• No results found

Het initiatiefwetsvoorstel ter inperking van de liquidatieverliesregeling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het initiatiefwetsvoorstel ter inperking van de liquidatieverliesregeling"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het initiatiefwetsvoorstel ter

inperking van de

liquidatie-verliesregeling

Gaat Shell vanaf 2021 dan eindelijk winstbelasting

betalen in Nederland?

Quinten Baars 10970460

quintenbaars@hotmail.com

Masterscriptie ‘Internationaal en Europees belastingrecht’ Begeleider: Rob Cornelisse

(2)

Abstract

Op 2 oktober 2019 hebben Tweede Kamerleden Snels, Leijten en Hijboer een

initiatiefwetsvoorstel ingediend om de liquidatieverliesregeling in te perken. In deze scriptie heb ik onderzocht in hoeverre het initiatiefwetsvoorstel tot inperking van de

liquidatieverliesregeling binnen het EU-recht en de Nederlandse wetgeving, meer specifiek de deelnemingsvrijstelling past en of de beperkingen in het initiatiefwetsvoortsel niet verder gaan dan noodzakelijk?

Het initiatiefwetsvoorstel lijkt op een aantal punten niet in lijn met het EU-recht. Daarnaast is het niet in lijn met de ratio van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling. Ten slotte hebben de beperkingen een te groot effect of de Nederlandse economie, waaronder het MKB en het vestigingsklimaat om het initiatiefwetsvoorstel te rechtvaardigen. Het is dus beter om naar andere oplossingen te kijken om belastingontwijking van multinationals tegen te gaan.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 3

2. De Huidige Liquidatieverliesregeling 6

2.1 Historie liquidatieverliesregeling 6

2.2 Ratio van de liquidatieverliesregeling 8

2.3 Vorm van de huidige liquidatieverliesregeling 10

2.3.1 Het opgeofferde bedrag 10

2.3.2 De liquidatie-uitkering 12

2.3.3 De voortzettingsbepaling 13

2.3.4 Het tijdstip waarop het liquidatieverlies in aanmerking genomen mag worden 13

2.4 Kritiek op de huidige liquidatieverliesregeling 14

3. Het initiatiefwetsvoorstel ter inperking van de liquidatieverliesregeling 17

3.1 Beperkingen 17 3.1.1 De kwantitatieve beperking 17 3.1.2 De geografische beperking 18 3.1.3 De temporele beperking 18 3.1.4 De doelmatigheidsdrempel 19 3.1.5 Overgangsrecht 19

3.2 Internetconsultatie inzake het initiatiefwetsvoorstel 19

3.2.1 Liquidatieverliesregeling als sluitstuk van de deelnemingsvrijstelling 20

3.2.2 De kwantitatieve beperking 20

3.2.3 De geografische beperking 21

3.2.4 De temporele beperking 21

3.2.5 De doelmatigheidsdrempel 21

3.2.6 Gevolgen voor het MKB 22

3.2.7 Het Nederlandse vestigingsklimaat 25

4. Verenigbaarheid met het EU-recht 26

4.1 Algemeen 26

4.2 Marks & Spencer II 26

4.3 De fiscale eenheid 27 4.4 De huidige liquidatieverliesregeling 28 4.5 De kwantitatieve beperking 28 4.6 De doelmatigheidsdrempel 29 5. Conclusie 31 6 Bronnenlijst 34 Boeken/Tijdschriften: 34

(4)

1. Inleiding

Op 29 november 2019 verscheen in de Trouw een artikel over het feit dat Shell al jaren lang geen vennootschapsbelasting in Nederland zou betalen.1 Shell zou dit doen door gebruik te

maken van twee specifieke aftrekposten, namelijk door renteaftrek op leningen die worden gebruikt om in andere landen te investeren en door de liquidatieverliesregeling in Nederland. Shell zou door de liquidatieverliesregeling verliezen die zij leidt door het zoeken van olie in het buitenland van de Nederlandse winst kunnen aftrekken.

Het feit dat Shell geen winstbelasting zou betalen in Nederland bleef na het artikel van Trouw nog redelijk onder de radar. Dit werd anders nadat president-directeur Nederland Marjan van Loon en executive vice-president taxation Alan McLean van Shell op 21 mei 2019 in Elsevier Weekblad toegaven, dat Shell inderdaad al meerdere jaren geen vennootschapsbelasting meer betaalt in Nederland.2 Anders dan bij het artikel van Trouw een half jaar eerder werd het

nieuws dat Shell geen vennootschapsbelasting betaalt nu wel opgepakt door de grote

landelijke media als de NOS, de Volkskrant en de Telegraaf. Het was nu ineens voor menig Nederlander het gesprek bij de koffieautomaat op werk.

Ook politici uit de Tweede Kamer waren er op Twitter als de kippen bij om commentaar te geven op Shell. Zo zou Shell geen aangifte tegen, maar bij de Belastingdienst moeten doen, volgens Henk Nijboer van de PvdA.3 Verwijzend naar het feit dat Shell erover nadacht om

aangifte te doen na het lekken van vertrouwelijke informatie in het Trouw.4 Daarnaast was het

volgens SP-Fractievoorzitter Lilian Marijnissen tijd om deze schofterige belastingdeals te ontmantelen.5

Het waren juist dit soort uitspraken als gevolg van het artikel dat in Trouw over Shell verschenen was, waardoor Van Loon en McLean het nodig vonden om alles in Elsevier Weekblad te vertellen en uitleg te geven. Zo zou Shell netjes belastingaangifte doen en ook geen ‘schofterige belastingdeals’ met de Belastingdienst hebben gesloten. Dat Shell geen vennootschapsbelasting betaalt zou komen ‘als natuurlijk gevolg van het Nederlandse belastingsysteem’, volgens McLean.6 Shell zou eerlijk belasting betalen, zowel naar de letter

als naar de geest van de Nederlandse wet.

Met zowel naar de letter en naar de geest van de Nederlandse wet bedoelt McLean hier (onder andere) de liquidatieverliesregeling als bedoeld in artikel 13d Wet op de

vennootschapsbelasting 1969. Deze regeling maakt het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om (een deel) van de verliezen, die zijn gemaakt bij het investeren in een buitenlandse

dochtermaatschappij, af te trekken van de Nederlandse winst bij liquidatie van de

buitenlandse dochtermaatschappij. Volgens de wetgever beoogt de regeling tegemoetkoming 1 https://www.trouw.nl/nieuws/shell-betaalt-in-nederland-geen-winstbelasting~ba0ffbe9/ 2 https://www.elsevierweekblad.nl/nederland/achtergrond/2019/05/shell-bevestigt-geen-winstbelasting-betaald-in-nederland-689265/ 3 https://twitter.com/henknijboer/status/1130827622534000640?ref_src=twsrc%5Etfw%7Ctwcamp %5Etweetembed%7Ctwterm%5E1130827622534000640 4 https://www.elsevierweekblad.nl/nederland/achtergrond/2019/05/shell-bevestigt-geen-winstbelasting-betaald-in-nederland-689265/ 5 https://twitter.com/MarijnissenL/status/1130842002508066822?ref_src=twsrc%5Etfw%7Ctwcamp %5Etweetembed%7Ctwterm%5E1130842002508066822 6 https://www.elsevierweekblad.nl/nederland/achtergrond/2019/05/shell-bevestigt-geen-winstbelasting-betaald-in-nederland-689265/

(5)

te geven aan de moedervennootschap voor het verloren gaan van de onverrekende verliezen bij de dochtervennootschap zelf.7 De regeling is dus een uitzondering op de Nederlandse

deelnemingsvrijstelling.8 Het uitgangspunt van de deelnemingsvrijstelling is namelijk juist dat

zowel alle winsten, als alle verliezen van deelnemingen niet in de winst van de moedermaatschappij betrokken worden.

De liquidatieverliesregeling wordt tot de fiscale aantrekkelijkheden van Nederland gerekend en daar zou iedereen het over eens zijn.9 De regeling bevordert dus het aantrekkelijke (fiscale)

vestigingsklimaat van Nederland voor buitenlandse multinationals. In het verleden is er vanuit het buitenland meermaals kritiek geuit op de

liquidatieverliesregeling, omdat deze mogelijk aangemerkt zou kunnen worden als een schadelijke en concurrentieverstorende belastingmaatregel.10 De regeling is vaak aangepast,

maar echter nooit helemaal verdwenen. De kritiek op de liquidatieverliesregeling vanuit het buitenland is de laatste jaren gaan liggen. Dit komt mede omdat het Hof Van Justitie van de Europese Unie in het Marks & Spencer II-arrest heeft geoordeeld, dat grensoverschrijdende verliesverrekening mogelijk moet zijn als een buitenlands verlies een definitief karakter heeft, dat wil zeggen niet meer verrekenbaar is.

Op 16 april 2019 hebben de Tweede Kamerleden Snels, Leijten en Nijboer hun initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de liquidatie- en stakingsverliesregeling in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met het voorkomen van oneigenlijk gebruik en het verbreden van de belastinggrondslag ter consultatie aangeboden.11 Op de

internetconsultatie zijn 9 reacties gekomen, van onder andere de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, Wolters Kluwer en Register Belastingadviseurs.12

Op 2 oktober 2019 heeft de heer Snels het definitieve initiatiefwetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden. Staatssecretaris van Financiën, de heer Snel, heeft naar aanleiding hiervan gemeld dat het kabinet zich kan vinden in de mening van de initiatiefnemers dat de liquidatieverliesregeling te ruim is. Het kabinet vindt het dan ook wenselijk om de reikwijdte van de liquidatieverliesregeling in te perken. Bovendien geeft hij aan dat het kabinet het initiatiefwetsvoorstel zo veel mogelijk als uitgangspunt zal gaan gebruiken bij de aanpassing van de regeling.13 Hoewel het initiatiefwetsvoorstel zowel de liquidatieverliesregeling, als de

stakingsverliesregeling inperkt, zal ik in deze scriptie alleen ingaan op de liquidatieverliesregeling.

