• No results found

Uit Westerlings Schaduw De pacificatiefase in de praktijk, een beeld van de Nederlandse koloniale oorlogsvoering in 1949  

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uit Westerlings Schaduw De pacificatiefase in de praktijk, een beeld van de Nederlandse koloniale oorlogsvoering in 1949  "

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ð

Master scriptie

Naam: Wouter Benedek Studentnummer: 10465774

E-mail: wouter.benedek@student.uva.nl Telefoonnummer: 0615139373

Inleverdatum: 1 juni 2020

Begeleider: Dhr. Prof. Dr. W. Klinkert

(2)

1

Inhoudsopgave

I.

Inleiding

2

Uit westerlings schaduw

II.

II. Historiografie

7

De pacificatiefase in de literatuur

III.

Operatie Modder (II)

14

Luchtlanding bij Rengat (Oost -Sumatra)

IV.

Actie Grens (Oost en West)

25

Zuiveringsoperaties op het grensgebied van Midden- en West-Java

V

. Conclusie

41

De pacificatiefase; een ‘platoon commanders war’

VI.

Literatuurlijst

47

VII. Abstract

49

Foto titelpagina: Een kapitein van het Korps Speciale Troepen met drie in camouflagepak gestoken commando’s in 1949. Bron: https://nimh-beeldbank.defensie.nl

(3)

2

I. Inleiding

Uit Westerlings schaduw

‘‘Voor komende maanden moet ons devies zijn: Valt aan, Valt aan, Valt aan!’’1

Op 1 maart 1949 lanceerden ongeveer 2000 TNI (Tentara Nasional Indonesia) strijders onder leiding van luitenant-kolonel Suharto een goed geplande aanval op de stad Djocjakarta. Deze stad, gelegen op Midden Java, had tijdens de koloniale oorlog gediend als hoofdstad van het Republikeinse verzet tegen de Nederlanders. Na de felle gevechten van twee maanden eerder, gevechten die deel uit maakten van de Tweede Politionele Actie, was Djocjakarta in handen gevallen van het Nederlandse leger. De Nederlandse legerleiding had daarmee gehoopt het Republikeinse verzet te elimineren. De praktijk bleek echter weerbarstiger. Veel onafhankelijkheidsstrijders wisten zich razendsnel aan te passen en hergroepeerden zich in de buitengebieden om op 1 maart de stad opnieuw in te nemen. Na intensieve schermutselingen en vuurgevechten met Nederlandse militairen verlieten de Republikeinse strijders aan het einde van die dag de randen van de stad. De aanval was vooralsnog afgeslagen, maar de kwetsbaarheid van het Nederlandse leger was pijnlijk blootgelegd. Van een liquidatie van de republiek, het operatiedoel van de Tweede Politionele Actie, kon geen sprake zijn. De aanval van 1 maart toonde aan dat de Nederlandse militairen kwetsbaar waren, zelfs in gebieden waar zij zich heer en meester waanden. De schrik zat er na de aanval op Djockjarta bij de Nederlandse legerleiding, geleid door generaal Spoor, goed in. Op 2 maart al, één dag na de aanval, vloog Spoor naar de getroffen stad voor een uitvoerige briefing. In zijn rapportage na afloop bagatelliseerde hij de aanval. De aanval mocht dan wel intelligent zijn opgezet, van echt verzet kon geen sprake zijn.2 Alhoewel Spoor enigszins optimistisch

bleef over de koloniale strijd en kracht van de Nederlandse krijgsmacht, sprak één gegeven dat op ondubbelzinnige wijze tegen: het oplopende verliescijfer aan Nederlandse zijde. Gemiddeld sneuvelden er in de eerste maanden van 1949 tweehonderd militairen per maand door krijgshandelingen, ziekte en ongelukken. Een ongekend hoog aantal ten opzichte van de vorige drie oorlogsjaren in Indië.3 De

situatie te velde was na de Tweede Politionele Actie van december-januari 1948-1949 volkomen veranderd. Nederlandse militairen kwamen vrijwel dagelijks in actie en veel van de gesneuvelde militairen kwamen dan ook om tijdens beschietingen van hun patrouille. Zo’n 10.000 patrouillegevechten vonden in de periode januari 1949 tot augustus 1949 plaats. Maar ook voertuigongelukken zorgden in toenemende mate voor Nederlandse dodelijke slachtoffers. Volgens een rapport van Spoor waren de hoge verliezen toe te schrijven aan ‘‘vrij algemeen voorkomende tactische

1 Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Defensie: Strijdkrachten in Nederlands-Indië, nummer toegang 2.13.132, inventarisnummer.

2228, Dagorder 7 december divisie (mei 1949).

2 NL-HaNa, Defensie/ Strijdkrachten Ned.-Indië, 2.13.132 inv.nr. 760, Wekelijkse overzicht operatien 23 februari - 1 maart (5 maart 1949). 3 P. Groen, Marsroutes en Dwaalsporen, Het Nederlands militair-strategische beleid in Indonesië 1945-1950 (Den Haag 1991) 244-245.

(4)

3

fouten’’.4 Een tweede indicatie van de verslechterende omstandigheden was het toenemende aantal

meldingen van extreem geweld en oorlogsmisdrijven. Nederlandse kranten berichtten in de periode februari, maart en april 1949 in toenemende mate over excessieve geweldsdaden van Nederlandse

militairen.5 Wat was er in Nederlandse-Indië precies gaande in 1949? Wat vast stond was dat met de

Tweede Politionele Actie de oorlog in Nederlands-Indië in een nieuwe, beslissende, fase was beland. Een fase die een nieuwe en complexe militaire realiteit met zich meebracht, die voor de Nederlandse krijgsmacht op deze grote schaal tot dan toe nog onbekend was. De literatuur over de Nederlandse militaire campagne wat betreft het herstel van het koloniale regime heeft zich veelal beperkt tot de Eerste en Tweede Politionele Actie. De pacificatiefase, die daarna kwam, wordt afgedaan als een politieke fase, met slechts een beperkte rol voor de Nederlandse krijgsmacht. Legercommandant Spoor stelde zelf eind januari 1949: ‘‘In feiten beheerst de politiek de situatie in Indië grotendeels. Het optreden van het (Nederlandse) leger is daarbij slechts instrumenteel.’’6 Vreemd genoeg is er in deze periode een toename van het aantal Nederlandse slachtoffers en een verdere ontsporing van geweld aan Nederlandse zijde. Hoe kwam dat? De Indië veteranen Hendrix en Van Doorn stelden dat in de laatste fase van het conflict de militairen kansen aan het keren waren voor de Nederlandse krijgsmacht. Anders dan het populaire beeld wil doen geloven de strijd niet alleen politiek maar ook militair een verloren zaak was geworden.7 Beide veteranen stelde dat verder onderzoek gedaan moest worden naar de

militaire resultaten na de Tweede Politionele Actie. Dit nadere onderzoek was nodig om hun voorlopige conclusies, een opwaartse spiraal van geweld in de pacificatiefase, diepgaand te staven.8 Ook historica

Petra Groen onderkende dat probleem door op te merken dat er geen nader onderzoek is gedaan naar de militaire context van de pacificatiefase. Haar onderzoek beperkt zich tot de wrijving op politiek- en militair strategisch niveau met de vraag wie de verantwoordelijkheid droeg voor de onbevredigende pacificatieresultaten.9 In de huidige literatuur is het militair tactisch niveau in de pacificatiefase slechts

in algemene termen beschreven. Wel heeft in de meer recente studie van Remy Limpach de tactisch militaire context aan interesse gewonnen. Limpach zijn onderzoek richt zich primair op de belangrijkste oorzaken van het ontstaan van voortdurend massageweld binnen de Nederlandse krijgsmacht in de pacificatiefase. Hetgeen volgens Limpach veroorzaakt werd door de ernstige overschatting van de mogelijkheden door de legercommandant van de Nederlandse strijdkrachten die te veel eiste van zijn uitgeputte militairen.10 Nog steeds ontbreekt een uitgebreide studie naar de

militaire dynamiek op tactisch niveau ten tijde van de pacificatiefase. Het doel van deze studie is om de uitdagende militaire context waarin de Nederlandse militairen zich vanaf januari 1949 bevonden verder

4 Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 216 S.H. Spoor, 1946-1949, nummer toegang 2.21.036.01, inventarisnummer: 59, wekelijkse beoordeling

van de toestand (februari-mei 1949).

5 De excessennota, nota betreffen het archiefonderzoek naar de gegevens omtrent excessen in Indonesië begaan door Nederlandse militairen in de periode

1945-1950, (Den Haag 1969) 254-281.

6 Groen, Marsroutes en Dwaalsporen, 197.

7

J. van Doorn en W. Hendrix, Ontsporing van geweld, Het Nederlandse-Indonesisch conflict (Rotterdam 1970) 220.

8 Doorn en Hendrix, Ontsporing van geweld, 218.

9 Groen, Marsroutes en Dwaalsporen, 171 en 222.

(5)

4

te onderzoeken. Centraal staat de vraag: ‘Op welke wijze ontwikkelde het Nederlandse militair tactisch niveau zich vanaf begin januari 1949 tot eind juli 1949.’ Door het tactisch niveau en zijn beperkingen te onderzoeken wil deze studie de oorzaken van de onmacht van de Nederlandse krijgsmacht in de pacificatiefase beschrijven. Onderzoek naar het militair tactisch niveau geeft inzicht in de onderliggende oorzaken die aan het handelen van de Nederlandse militairen tijdens de pacificatie fase ten grondslag lagen. Deze waren veelal complexer dan de door generaal Spoor beschreven ‘tactische fouten’ alleen.

