucretius’-zelfmoord]. When we reflect on the perpetual destruction of organic life, we should also recollect, that it is perpetually renewed in other forms by the same materials, and thus the sum total of the happiness of the world continues undiminished, and that a philosopher may thus smile again on turning his eyes from the coffins of nature to her cradles.

Erasmus herinnert Lucretius hier aan diens eigen opvatting over het even-wicht tussen ondergangs- en opkomstbewegingen in De Rerum Natura (2.569-580):

De ondergangsbewegingen winnen niet altijd,

begraven niet het leven tot in eeuwigheid, 570 en ook de opkomst- en de groeibewegingen

bewaren niet altijd al wat geschapen is. Zo is in een gelijke strijd van eerste deeltjes een oorlog aan de gang sinds alle eeuwigheid.

Nu hier, en dan weer daar winnen de levenskrachten 575 en worden overwonnen. Met rouwbeklag vermengt zich

gehuil van kinderen als zij ter wereld komen.

Geen nacht volgde een dag, geen dageraad een nacht die niet een smartelijk huilen heeft gehoord, vermengd

met jammeren dat dood en lijkstoet vergezelt.40 580

Nec superare queunt motus itaque exitiales

perpetuo neque in aeternum sepelire salutem, 570 nec porro rerum genitales auctificique

motus perpetuo possunt servare creata. sic aequo geritur certamine principiorum ex infinito contractum tempore bellum:

nunc hic nunc illic superant vitalia rerum 575 et superantur item, miscetur funere vagor

quem pueri tollunt visentes luminis oras,

nec nox ulla diem neque noctem aurora secutast quae non audierit mixtos vagitibus aegris

(17)

Wat onze drie Muzen van de Evolutie, Lucretius, Erasmus Darwin, Charles Darwin, ook gemeen hebben, is, althans naar mijn gevoelen, hun inspire-rende voorbeeldfunctie voor wetenschappers die er naar streven dat de wonderen van de natuur woord worden en verder drijven, voor hun eigen landgenoten, in hun eigen moedertaal.

(18)

Referenties/annotaties

1 The Cambridge Companion to the ‘Origin of Species’, ed. by Michael Ruse and

Robert J. Richards, Cambridge 2009.

2 Ik noem hier graag de enige Nederlandse bijdrage op dit gebied, de in oorsprong

Utrechtse dissertatie van Ilse Bulhof, getiteld Darwins Origin of Species: Betoverende

wetenschap. Een onderzoek naar de relatie tussen literatuur en wetenschap (Baarn

1988, Engelstalige versie onder de titel The Language of Science: a Study of the

Relationship between Literature and Science in the Perspective of a Hermeneutical Ontology, with a Case Study of Darwin’s The Origin of Species, Leiden 1992). Deze

pioniersstudie onderscheidt zich evenwel méér door zijn aanstekelijk enthousiasme dan door diepgang van literaire analyse en is trouwens uiteindelijk filosofisch geörienteerd.

3 Vgl. studies als Beginnings in Classical Literature (Yale Classical Studies 29,

Cambridge 1992); Beginnings in French Literature (French Literature Series 29, 2002); Jaap de Jong en Bas Andeweg, De eerste minuten: attentum, benevolum en

docilem parare in de inleiding van toespraken (diss. Nijmegen 2004), Den Haag 2004;

B.H. Smith, Poetic Closure. A Study of How Poems End, Chicago 1968; P.H. Schrijvers, ‘Comment terminer une ode?’, Mnemosyne 26 (1973), 140-159 (Engelse vertaling te verschijnen in Oxford Readings in Classical Studies: Horace); Deborah H. Roberts, Francis M. Dunn, Don Fowler (eds.), Classical Closure, Reading the End in Greek and

Latin Literature, Princeton 1997.

4 Voor Darwins gebruik van retorische stijlfiguren zie Jeanne Fahnestock,

Rhetori-cal Figures in Science, Oxford 1999.

5 Bronnen: Darwin’s Notebooks on Transmutation of Species, ed. with an introd.

and notes by Sir Gavin de Beer, Bulletin of the British Museum (Natural History), Historical Series 2, London 1960, 1961; Charles Darwin and Alfred Russel Wallace,

Evolution by Natural Selection with a Foreword by Sir Gavin de Beer, Cambridge

1958 (bevat de tekst van Sketch, Essay en Paper); Charles Darwin’s Natural

Selec-tion being the second part of his big species book written from 1856 to 1858, edited

from manuscript by R.C. Stauffer, Cambridge 1975; Charles Darwin, On the Origin of

Species. A Facsimile of the First Edition [1859] with an Introduction by Ernst Mayr,

Harvard 1966 (voor citaten verwijs ik naar deze editie met hoofdstuk- en pagina-nummer).