Het initiatiefwetsvoorstel beoogt in het kort om de uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag tegen te gaan die plaats vindt door middel van de

liquidatieverliesregeling.14

7 Kamerstukken II 1959/60, 6000, nr. 3, p. 20. 8 Artikel 13 Wet Vpb 1969

9 R. Gielen, W.Y. Ip & L.J.A. Pieterse: Keuzeregeling voor liquidatieverliezen, p. 65 10 R.J. de Vries 1999, p. 973-978.

11 https://www.internetconsultatie.nl/liquidatieverliesregeling 12 https://www.internetconsultatie.nl/liquidatieverliesregeling/reacties

13 Stenogram Algemene Financiële Beschouwingen d.d. 3 oktober 2019, p. 66/67 14 Definitieve versie initiatiefwet Snels c.s. (2 oktober 2019)

(6)

Om dit te bereiken stellen de initiatiefnemers 3 beperkingen voor:

1) Een beperking tot liquidaties van deelnemingen waarin de moeder een kwalificerend belang houdt (een kwantitatieve beperking);

2) Een beperking tot liquidaties van deelnemingen die zijn gevestigd in Nederland of in een andere EU/EER-staat (geografische beperking);

3) Een beperking van de mogelijkheid tot het langdurig uitstellen van het in aanmerking nemen van het liquidatieverlies (temporele beperking).

De staatssecretaris heeft aangegeven het initiatiefwetsvoorstel zo veel mogelijk als basis voor een nieuw wetsvoorstel te gebruiken. Er is dus een grote kans dat het kabinet straks met een wetsvoorstel zal komen, dat (in grote lijnen) overeenkomst met het initiatiefwetsvoorstel van Snels, Leijten en Nijboer. Het kabinet is namelijk ook bezig om de belastingontwijking van multinationals aan te pakken.15

In deze scriptie zal ik de volgende onderzoeksvraag proberen te beantwoorden:

In hoeverre past het initiatiefwetsvoorstel tot inperking van de liquidatieverliesregeling binnen het EU-recht en de Nederlandse wetgeving, meer specifiek de deelnemingsvrijstelling en gaan de beperkingen niet verder dan noodzakelijk?

In hoofdstuk 1 zal ik de huidige liquidatieverliesregeling bespreken. De deelvraag van dit hoofdstuk is:

Wat voor kritiek is er op de huidige liquidatieverliesregeling en is deze terecht?

In hoofdstuk 2 zal ik ingaan op het initiatiefwetsvoorstel en de bijbehorende internetconsultatie. De deelvraag die ik zal behandelen in dit hoofdstuk is:

Wat voor kritiek is er op het initiatiefwetsvoorstel ter inperking van de liquidatieverliesregeling en is deze terecht?

In hoofdstuk 3 zal ik het initiatiefwetvoorstel testen aan het EU-recht en ingaan op de deelvraag:

Zijn de huidige liquidatieverliesregeling en het initiatiefwetsvoorstel (ook in de toekomst) in lijn met het EU-recht?

Aan de hand van deze deelvragen zal ik bespreken of het initiatiefwetsvoorstel een welkome aanpassing is van de huidige liquidatieverliesregeling en of deze aanpassing EU-rechtelijk ook toegestaan is.

In de conclusie wordt het onderzoek met een aanbeveling afgesloten.

(7)

2. De Huidige Liquidatieverliesregeling

2.1 Historie liquidatieverliesregeling

Om de huidige vorm en ratio van de liquidatieverliesregeling te snappen, is het belangrijk om even stil te staan bij de historische achtergrond van de regeling. Doordat de

liquidatieverliesregeling een uitzondering is op de deelnemingsvrijstelling, vallen deze achtergronden samen. De voorloper van de huidige deelnemingsvrijstelling was al te vinden in de Bedrijfsbelasting 1893.16 Deze regeling had de strekking om meervoudige heffing van

winstbelasting bij verschillende entiteiten binnen een concern tegen te gaan.

Echter enkele tientallen jaren later bestond er alleen nog maar een deelnemingsvrijstelling voor dividenden in het Besluit op de vennootschapsbelasting 1942.17 De waardemutaties van

deelnemingen werden wel in de heffing betrokken. Toch bestonden er nogal wat

mogelijkheden om positieve waardemutaties om te zetten in onbelaste dividenduitkeringen.18

Maar het was wel mogelijk om een deelneming af te waarderen tot lagere bedrijfswaarde, mits er sprake was van ernstige structurele verliezen bij de deelneming.19

Bij de introductie van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is de

deelnemingsvrijstelling verruimd tot alle winsten en verliezen die uit hoofde van een

deelneming worden behaald.20 Echter als er sprake was van een liquidatieverlies, werd er een

uitzondering gemaakt op de deelnemingsvrijstelling. Er was dus een mogelijkheid om liquidatieverliezen in aanmerking te nemen.

Bij de aanpassing van de deelnemingsvrijstelling in 1990 is ook de liquidatieverliesregeling aangescherpt. Dit was om oneigenlijk gebruik van de regeling tegen te gaan, dat onder het oude recht mogelijk was. Ook werden maatregelen genomen om de toepasbaarheid van de regeling voor de fiscus te vergemakkelijken.21

In de jaren ’90 ontstond in OESO- en EU-verband de discussie over schadelijke belastingconcurrentie. Hierbij werden ook de Nederlandse deelnemingsvrijstelling in combinatie met de liquidatieverliesregeling aangemerkt als mogelijke schadelijke en concurrentieverstorende belastingmaatregelen. In 1999 werd de Nederlandse

deelnemingsvrijstelling in het Primarolo-rapport van de Europese Gedragscodegroep inzake belastingregeling voor ondernemingen als schadelijke maatregel aangemerkt.22 Dit kwam

(mede) door de mogelijkheid om liquidatieverliezen af te trekken. Nederland was echter ondanks de kritiek uit het buitenland niet voornemens om de liquidatieverliesregeling aan te passen. Nederland was namelijk van mening dat de liquidatieverliesregeling helemaal niet leidde tot een dubbel voordeel, maar juist zou voorkomen dat verliezen nergens in aftrek gebracht zouden kunnen worden.23 Uiteindelijk heeft Nederland in 2003 een compromis

16 R. Gielen, W.Y. Ip & L.J.A. Pieterse: Keuzeregeling voor liquidatieverliezen, p. 67 17 Art. 10 lid 1 van het Besluit op de vennootschapsbelasting 1942

18 J.A.G. van der Geld 2011, p. 44

19 Kamerstukken II 1961/62, 6000, nr. 6, p. 14-15

20 Artikel 13 (Oud) Wet op de vennootschapsbelasting 1969

21 Cursus Belastingrecht, Vpb.2.4.13.A.a3 Wijzigingen per 28 april 1990

22 Primarolo-rapport van 23 november 1999, doc. 4901/99, par. 51

(8)

kunnen sluiten met de andere lidstaten n.a.v. het Primarolo-rapport, door de

deelnemingsvrijstelling op andere punten aan te passen, vooral op het gebied van passieve deelnemingen.24 Dit compromis was volgens Van der Streek mogelijk doordat de

mogelijkheid om liquidatieverliezen af te trekken zo beperkt was, dat de verliezen in de praktijk niet significant genoeg waren om echt schadelijk te kunnen zijn.25

Bij de totstandkoming van de Wet werken aan winst is door het kabinet overwogen om de liquidatieverliesregeling te schrappen om wille van budgettaire overwegingen en om de deelnemingsvrijstelling consequenter te maken.26 Van belang was hierbij volgens de

staatssecretaris dat het voornemen bestond om een grensoverschrijdende fiscale eenheid in te voeren, waardoor een liquidatieverliesregeling niet meer nodig zou zijn.27

Er is echter besloten om de liquidatieverliesregeling niet te herzien als gevolg van het Marks & Spencer II-arrest dat door het HvJ EU werd gewezen.28 In dit arrest bepaalde het Hof dat

grensoverschrijdende verliesverrekening moet worden toegestaan indien het verlies in het desbetreffende buitenland een definitief karakter heeft, dat wil zeggen niet meer verrekenbaar is. Het verloren gaan van verliezen door liquidatie zorgt voor zo een definitief karakter van het verlies. De wetgever vond het op basis van dit arrest dus nodig om de

liquidatieverliesregeling in de Nederlandse wet te behouden, aangezien Nederland het op grond van het fiscale eenheid-regime toestaat om binnenlandse verliezen geleden door deelnemingen te kunnen verrekenen.29 De liquidatieverliesregeling is dus in leven gehouden,

om de fiscale eenheid buiten de Europeesrechtelijke gevarenzone te houden.30

Per 1 januari 2007 is de liquidatieverliesregeling tegen de trend in juist versoepeld. Zo werden er voor 2007 zwaardere eisen gesteld aan de verrekening van liquidatieverliezen van buiten Nederland gevestigde deelnemingen dan voor in Nederland gevestigde deelnemingen. Zo mocht het liquidatieverlies op een in het buitenland gevestigde deelneming alleen in aftrek worden gebracht, indien de belastingplichtige gedurende vijf jaren voor ten minste eenvierde gedeelte belang had in het geliquideerde lichaam. Deze zwaardere eisen zijn

Europeesrechtelijk zeer waarschijnlijk niet toegestaan, nu dit op discriminatie van buiten Nederland gevestigde deelnemingen neerkomt. Het zou dus het vrije handelsverkeer binnen de EU belemmeren. Daarnaast werd in 2007 een regeling toegevoegd ten aanzien van de bepaling van het opgeofferde bedrag. De kostprijs van de desbetreffende aandelen worden sindsdien in beginsel niet hoger gesteld dan het bedrag dat het verbonden lichaam voor die aandelen heeft opgeofferd, tenzij het verbonden lichaam, dat de aandelen heeft overgedragen aan de belastingplichtige, is belast tegen een naar Nederlandse begrippen reële heffing over de waardestijging van de overgedragen aandelen vanaf het moment van verkrijging tot aan het moment van de overdracht.