Onderzoeksopzet

Het onderzoek zal zich richten op het militair tactische niveau, ofwel ‘de wijze van inzet en optreden van formaties en eenheden om in een bepaalde samenhang en volgorde militaire activiteiten uit te voeren’. Op het tactische niveau treden eenheden op om tactische opdrachten te volbrengen. Het tactische niveau ziet toe op de directe uitvoering van de militaire activiteiten.11 Het tactische niveau

wordt ook wel beschreven als het niveau waarop de oorlog werd uitgevochten met als doel de vijand te lokaliseren en uit te schakelen. Maar hoe zagen deze militaire acties eruit? Aan de hand van twee gedetailleerde casestudies wil dit onderzoek inzicht geven in de voorbereiding (tactische planning, bevelvoering en het vijandbeeld) de uitvoering (het tactisch optreden, de samenwerking tussen de verschillende militaire onderdelen en de beperkingen te velde) en evaluatie (opbrengst van de actie op korte en lange termijn). Als casestudie is gekozen voor twee militaire operaties in hoofdzaak uitgevoerd door het Korps Speciale Troepen, maar wel in samenwerking met andere Nederlandse militaire eenheden. Beide casussen zijn zeer verschillend van karakter. Zij bevinden zich op andere geografische locaties in de archipel en hebben een verschillende duur en omvang. Op het eerste oog lijkt het een onpraktische keuze om juist acties die primair uitgevoerd werden door het Korps Speciale Troepen uit te kiezen als studiemodellen. Het (harde) optreden van die eenheid is gedurende de oorlog en ook daarna veelvuldig besproken. In de beschouwingen naar het optreden van deze ‘speciale’ troepen leidt het spoor al snel naar de commandant van de eenheid, kapitein Raymond Westerling. Het excessieve militair optreden onder zijn leiding op Zuid Celebes (december 1946 tot februari 1947) hebben de verdere inzet van de eenheid tijdens de oorlog in Indië overschaduwd. De speciale troepen vormden in meerdere opzichten geen reguliere militaire eenheid. Volgens J.A. de Moor, die in zijn boek “Westerling’s oorlog” uitvoerig onderzoek deed naar het optreden van het Korps Speciale Troepen in Nederlandse Indië waren leden van deze eenheid ‘‘the best and the brightest’’.12 De eerste lichtingen Groene Baretten

waren een mix van Nederlandse beroepsmilitairen met hoge en middenkaderfuncties en veelal afkomstig uit het KNIL en daarnaast inheemse, over het algemeen Ambonese, militairen als soldaat. Allen hadden een speciale opleiding genoten, die hen moest voorbereiden op het uitvoeren van bijzondere opdrachten, waaraan een meer dan gewoon risico verbonden was. Hun hoge standaard, hun

11 Nederlandse Defensie Doctrine (maart 2013) 108.

(6)

5

goede fysieke conditie, gevechtsbereidheid, wapenhantering, moed en operationele tempo onderscheidde hen van de reguliere, veelal dienstplichtige militairen. 13 In de gehele periode, van 1946

tot 1949, hadden deze speciale eenheden onafgebroken deelgenomen aan de strijd. Begin 1949 waren zij dan ook geharde en ervaren specialisten op het gebied van koloniale oorlogvoering. Zij werden echter in de praktijk niet of nauwelijks ingezet voor het werk waarvoor zij eigenlijk bestemd en opgeleid waren. De wisselende omstandigheden tijdens het conflict in Indië hadden ervoor gezorgd dat deze speciale troepen tijdens de oorlog meer en meer als gewone infanteristen werden ingezet en over de gehele archipel als tactisch breekijzer moesten dienen om de reguliere infanterie te ondersteunen. Door hun uitzonderlijke achtergrond en geoefendheid vormt het KST toch een goede graadmeter om meer te zeggen over de Nederlandse tactische prestaties in de pacificatiefase. Ondanks het feit dat de strijd tijdens de pacificatiefase in felheid toenam, hetgeen de kwetsbaarheid van de Nederlandse krijgsmacht toonde, had het KST al geruime tijd ervaring met deze vorm van oorlogvoering. In feite waren zij beter dan wie dan ook in de Nederlandse krijgsmacht in Indië toegerust om te kunnen voldoen aan de eisen waaraan de strijd tijdens de pacificatiefase diende te voldoen. Er was geen andere Nederlandse eenheid in Indië met zoveel kennis en militaire ervaring als het Korps Speciale Troepen.14 Ook de controverse

omtrent de eenheid maakt hen een interessant onderzoeksobject. Dit ondanks het feit dat kort voor de start van de Tweede Politionele Actie het commando van het KST door Westerling werd overgedragen aan de luitenant-kolonel van Beek door wie er vervolgens een nieuwe en meer professionele koers werd ingezet. Wel of niet ten onrechte bleef het optreden van het KST overschaduwd door het systematisch toepassen van excessief geweld. Hetgeen ook in bredere zin onlosmakelijk verbonden blijft met de strijd in Nederlandse Indië. Het is daarom ook dat deze scriptie juist KST heeft gekozen om Westerlings schaduw op de eenheid specifiek en op de oorlog in Nederlands-Indië in het algemeen eens kritisch te bezien.

Methode van onderzoek (case-study model)

Voor de behandeling van de casestudies is gekozen om gebruik te maken van het tactische besluitvormingsmodel, een ‘moderne’ militaire tool om operaties op tactisch niveau te analyseren. Het model kent vier fasen waaraan de casestudies zal worden getoetst; Analyse van de opdracht, analyse van de situatie, analyse van de uitvoering en analyse van de resultaten.

Bij de analyse van de opdracht staat het ‘oogmerk’ van de operatie centraal. In het oogmerk wordt de bedoeling, de intentie, geformuleerd zoals de legerleiding die vooraf aan de uitvoerende militairen heeft meegegeven. Welk doel moest er door de Nederlandse militairen tijdens de actie bereikt worden? Denk hierbij bijvoorbeeld aan het vinden en uitschakelen van de tegenstander, aan het verzamelen van inlichtingen of aan de bezetting van vijandelijk gebied.

13 De Moor, Westerling’s Oorlog, 19-21.

14 Ibidem, 541-542.

(7)

6

De analyse van de opdracht heeft als doel de kern van de casus te schetsen. In de tweede fase staat de situatie centraal. In welke omgeving speelt de actie zich af? Welke actoren en factoren spelen direct en indirect een rol bij de planning en uitvoering van de operatie? Factoren die van invloed zijn op het terrein, op de economische omstandigheden, de opbouw en dichtheid van de bevolking in het actiegebied. Essentieel binnen deze fase is de factor vijand: Hoe sterk is de opponent, waar ligt zijn zwakte, wat is zijn wijze van optreden? Aan de hand van inlichtingenrapporten heeft de analyse van de situatie als doel de kaders van de casus te schetsen. De analyse van de uitvoering richt zich op het verloop van de operatie. Hoe verliep de actie nu daadwerkelijk? Werden vooraf gestelde doelstellingen behaald? In een uitgebreide reconstructie zal het optreden van Nederlandse militairen op tactisch niveau centraal staan, hierbij behandelen we niet alleen de uitvoerende militairen in de frontlinie maar bekijken we ook deelaspecten zoals vuurondersteuning, logistiek, transport, genie aspecten en verbindingen die van belang waren voor het Nederlandse optreden. Wat waren de beperkingen, Hoe verliep de samenwerking, wat was het algemene gevoel onder de Nederlandse militairen over actie? In de analyse van de uitvoering staat de invulling van het kader centraal.In de laatste fase van het casestudie model staat een analyse van de resultaten centraal. Wat leverde de actie nu op? Primair op tactisch, maar ook op strategisch niveau. Werden de doelstellingen zoals vooraf geformuleerd behaald?15 Militaire resultaten van operaties worden vaak gemeten aan de hand van ‘measures of

performance’ en ‘measures of effectiveness’. De measures of performance richten zich op de directe tactische militaire resultaten, zijn de doelstellingen, zoals omschreven in het operatieplan behaald en waar lagen de beperkingen tijdens de uitvoering? De measures of effectiveness richten zich op de resultaten voor de omgeving. Was het gebied (ook op langere termijn) daadwerkelijk gezuiverd en terug onder Nederlandse gezag? 16 De analyse van de resultaten heeft als doel de rekening op te maken,

wat leverde de actie voor de Nederlandse legerleiding op? Door de beperking van het bronmateriaal is het soms moeilijk om alle vragen van het vier fasen model volledig te beantwoorden. Het model biedt vooral een vast kader om de militaire operaties van de Nederlandse troepen op tactisch niveau te bespreken met als doel antwoord te geven op de hoofd- en deelvragen.