6 Sketch (1842) en Essay (1844) zijn uitgegeven in vol. 10 van The Works of

Charles Darwin (ed. by Paul H. Barrett & R.B. Freeman, New York Univ. Press 1987) onder de titel The Foundations of the Origin of Species; vgl. Foundations p. 40 en noot 81 over het slot van de Sketch: ‘This passage is the ancestor of the concluding words in the first edition of the Origin of Species’ [..], zie voor een deel van deze tekst noot 23.

7 Lucretius’ evolutieleer omvat de tweede helft van het vijfde boek (772-1457);

ideehistorisch commentaar in P.H. Schrijvers, Lucrèce et les sciences de la vie, Lei-den/Boston/Köln 1999, 1-118; Piet Schrijvers, ‘De ontluikende staat van de aarde. Oergeschiedenis van de mensheid volgens Lucretius’, in: id., Ik kan de Muzen niet

haten. Over poëtische geestdrift en stoïcijnse standvastigheid. Groningen 2004, 27-44;

Gordon Campbell, Lucretius on Creation and Evolution. A Commentary on De Rerum Natura 5.772-1104, Oxford 2003.

8 In de tot nu toe verschenen Correspondence van en aan Charles Darwin

(19)

prehistoricus John Lubbock aan zijn buurman Darwin (vol. 15, 2005, p. 468-469). Lubbock verwijst hier naar zijn eigen boek Prehistoric Times (1865, p. 6) voor een citaat uit Lucretius’ prehistorie over het successieve gebruik van steen, hout, brons en ijzer als wapens (De rerum natura 5.1281ff.). De brief wekt de indruk dat Darwin Lucretius amper kende en geen Lucretiustekst bezat.

9 Zie Leopold Brandl, Erasmus Darwins Temple of Nature, Wiener Beiträge zur

Englischen Philologie 16 (1902), 18ff.; Robert Cockcroft, ‘The didactic poetry of Erasmus Darwin’, in: C. Atherton (ed.), Form and Content in Didactic Poetry, Bari 1998, 145-160, with response by R. Jenkyns, 161-169; Martin Priestman, Romantic

Atheism. Poetry and Freethought 1780-1830, Cambridge 1999, ch. 2 (44-79):

‘Mas-ters of the Universe: Lucretius, Sir William Jones, Richard Payne Knight and Eras-mus Darwin’.

10 Vgl. over het ongebruikelijke karakter van Origin of Species James A. Secord,

Vic-torian Sensation, The Extraordinary Publication, Reception, and Secret Authorship of

Vestiges of the Natural History of Creation, Chicago 2000, 507-511: ‘no references, no illustrations and a high proportion of speculation make Darwin’s text unusual [..]. Above all, the Origin avoided narratives of successive events in nature. No one would accuse the Origin of reading like a novel. The dryness of the Origin proved as important to its success as the eloquent extracts printed in the reviews’.

11 Darwins Paper (voorgelezen op 1 juli 1858 in The Linnean Society) over

natuur-lijke selectie omvat slechts 5 pagina’s (pp. 259-263 in Evolution by Natural Selection, Cambridge 1958).

12 Zie Greg Myers, Writing Biology: Texts in the Social Construction of Scientific

Knowledge, Madison 1990.

13 Bron: Erasmus Darwin, The Temple of Nature or, The Origin of Society: A poem

with Philosophical Notes, London 1803 (facs. reprint with an introduction for the

Garland edition by Donald H. Reiman, New York/London 1978), Preface.

14 Vgl. Patricia Phillips, The Scientific Lady. A Social History of Woman’s Scientific

Interests 1520-1918, London 1990, 165-170, Ann B. Shteir, Cultivating Women Cultivating Science. Flora’s Daughters and Botany in England 1760 to 1860, The Johns

Hopkins University Press 1996, 22-27, 242 note 26.

15 Vgl. Greg Myers, ‘Science for women and children: the dialogue of popular

science in the nineteenth century’, in: Nature Transfigured: Science and Literature,

1700-1900, ed. by John Christie and Sally Shuttleworth, Manchester 1989, 171-200,

Barbara T. Gates, ‘Retelling the Story of Science’, in: Victorian Literature and Culture 21 (1993), 289-306.

16 Zie de General Introduction over Darwin’s Papers and Library as Working

Mate-rials in: R.C. Stauffer ed., Charles Darwin’s Natural Selection being the second part of his big species book written from 1856 to 1858 (Cambridge 1975), 3-7.