Ook de liquidatieverliesregeling is op 9 december 2016 aangepast ten gevolge van de spoedreparatie van de fiscale eenheid. De spoedreparatie van de fiscale eenheid was een

24 Rapport van de Gedragscodegroep van 7 maart 2003, doc. 7018/1/02 REV 1, Annex B, p. 28

25 Cursus Belastingrecht, Vpb.2.4.13.A.a4.I Algemene opmerkingen over de wijzigingen per 1 januari 2007 26 Kamerstukken II 2004/05, 30107, nr. 2

27 Cursus Belastingrecht, Vpb.2.4.13.A.a4.I Algemene opmerkingen over de wijzigingen per 1 januari 2007 28 HvJ EU 13 december 2005, zaak C-446/03, BNB 2006/72 (concl. A-G Maduro, noot P.J. Wattel) 29 Artikel 15 Wet Vpb 1969

(9)

reactie op een aantal arresten van het HvJ EU.3132 Het HvJ EU oordeelde in deze arresten dat

er een beperkte mogelijkheid was voor het vormen van een grensoverschrijdende fiscale eenheid. De belangrijkste aanpassing was een bepaling ter vermindering van het opgeofferd bedrag voor een deelneming die op enig tijdstip is aangemerkt als een tussenmaatschappij van een Papillion-fiscale-eenheid als bedoeld in art. 15 lid 1 juncto lid 5 Wet op de

vennootschapsbelasting 1969 om dubbele verliesneming uit te kunnen sluiten.33

De voorlopig laatste wijziging van de liquidatieverliesregeling vond plaats per 1 januari 2018 in de vorm van een reparatiemaatregel in artikel 13d lid 10 Wet Vpb 1696.34 De maatregel

moet dubbele verliesneming voorkomen die kan ontstaan als een belastingplichtige een verlies in aanmerking neemt met betrekking tot de liquidatie van een verbonden lichaam, die een schuldvordering heeft op een in de fiscale eenheid van belastingplichtige gevoegde groepsmaatschappij, waarbij deze schuldvordering in waarde is gedaald als gevolg van de verliezen van die maatschappij. De regeling wordt zeer complex bevonden en is vormgegeven als een korting op het opgeofferde bedrag.35

2.2 Ratio van de liquidatieverliesregeling

De ratio van de liquidatieverliesregeling kan niet los worden gezien van de

deelnemingsvrijstelling. De ratio van de deelnemingsvrijstelling is “een sluitend systeem waarbij winsten zowel als verliezen voor de vennootschapsbelasting slechts éénmaal in aanmerking worden genomen” te creëren.36 Dit sluitende systeem is een uitwerking van het

‘ne bis in idem’ rechtsbeginsel in het belastingrecht. ‘Ne-bis-in-idem’ betekent in het Nederlands ‘niet twee keer voor hetzelfde’ en houdt in dat zowel winsten als verliezen maar één keer in aanmerking worden genomen. Hoewel de deelnemingsvrijstelling het doel heeft om economisch dubbele belastingheffing te voorkomen, is de huidige regeling niet volledig in overeenstemming met het zuivere ‘ne-bis-in-idem’ beginsel, door niet de daadwerkelijke verliezen van de deelneming in aanmerking te nemen. Voorbeelden van afwijking van het beginsel zijn het pas toepassen van de deelnemingsvrijstelling bij belangen van ten minste 5% en de non-voorraadeis.37

Ook de Hoge Raad heeft in meerdere arresten de ratio van de deelnemingsvrijstelling verwoord gelijk aan het ne-bis-in-idem beginsel: "deelnemingsvrijstelling

strekt [ertoe] te voorkomen dat ter zake van de door de dochtermaatschappij gegenereerde winst tweemaal vennootschapsbelasting wordt geheven, namelijk eerst bij de

dochtervennootschap over de door haar behaalde winst, en nadat die winst is uitgekeerd aan de moedervennootschap, bij deze laatste over de aan haar uitgekeerde winst. De werking van de deelnemingsvrijstelling is te vergelijken met een belastingheffing

als ware de dochter met de moeder geconsolideerd".3839

31 Wet aanpassing fiscale eenheid van 8 december 2016, Stb. 2016, 479 32 HvJ EU 12 juni 2014, zaken C-93/13, C-40/13 en C-41/13.

33 Artikel 13d lid 9 Wet op de vennootschapsbelasting 1969

34 Cursus Belastingrecht, Vpb.2.4.13.A.a6 Wijzigingen per 1 januari 2018 35 Cursus Belastingrecht, Vpb.2.4.13.A.a6 Wijzigingen per 1 januari 2018 36 Kamerstukken II 1959/60, 6000, nr. 3, p. 14

37 Vakstudie vennootschapsbelasting, artikel 13, par. 2.1.1 38 Vakstudie vennootschapsbelasting, artikel 13, par. 2.1.1

39 HR 24 mei 2002, nr. 37 021, BNB 2002/262 (concl. Groeneveld; m.nt Juch) & zie ook HR 22 november 2002, nr. 36 272, BNB 2003/34 (concl. Wattel; m.nt. De Vries)

(10)

Een ander beginsel dat vaak wordt geacht ten grondslag te hebben gelegen aan de liquidatieverliesregeling (en de deelnemingsvrijstelling) is de zogenoemde

‘verlengstukgedachte’. Onder deze verlengstukgedachte wordt verstaan dat een dochtervennootschap kan worden gezien als een partiële voortzetting van de

moedermaatschappij. Een winsttransfer van dochter naar moeder zou dus eigenlijk gaan om eigen winst van de moeder en niet belast moeten worden.40

De ne-bis-in-idem gedachte en de verlengstukgedachte leiden beide tot de conclusie dat zowel positieve als negatieve voordelen niet meerdere malen binnen een concern in aanmerking genomen zouden moeten worden. Aan beide is een aantal regels dwingend verbonden:41

1) Winst moet ten minste eenmaal binnen het concern worden belast;

2) Verliezen mogen niet meerdere malen worden afgetrokken binnen een concern; 3) Maar verliezen moeten ook ten minste eenmaal in aanmerking worden genomen

binnen het concern.

Doordat de deelnemingsvrijstelling zowel positieve als negatieve voordelen vrijstelt, kunnen (liquidatie)verliezen in beginsel niet verrekend worden. De liquidatieverliesregeling vormt dus een uitzondering op de (letter van de) deelnemingsvrijstelling. Het is hierdoor dan ook makkelijk om de liquidatieverliesregeling aan te merken als een vreemd element in de deelnemingsvrijstelling, die hier helemaal niet in thuis hoort.42 Echter kijkend naar het

rechtsbeginsel achter de deelnemingsvrijstelling, dat voordelen eenmaal in de heffing betrokken moeten worden is de liquidatieverliesregeling ineens helemaal niet meer zo vreemd. De liquidatieverliesregeling voorkomt juist dat verliezen, die nergens aftrekbaar zijn door enerzijds de deelnemingsvrijstelling en anderzijds de onmogelijkheid van het aftrekken van verlies door liquidatie, helemaal nergens in de heffing worden betrokken. Hoewel de liquidatieverliesregeling een uitzondering vormt op de letter van de deelnemingsvrijstelling is de regeling wel volledig in lijn met de achterliggende beginselen van de

deelnemingsvrijstelling. De liquidatieverliesregeling vormt dus niet zomaar een uitzondering op de deelnemingsvrijtstelling, maar een onderdeel van de beoogde systematiek.43 De

liquidatieverliesregeling vormt dus een logisch sluitstuk van de deelnemingsvrijstelling in het licht van het ne-bis-in-idem beginsel en de verlengstukgedachte.44

De staatssecretaris heeft deze ratio zelfs vorig jaar nog bevestigd: “De

liquidatieverliesregeling vormt het sluitstuk van de deelnemingsvrijstelling die in het algemeen een wereldwijde dekking heeft. […] Met de liquidatieverliesregeling wordt voorkomen dat bij liquidatie een resterend verlies noch bij de ontbonden

dochtervennootschap noch bij de moedervennootschap in aanmerking zou kunnen worden genomen en het verlies op een investering dus (fiscaal) voor het concern verloren gaat.”45

2.3 Vorm van de huidige liquidatieverliesregeling

40 J.A.G. van der Geld 2011, p. 67 41J.A.G. van der Geld 2011, p. 122

42 R. Gielen, W.Y. Ip & L.J.A. Pieterse: Keuzeregeling voor liquidatieverliezen, p. 69 43 M.J. van Dieren & C.L. van Lindonk, WFR 2005/1589, § 8

44 R. Gielen, W.Y. Ip & L.J.A. Pieterse: Keuzeregeling voor liquidatieverliezen, p. 69 45 Kamerstukken II 2018/19, 35028, nr. 21, par. 5.4

(11)

De liquidatieverliesregeling is vormgegeven in artikel 13d Wet Vpb 1969 (en deels in artikel 13e Wet Vpb 1969). Het liquidatieverlies wordt in beginsel gesteld op het bedrag waarmee het opgeofferde bedrag de liquidatie-uitkering van een geliquideerde deelneming overtreft. Het maakt hierbij niet uit of het een investering in een deelneming in Nederland, binnen de EU of in een derde land betreft. Het is dus niet zo dat de werkelijk geleden verliezen die nog niet verrekend zijn worden overgedragen bij de liquidatie van een deelneming. Een van de redenen hiervoor is waarschijnlijk dat de wetgever het niet acceptabel zou vinden om een verlies te verrekenen, dat naar buitenlandse maatstaven is berekend.46 Het zou zeer complex,

zo niet onmogelijk, zijn om achteraf de winst van een buitenlandse deelneming voor meerdere jaren te bepalen aan de hand van Nederlandse maatstaven.