De twee casussen die besproken worden zijn;

- De luchtlandingsoperatie Modder (januari 1949) die plaatsvond in het kielzog van de Tweede Politionele Actie en

- Actie Grens; een grootscheepse zuivering van Indonesische strijders op Midden- Java (gedurende april en mei 1949).

Aan de hand van primair bronmateriaal, afkomstig uit het Nationaal Archief, zullen de voorbereiding, de uitvoering en de resultaten van deze militaire operaties in hoofdstuk drie uitgebreid worden besproken. Allereerst bekijken we de bestaande literatuur over de pacificatiefase, hoe wordt deze door andere historici beschreven?

15 P. IJntema en G. Van de Haar ‘Het tactische besluitvormingsmodel’ in: Militaire Spectator 2 (2010) 98-107.

(8)

7

II. Historiografie

De pacificatiefase in de literatuur

‘‘Het einde van de Tweede Politionele Actie was nog maar het begin van de beproeving. In feite ging de actie door, maar nu verdeeld over gelijktijdig plaatsvindende kleinere acties, ten dele bedoeld om de grotere ‘pockets’ in handen te krijgen, ten dele om zich de oprukkende tegenstander van het vege lijf te houden’’17

Het Nederlandse koloniale verleden heeft lange tijd nauwelijks deel uitgemaakt van het nationale besef. Na de nederlaag in Nederlandse-Indië werd de herinnering aan de strijd van de ruim 220.000 militairen collectief verdrongen. De oorlog werd door veel Nederlanders beschouwd als een morele nederlaag van een ooit zo trotse koloniale mogendheid. Veel militairen leverden bij terugkomst hun ‘tropenpak’ in. Wie geluk had vond snel een baan maar over de oorlog en wat vele daar hadden meegemaakt werd niet meer gesproken.18 Door de onthullingen van oud-soldaat Joop Heuting in 1969, met de excessennota als

gevolg, werd het grote zwijgen over Indië tijdelijk opgeheven. Zijn televisie-interview leidde ertoe dat de complexiteit van de oorlog in Nederlands-Indië in de discussie werd gepolariseerd op basis van de morele criteria van ‘goed en fout’, waarbij de excessen van Nederlandse soldaten en de ontsporing van geweld werden aangemerkt als moreel fout! Waarna de gebeurtenissen weer in de collectieve vergetelheid raakten.

Een jaar na de Excessennota verscheen de baanbrekende historisch-sociologische studie over het ‘extreem’ militaire geweld in Indië, getiteld ‘Ontsporing van geweld’. De auteurs Jacques van Doorn en Wim Hendrix waren beiden Indië-veteraan en hadden tijdens hun diensttijd op Midden-Java actief grote hoeveelheden documentatie verzameld over de militaire ontsporingen van geweld door de Nederlandse troepen met de bedoeling het materiaal later te verwerken tot een studie. Het was echter nooit tot een publicatie gekomen. Onder invloed van het openbare ‘excessendebat’ besloten beide auteurs alsnog hun bevindingen te verwerken in een boek. 19 Het boek beschrijft een opwaartse spiraal van geweld die na

de Tweede Politionele Actie uitmondde in een guerrilla-oorlog, waarbij de Nederlandse krijgsmacht het initiatief verloor. Door de massale infiltratie van Indonesische onafhankelijkheidstroepen namen grootscheepse militaire acties van de Nederlanders krijgsmacht toe met heftige beschietingen als gevolg.20 Toch, zo stellen Hendrix en van Doorn, bleven de Nederlandse troepen waar het tot een treffen

kwam in militair opzicht superieur aan de TNI. De Nederlandse verliescijfers mochten in de pacificatiefase dan wel oplopen, deze vielen volkomen in het niet bij die van de tegenstander. Het was volgens de auteurs dan ook vooral een politieke nederlaag die de Nederlandse militairen in de laatste fase van de oorlog moesten incasseren. De Nederlandse krijgsmacht mocht vanwege het gebruik van

17 Doorn en Hendrix, Ontsporing van geweld, 160.

18 J. Meeusen en R. Venema, Losse Flodders 2-12 R.V.A., Artillerie herinneringen midden-Java ’47-’50 (Assendelft) 144. 19 Limpach, De brandende kampongs, 33.

(9)

8

haar grotere vuurkracht en haar harde optreden dan wel militair superieur zijn aan de tegenstander, de steeds ruwere en nonchalantere behandeling van onder andere krijgsgevangenen leidde ertoe dat het vertrouwen in het koloniale gezag bij de lokale bevolking steeds verder afnam. Dit vertrouwen was volgens Hendrix en van Doorn essentieel voor het succes van een guerrilla-oorlog.21 Het boek ‘Ontsporing

van geweld’ was een eerste analyse van het optreden van Nederlandse militairen tijdens de koloniale oorlog, maar liet wel iets te wensen over. Zo beschikten de auteurs nog net over al het historische bronmateriaal en was het boek te abstract om echt een historische analyse van het Nederlandse militaire optreden te zijn. Een tweede reden dat het boek slechts de kaders van het conflict had beschreven kwam voort uit het feit dan Hendrix en Van Doorn beiden hadden deelgenomen aan het conflict en daardoor nadien worstelden met een loyaliteitsconflict, wat hun studie voorzichtig maakte. Lange tijd bleef de ‘terreinverkenning’ van Hendrix en Van Doorn de enige wetenschappelijke studie over het Nederlandse militairen optreden in Nederlands-Indië, tot in 1991 de militair-historicus Petra Groen haar boek ‘Marsroutes en dwaalsporen’ publiceerde, een studie over het Nederlandse militair-strategische beleid tijdens de dekolonisatie. Groen richt zich in haar boek voornamelijk op de Nederlandse militaire strategie in het conflict met de Indonesische republiek. Welke doelstellingen had het Nederlandse leger en hoe werden de Nederlandse militairen middelen ingezet om deze doelstellingen te verwezenlijken?22 Groens analyse over het militaire verloop van de pacificatiefase is

grondig. Zij stelt in haar boek dat de Tweede Politionele Actie initieel wel gezien werd als een succes, maar dat er van het behalen van de vooraf gestelde operatiedoelen door het Nederlandse leger geen sprake was. Grote groepen strijders hadden weten te ontkomen en waren in de voedselrijke federale gebieden geïnfiltreerd om vanuit daar een guerrilla op te starten.23 Generaal Spoor mocht zich direct na

de Tweede politionele Actie tevreden tonen, hoe de opvolgende maanden na de Tweede Politionele Actie moesten worden uitgevoerd, werd volgens Groen slechts in algemene termen door de Nederlandse legerleiding omschreven. Toen het geweld vanaf januari 1949 sterk toe nam en het Nederlandse offensief steeds moeizamer verliep, nam de druk op de Nederlandse legerleiding toe om het tij alsnog te keren. Een zuiveringsplan moest volgens de Nederlandse legerleiding een einde maken aan de grote concentraties TNI-strijders, maar in de praktijk sorteerden deze zuiveringsacties volgens Groen slechts een tijdelijk effect.24 Dit leidde tot een militaire patstelling waarbij de Nederlandse

militairen er niet in slaagden de TNI uit te schakelen, maar de Republiek anderzijds ook niet bij machte was de Nederlandse troepen uit Indië te verjagen. Toen het voor de Nederlandse regering na enkele maanden duidelijk werd dat de pacificatie geen zaak van maanden zou zijn, maar dat deze nog minstens voor een langere tijd een grote militaire investering zou vergen, besloot de Nederlandse regering de gekozen politieke koers te verleggen en aan te sturen op een staakt het vuren. Andere factoren zoals de

21 Doorn en Hendrix, Ontsporing van geweld, 313-315. 22 Groen, Marsroutes en Dwaalsporen, 12-13. 23 Ibidem, 191.

(10)

9

dreigende uitsluiting van Amerikaanse economische steun speelden hierbij ook een belangrijke rol.25

Groen concludeert dat een militaire patstelling was ontstaan doordat de Nederlandse legerleiding ervan was uitgegaan dat de TNI-leiders en aanhang een conventioneel gevecht wel zouden willen aangaan en deze niet zouden willen vermijden. Het vooraf bedachte plan op basis van een geregelde oorlogvoering bleek in de realiteit een misrekening, conventionele gevechten werden door de TNI vermeden. Kleine groepjes strijders voerde hit-and-run acties uit op Nederlandse militairen posten. De vijand werd steeds meer onzichtbaar voor de Nederlandse militairen met een guerrillastrijd als gevolg die volgens Groen de Nederlandse krijgsmacht met conventionele middelen niet kon winnen. Deze misrekening vloeit volgens Groen voort uit een overschatting van het eigen operatieve vermogen en de mogelijkheden en bereidheid van de TNI de Nederlanders de voet dwars te zetten.26 Maar hoe dwars stond ‘deze voet’ op

tactisch niveau? Groens analyse richt zich primair op de spanning tussen het politiek strategische en militair strategische niveau van Nederland in Indië. Haar aandacht gaat uit naar de gehele Nederlandse militaire organisatie. De vele gegevens en de cijfers die zij tijdens haar studie had verzameld geven een diepgaand beeld van de verslechterende situatie, maar mist context over het verloop van de gevechten op tactisch niveau. Zij beschrijft daarmee de pacificatiefase alleen in algemene termen.