17 Voor de verwantschap tussen William Paley en Charles Darwin, zie bijvoorbeeld

Dov Ospovat, The Development of Darwin’s Theory. Natural History, Natural Theology

& Natural Selection 1838-1859, Cambridge 1981, 2: ‘The natural theological ideas

that informed Darwin’s theory in its early years were prominent parts of an early-nineteenth-century British way of seeing nature’; Robert M. Young, Darwin’s

Meta-phor. Nature’s Place in Victorian Culture, Cambridge 1985, 30-31; William Paley, Na-tural Theology or Evidence of the Existence and Attributes of the Deity, collected from the appearances of nature, ed. with introd. and notes by Matthew D. Eddy and David

(20)

155: ‘[..] However, as a result of Darwin’s work, the same facts as were adduced by Paley as proof of beneficent design are now recognized as evidence of what natural selection can achieve without any design at all.’

18 De term ‘Schlusstopik’ werd geïntroduceerd door Ernst Robert Curtius in zijn

boek Europäische Literatur und lateinisches Mittelalter (1948).

19 Het beeld wordt al kort genoemd in het eerste Notebook, 1837, p. 43-44 en in

het Big Species Book, p. 249-250 (ed. Stauffer). Voor de traditie van dit beeld zie H. Bergema, De Boom des Levens in Schrift en historie: bijdrage tot een onderzoek naar

de verhouding van Schriftopenbaring en traditie betreffende den Boom des Levens bin-nen het kader der Oud-Testamentische wetenschap, diss. Vrije Universiteit 1938.

20 Vgl. Donald R. Dickson, The Fountain of Living Waters. The Typology of the Waters

of Life in Herbert, Vaughan, and Traherne, University of Missouri Press, Columbia

1987, 46-55. De uitdrukking ‘living waters’ komt 4 maal voor in de King James’ Bible (Hooglied 4:15, Jeremia 2:13, 17:13, Zacharia 14:8). In de recente Nederlandse vertaling (2000) van Origin wordt de uitdrukking vertaald met ‘stromen van leven’ en verliest aldus zijn bijbelse connotatie (preferabel lijkt mij een meer plechtstatig ‘wateren des levens’ of ‘levende wateren’).

21 Zie The Origin of Species By Charles Darwin. A Variorum Text, ed. by Morse

Pec-kham, Philadelphia 1959, en in het algemeen Neal C. Gillespie, Charles Darwin and

the Problem of Creation, University of Chicago Press 1979.

22 Vgl. Bernard Lightman, The Origins of Agnosticism. Victorian Unbelief and the

Limits of Knowledge, Johns Hopkins University Press 1987, 120; John Hedley Brooke

over Charles Darwins groeiende agnosticisme in: ‘Laws impressed on matter by the Creator?’ The Origin and the Question of Religion’ (The Cambridge Companion to the

Origin of Species, 272-274, vgl. id., ‘The Relations between Darwin’s Science and His

Religion’, in: J.R. Durant (ed.), Darwinism and Divinity, Oxford 1985, 40-75.

23 Vgl. de door zoon Francis als beginmotto gebruikte aantekening van Charles

Darwin (Notebook 1837): “[..] But how much more simple and sublime power – let attraction act according to certain laws, such are inevitable consequences – let ani-mals be created, then by the fixed laws of generation, such will be their successors”. Erasmus Darwin opende de Philosophical Society in Derby in 1784 onder meer met de volgende woorden: ‘[..] This is the tree of knowledge, whose fruit forbidden to the brute creation has been plucked by the daring hand of experimental philosophy’ (ge-citeerd door Clark Emey, ‘Scientific Theory in Erasmus Darwin’s The Botanic Garden (1789-91)’, ISIS 33 (1941), 316. Voor de invloed van Lucretius op de Newtoncultus, zie Patricia Fara, Newton, The Making of Genius, Londen 2002, 160-166.

24 Zie Brooke, Question of Religion, 262-267.

25 Vgl. Chris Buskes, Evolutionair denken. De invloed van Darwin op ons wereldbeeld,

Amsterdam 2006, 1-3.

26 Zie Londa Schiebinger, ‘The Private Life of Plants: Sexual Politics in Carl Linnaeus

and Erasmus Darwin’, in: Marina Benjamin (ed.), Science and Sensibility. Gender and

Scientific Enquiry 1780-1945, Oxford 1991, 121-143.

27 Erasmus Darwin, The Botanic Garden, Part II containing The Loves of the Plants. A

Poem with Philosophical Notes, London 1789 (Garlandeditie 1978), Advertisement.