2.3.1 Het opgeofferde bedrag

Het uitgangspunt voor de berekening van het opgeofferde bedrag vormt sinds 1969 de zakelijke kostprijs van een deelneming op het moment van de verkrijging.47 Deze zakelijke

kostprijs is ook na de ingrijpende wijziging van de deelnemingsvrijstelling en

liquidatieverliesregeling in 1990 en na latere wijzigingen het uitgangspunt gebleven.48 Het

opgeofferde bedrag vormt echter niet uitsluitend de verkrijgingsprijs van de deelneming, maar kan door verschillende factoren op den duur zowel hoger als lager worden. In de Memorie van Toelichting bij de wetswijziging van 1990 is het opgeofferde bedrag dan ook omschreven als de zakelijke kostprijs bij verwerving van een dochtermaatschappij (bij een al bestaande entiteit) of het bedrag aan ingebracht kapitaal (bij een zelf opgerichte entiteit), gecorrigeerd aan de hand van eventuele latere gebeurtenissen.49 Op verzoek stelt de inspecteur het

opgeofferde bedrag voor een deelneming vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.50 Deze

beschikking kan tot vijf jaar na vaststelling worden herzien, als het opgeofferd bedrag onjuist is vastgesteld door de inspecteur.

Deze gebeurtenissen die zorgen voor een mutatie van het opgeofferde bedrag zijn onder andere, maar niet uitsluitend:

- Een storting van kapitaal; - Een terugbetaling van kapitaal;

- Een niet-aftrekbaar afwaarderingsverlies op een onzakelijke lening; - Aankoopkosten van een deelneming.

Een storting van kapitaal in de deelneming verhoogt het opgeofferde bedrag. Een terugbetaling van kapitaal van de deelneming aan de moedermaatschappij verlaagt het opgeofferd bedrag juist. Het betreft hier niet alleen storten en terugbetalen van het nominaal geplaatst aandelenkapitaal, maar ook van agio en informeel kapitaal.51 Een niet-aftrekbaar

afwaarderingsverlies op een onzakelijke lening van moedermaatschappij aan haar deelneming zorgt ook voor een potentiële verhoging van het aandelenkapitaal. Het niet-aftrekbare

46 J.A.G. van der Geld 2011, p. 117

47 Kamerstukken II 1959/60, 6000, nr. 3, p. 20

48 Cursus Belastingrecht, Vpb.2.4.13.B.b1.I Het opgeofferde bedrag. Algemeen 49 Kamerstukken II 1986/87, 19 968, nr. 3, p. 5

50 Artikel 13d lid 10 Wet Vpb 1969

(12)

afwaarderingsverlies wordt namelijk gezien als een informele kapitaalstorting in de deelneming.52

Ook de aankoopkosten, kosten gemaakt in rechtstreeks verband met de uitbreiding van een deelneming, verhogen het opgeofferd bedrag.53 Enkele voorbeelden van deze aankoopkosten

zijn belastingen van rechtsverkeer en bemiddelingskosten ter zake van de aankoop van een deelneming.54

Daarentegen moeten uitdelingen van reserves die de kostprijs van de deelneming hebben beïnvloed, juist in aftrek worden gebracht op het opgeofferde bedrag.55 Ook de Hoge Raad

heeft geoordeeld dat, indien een vennootschap 100% van de aandelen van een nieuwe deelneming koopt en deze nieuwe deelneming kort na de aankoop van de aandelen dividend uitkeert uit winstreserves van voor de aankoop, goedkoopmansgebruik gebiedt dat dit

dividend op de kostprijs van de deelneming wordt afgeboekt.56 De dividenduitkering vormt in

feite een terugbetaling van de aankoopprijs van de deelneming. Dit wordt ook wel aangeduid met de term ‘meegekocht dividend’.57 Ook bij de wetswijziging in 1990 is er stil gestaan bij

de problemen bij het meegekochte dividend. Het opgeofferde bedrag zou verminderd moeten worden met uitkeringen tot het bedrag van de meegekochte open en stille reserves en het bedrag aan goodwill.58 Om dit te bepalen werd de volgende forfaitaire benadering gekozen:

‘De uitkeringen van meegekochte reserves kunnen worden gesteld op de positieve voordelen

uit de deelneming, voor zover deze voordelen het bedrag overtreffen van de gedurende de bezitsperiode behaalde, uitdeelbare winst van de dochter, verminderd met hetgeen ten tijde van de verkrijging van de dochter is opgeofferd boven het vermogen van de dochter zoals dat vermogen uit de jaarrekening van de dochter blijkt. Door de winst van de dochter gedurende de bezitsperiode aldus te verminderen komt de winst ter zake van die dochter, beoordeeld vanuit de moeder, in beeld. Voor zover de door de moeder genoten «voordelen» haar winst uit hoofde van de dochter overtreffen, moet voor de toepassing van de regeling voor

liquidatieverliezen worden aangenomen dat (een deel van) het opgeofferd bedrag is terugbetaald.’59

Andere dividenden dan ‘meegekochte’ worden niet in aftrek gebracht op het opgeofferde bedrag van een deelneming. Toch bestaat er geen onbeperkte mogelijkheid tot het uitkeren van winst vlak voor liquidatie, om zo het aftrekbare liquidatieverlies te vergroten door een antimisbruikbepaling.60 Deze antimisbruikbepaling zorgt voor een verhoging van de

liquidatie-uitkering en wordt in onderstaande paragraaf besproken.

2.3.2 De liquidatie-uitkering

52 HR 25 november 2011, nr. 10/05161, BNB 2012/38 (concl. Wattel, noot Albert) 53 HR 2 maart 1994, nr. 29 061, BNB 1994/164 (concl. Van Soest, noot Zwemmer)

54 HR 8 juli 1996, nr. 31 496, BNB 1996/368 (noot A.H.M. Daniels) & HR 10 september 1997, nr. 32 697, BNB 1997/355

55 Kamerstukken II 1959-60, 6000, nr. 3, p. 20

56 HR 5 december 1984, nr. 22 486, BNB 1986/351 (concl. Van Soest) 57 Cursus Belastingrecht, Vpb.2.4.13.B.b3.I Meegekocht dividend 58 W.C.M. Martens 2017, p. 102

59 Kamerstukken II 1986/87, 19 968, nr. 3, p. 5

(13)

Het bedrag van de liquidatie-uitkering is de uitkering van een deelneming bij liquidatie (tegen waarde in het economisch verkeer), voor zover deze aan de moedermaatschappij als

aandeelhoudster toekomt, daaronder begrepen de eventuele dividenduitkeringen na het (al dan niet stilzwijgende) besluit tot ontbinding van de deelneming.61 Bij bepaling van de hoogte van

de liquidatie-uitkering moet niet alleen rekening worden gehouden met liquide middelen en lichamelijke zaken, maar ook met immateriële vaste activa, zoals goodwill, knowhow en licenties.62

In de praktijk is het voor de inspecteur bijna ondoenlijk om erachter te komen, wanneer het besluit tot ontbinding van de deelneming is genomen. Om praktische redenen heeft de wetgever er dus voor gekozen om de antimisbruikbepaling van artikel 13d lid 3 onderdeel a Wet Vpb 1969 in het leven te roepen.63 Zo telt het dividend uitgekeerd in de vijf voorgaande

jaren en de tien jaar na de (nagenoeg) gehele staking ook mee als liquidatie-uitkering en is het niet meer zo belangrijk om het precieze moment van ontbinding vast te stellen. Bovendien gaat de regeling misbruik tegen.

Ook dividenden ontvangen in het zesde tot en met tiende jaar, voorafgaand aan het

(nagenoeg) geheel staken van de onderneming, verhogen de liquidatie-uitkering voor zover in deze jaren sprake was van een verlies op basis van de Nederlandse of een buitenlandse

commerciële jaarrekening.64

Deze antimisbruikbepalingen voorkomen dat een belastingplichtige de liquidatie-uitkering van een deelneming ‘kunstmatig’ verlaagt, door in het zicht van liquidatie alle uitkeerbare reserves belastingvrij uit te keren door een beroep te doen op de deelnemingsvrijstelling.65

Er zou anders immers een bedrag onbelast kunnen worden uitgekeerd, dat vervolgens het aftrekbare liquidatieverlies met eenzelfde bedrag verhoogt. Volgens Van de Streek was echter ook een regeling voorstelbaar, op grond waarvan elke dividenduitkering het bedrag van de liquidatie-uitkering verhoogt.66

Voor beide bepalingen in artikel 13d lid 3 Vpb 1969 heeft de wetgever gekozen om aan te sluiten bij het tijdstip waarop de onderneming van de deelneming (nagenoeg) geheel gestaakt is. De wetgever heeft expliciet niet voor het moment van ontbinding van de deelneming gekozen. Dit valt te verklaren door het feit dat het formele besluit tot ontbinding van een deelneming eenvoudig een aantal jaar kan worden uitgesteld. Het is dan dus mogelijk om alle reserves uit te keren en vervolgens vijf (of tien) jaar te wachten, tot de antimisbruikbepaling niet meer van toepassing is op de dividenduitkering.67

2.3.3 De voortzettingsbepaling

61 Kamerstukken II 1989/90, 19 968, nr. 3, p. 6

62 Cursus Belastingrecht, Vpb.2.4.13.B.c.I Dividenden uit ‘reguliere’ deelnemingen

63 Cursus Belastingrecht, Vpb.2.4.13.B.c.I Dividenden uit ‘reguliere’ deelnemingen

64 artikel 13d lid 3 onderdeel b Wet Vpb 1969

65 Cursus Belastingrecht, Vpb.2.4.13.B.c.I Dividenden uit ‘reguliere’ deelnemingen 66 Cursus Belastingrecht, Vpb.2.4.13.B.c.I Dividenden uit ‘reguliere’ deelnemingen

(14)

Het liquidatieverlies mag slechts genomen worden indien de onderneming van de ontbonden deelneming gestaakt is, of indien deze niet gestaakt is, geheel of gedeeltelijk is voortgezet uitsluitend door een ander dan de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam.68 De

gedachte achter deze voortzettingsbepaling is dat het nemen van een liquidatieverlies alleen terecht is als het concern ook echt de verliesgevende activiteit staakt. Anders is het mogelijk om een liquidatieverlies te creëren en op een andere plek binnen het concern gewoon de verliesgevende activiteit door te zetten.69

De voortzettingsbepaling is ook van toepassing bij de gedeeltelijke voortzetting van een onderneming. Slechts als er sprake is van een zeer geringe voortzetting geldt de

voortzettingsbepaling niet. Er is sprake van een zeer geringe voortzetting van een onderneming70:

a. indien de activiteiten kwalitatief bijkomstig en qua omvang gering zijn (minder dan 5%), of b. er sprake is van voorbereidende of hulpactiviteiten.

c. als de omzet van de geliquideerde dochtermaatschappij door de markt wordt verdeeld en daarbij een deel weer aan het concern toevalt.