De Nederlandse geschiedschrijving over de oorlog in Indië heeft altijd uit een tweedeling bestaan van twee nauwelijks met elkaar communicerende partijen. Professionele historici hadden zich tot dan toe vooral gericht op de politieke en diplomatieke gang van zaken terwijl oud-veteranen de militaire ontwikkelingen te velde uit eigen ervaring met weinig historische context beschreven. Historicus J.A. (Jaap) de Moor bracht daar in zijn studie ‘Westerling’s oorlog, een overzichtswerk over de geschiedenis van de commando’s en parachutisten in Nederlandse-Indië’ verandering in. Er waren veel onbeantwoorde vragen rondom het Korps Speciale Troepen en hun commandant Westerling in het bijzonder. Wie waren deze

Speciale Troepen en hoe hadden zij zich tijdens de dekolonisatie ontwikkeld?27 Het boek richt zich

primair op de oprichting, de inzet en het militaire nut van de Speciale Troepen in Indië. Daarnaast geeft het boek inzicht in de rauwe realiteit van koloniale oorlogvoering (counter-insurgency) en de strijd van de Nederlandse krijgsmacht om zich aan te passen aan de guerrilla-methoden waarvan de tegenstanders zich bedienden. Tot dan was het vooral de schaduwzijde van de commando’s met Westerling voorop die in de literatuur en het publieke debat veel aandacht had gekregen, zonder dat men beschikte over veel besef of context van de omgeving waarin deze Speciale Troepen moesten opereren. De Moors onderzoek vulde dit gat. Hij stelt dat de dekolonisatie-oorlog in Indië vroeg om onconventionele middelen en de Speciale Troepen waren zo’n onconventioneel middel in deze strijd. De commando’s, vaak gemotiveerde en gedreven militairen, werden door de Nederlandse autoriteiten op pad gestuurd om minder aangename en gevaarlijke opdrachten uit te voeren en kapitein Westerling was de

25 Groen, Marsroutes en Dwaalsporen, 232. 26 Ibidem, 236.

27 J. de, Moor, Het Korps Speciale Troepen, tussen marechaussee-formule en politionele actie in G. Teitler en P. Groen, Politionele Acties (Amsterdam 1987)

(11)

10

belichaming van dit type strijders volgens De Moor.28 De Speciale Troepen hebben vrijwel

onafgebroken deelgenomen aan de strijd in Nederlands-Indië. Het conflict in Indië was in bepaalde zin een ‘commando-oorlog’, ofwel geen enkele andere oorlog was figuren zoals Westerling zo op het lijf geschreven als de dekolonisatie.29 Toch blijkt uit het laatste deel van De Moors boek dat dit niet het

enige verhaal is. Westerling mocht dan ruim twee jaar lang commandant geweest zijn van het Korps Speciale Troepen en duidelijk zijn stempel van hard en offensief optreden op het Korps hebben gedrukt, de rapporten over liquidaties, het achterlaten van lijken op de openbare weg en andere wreedheden leidden eind 1948 tot de vervanging van Westerling. De legertop had het gevoel gehad dat het Korps onder Westerling een weinig gedisciplineerde indruk had gemaakt, en dat zijn optreden vooral had geleid tot te veel controverse en te veel negatieve publiciteit. Voor de bruikbaarheid van het Korps in de pacificatiefase van de strijd werd besloten een meer professionele KNIL-officier aan te wijzen met meer scholing en meer ervaring in het functioneren binnen de militaire organisatie. De vrije jongen Westerling maakte volgens De Moor plaats voor een ‘echte’ officier, luitenant-kolonel Van Beek.30

Nieuw leiderschap leidde tot een verandering in het optreden van de commando’s die zich aan het voorbereiden waren voor inzet tijdens de Tweede Politionele Actie. Van Beek kreeg de taak de Speciale Troepen om te vormen tot een meer militaire eenheid met professionelere verhoudingen en met militaire discipline. De periode na Westerling krijgt in het boek van De Moor relatief gezien minder aandacht, mede omdat het Korps Speciale Troepen onder Van Beeks leiding zich minder ging onderscheiden van andere Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger (KNIL)- en Koninklijke Landmacht (KL)- troepen

volgens De Moor.31 De operaties tijdens de Tweede Politionele Actie mochten dan wel gezien worden

als het onbetwiste hoogtepunt van de inzet van de Speciale Troepen in Indië, de periode die daarop volgde stond, volgens De Moor, voornamelijk in het teken van het ontzetten van de in moeilijkheden geraakte KL-Troepen. Vergeleken met de gevechtsacties onder leiding van Westerling op Celebes spraken deze acties veel minder tot de verbeelding. De acties resulteerden meestal in een tijdelijke verdrijving van de guerrillagroepen. Opmerkelijk was wel dat de actieverslagen van 1949 meer dan voorheen spraken over ‘zware tegenstand’, ‘hinderlagen’ en ‘vurig verzet’.32 In de periode van januari tot

eind augustus 1949 waren de personele verliezen onder de commando’s even groot als in de gehele drie jaar daarvoor, een fellere guerrillastrijd had het Korps volgens De Moor nog nooit eerder meegemaakt.33

Maar hoe paste dit verhaal in de bredere militaire context van de strijd in de pacificatiefase? De Moor biedt in zijn boek te weinig verdieping over het optreden op tactisch niveau in het laatste jaar van de strijd. Het boek is niet compleet en te eenzijdig in het brongebruik om een echte militair-historische analyse te geven van het tactische niveau van het optreden in de pacificatiefase. Het is daarom vooral het beeld van de vrijgevochten gevechtsgroep van Westerling, die meer problemen opriep dan het

28 De Moor, Westerling’s Oorlog, 18 en 27. 29 Ibidem, 19.

30 De Moor, ‘Speciale Troepen’, in: Politionele Acties, 132-133. 31 De Moor, Westerling’s Oorlog, 302 en 313.

32 Ibidem, 526. 33 Ibidem, 341.

(12)

11

oploste, dat blijft hangen. Meer dan het onafgebroken optreden van een groep commando’s en hun uitdagingen te velde in de koloniale strijd.34

Met de herdenking van 65 jaar dekolonisatie van Nederlands-Indië kwam ook een nieuwe golf van literatuur op. Aanleiding was de rechtszaak die negen hoogbejaarde Indonesische weduwen aanspanden tegen Nederlandse militairen die op 9 december 1948 een bloedbad aanrichtten in

Rawagede. De weduwen werden in het gelijk gesteld en een schadevergoeding en excuus volgde. 35 In

de schaduw van de rechtszaak deed de Nederlands/Zwitserse historicus Remy Limpach onderzoek naar de Nederlandse extreme geweldpleging in Indië. Zijn vuistdikke proefschrift, De brandende kampongs van generaal Spoor, markeerde de volgende piketpaal over de onthullingen van oorlogsmisdrijven in de dekolonisatieoorlog.36 Het boek liet ook de Nederlandse politiek niet onberoerd. Eind 2016 ging de

regering akkoord met een allesomvattend onderzoek naar de oorlog in Nederlands-Indië, dat in 2021 klaar moet zijn.37 In Limpachs boek is veel aandacht voor de oorzaken en uitvoering van extreem

militair geweld in Nederlands-Indië, maar ook de pacificatiefase krijgt aandacht. De Tweede politionele acties was volgens Limpach niet alleen een diplomatiek fiasco maar ook een militair schijnsucces, wat vervolgens een ongekend heftige guerrillaoorlog ontketende. De volgens Limpach veelal onervaren dienstplichtigen waren uiterst kwetsbaar ten opzichte van de zeer gemotiveerde en getalsmatige

superieure opstandelingen.38 Een duidelijke vervolgstrategie na de Tweede Politionele Actie ontbrak

waardoor de militaire legerleiding volgens Limpach sterk bleef vertrouwen op het in 1928 gepubliceerde “voorschrift voor de uitoefening van politiek-politionele taak van het leger” (VPTL) wat een ‘rusteloze patrouille gang’ die dag en nacht moest plaatsvinden voorschreef. Het doel was de vijand in een drijfjacht af te matten, tot staan te brengen en vervolgens uit te schakelen. In de realiteit leidde dit tot weinig militair succes.39 Het verouderde militaire concept ging gepaard met grote inschattingsfouten van de militaire

capaciteit van de tegenstander en de overschatting van de eigen mogelijkheden. De legerleiding had naast de militaire uitdagingen ook problemen het moreel en de militaire discipline onder de troepen te handhaven. Met de amateuristisch opererende inlichtingendienst en de moeilijke opgave in een guerrillaoorlog te bepalen wie vriend, toeschouwer en vijand is, werd het nagenoeg onmogelijk om de opstandelingen op te sporen en uit te schakelen. De grimmige fase van de strijd met aan beide kanten sterk oplopende verliezen en het beeld van Nederlandse commandanten waarbij het water hen tot aan de lippen stond leidde volgens Limpach steeds vaker tot een bevel van massageweld en extreem gewelddadig militair optreden.40 Maar ook bij de individuele Nederlandse militair leidde de

guerrillamethodes van de tegenstander tot een geweld bevorderende frustratie en angst. De Indonesische onafhankelijkheidsoorlog en pacificatiefase in het bijzonder wordt door Limpach

34 Ibidem, 342-543.

35 Volkskrant-Redactie, ‘Staat aansprakelijk voor bloedbad Rawagede’, De Volkskrant, 14 september 2011.

36 S. Van Walsum, ‘Nederland gebruikte ‘structureel geweld’ bij koloniale oorlog in Indonesië’, De Volkskrant, 29 september 2016.