28 Voor de geschiedenis van de analogie in de Griekse filosofie en wetenschappen,

zie G.E.R. Lloyd, Polarity and Analogy in Greek Thought, Cambridge 1967, en voor het gebruik van analogieën bij Lucretius: P.H. Schrijvers, ‘Le regard sur l’invisible. Etude sur l’emploi de l’analogie dans l’oeuvre de Lucrèce’ [1978], in: id., Lucrèce et les

(21)

sciences de la vie, Leiden 1999, 183-213 (Engelse vertaling in Monica R. Gale (ed.), Oxford Readings in Classical Studies: Lucretius, Oxford 2007, 255-288).

29 Zie over de analogie als erkende methode van de ‘new science’ en de

ideolo-gische consensus bij vele Britse intellectuelen D.L. LeMahieu, The Mind of William

Paley. A Philosopher and His Age, Nebraska Press 1976, 171-175; Edward Manier, The Young Darwin and His Cultural Circle, Dordrecht 1978, 49: “Herschel

admit-ted the method of analogy as an alternative to strict analysis” [..]; Michael Ruse, ‘Darwin’s Debt to Philosophy’ [over de invloed van John Herschel en William Whewell op Charles Darwins evolutietheorie], Studies in History and Philosophy of

Science 6 (1975), 159-181; John Holloway, The Victorian Sage. Studies in Argument,

London 1953, over vergelijking en metafoor bij o.a. Carlyle, George Eliot, Newman; vgl. ook Gillian Beer over de populariteit van de parabel-metafoor bij Victoriaanse, wetenschappelijke auteurs in: ‘Parable, Professionalization, and Literary Allusion in Victorian Scientific Writing’, = id., Open Fields: Science in Cultural Encounter, Oxford 1996, 196-215.

30 Voor de verkrampte houding van Charles Darwin tot zijn briljante

grootvader-voorganger lijken de woorden van een Frans literair criticus van toepassing: “Je suis, tu n’es pas; tu es, je ne suis pas!” Men moet bedenken dat ook nog in neergeschreven reacties op Origin of Species Charles Darwin ‘kleinzoon van’ is van de beroemde grootvader Erasmus die op zijn beurt in de 20e eeuw vaak figureert als ‘grootvader van’ van de beroemde Charles. Over de relatie grootvader Erasmus Darwin -klein-zoon Charles zie bijvoorbeeld Ralph Colp, Jr., ‘The Relationship of Charles Darwin to the Ideas of his Grandfather, Dr. Erasmus Darwin, Biography 9.1 (1986), 1-24; Roy Porter, ‘Erasmus Darwin: Doctor of evolution?, in: James R. Moore (ed.), History,

Humanity and Evolution. Essays for John C. Greene, Cambridge 1989, 39-59,

Des-mond King-Hele, Erasmus Darwin. A Life of Unequalled Achievement, London 1999, C.U.M. Smith & Robert Arnott (eds.), The Genius of Erasmus Darwin, Ashgate 2004. De onverkorte uitgave van Charles Darwins biografie van zijn grootvader verscheen te Cambridge in 2003.

31 Zie de studie van Gillian Beer, Darwin´s Plots. Evolutionary Narrative in Darwin,

George Eliot and Nineteenth-century Fiction, London 1983, hoofdstuk 3: ‘Analogy,

Metaphor, and Narrative in The Origin’, en in haar spoor de in noot 2 genoemde dissertatie van Ilse Bulhof; William Leatherdale, ‘The Influence of Darwinism on English Literature and Literary Ideas’, in: D. Oldroyd & I. Langham (eds.), The Wider

Domain of Evolutionary Thought, Dordrecht 1983, 4-5, 12-14. Ik zal niet de enige

zijn voor wie de studies van Max Black over Models and Metaphors (1962) een eye-opener waren.

32 Keith J. Holyoak and Paul Thagard, Mental Leaps. Analogy in Creative Thought,

MIT Press, Cambridge Mass./London 1995, hoofdstuk 8: ‘The Analogical Scientist’, 186-188.

33 Zie voor de geschiedenis van deze uitdrukking de in noot 5 genoemde editie

Stauffer, Appendices, 569.

34 Voor de ontwikkeling van de 19 –eeuwse Lucretius-antiLucretiusvisie, zie Piet

Schrijvers: ‘Het romantische Lucretius-beeld: ‘Lucrèce anti-Lucrèce’, in: id.,

Lucre-tius, De Natuur van de Dingen, Groningen 2008, 581-590.