Een verlies dat door de voortzettingsbepaling niet genomen mag worden, wordt op verzoek van de belastingplichtige bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld en doorgeschoven naar het verkrijgende lichaam.71 De wijze van het doorschuiven van het opgeofferde bedrag

verschilt. Als de moedermaatschappij van de geliquideerde deelneming de activiteiten zelf voortzet, dan mag zij het liquidatieverlies in aanmerking nemen op het moment dat de moedermaatschappij deze overgenomen activiteiten staakt of de activiteiten geheel of gedeeltelijk aan een niet verbonden lichaam overdraagt. Als niet de moedermaatschappij, maar een ander lichaam binnen het concern de activiteiten voorzet, dan wordt het niet in aanmerking genomen liquidatieverlies toegevoegd aan het opgeofferd bedrag voor het overnemende lichaam van de moedermaatschappij van dit lichaam.

Mocht deze moedermaatschappij buiten Nederland gevestigd zijn betekent dit normaal gesproken dat het liquidatieverlies nooit meer in Nederland aftrekbaar is.72 Ook kan het

liquidatieverlies nooit tot aftrek leiden, als de aandelen van het lichaam dat de activiteiten voortzet in handen zijn van een natuurlijk persoon. Dit geldt ook als de moedermaatschappij van het voortzettende lichaam niet belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting.73

2.3.4 Het tijdstip waarop het liquidatieverlies in aanmerking genomen mag worden

Het liquidatieverlies kan pas in aanmerking worden genomen op het moment waarop de vereffening van een deelneming is voltooid.74 Om te bepalen of de vereffening is voltooid

moet worden gekeken naar de civiel- en vennootschapsrechtelijke criteria. Voor het geval dat de vereffening van een deelneming erg lang mocht duren, heeft de staatssecretaris

68 Artikel 13d lid 9 onderdeel b onder 2 Wet Vpb 1969 69 J.A.G. van der Geld 2011, p. 163

70 Besluit van 12 juli 2010, nr. DGB2010/2154M, Stcrt. 2010, 11 223 71 Artikel 13d lid 11 jo. 13e Wet Vpb 1969

72 J.A.G. van der Geld 2011, p. 164 73 J.A.G. van der Geld 2011, p. 164 74 Artikel 13d lid 9 Wet Vpb 1969

(15)

goedgekeurd dat een liquidatieverlies toch al in aanmerking mag worden genomen vanaf het achtste jaar na faillissement of besluit tot liquidatie, indien: 75

a) De vereffening is buiten de wil van de belastingplichtige nog niet voltooid; b) De keuze voor het achtste of een later jaar is niet gericht op het behalen van een

incidenteel fiscaal voordeel, en;

c) De belastingplichtige verklaart schriftelijk dat de eventuele voordelen die in enig jaar nog opkomen uit de deelneming, bij het bepalen van de winst in aanmerking worden genomen.

Voor deelnemingen die zijn opgericht naar buitenlands recht is het recht van dat betreffende land beslissend voor het moment waarop de vereffening is voltooid. 76 Sommige landen

hebben echter een mogelijkheid om een lichaam met behulp van een vereenvoudigde

procedure te ontbinden. Er is in zo een geval geen sprake van een formeel vereffeningstraject. Deze vereenvoudigde procedures kunnen worden beschouwd als ontbinding en vereffening, mits aan de volgende vijf voorwaarden is voldaan: 77

a) De vereenvoudigde ontbindingsprocedure is voltooid;

b) De belastingplichtige overlegt een bewijs van voltooiing van de vereenvoudigde ontbindingsprocedure (bijvoorbeeld een notification of dissolution);

c) Het lichaam heeft geen schulden aan derden openstaan;

d) De belastingplichtige informeert de inspecteur zodra het ontbonden lichaam herleeft, en;

e) Het liquidatieverlies wordt teruggenomen in het jaar waarin het lichaam herleeft.

2.4 Kritiek op de huidige liquidatieverliesregeling

Een van de meest besproken punten van kritiek op de liquidatieverliesregeling is dat de regeling niet in lijn zou zijn met de deelnemingsvrijstelling. De regeling zou immers een vreemd element binnen de deelnemingsvrijstelling zijn en niet binnen deze vrijstelling passen.78 Het klopt inderdaad dat de liquidatieverliesregeling een uitzondering is op de letter

van de wettelijke regeling betreffende de deelnemingsvrijstelling, namelijk het niet in aanmerking nemen van alle negatieve en positieve voordelen van een deelneming. Het zou hier dus gaan om een asymmetrische behandeling van de negatieve voordelen uit liquidatie. Sinds 2011 staat de beoordeling van asymmetrische elementen van holdingregimes weer op de agenda van de Europese Commissie.79 Hoewel het er in 2012 niet van is gekomen, is in

2018 alsnog een onderzoek inzake schadelijke belastingconcurrentie t.a.v. asymmetrische holding regimes begonnen door de Gedragscodegroep.80 Er is tot op heden nog niks bekend

over de uitkomst van dit onderzoek. Gelet op de ratio van de deelnemingsvrijstelling (verlengstukgedachte en de ne-bis-in-idem gedachte) vormt de regeling helemaal geen uitzondering, maar een maatregel om het systeem sluitend te maken. Er bestaat mijns inziens dus een rechtvaardiging voor deze asymmetrische beoordeling. Ook Van der Geld meent dat deze hang naar symmetrie bij nadere overdenking onjuist is.81

75 Besluit van 13 februari 2019, onderdeel 5.10.1.1

76 Cursus Belastingrecht, Vpb.2.4.13.D.b1 Tijdstip waarop de vereffening is voltooid. Algemeen 77 Besluit van 13 februari 2019, onderdeel 5.10.1.2

78 Rapport ‘Inflatieneutrale belastingheffing’ par. 5.5.3.1

79 Position paper prof. dr. J.L. van de Streek (Universiteit van Amsterdam) t.b.v. rondetafelgesprek Belastingafdracht multinationals op 29 mei 2019

80 Rapport van de Gedragscodegroep van 20 november 2018, doc. 14364/18, par. 28-30 81 J.A.G. van der Geld 2011, p. 135

(16)

Een ander veel gehoord punt van kritiek is dat de liquidatieverliesregeling een inbreuk zou maken op het territorialiteitsbeginsel binnen ons vennootschapsbelastingstelsel.82 Immers zijn

ook de liquidatieverliezen op buitenlandse deelnemingen aftrekbaar. En waarom zouden de buitenlandse verliezen van de al beperkte grondslag voor multinationals in Nederland

aftrekbaar zijn? In de literatuur is hier echter veel discussie over. Dit blijkt wel uit het feit dat o.a. Wattèl, Weber, Van Weeghel en Snel zich voor een territoriaal systeem hebben

uitgesproken, maar dat o.a. Bender, Cornelisse, Prokisch, Douma en Engelsen zich hiertegen hebben uitgesproken.83 Mijns inziens wordt het steeds lastiger om het territorialiteitsbeginsel

zuiver toe te passen op het gebied van belastingen door de huidige trend van globalisering. Het wordt voor bedrijven immers steeds makkelijker om grensoverschrijdend te werken. Een rechtvaardiging van de toepassing van de liquidatieverliesregeling bij buitenlandse deelnemingen kan in mijn ogen ook gevonden worden in de opzet van de

liquidatieverliesregeling. Zo zijn niet de werkelijk in het buitenland gemaakte verliezen in Nederland aftrekbaar, maar (maximaal) het opgeofferde bedrag voor de deelneming. Nederland verrekent dus niet buitenlandse verliezen, maar een afwaardering op een investering. Verliezen op buitenlandse investeringen, niet zijnde deelneming, zijn ook aftrekbaar van de Nederlandse winst. Waar positieve en negatieve voordelen van

deelnemingen normaal gesproken niet aftrekbaar zijn van de Nederlandse winst op grond van de deelnemingsvrijstelling, omdat zij anders dubbel in aanmerking genomen worden. Dit geldt bij liquidatieverliezen niet nu deze onverrekenbaar zijn in het betreffende land. Betoogd kan dus worden dat Nederland de verliezen moet accepteren nu er sprake is van een

afwaardering van een investering van een Nederlandse vennootschap en er geen sprake is van het importeren van een buitenlands verlies.

Op het feit dat het liquidatieverlies in tal van situaties geen verband houdt met het

daadwerkelijke verlies is in de literatuur ook meerdere keren kritiek geuit. De hoogte van de liquidatieverliesregeling zou immers vrij gemakkelijk te beïnvloeden zijn. 84 Echter zijn er

ook geluiden dat deze incongruentie eigen is aan de regeling van de deelnemingsvrijstellen en dat er ook bij positieve, vrijgestelde deelnemingsresultaten niet altijd congruentie bestaat tussen de vrijgestelde bedragen en door de dochtermaatschappij behaalde winst.85 Het blijft

echter een feit dat door het verschil tussen het liquidatieverlies en het daadwerkelijk door de dochtermaatschappij behaalde verlies met de (zuivere) ne-bis-in-idem gedachte wordt gebroken.