37 NOS-redactie, ‘Dekolonisatie Nederlandse-Indie: de onderste steen boven’, 14 september 2017, website: NOS.

https://nos.nl/artikel/2192926-dekolonisatie-nederlands-indie-de-onderste-steen-boven.html.

38 Limpach, De brandende kampongs, 57. 39 Ibidem, 61.

(13)

12

beschreven als een echte ‘platoon commanders war’ waarbij commandanten van relatief lage rang over grote bevoegdheden beschikte. Met hun persoonlijkheid, moreel kompas, hun eigen vijandbeeld en leidinggevende capaciteiten vervulde zij dikwijls een beslissende rol. 41 Het concept van de ‘Platoon

commanders war’ is uiterst interessant en benadrukt het belang van begrip van het tactische niveau van de oorlog in Nederlandse Indië. Ondanks de zeer uitgebreide analyse van Limpach blijven militaire concepten zoals deze en een verder verdieping van het tactische niveau veelal onaangeroerd. Militaire problemen te velde worden door Limpach veelal in algemene termen beschreven en richten zich voornamelijk op de ontsporing van geweld. Maar wat kwam er in de praktijk terecht van deze onervaren dienstplichtigen waarover Limpach schrijft en in welke mate werd er op het tactische niveau geleund op het verouderde militaire concept van de VPTL. Kortom hoe kreeg deze Nederlandse drijfjacht in de pacificatie fase op tactisch niveau vorm?

De Nederlandse militaire superioriteit ten opzichte van de tegenstander mocht tijdens de pacificatiefase dan wel enig succes hebben opgeleverd. Hoe dit in de pacificatiefase verder vormgegeven moest worden was slechts in algemene termen door de Nederlandse legerleiding beschreven. De periode vanaf januari 1949 wordt in de diverse literatuur dan ook anders beschreven. Volgens Petra Groen kon deze fase niet met conventionele middelen gewonnen worden, de strijd zou uitmondde in een ‘contraguerrilla’ waarbij de nadruk zo komen te liggen op het ‘kleine gevecht’, zoals de Moor die in zijn boek omschreef. Het tactische niveau werd daarmee van essentieel belang, de keuze die lokale commandanten zouden maken zouden voor een groot deel bepalend zijn voor de uitvoering van de pacificatie, mede door een gebrek aan duidelijke instructies van de Nederlandse legerleiding direct na operatie Kraai over de uitvoering van deze fase. Generaal Spoor stelde: ‘‘Dat voor de verdere uitvoering van de zuiveringsactiviteiten de krijgsmacht moest aanleunen tegen het door de regering te voeren politieke beleid.’’42 Limpach stelde dat door een gebrek aan een eenduidig militair concept voor de

pacificatie hierdoor in de praktijk veel lokale commandanten zelfverantwoordelijk waren voor de militairen uitvoer van acties. Hun kennis, ervaring en vijandbeeld zouden bepalend zijn voor het tactische optreden. Vele van hen waren onervaren en grepen in de praktijk voornamelijk terug op verouderde militairen concepten. Om grip op de situatie te krijgen greep de legerleiding tijdens de pacificatiefase in, hoe kon de strijd op tactische niveau gewonnen worden? In de volgende twee hoofdstukken beschouwt dit onderzoek aan de hand van twee casussen de ontwikkeling van tactische optreden van de Nederlandse krijgsmacht vanaf januari 1949. Operatie Modder mocht dan wel in het verlengde liggen van het operatie Kraai, in het initiële operatieplan was Modder niet meegenomen. Het zwaartepunt van de aanval op zowel Java als Sumatra had tijdens de operatie voornamelijk gelegen bij de bezetting van de Republikeinse politieke en militaire hoofdkwartieren. Ondanks het feit dat Modder paste in het concept van de snelle en geconcentreerde opmars zoals Spoor die voor de Tweede

41Limpach,,De brandende kampongs, 698. 42 Groen, Marsroutes en Dwaalsporen, 197.

(14)

13

Politionele Acties voor ogen had gehad, bleek Modder vooral een op tactisch niveau geplande operaties, ad hoc opgezet en zonder veel middelen uitgevoerd. Hoe ontwikkelde de Nederlandse krijgsmacht zich vanaf Modder in januari 1949 naar actie Grens eind april 1949?

(15)

14

III. Operatie Modder (II)

Luchtlanding bij Rengat (Oost -Sumatra) Bijlage I: Operatiekaart operatie Modder

Operatiekaart op basis van archiefstuk NL-HaNa, Defensie/ Strijdkrachten Ned.-Indie, 2.13.132 inv.nr. 612.

Het tweede grootschalige militaire offensief, operatie Kraai genaamd, ging van start op 19 december 1948 en vormde de start voor wat later de laatste fase ofwel de pacificatiefase van de oorlog in Indonesië is gaan heten. Gedurende de twee weken durende operatiefase moesten verschillende politieke en militair strategische doelen worden uitgeschakeld. In het kielzog van grootschalige operaties vonden ook diverse kleinere acties plaats die gebruik maakten van het militaire momentum dat door de Tweede Politionele Actie was ontstaan. Hoewel legercommandant Spoor al op 2 januari 1949 het bevel tot het

staakt-het-vuren gaf, bleven Nederlandse operaties ook na het staakt-het-vuren gewoon doorgaan.43

Hoe kregen de Nederlandse militaire acties, nog met de optrekkende rook van de Tweede Politionele Actie vervolgens vorm? Wat was precies het militair tactische plan van de Nederlandse legerleiding direct na de Tweede Politionele Actie en hoe werd deze in de praktijk ten uitvoer gebracht?

(16)

15

Analyse van de opdracht

Het oogmerk van de Tweede Politionele Actie

De Nederlandse legerleiding gaf bij de Tweede Politionele Actie (Operatie Kraai) de voorkeur aan de uitschakeling van de Republikeinse regering en de TNI-strijdkrachten op Java. In tegenstelling tot de Eerste Politionele Actie, met de toepasselijk naam Operatie Product, die een duidelijke economische intentie had, werd door de Nederlandse legerleiding nu gekozen voor een meer politieke invalshoek. Spoor liet weten dat het hoofddoel van Operatie Kraai was ‘dat de macht van de huidige republiek wordt vernietigd.’44 Dit impliceerde dat er als eerste operatiedoel werd gekozen voor een centraal punt

en tevens het politiek symbool van de republiek, de stad Djojakarta. Dit leidde tot grote teleurstelling bij de directie van de Bataafse Petroleum Maatschappij (BPM), die sterk had gelobbyd bij de legerleiding ook de verovering van de olievelden op Sumatra (nabij Djambi en Rengat) in het operatieplan op te nemen. Generaal Spoor toonde zich geen voorstander van een actie nabij de olievelden op Sumatra45 vanwege de afgelegen positie en het moeilijke terrein waren speciale

‘Paratroepen’ nodig om de olievelden onbeschadigd en daardoor zo snel mogelijk in handen te krijgen. De militaire en politieke voorkeur voor de inname van het politieke centrum Djokjakarta leidde ertoe dat er geen ‘geschikte’ speciale troepen beschikbaar waren voor het uitvoeren van dit type acties. De verovering van de olievelden op Sumatra moest naar achteren geschoven worden totdat de ‘paracompagnies’ en paratroepen van het Korps Speciale Troepen beschikbaar waren voor deelname na hun acties op Java.46 Op 29 december 1949, tien dagen na de start van de Tweede Politionele Actie ging

operatie Ekster van start gericht op de olie-installaties en de stad Djambi op Sumatra. Ze verliep uiterst moeizaam. Ondanks het feit dat het grootste deel van de olie-installaties onbeschadigd in Nederlandse handen viel, zagen de troepen ook grote rookpluimen boven Djambi-stad. Enkele boorputten waren door de TNI toch in brand gestoken. De 1ste para-compagnie leidde de aanval, het Korps Speciale

Troepen had de taak de meer naar het westen gelegen olievelden te bezetten, een bijrol in de operatie.47

Direct na de aanval op Djambi en op de nabijgelegen olievelden werd opnieuw een beroep gedaan op de Commando’s en de Para’s, ditmaal om nog twee noordelijker gelegen olieterreinen langs de Indragiri-rivier onbeschadigd in te nemen.

Operationele instructie Operatie Modder

In de middag van 31 december 1948 keerden de eerste para’s en de Speciale Troepen terug van operatie Ekster. De Troepen verzamelden zich op het vliegveld Andir te Bandoeng waar op 2 en 3 januari werd begonnen met de voorbereidingen van de nieuwe acties bij Aer Molek en Rengat ten noorden van Djambi. Er was sprake van een korte voorbereidingstijd, omdat de actie werd gepland op 4 en 5 januari,

44 Groen, Marsroutes en Dwaalsporen, 147.

45 B. De Vries, ‘Epische strijd om Indische Olie’, Elsevier (Maart 2016) 81-83. 46 Groen, Marsroutes en Dwaalsporen, 142-143.