35 Manier, Young Darwin 110-113 signaleert ‘Darwins concern with the semantic

details and overtones of these analogies with the first drafts of his theory’’; zie voor de gehele (wereldbeschouwelijke) problematiek rond de analogie van

(22)

natural/ar-tificial selection onder meer Maurice Mandelbaum, ‘Darwin’s Religious Views’, The

Journal of the History of Ideas 19 (1958), 363-378. In zijn Origins of agnosticism (zie

mijn noot 22) verwijst Lightman (p. 121) naar 19-eeuwse karakteriseringen be-treffende Darwins vriend en collega Thomas Huxley: ‘torn between the destructive quality of the theoretical conclusions he drew from his agnosticism and his practical attitudes that drove him towards theism [..] – wiens agnosticisme – implied a latent recognition of the claims of religious mystery as more imperative and important than he could explicitly admit on his own agnostic principles’. Lightman beschouwt Thomas Huxley ‘in many ways representative of the majority of the agnostics’.

36 Zie voor deze aan Charles Lyell ontleende analogie de studie van Martin J.

Rudwick, ‘Historical Analogies in the Geological Work of Charles Lyell [1978], in: id., Lyell and Darwin, Geologists. Studies in the Earth Sciences in the Age of Reform, Alderslot: Ashgate Variorum 2005, 89-104. In Notebook D (p. 136) schreef Darwin: ‘Lyell’s excellent view of geology of each formation being merely a page torn out of a history and the geologist being obliged to fill up the gaps, – is possibly the same with the philosopher who has traced the structure of animals and plants – He get[s] me-rely a few pages.’ Het is opmerkelijk dat dit beeld van Lyell and Darwin, een variant op het traditionele beeld van het Boek van de Natuur, niet door Hans Blumenberger werd vermeld in zijn ‘metaforologisch’ overzicht Die Lesbarkeit der Welt.

37 Het beeld werd ook gebruikt in Notebook 3 (1838), Sketch (1842) en Essay

(1844), maar na de eerste druk uit Origin verwijderd, zie Gillian Beer, The Face of Nature”: Anthropomorphic Elements in the Language of The Origin of Species’ in: L.J. Jordanova ed., Languages of Nature: Critical Essays on Science and Literature, Lon-don 1986, 233-237.

38 Vgl. het gebruik van laetus (Engels: ‘glad’) en rident (‘smile’) in het begin van

Lucretius’ Venushymne en Erasmus Darwin, The Temple of Nature 1.376-377: “the Goddess [Venus] stood and smiled enchantment on the troubled flood”.

39 Vgl. Irwin Primer, ‘Erasmus Darwins Temple of Nature: Progress, Evolution, and

the Eleusinian Mysteries’, Journal of the History of Ideas 25 (1964), 58-76; James Harrison, ‘Erasmus Darwin’s View of Evolution’, Journal of the History of Ideas 32 (1971), 247-264.

40 Vertaling Piet Schrijvers, Lucretius, De Natuur van de Dingen (De Rerum Natura),

(23)
(24)

Afbeelding

Foto 1. Lucretius Foto 2. Erasmus Darwin Foto 3. Charles Darwin
Foto 4. ‘Briefje van C. Darwin aan zijn vriend, de geoloog C. Lyell (28 maart 1859), waarin hij zijn te   verschijnen boek aanduidt als ‘An Abstract of an Essay’’.
Foto 5. Temple of Nature.
Foto 7. Omslag van het prentenboek De Boom van het Leven. Charles Darwin, van Peter Sís (Biblion Uitgeverij,  Leidschendam 2005).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit is in wezen niet een empirische kwestie, maar een conceptuele: er moet op zijn minst voor sommige fenomenen een verschil ge- maakt worden tussen gedragspatronen die alleen

Wat zo opvallend is aan de recente belangstelling voor Darwin, is dat men het darwinisme niet meer uitsluitend presenteert als een bibl~glsche theorie die

Misschien is dat wel de boodschap van het darwinisme voor onze tijd: dat we het dier en de rest van de natuur zouden moeten 'aankleden.' Van deze derde positie zijn voorlopers

Op een aantal uitzonderingen na waren zulke benaderingen immers tot voor kort taboe in de menswetenschappen, en tot op zekere hoogte zijn ze dat nog steeds.. De meeste

Volgens de zoon van de auteur, Nadim al- Jisr, was zijn vader de eerste, niet alleen in de Arabische wereld maar in de hele wereld, die “een boek durfde te

constante snelheid, waarbij de snelheid van A drie keer zo groot is als de snelheid van B.. De lengte van A'B'

constante snelheid, waarbij de snelheid van A drie keer zo groot is als de snelheid van B.. De lengte van A'B'

[r]