Een ander kritiekpunt dat in de literatuur vaak naar voren komt is dat het te complex zou zijn om het liquidatieverlies te bepalen.86 Dit heeft (meestal) te maken met de

tussenhoudsterbepaling. De waardestijgingen en –dalingen van de deelnemingen moeten namelijk voor deze bepaling worden bepaald sedert de verkrijging van de tussenhoudster door de moedermaatschappij. Dit betekent dat ten tijde van de overdracht de waarde in het

economisch verkeer van alle (achter)(klein)dochters moet worden vastgesteld en

geadministreerd.87 Voorgesteld kan worden wat voor enorme administratieve last dit zou zijn

82 MvT definitieve versie initiatiefwetsvoorstel, d.d. 2 oktober 2019 83 Zie J.A.G. van der Geld 2011, p. 134 voor de verwijzingen

84 R. Gielen, W.Y. Ip & L.J.A. Pieterse: Keuzeregeling voor liquidatieverliezen, p. 70 85 Cursus Belastingrecht Vpb.2.4.13.A.d

86 Cursus Belastingrecht,Vpb.2.4.13.C.b2.III 87 Cursus Belastingrecht,Vpb.2.4.13.C.b2.III

(17)

voor een tophoudster met veel deelnemingen. Er wordt dan ook een aanbeveling gedaan om de waarde in het economisch verkeer van deze vennootschappen bij voor bezwaar vatbare schikking te kunnen vastleggen. De voorgestelde beperkingen in het initiatiefwetsvoorstel zullen er echter alleen maar voor zorgen dat de regeling nog complexer wordt. Er wordt namelijk niks versimpeld voor de belastingplichtige, maar moet op grond van de nieuwe regeling wel het moment van staken of moment van het besluit tot ontbinding van een onderneming worden vastgesteld. Dit zal in de praktijk soms lastig vast te stellen zijn. Bovendien zou de regeling het ontmoedigen om leningen aan een verlieslatende deelneming te verstrekken en zou er zelfs een stimulans zijn om de activiteiten te staken om maar een fiscale aftrek te krijgen. Deze problematiek zou echter pas verholpen kunnen worden door ook buitenlandse verliezen in aftrek te kunnen brengen, als deze nog niet onverrekenbaar zijn. Er is een aantal EU-landen o.a. Denemarken, Italië, Letland, Litouwen, Oostenrijk en Zweden waar buitenlandse verliezen van een dochtermaatschappij, los van de vraag of het gaat om liquidatieverliezen, in aanmerking kunnen worden genomen.88 Hoewel dit erg gecompliceerd

zal zijn, is het dus wel mogelijk.

Ook is de discussie over belastingontwijking door middel van het gebruik maken van de liquidatieverliesregeling na het nieuws over Shell weer opgelaaid. Deze punten van kritiek, onder andere over de mogelijkheid tot het uitstellen van vereffening om zo het

liquidatieverlies uit te stellen, bespreek ik in het onderstaande hoofdstuk inzake het initiatiefwetsvoorstel. Ook zijn er in de literatuur twijfels of de huidige

liquidatieverliesregeling nog wel aan het EU-recht (o.a. na het Marks & Spencer-arrest en arresten inzake het Nederlandse fiscale eenheid regime) voldoet. Deze twijfels worden eveneens worden in een apart hoofdstuk besproken.

3. Het initiatiefwetsvoorstel ter inperking van

de liquidatieverliesregeling

Op 19 april 2019 hebben de Tweede Kamerleden Snels (GroenLinks), Nijboer (PvdA) en Leijten (SP) een wetsvoorstel voor inperking van de liquidatieverliesregeling alsmede de 88

(18)

stakingsverliesregeling ter consultatie aangeboden. Na afloop van de consultatie hebben zij op 2 oktober 2019 hun definitieve initiatiefwetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer.

Intellectueel aanjager van het initiatiefwetsvoorstel is J.L. van de Streek. Van de Streek publiceerde al eerder een oproep ter inperking van deze liquidatieverliesregeling.89 De

inperking van de regelingen is volgens de initiatiefnemers nodig om misbruik te voorkomen en om uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag tegen te gaan.

Het ongewenste misbruik en de grondslaguitholling proberen de initiatiefnemers tegen te gaan door drie soorten beperkingen in te voeren. Daarnaast bevat het initiatiefwetsvoorstel een doelmatigheidsdrempel en overgangsrecht voor bestaande gevallen.

3.1 Beperkingen

3.1.1 De kwantitatieve beperking

Bij de huidige liquidatieverliesregeling wordt aangesloten bij de 5%-bezitseis in de

deelnemingsvrijstelling.90 Er is sprake van een deelneming indien een belastingplichtige een

aandelenbelang heeft van ten minste 5% van het nominaal gestorte kapitaal van een entiteit. In het initiatiefwetsvoorstel wordt niet meer bij deze bezitseis aangesloten. Het liquidatieverlies mag op grond van het voorstel pas in aanmerking worden genomen indien de

belastingplichtige onmiddellijk voorafgaand aan de voltooiing van de vereffening een kwalificerend belang heeft in de deelneming.

Van zo een kwalificerend belang was in het concept initiatiefwetsvoorstel nog sprake indien een belastingplichtige een aandelenbelang in een dochtermaatschappij van ten minste 25% van het nominaal gestorte kapitaal heeft, of een belang waarmee aannemelijk is dat de belastingplichtige de activiteiten van de dochtervennootschap kan bepalen vanwege haar invloed op de besluitvorming. Uit de Memorie van Toelichting bleek dat er gekozen was voor deze definitie, omdat dan op grond van het Baars-arrest de vrijheid van vestiging van

toepassing is in plaats van de vrijheid van kapitaalverkeer.9192 Doordat er sprake is van

vrijheid van vestiging in plaats van vrijheid van kapitaal is het mogelijk de hierna beschreven territoriale werking van het voorstel slechts te doen uitstrekken tot EU/EER-landen. Ten aanzien van derde landen kan namelijk alleen beroep op de vrijheid van kapitaalverkeer worden gedaan en niet op de vrijheid van vestiging. In het definitieve wetsvoorstel is er echter pas sprake van een kwalificerend belang bij een aandelenbelang van 50% in het nominaal gestorte kapitaal. Er wordt in de nieuwe Memorie van Toelichting geen verdere toelichting gegeven op deze aanpassing.93

3.1.2 De geografische beperking

Onder de huidige liquidatieverliesregeling maakt het niet uit waar de deelneming gevestigd is. Het initiatiefwetsvoorstel beperkt de regeling echter tot EU- en EER-staten.94 Dit is zoals

hiervoor besproken mogelijk, omdat het voorstel geen werking heeft voor derde landen nu het 89 J.L. van der Streek WFR 2018/215

90 Artikel 13 lid 2 Wet Vpb 1969

91 MvT concept initiatiefwetsvoorstel d.d. 16 april 2019, p. 3 92 HvJ EU 14 oktober 1999, Zaak C-251/98 (Baars)

93 MvT definitief initiatiefwetsvoorstel d.d. 2 oktober 2019, p. 3 94 MvT definitief initiatiefwetsvoorstel d.d. 2 oktober 2019, p. 4

(19)

de vrijheid van vestiging betreft. Het is volgens de initiatiefnemers nog maar de vraag of de liquidatieverliesregeling ook voor deelnemingen gevestigd in het Verenigd Koninkrijk blijft gelden. Dit zou afhangen van de toekomstige handelsrelatie tussen het VK en de EU.

De geografische beperking heeft ten doel om uit te sluiten dat negatieve ontwikkelingen in andere dan EU/EER-staten de Nederlandse belastingopbrengst nog langer raken.95 Daarmee

zou de grondslag van de vennootschapsbelasting robuuster worden. De geografische beperking zou volgens de initiatiefnemers dus helemaal binnen de internationale trend van grondslagverbreding passen.

3.1.3 De temporele beperking

Naast de andere voorgestelde beperkingen hebben de initiatiefnemers een temporele

beperking voorgesteld.96 Deze beperking moet voorkomen dat de belastingplichtige zelf kan

bepalen wanneer het liquidatieverlies ter zake van een deelneming afgetrokken kan worden. Op grond van de huidige regeling is het moment waarop het liquidatieverlies in aanmerking wordt genomen, het moment waarop de vereffening van een deelneming is voltooid.97 Door

de aansluiting bij het moment van vereffening, heeft de belastingplichtige de mogelijkheid om zelf te bepalen wanneer het liquidatieverlies in aanmerking wordt genomen. Zij kan namelijk de vereffening van de liquidatie uitstellen, tot er een jaar is dat het liquidatieverlies gunstig uitkomt. De belastingplichtige hoeft in dat jaar simpelweg de vereffening te voltooien. De kanttekening die hierbij geplaatst moet worden is dat de moedervennootschap hier alleen gebruik van kan maken mits er sprake is van een zodanig aandelenbelang, om te kunnen beslissen wanneer de vereffening wordt voltooid.

Het onbeperkt (kunstmatig) uit kunnen stellen van (overige) verliezen, is in strijd met goedkoopmansgebruik.98 Zeker nu de voorwaartse verliesverrekeningstermijn per 1 januari

2019 is verlaagd van 9 tot 6 jaar.

De wetgever heeft bij de huidige liquidatieverliesregeling aangesloten bij het moment van vereffening van de deelneming. Zij heeft hiervoor gekozen, omdat in tegenstelling tot het moment van ontbinding pas bij vereffening 100% zeker is dat verliezen onverrekenbaar blijven. De initiatiefnemers kunnen zich vinden in deze argumenten en blijven bij het initiatiefwetsvoorstel vasthouden aan dit moment. Echter stellen zij om langdurig uitstel te voorkomen door een liquidatieverlies alleen toe te staan, mits de vereffening is voltooid binnen drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de onderneming is gestaakt, of het besluit hiertoe is genomen.99 Mocht de belastingplichtige echter aannemelijk maken dat de

vereffening door zakelijke overwegingen langer duurt, bijvoorbeeld een zeer complex faillissement, mag het liquidatieverlies ook na drie jaar nog in aanmerking worden genomen. Er is gekozen voor een termijn van drie jaar, omdat de insolventiepraktijk leert dat het grootste deel van de liquidaties wordt afgewikkeld binnen die termijn.