(17)

16

en er slecht 2 dagen voorbereidingstijd voor de actie waren. Hierdoor volstond een korte ‘operationele instructie voor operatie Modder.’ Verdere orders en een briefing van de uitvoering van de actie zouden mondeling plaatsvinden.48 Net als bij de para-acties bij Djambi stond de droppings en de verdere

grondacties opnieuw onder leiding van Kapitein Eekhout. Het beoogde doel van operatie Modder was de bezetting van het gebied van de Indragiri. Hiertoe moesten bezet worden de steden Tembilahan (Modder I), Rengat (Modder II) en Air Molek (Modder III) en de daarbij horende olievelden. De aanval op Tembilahan werd gepland op 4 januari en zou door het KNIL in samenwerking met de Koninklijke Marine (KM) uitgevoerd worden over de rivier. De aanvallen op Rengat en Aer Molek werden vastgesteld op 5 januari en zouden via een luchtlanding plaatsvinden. De Para-compagnies onder leiding eerste luitenant J.J.M Antionietti, De Para’s van het KST, onder leiding van eerste luitenant De Mey, zouden de inname van Rengat (Modder II) voor hun rekening nemen. Het ‘oogmerk’ van de operatie nabij Rengat lag bij het zo snel mogelijk en vooral onbeschadigd in handen krijgen van de olievelden waarna de para’s via de rivier afgelost zouden worden.49 Het initiële plan voor Modder was

dat eerst Tembilahan ingenomen zou worden, zo blijkt uit een notities van de commandant van de 1ste

para-compagnie, die was belast met de inname van Air Molek. Pas op de tweede operatiedag zou de 1ste

para-compagnie samen met commando’s springen bij Air Molek, waarna de Speciale Troepen zouden oprukken naar Rengat. Hier werd al snel vanaf gezien omdat door zware regenval de toch al slechte wegen voor voertuigen volkomen onbegaanbaar waren geworden en ‘‘het zelfs moeilijk was te voet

vooruit te komen.’’50 Een tweede reden was waarschijnlijk dat het voor de commando’s te lang zou

duren over land Rengat te bereiken. De TNI zou dan voldoende tijd hebben de olievelden te vernietigen. Opmerkelijk was dat er naast het oogmerk van de operatie, de inname van gebieden rond de Indragiri, mondeling een extra opdracht door de Commandant Generale Staf (CGS) was meegegeven. Uit notities van eerste-luitenant Antionietti is te lezen dat zowel de Para’s als de Commando’s 20.000 Nederlandse guldens meekregen ten behoeve van het ‘civiele bestuur’. Beoogd werd door de Nederlandse legerleiding dat na de inname van de gebieden het lokale gezag zo snel mogelijk hersteld zou worden. De 20.000 guldens dienden waarschijnlijk als een eerste aanzet om het grote deel van de bevolking, dat altijd dienst had gedaan als werkvolk van de olievelden te motiveren zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan. Dit zou de mogelijke kans op een nieuwe opstand tegen het gezag verder verkleinen.51

48 Nederlandse Instituut voor Militaire Historie, Den Haag, J.J.M. Antionetti toegang 512, inventarisnummer 52, Noties Actie Modder (januari

1949).

49 Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Defensie: Strijdkrachten in Nederlands-Indië, nummer toegang 2.13.132, inventarisnummer

612, Operationele instructie voor Operatie Modder (1 januari 1949).

50 NL-HaNa, Defensie/ Strijdkrachten Ned.-Indië, 2.13.132 inv.nr. 612, Dagboek Para-Actie Modder (5 tot en met 19 januari 1949). 51 NIMH, Antonietti, 512, inv.nr. 52.

(18)

17

Analyse van de situatie

Terrein, economische- en menselijke dynamiek

Het heuvelachtige gebied rondom de rivier de Indragiri kenmerkt zich door dichte jungle en drassige modderbanken. Het was voor de rest een geïsoleerd en woest gebied, waar tijgers rondzwierven. De rivier zelf, het meest karakteristieke kenmerk in het terrein, werd door de lokale bevolking intensief gebruikt voor communicatie, transport, handel en irrigatie. De afhankelijkheid van de rivier was groot omdat bij nat weer de primitieve wegen in het gebied onbruikbaar werden voor transport. De ‘stad’ Rengat, dat 1950 inwoners had, waarvan vijftig westerlingen, grensde aan één van de olieterreinen en was één van de grotere dorpskernen gelegen aan de rivier. Naast Indonesiërs en westerlingen had Rengat ook een kleine Chinese gemeenschap, die zeer actief was in het gebied, met name met de smokkelhandel van en naar Singapore. Los van de oliewinning door de BPM en de smokkelhandel van de Chinezen kende het gebied ook een levendige rubberproductie onder beheer van een Zwitserse administrateur. 52 Het gebied had daarmee een sterke economische waarde. Tijdens de bezetting

hadden de Japanners de olieboringen nabij Rengat uitgebreid en een primitieve raffinaderij gebouwd met een jaarlijkse productieopbrengst van 400 ton benzine/kerosine. Ook was er een pijpleiding van

Rengat naar de stad Koealatjenakoe door de Japanners aangelegd. 53 De bevolking in en rondom Rengat

was politiek slecht ontwikkeld, ‘‘velen onder hen kennen zelfs Soekarno niet’’.54 Het welvaartspeil van

de bevolking was laag en zij was vrijwel geheel overgeleverd aan de willekeur van het TNI-bestuur. Door de slechte economische toestand, de schaarste aan voedsel en de vele ziektegevallen (malaria, beri-beri en geslachtsziekten) werd er door de militaire leiding vanuit gegaan, dat velen met verlangen uitkeken naar de terugkomst van de Nederlandse Troepen die TNI zouden verdrijven en het koloniale bestuur en economische welvaart in het gebied zouden herstellen. 55

De vijand

In een inlichtingenrapport, gedateerd 1 januari 1949, werd de sterkte van de vijand in het gebied van de Indragiri ingeschat op ongeveer 1000 man. Begin september 1948 waren de vele lokale regimenten in het gebied samengevoegd tot een groot territoriaal bataljon onder leiding van Kapitein Mara Halim. Het grootste deel van de troepen was ondergebracht in de steden Tambililahan (465 man), Taloek (300 man nabij Air Molek) en Rengat (300 man). Slechts dertig tot veertig procent van de troepen was uitgerust met wapens, waarvan vaak niet meer dan tien militairen per compagnie over machinegeweren hadden. Ook beschikten zij slechts over ‘enkele’ stukken geschut en een kleine verdedigingslinie nabij Tambililahan, die vooral was gericht tegen vaartuigen van de Koninklijke Marine die de rivier probeerde

52 NIMH, Antonietti, 512, inv.nr. 48, Inlichtingenrapport gebied Tembilanan-Rengat-Air Molek (1 januari 1949).

53 NL-HaNa, Defensie/ Strijdkrachten Ned.-Indie, 2.13.132 inv.nr. 612.

54 Ibidem.

(19)

18

op te varen. Naast wapens en enkele stukken geschut, werd er melding gemaakt van een aantal vaartuigen. Slechts één van deze boten, een door de Britten gebouwde ‘motor gun boat’ van het type ‘Fairmaile’ had de beschikking over zware (melding van twee stuks) machinegeweren. De andere motorboten werden vermoedelijk gebruikt om de onderlinge verbindingen tussen de posten in de Delta te onderhouden. 56 Het grote aantal vijandige strijders mocht misschien indrukwekkend lijken voor het

Indragirigebied, uit de interne rapportages die vanaf medio september 1948 waren onderschept bleek dat veel van de munitie van de troepen in de Indragiri grotendeels onbruikbaar was. Samen met de slechte voedselpositie was het moreel van de troepen in de Indragiri steeds laag geweest. Onenigheid met het Republikeinse bestuur behoorde tot de dagelijks terugkerende verschijnselen. De slechte positie en uitrusting van de strijders leidden tot veel desertie onder de troepen, vooral bij Tembilahan. Naar aanleiding van een bombardement van Nederlandse vliegtuigen op 30 december 1948 op Tembilahan groeide onder de Republikeinse troepen de angst voor een Nederlandse aanval. De sultan van Indragiri die in dienst stond van het militaire regime in de streek stelde als reactie op het bombardement:

‘‘De Nederlanders schijnen de cease fire orders, waartoe de UNO besloten heeft, te negeren en de koloniale oorlog voort te zetten. Ik acht het daarmee noodzakelijk om op het gehele volk van Indragiri een beroep te doen om: De Nederlanders met alle ons ten dienste staande middelen te weerstreven en de tegenstand door middel van een guerrillastrijd voort te zetten zowel in de steden, dessa’s als in de hogeren gelegen landen, opdat er niemand van het volk van Indragiri zal zijn die niet deelneemt aan de strijd voor het vaderland.’’57

Het waren precies deze berichten die de Nederlandse legerleiding verontrustten. De legerleiding was niet alleen bang dat bij een aanval op het gebied grote schade werd aangebracht aan de voor de Nederlanders economisch belangrijke doelen maar ook dat de strijd zou uitmonden in een openlijke guerrilla. Het was daarom van groot belang na het veiligstellen van de olieterreinen zo snel mogelijk ook het koloniale civiele bestuur te herstellen om de Nederlandse aanspraak op dit economisch waardevolle gebied van de Indragiri kracht bij te zetten voor het ingaan van het bestand.

Analyse van de uitvoering

Modder II de inzet van het KST bij Rengat

In de vroege ochtend van 4 januari stoomde Hr. Ms. Batjan samen met 4 RP. 107, 109, 119 en 132 (alle Higgins-klasse patrouilleboten) en 4 Landing Craft Vehicle Personal (LCVP) op sleep in verband op naar Tembilahan waar om 9.40 de aan boord bevindende KNIL-troepen aan land werden gebracht.

56 NIMH, Antonietti, 512, inv.nr. 48.

(20)

19

Onder dekkingsvuur van de RP’s waren de troepen in staat Tembilahan vrij eenvoudig in te nemen. Veel van de TNI-onderdelen in de stad waren bij het starten van het vuren gevlucht naar Aer Molek. De rest van de middag werd gebruikt om munitie, medicijnen en levensmiddelen aan wal te brengen als bevoorrading voor de Para’s en Speciale Troepen, die een dag later zouden springen. 58 Ter

voorbereiding op de luchtlandingen nabij Rengat waren luchtfoto’s gemaakt van het gebied. De foto’s en kaarten dienden niet alleen voor de vliegers om de juiste route en landingszones te bepalen. Ook werden ze gebruikt om te bepalen of het terrein voor luchtlandingen geschikt was. Vanwege de korte voorbereidingstijd werd op basis van slechts de luchtfoto’s een beslissing genomen. Na een briefing op het vliegveld van Andir stegen 18 Dakota’s C-47 transportvliegtuigen, voornamelijk afkomstig van het

20ste squadron, op met de para’s en de commando’s aan boord. Ook waren er enkele ondersteunende

jagers, zes ‘Mikes’ hoogstwaarschijnlijk P-51 Mustang jachtvliegtuigen en twee Mitchell (S)B-25

toegevoegd om de troepen te voorzien van luchtsteun. 59 Om 10.45 verlieten de eerste commando’s het

vliegtuig. In totaal deden 180 commando’s mee aan de actie. Door een tik, het gevolg van een zeer turbulente lentelucht raakte de tweede vlieger van een C-47 per ongeluk de knop van de spring-bel aan, waardoor enkele leden van de para-ploeg te vroeg uit het vliegtuig sprongen en in het nabij gelegen bos landden.60 De overige commando’s sprongen goed, maar wat op de luchtfoto’s er als droog en vlak

terrein had uitgezien was in feite moeras ‘‘waarin allen’’, zoals het actieverslag beschrijft, ‘‘tot een diepte van circa twee meter in verdwenen’’.61 Iedereen waadde en zwom naar een paar huisjes op palen, midden

in het moeras, die als tijdelijke rendez-vous werden gebruikt. Vanaf de randen van het moeras ontvingen de commando’s vuur van strijders die op hun beurt door de Nederlandse gevechtsvliegtuigen boven de landingszone werden bestookt. Veel van de uitrusting raakte zoek in het moeras, waaronder radio’s, wapens en munitie. Van complete pelotons kon rond 11.30 geen sprake meer zijn. Velen waren hun oriëntatievermogen kwijt waardoor verschillende groepjes besloten op eigen initiatief over te gaan tot de insluiting en verovering van Rengat. De commando’s die in het zuiden waren geland naderden zowel de zuidoost- als westrand van de stad. De TNI was verrast toen bleek dat de Nederlandse aanval niet via de Indragiri of via de weg van Tembilahan kwam maar vanuit het zuiden was ingezet. Snel werden de stellingen (vooral de schaarse mitrailleurs) verplaatst van de noordrand van de stad naar het zuiden om weerstand te bieden. Opnieuw voerden enkele jachtvliegtuigen aanvallen uit op de omgeving om de ontsnapping van vijandelijke groepen naar de overkant van de rivier te voorkomen. De gevechten rondom Rengat hadden, zo blijkt uit een schatting van het actieverslag, aan 80 Indonesiërs (soldaten

en mogelijk ook burgers) het leven gekost.62 De commandant van het lokale TNI-bataljon wist met

enige stafofficieren en soldaten wel te ontkomen via de rivier richting Aer Molek. Rond 12.30 uur was er met de weerstand rondom de stad afgerekend, waarna Rengat kon worden binnengetrokken.

58 Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Marine, sinds 1959 van Defensie (marine) nummer toegang 2.12.56, inventarisnummer. 2564,

Operatierapport Hr.Mr. RP 107 (11 januari 1949).

59 NL-HaNa, Defensie/ Strijdkrachten Ned.-Indie, 2.13.132 inv.nr. 612, Voorbereidingsbevel KNIL Operatie Modder (2 januari 1949). 60 O. Ward, De militaire luchtvaart van het KNIL, 1945-1950 (Houten 1988) 325.

61 NIMH, Antonietti, 512, inv.nr. 52, Actieverslag Para-actie 5 januari Rengat (Januari 1949). 62 Ibidem.

(21)

20

Afgezien van sniper-vuur kon de stad relatief eenvoudig gezuiverd worden. In het zuidelijke gedeelte van de stad werd bij een onverwachtse klewang-aanval van zes TNI-soldaten nog wel een commandokorporaal zwaar verwond aan zijn kaak, nek en okselholte. De zes man werden vervolgens door een brenschutter ‘neergelegd’. De korporaalcommando zou de enige gewonde zijn van de operatie. De elektriciteitscentrale en het radiostation werden ondanks de aanwezigheid van diverse springladingen in het gebouw onbeschadigd aangetroffen. Dit gold ook voor de olieterreinen en BPM-gebouwen (3 in totaal) in de stad. Slechts één vluchtende vernielingsploeg had kans gezien het douanekantoor in brand te steken. De TNI had in zijn vlucht enkele vijandelijke voertuigen en grote aantallen vijandelijke wapens en munitie achtergelaten, waaronder een luchtafweerkanon, vier mortieren, geweren, kisten munitie, handgranaten en mijnen. Omstreeks 13.30 was de bezetting en zuivering van Rengat voltooid, waarna wachtposten en bewaking voor de installaties en olieterreinen werden uitgezet.

Aflossing, logistiek en transport

Om 11.30 werden 6 Dakota’s door Hr.Ms. RP 132 waargenomen nabij de omgeving Rengat. De waargenomen transportvliegtuigen waren waarschijnlijk op weg terug naar vliegveld Andir na het afwerpen van de commando’s. Om 12.00 werd een bericht ontvangen dat ‘Speciale Troepen’ geland en reeds in de stad waren. Het vlootverband Hr.Ms. Batjan en de 4 RP’s en de daarbij horende LCVP’s, die een dag eerder waren ingezet voor de verovering van Tembilahan, lagen nu opnieuw klaar voor de

landing bij Rengat. 150 man KNIL-troepen ex Bali en een peloton van het 7de bataljon Dabo (lokale

strijders) onder leiding van kapitein De Kleijn werden samen met proviand en munitie omstreeks 16.00 gedebarkeerd aan de handelssteigers te Rengat.63 De KM speelde een belangrijke rol bij de afwikkeling

van operatie Modder II. Zij waren verantwoordelijk voor het aan land brengen van de extra troepen ter versterking van de commando’s te Rengat. Door het moeilijk begaanbare terrein waren zij ook de logistieke lijn tussen Tembilahan, Rengat en Aer Molek en de aan de uitmonding van de rivier gelegen Hr.Ms. Tjerk Hiddens en Ms. Nila (een schip van de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij, of KPM), die door de moeilijke navigatie door de rivier en een kapot radarsysteem van de Tjerk Hiddens niet verder mee waren opgetrokken. Na de eerste ontscheping van troepen en bevoorrading werd het resterende deel door de LCVP’s opgehaald. Ook werden enkele in beslag genomen Tongkangs (rivierboten) ingezet. De RP’s in het gebied dienden ter bescherming van het logistiek transport.64 In

de dagen die volgden bleef de marine betrokken bij de bevoorrading en het transport van en naar Rengat. In de vroege ochtend van 6 januari werden de eerste commando’s (30 man) en de gewonde commandokorporaal afgevoerd naar het schip de Batjan. De zwaargewonde korporaal zou een dag later (7 januari) door een Catalina watervliegtuig afgevoerd worden naar een hospitaal. Ook werden andere

63 NL-HaNa, Marine na 1945, 2.12.65 invr.nr. 2564, Patrouillerapport Hr. Ms. RP 132 (januari 1949).

64 Nationaal Archief, Den Haag, Commandant der Zeemacht in Nederlands-Indië, 1942-1950, nummer toegang 2.13.72 inventarisnummer

(22)