3.1.4 De doelmatigheidsdrempel

95 MvT definitief initiatiefwetsvoorstel d.d. 2 oktober 2019, p. 5 96 MvT definitief initiatiefwetsvoorstel d.d. 2 oktober 2019, p. 5 97 Artikel 13d lid 11 Wet Vpb 1969

98 MvT definitief initiatiefwetsvoorstel d.d. 2 oktober 2019, p. 5 99 Mvt definitief initiatiefwetsvoorstel d.d. 2 oktober 2019, p. 6

(20)

Het initiatiefwetsvoorstel voorziet ook in een doelmatigheidsdrempel. 100 Deze

doelmatigheidsdrempel moet de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel vergroten, door de kwantitatieve en geografische beperkingen pas van toepassing te laten zijn voor zover het liquidatieverlies meer bedraagt dan € 5 miljoen (in de conceptversie van het

initiatiefwetsvoorstel was dit nog € 1 miljoen). De doelmatigheidsdrempel geldt per deelneming. Als gevolg van deze regeling kunnen verliezen buiten de EU/EER en liquidatieverliezen van deelnemingen waar minder dan 50% van de aandelen in worden gehouden, dus wel worden verrekend tot een bedrag van € 5 miljoen. Wel blijft voor liquidatieverliezen beneden deze drempel de temporele beperking van toepassing. De vereffening moet dus nog steeds wel binnen 3 jaar worden voltooid, tenzij er sprake is van geldige zakelijke redenen.

3.1.5 Overgangsrecht

Het initiatiefwetsvoorstel voorziet ook in een overgangsregeling voor reeds bestaande situaties.101 Latente liquidatieverliezen voorkomende uit deelnemingen waarvan de

onderneming voor 1 januari 2021 (nagenoeg) geheel gestaakt is, kunnen tot 31 december 2020 in aanmerking worden genomen. Echter, ook hier geldt de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren, om aan te tonen dat er geldige zakelijke redenen waren, die ervoor hebben gezorgd dat de vereffening langer duurde. In dat geval mag het liquidatieverlies ten aanzien van deze gevallen ook daarna nog worden afgetrokken.

3.2 Internetconsultatie inzake het initiatiefwetsvoorstel

Het initiatiefwetsvoorstel is aan een internetconsultatie onderworpen, die liep van 16 april 2019 tot en met 16 mei 2019. Het is de eerste keer dat een fiscaal initiatiefwetsvoorstel wordt onderworpen aan een internetconsultatie. Er hebben in totaal 8 partijen een reactie ingediend, namelijk102:

- VNO-NCW;

- EJP Belastingadviseurs BV (EJP);

- Netherlands British Chamber of Commerce (NBCC); - Register Belastingadviseurs (RB);

- Redactie Vakstudienieuws (VN);

- Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB); - Nederlandse Vereniging van Banken (NVB); en

- De heer H. Lohuis (verbonden aan de Universiteit Leiden en Loyens & Loeff) De reacties die zijn binnengekomen zijn over het algemeen niet heel positief over het initiatiefwetsvoorstel. Naar aanleiding van de internetconsultatie is het initiatiefwetsvoorstel op een aantal punten gewijzigd (o.a. de verhoging van de doelmatigheidsdrempel) en

verduidelijkt. Onderstaand zal ik de belangrijkste punten in de reacties op de internetconsultatie bespreken.

3.2.1 Liquidatieverliesregeling als sluitstuk van de deelnemingsvrijstelling

100 Mvt definitief initiatiefwetsvoorstel d.d. 2 oktober 2019, p. 7 101 Mvt definitief initiatiefwetsvoorstel d.d. 2 oktober 2019, p. 8

(21)

De NOB, VNO-NCW, NBCC en EJP geven in hun stuk allemaal aan dat zij de liquidatieverliesregeling als een belangrijk onderdeel van de deelnemingsvrijstelling beschouwen. Hoewel de liquidatieverliesregeling in eerste instantie een uitzondering op de deelnemingsvrijstelling lijkt, vormt het eigenlijk het sluitstuk van de vrijstelling. Zij pleiten er dan ook voor om de liquidatieverliesregeling als principe te behouden en op te passen met het beperken van de regeling. Alleen het RB geeft in haar reactie op de internetconsultatie aan geen principiële bezwaren te hebben tegen de beperkingen in het initiatiefwetsvoorstel. Als tegenreactie op deze kritiek hebben de initiatiefnemers erop gewezen dat dit wetsvoorstel de liquidatieverliesregeling in de kern niet afschaft maar slechts geografisch beperkt in lijn met de Europese verdragsvrijheden. Door de beperkingen zouden de te ruime mogelijkheden die neerkomen op onnodige overheidssubsidie voor buitenlandse investeringen worden ingeperkt.103

Ten eerste ben ik van mening dat de initiatiefnemers de plank misslaan door het kunnen in aanmerking nemen van een liquidatieverlies aan te merken als overheidssubsidie. Het is immers niet zo dat bedrijven door de maatregel worden gestimuleerd om meer te investeren in buitenlandse deelnemingen, maar om het verlies op investeringen in buitenlandse

deelnemingen gelijk te trekken met het investeren in ieder andere investeringsmogelijkheid. Het is namelijk niet gek, dat verliezen op een investering in aftrek mogen worden gebracht van de winst, mits deze verliezen nergens anders verrekend kunnen worden. Daarnaast kan er betoogd worden dat de beperkingen niet in lijn zijn met de Europese verdragsvrijheden. Dit zal ik in het onderstaande hoofdstuk bespreken.

3.2.2 De kwantitatieve beperking

In de reacties is commentaar gegeven op het percentage van 25% in het conceptwetsvoorstel. Nu de kwantitatieve drempel naar een percentage van 50% is gewijzigd, is het commentaar op dit punt minder relevant. Uit de reacties blijkt dat de betrokkenen snappen dat er is gekozen van een percentage van 25% om uit de vrijheid van kapitaalverkeer te blijven. Onder andere de NOB ziet niet in waarom voor de deelnemingsvrijstelling in zijn algemeenheid een belang van 5% voldoende is, maar binnen de liquidatieverliesregeling een belang van 25%. Naar de mening van de NOB is dit dus ook inconsistent. In de reacties is er echter niet voor gepleit om het percentage te verhogen, maar het lijkt of de initiatiefnemers voor een hoger percentage hebben gekozen, omdat er in een aantal reacties wordt geconcludeerd dat er boven de 25% aandelenbelang in sommige situaties misschien ook wel sprake kan zijn van vrijheid van kapitaalverkeer. Door de verhoging lijken de initiatiefnemers dit uit te willen sluiten. De drempel van 50% aandelenbelang brengt echter ook met zich dat bij Nederlandse

deelnemingen, waar het percentage beneden de 50% ligt, een liquidatieverlies ook niet aftrekbaar is. Het is mijns inziens een vreemde uitwerking dat bij o.a. binnenlandse samenwerkingsverbanden, waarbij de aandeelhouders minder dan 50% van de aandelen houden een liquidatieverlies niet aftrekbaar meer is voor zover het liquidatieverlies de doelmatigheidsdrempel te boven gaat.

3.2.3 De geografische beperking

De geografische beperking wordt in de reacties zeer negatief ontvangen. De ratio van de geografische beperking is volgens de initiatiefnemers om de uitholling van de Nederlandse 103 Mvt definitief initiatiefwetsvoorstel d.d. 2 oktober 2019, p. 10

(22)

grondslag tegen te gaan door multinationals. Het is volgens o.a. de NOB echter niet duidelijk waarom de kans op uitholling van deze grondslag bij deelnemingen uit

EU/EER-deelnemingen minder groot is dan bij een deelneming in een derde land. De initiatiefnemers lijken deze uitzondering alleen gemaakt te hebben, omdat het op basis van het EU-recht niet anders kan.

De ratio achter de geografische beperking kan Lohuis niet overtuigen. Zo zou de maatregel niet alleen slechts de multinationals treffen, maar ook het MKB (dit punt wordt duidelijk ondersteund door de analyse in de reactie van het VNO-NCW over de impact voor het MKB). De impact zou dus veel groter zijn dan alleen multinationals. De keuze lijkt volgens Lohuis dus wel een principiële. Echter is het dan onverklaarbaar waarom (voor het MKB) door de doelmatigheidsdrempel, deze beperking als het een principiële keuze is onder een bepaalde grens niet telt volgens Lohuis, VNO-NCW en de NOB. Verder geeft VNO-NCW aan de opgevoerde redenen van doelmatigheid niet te kunnen plaatsen. Het is immers niet erg complex om vast te stellen welke landen behoren tot de EU/EER en welke landen dat niet doen.

Daarnaast merken EJP en VNO-NCW op dat de geografische beperking mogelijk een schending van het non-discriminatie artikel is, dat in veel Nederlandse belastingverdragen is opgenomen. Er is op het eerste gezicht immers geen rechtvaardiging voor deze beperking. Bovendien vraagt de NOB zich over de geografische beperking af of er ook geen uitzondering gemaakt moet worden voor landen waarmee de EU een Associatieverdrag is overeengekomen (Zwitserland en Turkije) dat lidstaten verbiedt om belemmeringen op het vrije

vestigingsverkeer te handhaven of nieuwe belemmeringen te introduceren.