21

loods- en passagiersdiensten uitgevoerd. Zo werden door genisten van de 3de Genie Veld Compagnie een aggregaat aan land gebracht en proefgedraaid omdat van de ‘‘zeer oude’’ dieselmotoren in Rengat ‘‘in de naaste toekomst enige stagnatie mag worden verwacht.’’65 Op 8 januari verlieten de laatste

commando’s per RP en LCVP Rengat en vertrokken naar Tembilahan. Het grootste deel van de Marineschepen (RP’s en de Batjan) was toen alweer terug in Tembilahan voor de patrouille van de oevers van de Indragiri. De Speciale Troepen werden vanaf Tembilahan per KPM-stomer verder afgevoerd, waarna hun inzet nabij Rengat werd afgesloten.66

Excessen

Voor de commando’s die bij Rengat waren ingezet kreeg de actie een vervelende nasmaak. Op last van de amir van Rengat werd een namenlijst verspreid met omgebrachte en vermiste burgers (rond de 150-220 namen, andere bronnen maken melding van 217 doden). Ooggetuigen hadden melding gemaakt dat tijdens de zuivering van Rengat de Nederlandse troepen geen onderscheid kenden tussen de TNI en de bevolking. Mannen, oud en jong werden neergeschoten, kamponghuizen werden onderzocht, brandkasten opengebroken en gouden sieraden afgenomen. Ook verhalen over nooit gevonden lijken die in de rivier waren geworpen deden de ronde. De bezetting is nogal rigoureus uitgevoerd was de

conclusie.67 Opnieuw hadden de commando’s door hun ‘overmatige’ gebruik van geweld de aandacht

op zich gevestigd. Ook de Indonesische media maakte handig gebruik van de verspreide dodenlijst van de acties bij Rengat. In een vertaald artikel uit het blad ‘An Tan Kah’, van 14 februari 1949 (9 dagen na de actie) zouden volgens een ‘zegsman’ uit het gebied vooral de Ambonese soldaten zich zeer slecht hebben gedragen. Het artikel stelde dat Nederlandse troepen vooral inheemse soldaten gebruikten om de Indonesiërs te onderdrukken. De acties van de Speciale Troepen bij Rengat toonde niet alleen ‘‘de agressieve houding der Nederlanders in Indonesië aan’, maar ook dat hun optreden ‘zeer gemeen en erg vuil was’’, omdat zij Indonesiërs gebruikte om Indonesiërs te onderdrukken, volgens berichten zouden meer dan 1000 (!) personen gedood zijn.68 Dit artikel wekte ook de aandacht van de Nederlandse

regering in Den Haag. 69 De berichtgeving gaf in ieder geval voldoende aanleiding voor een onderzoek.

Op 5 maart 1949 sprak Officier van justitie J.L.W. De Greef met de hoogste bestuursambtenaar van Rengat over de bloedige gebeurtenissen van 5 januari. Volgens hem hadden de para’s in het kader van de verovering van Rengat ‘volkomen willekeurig gemoord’, zelfs een onschuldige burger achter een

schrijftafel was ‘niet gespaard gebleven.’70 De verantwoordelijke Nederlandse commandanten van de

actie bagatelliseerden de klachten. Uit een verklaring die werd opgesteld door kapitein De Kleijn, de commandant van de KNIL-aflossingsgroep van de commando’s bij Rengat, bleek dat ‘‘er geen enkel spoor werd aangetroffen van een vermoeden van het doden van een groot aantal mensen’’. ‘‘Het geheel

65 NL-HaNa, Defensie/ Strijdkrachten Ned.-Indië, 2.13.132 inv.nr. 2442, Verslag deelneming 3e Genie Veld Compagnie (7 maart 1949). 66 NIMH, Antonietti, 512, inv.nr. 52.

67 NL-HaNa, Defensie/ Strijdkrachten Ned.-Indië, 2.13.132 inv.nr. 3750, Optreden Nederlandse Troepen Rengat (10 maart 1949). 68 Nederlandse agressie Rengat, An Tan Kah, (14 februari 1949).

69 NL-HaNa, Defensie/ Strijdkrachten Ned.-Indië, 2.13.132 inv.nr. 3933, Brief van de Consul-Generaal aan BuZa (5 maart 1949). 70 NL-HaNa, Defensie/ Strijdkrachten Ned.-Indië, 2.13.132 inv.nr. 678, Bezetting Rengat (28 februari 1949).

(23)

22

maakte meer de indruk van een plaats gehad hebbende actie, zeker niet van een slachting.’’71 Ook

eerste-luitenant De Mey, die de leiding had gehad over de commando’s, legde een verklaring af. De getallen van doden waren volgens De Mey ‘‘schromelijk overdreven en uit de lucht gegrepen.’’ Door de ongelukkig uitgevallen landing en een aantal wilde schietpartijen die daarop volgden waren onder de slachtoffers ook non-combattanten gevallen, waaronder een aantal vrouwen en kinderen (vier in totaal). De Mey stelde dat de grote inzet van de commando’s (drie acties in drie weken) een grote ‘‘psychische en lichamelijke strain’’ had uitgeoefend op zijn mannen. Zo waren enkelen zo zenuwachtig bij de afsprong boven Rengat, dat enkele van hen net voor de sprong hadden getwijfeld en de operatie daardoor vertraging had opgelopen. Ook waren enkele opwekkende middelen toegediend, in de vorm van pillen. De paniekerige en vlucht-en-verberg pogingen van de bevolking hadden de psychische gesteldheid van de commando’s verder onder druk gezet. Ook waren velen door de ongelukkige landing hun persoonlijke wapen en extra munitie verloren. Wel, zo stelde De Mey waren enkele brandkasten

opgebroken omdat men verwachtte dat er enkele TNI-documenten zouden inzitten.72 Op 2 april stelde

legercommandant Spoor dat tijdens de actie in Rengat ‘onnodig hard’ was opgetreden door de Nederlandse troepen, maar meldde hij ook verzachtende omstandigheden zoals het moerassige terrein en het verzet van vermeende TNI-soldaten in burger die zich onder de lokale bevolking hadden gemengd.73 Uiteindelijk werden de gebeurtenissen door het Openbaar ministerie afgedaan als ‘‘door een

ongelukkige samenloop van omstandigheden’… ‘met 70 á 80 burgerdoden tot gevolg.’’ De burgerslachtoffers waren volgens het rapport te wijten aan de bevolking zelf, omdat die was gevlucht bij het horen van de Nederlandse vliegtuigen ‘‘en als gevolg daarvan zich onder de TNI-militairen hadden gemengd’’ zo luidde het eindoordeel.74

Analyse van de resultaten Measures of performance

In tegenstelling tot de para’s die nog 14 dagen langer actief bleven in het gebied, keerden de Speciale Troepen na drie operatiedagen terug. Het doel van de operatie van de commando’s: ‘Het zo snel mogelijk en onbeschadigd in handen krijgen van de oliegebieden nabij Rengat’ was behaald. Ook de andere gebieden (Tembilahan en Aer Molek) werden zonder veel schade ingenomen. De gehele operatie Modder kon daarmee gezien worden als een succes. Vooral het verassende element van een luchtlanding had gewerkt, waardoor veel vernielingen aan de olie-installaties voorkomen konden worden. Uit een bekentenis (die zonder enige dwang was afgelegd) bleek dat de TNI uitgebreide plannen had voor een ‘verschroeide aarde politiek.’ Zo moesten onder andere de olievelden, raffinaderijen, rubber-estates, het elektriciteitsbedrijf, de bruggen en wegen vernield worden. Ook

71 NL-HaNa, Defensie/ Strijdkrachten Ned.-Indië, 2.13.132 inv.nr. 3933, Rapport Substitutie-officier van Justitie (16 april 1949). 72 NL-HaNa, Defensie/ Strijdkrachten Ned.-Indië, 2.13.132 inv.nr. 3933, Proces-verbaal Huizinga (23 juni 1949).

73 NL-HaNa, Defensie/ Strijdkrachten Ned.-Indië, 2.13.132 inv.nr. 1327, Spoor aan Bakhuys (2 april 1949). 74 NL-HaNa, Defensie/ Strijdkrachten Ned.-Indië, 2.13.132 inv.nr. 3933, Proces-verbaal Huizinga (23 juni 1949).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Het gebruik van sociale media in de fase van de uitvoering en de beëindiging van de arbeidsrelatie. Controle door de werkgever op het gebruik

De wet schrijft voor dat bij de bepaling van een waarde in het economische verkeer er- van uitgegaan dient te worden dat het volle en onbezwaarde eigendom van de onroeren-

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze organisaties kunnen niet zonder meer doorsnee overheidsorganisaties worden beschouwd en een aantal karakteristieken van de marine (wereldwijde karakter van de

Graded exercise testing protocols that focus on cardiovascular responses in healthy individuals during any exercise test were included. Information on heart rate, blood

Het is niet duidelijk in hoeverre er regels van internationaal gewoonterecht tot stand zijn gekomen ten aanzien van de bescherming van het milieu tijdens niet-internationaal

In deze master thesis wordt onder servicekosten verstaan: kosten die voor levering en diensten, inclusief administratieve vergoeding daarvoor, zijn overeengekomen tussen verhuurder