3.2.4 De temporele beperking

In tegenstelling tot de andere beperkingen, is er op de temporele beperking veelal positief gereageerd. Uit de reacties blijkt, dat het inderdaad ook wel vreemd is dat een

liquidatieverlies uitgesteld kan worden tot het gewenste moment. Zeker is het licht van de vermindering van de verliesverrekeningstermijn van 9 naar 6 jaar binnen de

vennootschapsbelasting per 2019. Wel wordt in een aantal reacties verzocht om de

verduidelijking van een aantal begrippen, zoals het moment van staken van een onderneming of het besluiten tot ontbinding. Het zou in een aantal gevallen immers lastig zijn om deze te bepalen. De initiatiefnemers hebben echter geantwoord dat dit zeer feitelijk getinte begrippen zijn en dat de toepassing afhangt van de omstandigheden van het geval.104

3.2.5 De doelmatigheidsdrempel

In de reacties wordt veel gesteld, dat de doelmatigheidsdrempel van € 1 miljoen in het concept initiatiefwetsvoorstel te laag zou liggen. De door de initiatiefnemers voorgestelde drempel wordt vergeleken met de doelmatigheidsdrempel van ATAD 1 ad € 1 miljoen. In de reacties van de VNO-NCW en NOB wordt echter terecht gesteld, dat een dergelijke drempel aan rente gelijk staat aan een investering van enkele tientallen miljoenen euro’s (zeker met de huidige rentestand). In het definitieve initiatiefwetsvoorstel is de doelmatigheidsdrempel verhoogd naar € 5 miljoen. Echter vergeleken met de doelmatigheidsdrempel van ATAD 1, is

(23)

het investeringsbedrag hierbij een schijntje. Mijns inziens zou het dus passend zijn om de doelmatigheidsdrempel nog hoger te stellen.

In het concept initiatiefwetsvoorstel wordt de doelmatigheidsdrempel geïntroduceerd om de inperking uitvoerbaar te maken voor het bedrijfsleven en de Belastingdienst.105 Het

NVO-NCW en de NOB merken echter op dat de achterliggende gedachte van de

doelmatigheidsdrempel niet uitvoerbaarheid van de regeling is, maar om het MKB te ontzien. Dit hebben zij goed gezien, want in de Memorie van Toelichting op het definitieve

initiatiefwetsvoorstel geven de initiatiefnemers toe, dat als gevolg van de

doelmatigheidsdrempel het MKB naar verwachting minder snel zal aanlopen tegen de voorgestelde beperkingen dan het grootbedrijf (multinationals).106 Doordat de

doelmatigheidsdrempel blijkbaar niet voor doelmatigheid is opgenomen, maar om het MKB te ontzien komt een ander Europeesrechtelijk risico om de hoek kijken. De

doelmatigheidsdrempel zou immers mogelijk als staatssteun kunnen kwalificeren. Ook dit zal ik in het hoofdstuk inzake de verenigbaarheid met het EU-recht verder bespreken.

Voorts merkt Lohuis op, dat de doelmatigheidsdrempel per deelneming geldt en bedrijven dus een prikkel kunnen hebben om risicovolle activiteiten ‘op te knippen’. Hij bedoelt hiermee het splitsen van een investeringsactiviteit in meerdere ondernemingen om zo meerdere keren gebruik te kunnen maken van de doelmatigheidsdrempel. Ook de initiatiefnemers realiseren zich dat de hogere drempel dit opknippen van investeringen in de hand kan werken.107 Om

deze reden is in de MvT een opmerking opgenomen, dat indien in de praktijk daadwerkelijk regelmatig gebruik gemaakt wordt van het opknippen van investeringen, nadere wettelijke maatregelen kunnen worden bezien.

3.2.6 Gevolgen voor het MKB

De ratio voor de initiatiefnemers om het liquidatieverlies in te perken is de uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag (door multinationals). De NBCC vraagt zich echter af of het wel terecht is dat er op basis van berichtgeving in de media over maar één belastingplichtige (Shell) ervanuit wordt gegaan, dat er op grote schaal misbruik of oneigenlijk gebruik van de regeling wordt gemaakt. De heer Spanjers meent zelfs dat de hele wet is bedoeld als

parlementaire pesterij specifiek gericht op deze multinational. Dit zou immers van het hele wetsvoorstel afdruipen.108 Wel is uit het rondetafelgesprek van 29 mei 2019 inzake de

belastingafdracht van multinationals gebleken dat de liquidatieverliesregeling wordt gebruikt door diverse multinationals.109 De NBCC meent echter dat de voorgestelde beperkingen veel

verder gaan dan noodzakelijk is om het vermeende misbruik en oneigenlijk gebruik te bestrijden. Er wordt volgens hen dan ook met een kanon op een mug geschoten.

De NOB is bang dat het wetsvoorstel niet de multinationals, maar juist het MKB zal treffen. Het MKB zal doorgaans immers slechts één onderneming hebben in een ander land, terwijl multinationals vaak meerdere ondernemingen drijven binnen een land. Het zou volgens de NOB dus wellicht mogelijk zijn voor multinationals om deze verschillende activiteiten in één entiteit te dragen, om zo toch alle verliezen te kunnen verrekenen. Op deze wijze zou, zoals 105 MvT concept initiatiefwetsvoorstel d.d. 16 april 2019, p. 4

106 MvT definitief initiatiefwetsvoorstel d.d. 2 oktober 2019, p. 5 107 MvT definitief initiatiefwetsvoorstel d.d. 2 oktober 2019, p. 11 108 Spanjers WFR 2019/84

(24)

ook beoogd is met de liquidatieverliesregeling, gerealiseerd kunnen worden dat de concernwinst altijd eenmaal wordt belast. Voor het MKB zou dit door het gebrek aan

meerdere ondernemingen in een land niet mogelijk zijn. Het is mijns inziens echter de vraag of multinationals dit op grote schaal zullen gaan doen. Het is immers ook momenteel

belastingtechnisch al vaak voordeliger om buitenlandse verliezen af te zetten tegen

buitenlandse winsten, omdat het vennootschapsbelastingtarief in het buitenland veelal hoger ligt dan in Nederland. Als het mogelijk zou zijn voor multinationals om de winsten in het buitenland te verrekenen, dan zou van die mogelijkheid momenteel ook al gebruik van worden gemaakt.

Het VNO-NCW heeft in haar reactie de gevolgen van de voorgestelde beperkingen voor het MKB uitgebreid uiteengezet. Daarin wordt duidelijk dat het CBS in 2015 onderzoek heeft gedaan naar de buitenlandse investeringen van het Nederlands bedrijfsleven.110 In 2015 waren

er 14 duizend Nederlandse ondernemingen met investeringen in het buitenland. Bijna 80% van deze ondernemingen behoorde tot het MKB en het MKB was dan ook goed voor 48% van alle buitenlandse deelnemingen. Uit dit onderzoek bleek ook dat bijna een derde van de buitenlandse deelnemingen van het MKB buiten de EU gelegen is (zie volgende pagina).111

110 CBS Internationaliseringsmonitor, 2018 vierde kwartaal 111 CBS Internationaliseringsmonitor, 2018 vierde kwartaal

(25)

De doelmatigheidsdrempel zou er (stiekem) voor moeten zorgen dat het MKB (bijna) geen last zou hebben van de voorgestelde beperkingen. Uit ander onderzoek van het CBS blijkt immers dat 87% van alle buitenlandse investeringen maximaal € 0,5 miljoen bedroeg. De doelmatigheidsdrempel ligt op 10 keer dat bedrag. Op het eerste gezicht zou de

doelmatigheidsdrempel er dus voor zorgen dat het MKB buiten schot blijft. Het VNO-NCW merkt echter terecht op dat de verdeling van de totale waarde van alle buitenlandse

investeringen van het MKB een tegenovergesteld beeld geeft. Zo blijkt dat de totale waarde van de buitenlandse investeringen van het MKB in 2010 bijna € 13 miljard bedroeg. Deze investeringen in buitenlandse deelnemingen door het MKB bestond voor 85% uit

investeringen van meer dan drempel van € 5 miljoen (zie onderstaand).

Ook met de doelmatigheidsdrempel wordt het MKB zeer hard getroffen door de beperking van de liquidatieverliesregeling. Er is immers geen reden om aan te nemen, dat het MKB minder vaak gebruik maakt van de liquidatieverliesregeling dan multinationals. Ook het MKB betaalt dus een groot deel van de rekening om ervoor te zorgen, dat een aantal multinationals meer belasting gaan betalen. Daarnaast is nog niet gebleken dat multinationals op grote schaal gebruik maken van de liquidatieverliesregeling om hun Nederlandse fiscale winst te drukken. Het had dan ook mijn voorkeur gehad om te wachten met het indienen van het definitieve initiatiefwetsvoorstel tot het rapport van de Commissie Belastingheffing multinationals verschenen zou zijn. Pas dan zou beoordeeld kunnen worden hoe groot het probleem inzake de grondslag uitholling door middel van de liquidatieverliesregeling is. Het wetsvoorstel lijkt dan ook vooralsnog zeer rigoureus te zijn. Ik kan mij dus zeer vinden in het standpunt van de NBCC dat het wetsvoorstel met een kanonskogel op een mug schieten betreft.

3.2.7 Het Nederlandse vestigingsklimaat

In hun reactie geven de VN en vooral de VNO-NCW aan zich zorgen te maken over het schadelijke karakter van de inperkingen voor het Nederlandse vestigingsklimaat. Nederland is een open economie. Onze economie is door de kleine binnenlandse markt sterk afhankelijk van het buitenland. Het is dus juist voor Nederland erg belangrijk om een goed

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De gemiddelde versnelling (in m/s 2 ) van de bal tijdens de eerste t seconden dat hij onder water is, is gelijk aan de helling van het verbindingslijnstuk tussen de punten op de

[r]

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Daarbij koppelt de auteur de eigendomsexclusiviteit voor het eerst zeer expli- ciet aan de (actieve) elasticiteit van het eigendomsrecht. Hierdoor komen een aan- tal paradigma’s op

Opvallend is dat de moderne soft law-codifi caties die de bouwstenen kunnen worden van een toe- komstig Europees wetboek de leer van het verbod op rechtsmisbruik niet expliciet

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor