• No results found

De internationale opleidingsvergoeding in Europees perspectief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De internationale opleidingsvergoeding in Europees perspectief"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Titel: De internationale opleidingsvergoeding in Europees perspectief.

Naam: Koen Uyterlinde

E-mailadres: koenuyterlinde@hotmail.com

Studentnummer: 12324426

Master: Arbeidsrecht

Track: arbeid en onderneming

Naam begeleider: mr. Roberto Branco Martins

Inleverdatum: 04-02-2020

(2)

2

Abstract

In dit onderzoek wordt beschreven in hoeverre het huidige systeem van internationale opleidingsvergoedingen van de FIFA, als omschreven in art. 20 jo. Annex 4 FIFA RSTP, in overeenstemming is met art. 45 VWEU, het recht op het vrije verkeer van werknemers. Vanuit een historisch perspectief wordt in dit onderzoek eerst aandacht besteed aan de positie die de reglementen van sportbonden hebben binnen het Europees rechtsbestel en zal worden besproken hoe ver de regelgevende bevoegdheden van sportbonden reiken. Aansluitend zal het Bernard arrest worden besproken, waar een nationale regeling die betrekking had op de opleidingsvergoeding in het geding was. Uit de conclusie van de A-G en uit de

rechtsoverwegingen van het Hof is een vijftal voorwaarden te destilleren waar een

internationaal systeem van opleidingsvergoedingen aan dient te voldoen om een inbreuk op art. 45 VWEU te rechtvaardigen. Aan de hand van deze voorwaarden zal dieper worden ingegaan op het huidige systeem van de opleidingsvergoedingen van de FIFA. Het systeem wordt aan deze voorwaarden getoetst en geconcludeerd lijkt te kunnen worden dat het systeem van opleidingsvergoedingen zelf wel de toets van het Bernard arrest kan doorstaan, maar dat de vaststelling van de hoogtes van de opleidingsvergoeding niet voldoet aan één van de voorwaarden uit het Bernard arrest. Deze voorwaarde houdt in dat de

opleidingsvergoeding in een redelijke verhouding moet staan tot de daadwerkelijk gemaakte kosten voor de opleiding van een bepaalde speler. De hoogtes van de opleidingsvergoedingen zijn al jaren hetzelfde en nergens wordt blijk gegeven van een berekening of onderbouwing van deze hoogtes. Het heeft er dus alle schijn van dat de hoogtes van de

opleidingsvergoedingen niet in een redelijke verhouding staan tot de daadwerkelijke opleidingskosten en dus niet voldoen aan de voorwaarden uit het Bernard arrest. Daarom worden in dit onderzoek alternatieven belicht die wellicht beter aansluiting vinden bij de voorwaarden uit het Bernard arrest. De alternatieven lopen uiteen van een nieuwe berekenmethode tot aan een geheel nieuw systeem van opleidingsvergoedingen. Deze

alternatieven worden in de literatuur opgeworpen en zijn vormgegeven door een taskforce die ten behoeve van de FIFA onderzoek doet naar het huidige transfersysteem. In dit onderzoek gebruik gemaakt van klassiek-juridische bronnen. Op basis van de wet, jurisprudentie en relevante literatuur is dit onderzoek verricht. Daarnaast is er één interview afgenomen.

(3)

3

I

nhoudsopgave

Inleiding. ... 4

1. Historische ontwikkeling van de reglementen van sportbonden binnen het Europees recht. ... 5

1.1. Organisatiestructuur sportbonden ... 5

1.2. De historische ontwikkeling van sportrecht t.o.v. Europees recht. ... 6

1.3. Art. 45 VWEU ... 7

1.4. Bosman arrest ... 7

1.4.1. Beoordeling Hof ... 7

1.4.2. Conclusie A-G Lenz ... 9

2. Bernard-arrest ... 11

2.1 Rechtsgang ... 11

2.2. Conclusie A-G Sharpston ... 12

2.3. Beoordeling Hof ... 13

2.4. Voorwaarden opleidingsvergoeding ... 14

3. Systeem van opleidingsvergoedingen. ... 16

3.1. De opleidingsvergoeding in de RSTP ... 16

3.1.1. Het solidariteitsmechanisme ... 17

3.2. De nationale opleidingsvergoeding. ... 18

3.3. Hoogte van de opleidingsvergoeding in de RSTP ... 20

3.4. Specifieke regels voor transfers binnen EU/EER ... 25

3.5. Een alternatieve berekeningsmethode? ... 27

3.6. Wilhelmshaven-saga ... 28

4. Whitepaper transfer system ... 30

Conclusie ... 37

(4)

4

Inleiding.

In de loop der jaren is voetbal uitgegroeid tot een van de grootste sporten ter wereld. Deze populariteit gaat onvermijdelijk gepaard met de commercialisering van de sport. Voetbal kan niet voortbestaan zonder competitiviteit en eerlijkheid en daarom heeft de mondiale

voetbalbond, de FIFA, meerdere reglementen in het leven geroepen om de sport te reguleren. In een van deze reglementen is de opleidingsvergoeding opgenomen.

Spelers worden vanaf jonge leeftijd opgeleid om uiteindelijk te schitteren in de grootste competities en bij de grootste clubs ter wereld. Deze spelers moeten allemaal ergens beginnen en in de strijd om de grootste talenten worden jonge spelers vaak weggeplukt bij de teams waar ze zijn opgeleid. De clubs waar deze spelers zijn opgeleid hebben dan recht op een opleidingsvergoeding. Deze vergoeding is ervoor bedoeld om clubs die de spelers hebben opgeleid te compenseren voor de gemaakte opleidingskosten. Deze spelers zijn ook werknemers bij hun clubs en de opleidingsvergoeding kan ervoor zorgen dat een speler belemmerd wordt in zijn keuze om te gaan spelen in een ander EU-land. In dit onderzoek zal dan ook worden onderzocht in hoeverre het huidige systeem van opleidingsvergoedingen van de FIFA verenigbaar is met het vrije verkeer van werknemers, als bedoeld in art. 45 VWEU.

Eerst zal vanuit een historisch perspectief worden gekeken naar de huidige status van de reglementen van de FIFA binnen het Europees recht. De focus hierbij ligt op het

transferreglement van de FIFA, omdat de opleidingsvergoeding in dit reglement is

opgenomen. Vanuit Europeesrechtelijk perspectief zal het vrije verkeer van werknemers, als geregeld in art. 45 VWEU, worden besproken. Voorts zal het baanbrekende Bosman arrest aan de orde worden gesteld en vervolgens wordt het Bernard arrest behandeld. In dit arrest uit 2010 heeft het Hof van Justitie enkele voorwaarden gesteld waaraan een systeem van

opleidingsvergoedingen dient te voldoen om de toets van art. 45 VWEU te doorstaan. Na een uitgebreide bespreking van het Bernard arrest wordt aan de hand van deze

voorwaarden antwoord gegeven worden op de vraag in hoeverre het huidige systeem van opleidingsvergoedingen van de FIFA verenigbaar is met art. 45 VWEU.

(5)

5

1. Historische ontwikkeling van de reglementen van sportbonden binnen het Europees recht.

1.1. Organisatiestructuur sportbonden

In deze deelvraag wordt uiteengezet in welke mate sportbonden de bevoegdheid hebben om reglementen uit te vaardigen. Eerst zal worden stil gestaan bij de organisatiestructuur van sportbonden. Vervolgens zal de verenigbaarheid van de reglementen met het Europees recht worden behandeld aan de hand van art. 45 VWEU en het Bosman arrest.

Om de eerlijkheid van een sport te garanderen worden regels uitgevaardigd waaraan de deelnemers van een sport moeten voldoen. Deze regels worden opgesteld en gehandhaafd door een onafhankelijke sportbond.1 De sportbonden zijn doorgaans te vinden op

wereldniveau, regionaal/continentaal niveau en op nationaal niveau.2 De bonden zijn vaak in de rechtsvorm van een vereniging gegoten. Sporters worden lid van een sportclub, welke lid is van een nationale sportbond. De nationale sportbond is op zijn beurt weer lid van een

internationale bond. Op deze wijze ontstaat een getrapt lidmaatschap van de leden aan de internationale sportbond. Deze organisatiestructuur van sportbonden wordt ook wel de piramidevorm genoemd.3 Nu dit onderzoek gaat over de reglementen van de hoogste voetbalbond, zullen de andere sportbonden buiten beschouwing worden gelaten.

Aan de top van de piramide binnen het voetbal staat de ‘Fédération Internationale de Football Association’, kortweg FIFA. Op Europees niveau bevindt zich de UEFA en hieronder de nationale bonden en clubs, zoals aangegeven op onderstaande afbeelding

1 Jellinghaus & Hahn 2018, p.21. 2 Jellinghaus & Hahn 2018, p.21. 3 Jellinghaus & Hahn 2018, p.21.

(6)

6 Het statutaire doel van de FIFA blijkt onder meer uit art. 2c van haar statuten. Dit artikel luidt:

“The objectives of the FIFA are: to draw up regulations and provisions governing the game of

football and related matters and to ensure their enforcement.”

Het doel van de FIFA is dus om het voetbal te reguleren en door dit te doen ontstaat op wereldniveau een sport die aan dezelfde regels is onderworpen. Dit kunnen sport specifieke regels zijn, zoals hoe lang een wedstrijd moet duren, maar ook regelingen die meer

commercieel van aard zijn, zoals de opleidingsvergoeding.

1.2. De historische ontwikkeling van sportrecht t.o.v. Europees recht.

Het Hof van Justitie (hierna: het Hof) heeft zich in de loop der tijd meermaals uitgesproken over de verenigbaarheid van de reglementen van de sportbonden met het Europese Unierecht (hierna: EU-recht).

Het Hof erkent in beginsel de regelgevende bevoegdheid van sportbonden. Het Hof stelde in het Walrave en Koch arrest dat regels van sportbonden alleen onder het EU-recht vallen als deze regels zien op een economische activiteit.4 Het Hof aanvaardt in dit arrest ook de

autonomie van de sportbonden tot het stellen van regels die zien op de bijzonderheden van de sport, de zogenaamde sport specifieke regels. Het Hof bevestigde deze regel in het

Doná/Mantero arrest5 en de sportbonden waanden zich voor even gevrijwaard van invloed van het EU-recht op sport specifieke regels. Het Bosman arrest, waar later uitgebreid aandacht aan besteed zal worden, zou verandering brengen in deze perceptie van de sportbonden. Voorts stelde het Hof in het arrest Meca-Medina vast dat ook zuiver sportieve regels onder het EU-recht konden vallen, mits de regels een economische activiteit omvatten.6 In het

Meca-Medina arrest stelde het Hof dat anti-dopingregels bijvoorbeeld ook een economisch effect

konden hebben en dat toepassing van het EU-recht dan ook gerechtvaardigd was.

4 HvJ EG 12 december 1974, NJ 1975, 148, zaak C-36/74, Jur. 1974, p.1405 (Walrave en Koch). 5 HvJ EG 14 juli 1976, NJ 1977, 139, zaak C-13/76, Jur. 1976, p. 1333 (Doná/Mantero). 6 HvJ EG 18 juli 2006, zaak C-519/04, Jur. 2006, p. I-6991, (Meca-Medina).

(7)

7

1.3. Art. 45 VWEU

Art. 45 VWEU waarborgt het recht op het vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Unie. Deze verdragsbepaling heeft rechtstreekse werking en is door een speler in te roepen als aan drie voorwaarden wordt voldaan.7 Ten eerste dient de speler de nationaliteit te hebben van een van de lidstaten, ten tweede dient de speler een economische activiteit te verrichten en ten derde moet er sprake zijn van een grensoverschrijdende situatie. Een nationale regeling die een belemmering op dit recht inhoudt, kan alleen gerechtvaardigd worden door een legitieme doelstelling. Deze regeling moet non-discriminatoir zijn en gerechtvaardigd worden door een dwingende reden in het algemeen belang. Daarnaast moet de regeling voldoende geschikt en noodzakelijk zijn om het doel te bereiken. De regeling mag voorts niet verder gaan dan nodig is. Alleen als de regeling aan voornoemde eisen voldoet is er sprake van een gerechtvaardigde belemmering op het vrije verkeer van werknemers.8

1.4. Bosman arrest

In 1995 werd het alom bekende Bosman arrest door het Hof gewezen en uit dit arrest bleek duidelijk dat de regelgevende bevoegdheden van de internationale sportbonden niet helemaal onvoorwaardelijk waren.9 Ten tijde van het Bosman arrest kon de oude club van een speler, wiens arbeidsovereenkomst met de oude club was geëindigd, alsnog een vergoeding vragen aan een buitenlandse club die de speler wilde inlijven. Deze praktijk was in overeenstemming met de toen geldende transferregels. Het Hof boog zich over de vraag of deze gang van zaken een onrechtmatige inbreuk op art. 45 VWEU opleverde en, als er dan sprake was van een inbreuk op art. 45 VWEU, deze inbreuk gerechtvaardigd kon worden.

1.4.1. Beoordeling Hof

Het Hof stelde in lijn met eerdere rechtspraak eerst vast dat het ging om een economische activiteit en dat de verdragsregels van toepassing waren.10 Vervolgens concludeerde het Hof dat er sprake was van een belemmering op het recht van het vrije verkeer van werknemers, omdat de gevraagde vergoeding een belemmering vormt op de vrijheid van de speler om zijn arbeid in een andere lidstaat te verrichten.

7 Bogaert, Rompuy en Vermeersch 2018, p.94. 8 Bogaert, Rompuy en Vermeersch 2018, p.94.

9 HvJ EG 15 december 1995, NJ 1996, 637, zaak C-415/93, (Bosman).

(8)

8 Het Hof ging tenslotte na of de regeling zijn rechtvaardiging kon vinden in het doel dat de regeling nastreefde.11 Het Hof merkte hierbij het volgende op:

“Gezien het grote maatschappelijke belang van de sport en inzonderheid van het voetbal in de Gemeenschap, moet worden erkend, dat de handhaving van een evenwicht tussen de clubs door een zekere gelijkheid van kansen en de onzekerheid van de resultaten veilig te stellen, en de aanmoediging van de indienstneming en opleiding van jonge spelers, rechtmatige

doelstellingen zijn.”12

Het Hof stelde dus dat een regeling met de doelstelling om jonge spelers op te leiden een belemmering op het vrije verkeer van werknemers kan rechtvaardigen. In het Bosman arrest vond het Hof de regels niet geschikt genoeg om bovenstaande doelstellingen te realiseren en zodoende een belemmering op art. 45 VWEU te rechtvaardigen. De clubs konden als gevolg van het Bosman arrest geen vergoeding meer vragen voor een speler na afloop van zijn contract. Dit gold voor zowel jeugd- als contractspelers en de opleidende clubs dreigden als gevolg van het arrest met lege handen achter te blijven. Als een club met veel prestige en een zak geld voor de deur staat, is de keuze voor een talent om zijn geluk elders te beproeven snel gemaakt. Door het Bosman arrest zagen de opleidende clubs vervolgens niets terug van de gemaakte opleidingskosten, omdat de speler na afloop van zijn contract kon gaan en staan waar hij wilde.13 Het Hof geeft blijkens bovenstaand citaat wel aan dat een geschikte regel die beoogt een van de bovenstaande doelstellingen te realiseren, een beperking op het Europese recht kan rechtvaardigen.14 Een transfersom ter compensatie voor de opleiding van een speler rechtvaardigt een belemmering op art. 45 VWEU daarentegen niet, omdat een transfersom losstaat van de reële kosten van de opleiding en vaak door toeval tot stand komt.15 Clubs kunnen in de meeste gevallen moeilijk met droge ogen beweren dat de opleiding van een speler meerdere miljoenen heeft gekost. Een vergoeding die clubs in staat stelt om spelers op te leiden en in dienst te nemen is volgens bovenstaand citaat wel een rechtmatige doelstelling.

11 HvJ EG 15 december 1995, NJ 1996, 637, zaak C-415/93, (Bosman), r.o. 92 – 114. 12 HvJ EG 15 december 1995, NJ 1996, 637, zaak C-415/93, (Bosman), r.o. 106. 13 De Weger 2018, p. 230.

14 Jellinghaus & Hahn 2018, p. 42.

(9)

9 Het feitelijke gevolg van het Bosman arrest was dus dat spelers na afloop van hun contract de deur uit liepen en bij clubs terecht kwamen die hen een goed sportief vooruitzicht, en bovenal een vorstelijk salaris, konden bieden.16 Door deze handelswijze werden de minder grote clubs benadeeld en werd de ongelijkheid tussen de kleine en de grote voetbalclubs steeds groter. Dit kwam de sport uiteraard niet ten goede en dus moest de FIFA met een nieuwe regeling op de proppen komen om de minder grote clubs te compenseren voor de gemaakte

opleidingskosten.

Nu het Hof stelde dat de handhaving van een evenwicht tussen clubs inzake de aanmoediging, indienstneming en opleiding van jonge spelers een rechtmatige doelstelling is die een

belemmering op art. 45 VWEU kan rechtvaardigen, heeft de FIFA in samenspraak met de UEFA en de Europese Commissie in 2001 een nieuw transferreglement uitgevaardigd en de opleidingsvergoeding geïntroduceerd.17 De Europese Commissie stelde dat het nieuwe reglement aan de ene kant het recht op het vrije verkeer van de spelers waarborgde en aan de andere kant rekening hield met het specifieke karakter van de sport.18 De Commissie stelde voorts dat nu eindelijk sprake was van juridische stabiliteit in het voetbal. De Commissie lijkt hiermee aan te geven dat de opleidingsvergoeding de belemmering op art. 45 VWEU

rechtvaardigt. Dit is nog maar de vraag, omdat het Hof zich hier nog niet over had uitgelaten en het laatste woord is natuurlijk aan het Hof.

1.4.2. Conclusie A-G Lenz

De conclusie van A-G Lenz is in dit onderzoek het vermelden waard, omdat hij een alternatief noemt voor het toentertijd geldende transfersysteem inzake de eerlijke verdeling van

inkomsten uit transfers. Dit alternatief vormde naar zijn mening een geschikter middel om een belemmering van art. 45 VWEU te rechtvaardigen dan het transfersysteem zoals die gold ten tijde van het arrest. Zijn alternatieve voorstel bestond uit een eerlijkere verdeling van

inkomsten door middel van een centraal fonds.

16 De Weger 2018, p. 230. 17 Vermeulen 2014, p. 87.

18 Zie besluit tot beëindiging onderzoek naar FIFA-regels inzake internationale voetbaltransfers van de Europese

(10)

10 Lenz stelde voor om een centraal fonds in het leven te roepen waar alle clubs die deelnemen aan een competitie een deel van hun inkomsten uit kaartverkoop en televisiegelden

onderbrengen.19 Deze gelden worden vervolgens verdeeld onder de clubs volgens een vaste verdeelsleutel. Ondanks dat de ene club meer inkomsten genereert uit de kaartverkoop en televisiegelden, is het volgens Lenz toch gerechtvaardigd om de gelden onder beide clubs die bijvoorbeeld een wedstrijd spelen te verdelen. Elke club heeft namelijk een andere club nodig om een wedstrijd te spelen en om überhaupt een competitie mee te voeren. De achterliggende gedachte achter deze herverdeling van de inkomsten is dan ook dat alle clubs elkaar nodig hebben bij het behalen van succes en gebaat zijn bij zoveel mogelijk competitiviteit. Lenz benadrukt daarnaast dat het gaat om een klein deel van de inkomsten en niet om alle inkomsten van de club. De (economische) motivatie voor een club om te blijven presteren blijft ook dan bestaan.20 Bij het vaststellen van zo’n systeem moet per competitie uiteraard met alle feiten en omstandigheden rekening worden gehouden.21 Daarnaast wordt de onzekere factor van het systeem van transfervergoedingen getackeld, nu de clubs een basisinkomen genereren.

Lenz concludeerde voorts dat dit alternatief een minder verstrekkende maatregel is dan het toen geldende systeem van transfersommen om sportieve en economische evenwicht te bereiken. Uit deze conclusie van de A-G volgt weer dat het systeem van transfersommen niet aan het evenredigheidsbeginsel van art. 45 VWEU voldeed, omdat een geschikter systeem alternatief voorhanden was.22 De vraag of een centraal fonds ook in de plaats zou kunnen komen van het systeem van de opleidingsvergoedingen wordt later in dit onderzoek behandeld.

19 Conclusie A-G Lenz 20 september 1995, zaak C-415/93, (Bosman), r.o. 226. 20 Conclusie A-G Lenz 20 september 1995, zaak C-415/93, (Bosman), r.o. 227-228. 21 Conclusie A-G Lenz 20 september 1995, zaak C-415/93, (Bosman), r.o. 227-228. 22 Conclusie A-G Lenz 20 september 1995, zaak C-415/93, (Bosman), r.o. 233.

(11)

11

2. Bernard-arrest

2.1 Rechtsgang

Ondanks dat de FIFA en de Europese Commissie dachten dat het nieuwe transfersysteem in overeenstemming was met art. 45 VWEU, moest het Hof zich hier nog over uitlaten. Dit moment leek te komen in 2010, toen het Hof de rechtmatigheid van een Franse

opleidingsvergoeding moest beoordelen. Het Hof liet zich helaas niet uit over de

rechtmatigheid van het systeem opleidingsvergoedingen. Het Hof deed wel enkele uitlatingen over de legitimiteit van een internationaal systeem van opleidingsvergoedingen.

Olivier Bernard was een voetbalspeler die was opgeleid door Olympique Lyon. Hij was een zogenaamde ‘belofte’, wat inhoudt dat je een speler bent in opleiding. Volgens een collectieve regeling in het handvest van het Franse voetbal was een belofte verplicht om na een opleiding als belofte bij een club genoten te hebben, een contract te tekenen als beroepsspeler bij

diezelfde club op straffe van een schadevergoeding. Dit handvest had het karakter van een collectieve arbeidsovereenkomst.23 Bernard weigerde om een contract als beroepsspeler te tekenen en tekende in plaats daarvan een contract bij Newcastle UFC in Engeland. Olympique Lyon vorderde vervolgens op grond van de collectieve regeling een schadevergoeding van Bernard.24

Bernard ging hier niet mee akkoord en stelde dat de collectieve regeling een onrechtmatige belemmering vormde op het vrije verkeer van werknemers, als geregeld in art. 45 VWEU. Olympique Lyon stelde zich op het standpunt dat hier geen sprake was van een belemmering op het vrije verkeer van Bernard, omdat ‘slechts’ een schadevergoeding het vrije verkeer van Bernard in de weg staat. Daarnaast stelt Olympique Lyon dat als hier dan wél sprake is van een belemmering, de belemmering gerechtvaardigd wordt door de collectieve regeling. Volgens Olympique Lyon is de regeling noodzakelijk om de indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen.25 Olympique Lyon verwijst met deze beredenering naar het

Bosman arrest. Daarnaast ziet de schadevergoeding volgens de club alleen op het verhalen

van de kosten van de opleiding van de betreffende speler.

23 HvJ EU, 16 maart 2010, zaak C-325/08, (Bernard), r.o. 3. 24 HvJ EU, 16 maart 2010, zaak C-325/08, (Bernard), r.o. 10. 25 HvJ EU, 16 maart 2010, zaak C-325/08, (Bernard), r.o. 20.

(12)

12 Het Hof boog zich vervolgens over de vraag of de collectieve regeling een belemmering vormt op het vrije verkeer van werknemers en of de regeling een legitieme doelstelling nastreeft en zodoende de belemmering rechtvaardigt.26

2.2. Conclusie A-G Sharpston

Vooraleer het Hof toekomt aan de beoordeling van het geschil, is het woord eerst aan A-G. Zij stelde eerst vast dat regelingen die een transfer-, opleidings- of promotievergoeding voorschrijven in beginsel een belemmering vormen op art. 45 VWEU. Deze regelingen kunnen het vrije verkeer van werknemers beletten.27 Vervolgens buigt de A-G zich over de vraag of hier sprake kan zijn van een rechtvaardiging van deze belemmering. Zij merkt hierbij op dat een vergoeding die samenhangt met de gemaakte kosten proportioneel en geschikt is en zodoende een belemmering zou kunnen rechtvaardigen.

De A-G merkt daarnaast op dat het niet in elk apart geval de nieuwe club hoeft te zijn die de opleidingskosten betaalt aan de oude club, maar dat de speler in sommige gevallen ook

gehouden zou kunnen worden om de opleidingsvergoeding te betalen als hij elders aan de slag gaat. Deze vergoeding ziet dan slechts op de individuele kosten. Sharpston sluit met deze overweging aan bij de heersende praktijk in de ‘normale’ werknemer-werkgever relatie, waar studiekostenbedingen overeen worden gekomen met werknemers.28 Deze bedingen bepalen dat zij de kosten voor een opleiding moeten terugbetalen aan de werkgever als zij na de opleiding de overstap maken naar een andere werkgever. Zij merkt hierbij wel op dat de voetballerij een bijzondere sector is en dat de spelers niet betrokken worden bij de gemaakte kosten. Het zal in de regel dan ook niet voorkomen dat spelers hun eigen

opleidingsvergoeding moeten betalen, maar de A-G lijkt vooral op te willen wijzen op dat die mogelijkheid hier wel zou moeten zijn.29 Vaak zal de opleidingsvergoeding ook niet alleen zien op de opleidingskosten die per individueel geval gemaakt zijn, maar op de totale kosten die een club gemiddeld heeft om een speler op te leiden.30

26 HvJ EU, 16 maart 2010, zaak C-325/08, (Bernard), r.o. 17.

27 Conclusie A-G Sharpston, 16 juli 2009, zaak C-325/08, (Bernard), r.o. 40. 28 Conclusie A-G Sharpston, 16 juli 2009, zaak C-325/08, (Bernard), r.o. 56. 29 Conclusie A-G Sharpston, 16 juli 2009, zaak C-325/08, (Bernard), r.o. 57. 30 Conclusie A-G Sharpston, 16 juli 2009, zaak C-325/08, (Bernard), r.o. 52.

(13)

13 In de regel breken lang niet alle voetballers door die worden opgeleid door een club. De A-G betoogt dan ook dat de kosten die worden gemaakt voor spelers die wel doorbeken, ook hun weerslag vinden in de kosten die worden gemaakt voor spelers die niet doorbreken. Het is dan ook logisch dat een deel van de opleidingskosten voor de laatstgenoemde categorie spelers wordt mee berekend in de opleidingsvergoeding voor de speler die wel doorbreekt. Als alleen de individuele kosten voor het opleiden van een speler worden berekend in de

opleidingsvergoeding, wordt een opleidende club niet afdoende gecompenseerd voor het opleiden van spelers en dan zou het opleiden van spelers juist ontmoedigd worden. Zodra het opleiden van een speler meer kost dan het oplevert, kan een club simpelweg niet voortbestaan.

De A-G komt uiteindelijke tot de conclusie dat er, in navolging van het Bosman arrest, zeker een rechtvaardiging is gelegen in de doelstelling om spelers op leiden. De regeling moet uiteraard wel proportioneel en noodzakelijk zijn voor het te bereiken doel. Daarnaast stelt de A-G dat zij het niet gepast acht dat het Hof zijn fiat geeft voor het hele systeem van

opleidingsvergoedingen, wat wel door verschillende regeringen werd verzocht.31 De A-G stelt namelijk dat de collectieve Franse regeling onderwerp van geschil is en niet het ‘nieuwe’ systeem van opleidingsvergoedingen.32

2.3. Beoordeling Hof

Het Hof stelt eerst vast dat er sprake dient te zijn van een economische activiteit, wil de regeling uit het handvest onder het EU-recht vallen.33 Het Hof concludeert vrij snel dat dit het geval is, omdat Bernard een arbeidsovereenkomst had met Olympique Lyon. Een van de kenmerken van de arbeidsovereenkomst is dat de werkgever loon dient te betalen, en daarmee is volgens het Hof het bestaan van een economische activiteit gegeven.34 Het Hof constateert tevens dat de onderhavige regeling onder art. 45 VWEU valt, omdat het handvest het karakter heeft van een collectieve regeling die strekt tot arbeid in loondienst.35

Het Hof concludeert voorts dat de regeling een belemmering vormt op art. 45 VWEU, omdat het door de schadevergoeding minder makkelijk wordt voor spelers om elders te gaan spelen.

31 Conclusie A-G Sharpston, 16 juli 2009, zaak C-325/08, (Bernard), r.o. 59-62. 32 Conclusie A-G Sharpston, 16 juli 2009, zaak C-325/08, (Bernard), r.o. 59-62.

33 Zie onder meer HvJ EG 15 december 1995, NJ 1996, 637, zaak C-415/93, (Bosman), r.o. 73 en HvJ EU 18 juli

2006, C-519/04, (Meca-Medina en Majcen/Commissie), r.o. 22.

34 HvJ EU, 16 maart 2010, zaak C-325/08, (Bernard), r.o. 27-29. 35 HvJ EU, 16 maart 2010, zaak C-325/08, (Bernard), r.o. 30.

(14)

14 Dit vormt op zich al een belemmering op het vrije verkeer van werknemers. Het Hof valt met zijn overwegingen veelal terug op de eerder gemaakte overwegingen in het Bosman arrest. Zo stelt het Hof dat de opleidingsvergoeding een incentive kan zijn voor clubs om spelers op te leiden, maar het Hof stelde daarnaast ook dat de investeringen in jeugdige spelers altijd onzeker zijn. Het is namelijk onmogelijk om te voorspellen wie wel en wie niet doorbreekt. De kosten die voor de opleiding moeten worden betaald worden logischerwijs niet altijd gedekt door een transfer van een speler, omdat het onmogelijk is om te voorspellen of en wanneer een speler een transfer maakt. Om de opleidingskosten toch terug te kunnen zien, acht het Hof een opleidingsvergoeding in beginsel een rechtvaardige doelstelling.36 De overwegingen van het Hof zijn grotendeels in overeenstemming met die van de A-G.

De regeling moet wel geschikt en noodzakelijk zijn om de gevraagde vergoeding te rechtvaardigen. Het Hof oordeelde dat de Franse regeling deze toets niet kon doorstaan, omdat geen aansluiting werd gezocht bij de daadwerkelijk gemaakte kosten voor de opleiding, maar bij de geleden schade door de club. Het Hof acht de collectieve Franse regeling dan ook in strijd met art. 45 VWEU.37

2.4. Voorwaarden opleidingsvergoeding.

Na dit arrest leek de vlag uit te kunnen bij de FIFA. Het Hof oordeelde namelijk dat het systeem van opleidingsvergoedingen een rechtmatige belemmering vormt op het vrije verkeer van werknemers. Het lijkt te kort door de bocht om aan te nemen dat het

opleidingsvergoedingensysteem ook in overeenstemming is met art. 45 VWEU. Het Hof laat zich inhoudelijk namelijk niet uit over het systeem van de opleidingsvergoedingen van de FIFA. Het Hof stelt slechts dat het bestaan van een systeem van opleidingsvergoedingen in beginsel een belemmering op art. 45 VWEU kan rechtvaardigen. Uit het Bosman – en

Bernard arrest lijken uiteindelijk enkele voorwaarden gesteld te kunnen worden waar een

opleidingsvergoeding volgens het Hof aan dient te voldoen. Deze voorwaarden zijn mede ontleend aan de conclusie van de A-G en in de literatuur meermaals bevestigd.38

36 HvJ EU, 16 maart 2010, zaak C-325/08, (Bernard), r.o. 38-45. 37 HvJ EU, 16 maart 2010, zaak C-325/08, (Bernard), r.o. 46-51. 38 Zie Hendrickx 2011, p. 126 en Laskowski 2018, p. 153.

(15)

15 Het gaat om de volgende voorwaarden:

i. De opleidingsvergoeding moet in redelijke verhouding staan tot de daadwerkelijk gemaakte kosten;

ii. De opleidingsvergoeding moet pro rata gedeeld worden onder de opleidende clubs;

iii. Het bestaan van enkele aanvullende voorwaarden die bij zouden kunnen dragen aan de geldigheid van het systeem van de opleidingsvergoeding. Bijvoorbeeld de vermindering van de vergoeding als de speler een

professioneel contract heeft getekend bij de club waar hij is opgeleid. De club die de speler heeft opgeleid profiteert hier nu van en daarom zou een volledige opleidingsvergoeding niet op zijn plaats zijn;

iv. De nieuwe club betaalt de opleidingsvergoeding aan de oude club;39

v. Het systeem van opleidingsvergoedingen is noodzakelijk en evenredig met de doelstelling. De vergoedingen mogen het vrije verkeer van werknemers niet onmogelijk maken en mogen niet verder gaan dan nodig.

De vraag of het huidige systeem van opleidingsvergoedingen een belemmering op art. 45 VWEU kan rechtvaardigen hangt dus af van hoe het systeem is ingericht en in hoeverre de hoogte van de opleidingsvergoeding in een redelijke verhouding staat tot de daadwerkelijk gemaakte kosten.

39 De A-G in de zaak Bernard wijst erop dat het mogelijk is om individuele opleidingskosten terug te laten

betalen door individuele spelers. De individuele speler dient echter niet te veel belast te worden met de collectieve kosten die zijn gemaakt in het kader van de opleiding.

(16)

16

3. Systeem van opleidingsvergoedingen.

3.1. De opleidingsvergoeding in de RSTP.

De FIFA acht, zoals hiervoor besproken, het van groot belang dat clubs die spelers opleiden hier ook voor worden gecompenseerd door middel van de opleidingsvergoeding.40 De internationale opleidingsvergoeding is geregeld in de transferreglementen van de FIFA, en wel in art. 20 jo. Annex 4 van de “FIFA Regulations on the Status and Transfers of Players” (hierna: ‘RSTP’). Dit zijn de regels die de FIFA heeft uitgevaardigd omtrent de transfers van spelers. Een transfer is een overschrijving van een speler van de ene club naar de ander. Op grond van art. 1 RSTP is de RSTP alleen van toepassing als het een internationale transfer betreft, dus een overschrijving van een speler van een club uit de ene nationale bond, naar een club uit een andere nationale bond. Onder de volgende voorwaarden is een nieuwe club krachtens art. 20 jo. Annex 4 RSTP een opleidingsvergoeding verschuldigd aan de opleidende clubs:

i. Als de speler zijn eerste professionele contract tekent bij een andere club dan waar hij is opgeleid; of

ii. Als een professional de overstap maakt naar een voetbalclub in een andere nationale bond.

Beide voorwaarden zijn alleen van toepassing als deze vervuld worden vóór het einde van het seizoen waarin de speler 23 wordt. Als een speler meer betaald krijgt dan een

onkostenvergoeding is er sprake van een professioneel contract.41 In art. 1 Annex 4 van de RSTP is bepaald dat de opleidingsvergoeding alleen verschuldigd is tussen de leeftijd van 12 en 23. Clubs waar de speler tot zijn 21ste levensjaar heeft gespeeld hebben recht op de

opleidingsvergoeding.

40 De Weger 2018, p. 231. 41 De Weger 2018, p. 234.

(17)

17 De FIFA heeft op de bovenstaande regel ook enkele uitzonderingen aangebracht. In deze gevallen is een opleidingsvergoeding niet verschuldigd. De uitzonderingen zijn opgenomen in art. 2 lid 2 Annex 4 RSTP. In de volgende gevallen is een nieuwe club geen

opleidingsvergoeding verschuldigd aan de oude club:

i. Als de opleidende club het contract met de speler zonder just cause heeft beëindigd; 42

ii. Als de speler naar een categorie 4 club vertrekt;43

iii. Als een professional weer op amateurbasis gaat voetballen.

Als een professional de overstap maakt naar een professionele club uit een ander land, is de nieuwe club ook een opleidingsvergoeding verschuldigd aan de club waar de speler zijn eerste professionele contract heeft getekend. De nieuwe club hoeft niet alle andere clubs die

bijgedragen hebben aan de opleiding van die speler te betalen, omdat zij ofwel een vergoeding hebben ontvangen, ofwel alleen bij de vorige club in opleiding zijn geweest. De gedachte hierachter is dat clubs niet tweemaal gecompenseerd worden voor het opleiden van een speler.44

3.1.1. Het solidariteitsmechanisme

Naast het systeem van opleidingsvergoedingen bevat de FIFA RSTP ook het

solidariteitsmechanisme. Ondanks dat het allebei vergoedingen zijn die samenhangen met het opleiden van een speler, zijn ze wel degelijk verschillend en het is belangrijk om beide vergoedingen niet door elkaar te halen. Het solidariteitsmechanisme is geregeld in art. 21 jo. Annex 5 FIFA RSTP. Bij een internationale transfer van een speler wordt 5% van alle compensaties inzake de transfer ingehouden en verdeeld over de clubs waar de betreffende speler zijn opleiding heeft genoten.45

42 Onder just cause heeft de FIFA gevallen geschaard waarin het een club of speler geoorloofd is om een contract

vroegtijdig op te zeggen zonder wederzijds goedvinden. Denk hierbij aan het weigeren van een club om een speler te betalen.

43 De categorieën zullen uitgebreid worden besproken in par. 3.3. 44 Ongaro 2010, p. 74.

(18)

18 Dit wordt de solidariteitsbijdrage genoemd. Het solidariteitsmechanisme is gestoeld op het idee dat ook de opleidende clubs van een speler moeten meedelen in de transfersom die een club ontvangt voor deze speler, omdat deze clubs middels de opleiding hebben bijgedragen aan de (transfer)waarde van deze speler.46 Het verschil met de opleidingsvergoeding is dat de solidariteitsbijdrage bij elke overschrijving van een speler geldt en dus niet eenmalig is. Volgens art. 21 jo. Annex 5 RSTP moet bij elke transfer 5% als solidariteitsbijdrage worden ingehouden. Deze bijdrage wordt vervolgens via een vaste verdeelsleutel verdeeld over de opleidende clubs. Daarnaast geldt de solidariteitsbijdrage per transfer en deze is niet gelimiteerd tot een bepaalde leeftijd. Clubs kunnen dus meerdere malen een

solidariteitsbijdrage ontvangen voor één speler. Dit in tegenstelling tot de

opleidingsvergoeding, waar een club slechts één keer recht op heeft. Een ander groot verschil is dat de bijdrage wordt gekoppeld aan de compensatie die voor een speler wordt betaald. Het solidariteitsmechanisme is daarin in wezen verschillend met de internationale

opleidingsvergoeding. Bij de internationale opleidingsvergoeding krijgen opleidende clubs altijd een vaste vergoeding als aan de voorwaarden is voldaan.

3.2. De nationale opleidingsvergoeding.

Naast de opleidingsvergoeding voor internationale transfers, bestaat er ook een

opleidingsvergoeding voor nationale transfers. De FIFA heeft in art. 1 lid 2 RSTP vastgesteld dat nationale bonden zelf een systeem van opleidingsvergoedingen in het leven moeten roepen voor transfers die plaatsvinden tussen clubs die beiden tot deze bond behoren. In Nederland heeft de KNVB47 dit geregeld in het Reglement Overschrijvingsbepalingen Algemeen, Opleidingsvergoeding en Solidariteitsbijdrage (hierna: ‘Reglement’). De regelingen in dit reglement verschillen op enkele punten met die van de FIFA.

46 CAS 2012/A/2944 Genoa Cricket and Football Club S.p.A. v. Club Bella Vista, d.d. 3 april 2013. 47 De Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (‘KNVB’) is de nationale voetbalbond in Nederland.

(19)

19 Blijkens art. 3 Reglement is de opleidingsvergoeding door de nieuwe club aan de oude club verschuldigd onder de volgende voorwaarden:

i. Als een speler zijn eerste profcontract tekent bij een Nederlandse club voor het einde van het seizoen waarin hij 22 jaar wordt;

ii. Als een speler een opvolgend contract tekent bij een Nederlandse club voor het einde van het seizoen waarin hij 22 jaar wordt. In dit geval is alleen een

vergoeding verschuldigd aan de ‘vorige’ club;48

iii. Als een speler voor het einde van het seizoen waarin hij 22 jaar wordt vijf bindende wedstrijden voor de professionele club heeft gespeeld.

Op grond van art. 11 Reglement is de opleidingsperiode maximaal 12 jaar. De hoogtes van de vergoedingen zijn gefixeerd door de KNVB en zijn vastgesteld op €1.523 per jaar. Voor amateurclubs is dit bedrag vastgesteld op €562 per jaar.

Naast deze regeling voor de opleidingsvergoeding is er ook een reglement voor de zogenaamde poolvergoeding. De poolvergoeding is een vergoeding uit een fonds om de opleidingskosten van Betaald Voetbal Organisaties (hierna: ‘BVO’) te dekken. In de praktijk treedt de KVNB op als een soort tussenpersoon bij de betalingen.49 De opleidende club doet bij de KNVB een verzoek tot betaling van de opleidingsvergoeding, waarna de KNVB dit verzoek doorstuurt naar de nieuwe club van een speler.50 Op deze manier zorgt de KNVB ervoor dat de opleidingsvergoeding wordt voldaan en dat de vergoeding bij de juiste partij terecht komt. Aan deze regeling kunnen alleen BVO’s deelnemen.51 De poolvergoeding kan alleen worden verkregen als het de overschrijving van een speler betreft van onder 12 tot en met onder 19. Daarnaast kan de club slechts aanspraak maken op de poolvergoeding, als de oude club vóór 1 mei van het betreffende jaar heeft aangegeven met de speler door te willen. De hoogte van de poolvergoeding wordt jaarlijks vastgesteld door het bestuur betaald voetbal en is gebaseerd op de opleidingskosten.

48 De Weger 2018, p. 213.

49 Interview met M. Boetekees. Mark Boetekees is general counsel van de KNVB. De geluidsopname is

bijgevoegd als Bijlage I.

50 Hoe de verrekening van de poolvergoeding wordt gedaan door de KNVB is mooi geïllustreerd in Rb. Utrecht

d.d. 9 februari 2011, ECLI:NL:RBUTR:2011:BP3884.

(20)

20 De KNVB stelt na aanvraag van een club voor de poolvergoeding deze vergoeding vast en brengt deze vervolgens in rekening bij de nieuwe club.52 In 2018 bedroeg deze vergoeding €14.003,- per opleidingsjaar.53 Het is niet mogelijk om tweemaal een opleidingsvergoeding te ontvangen.

3.3. Hoogte van de opleidingsvergoeding in de RSTP.

De FIFA stelt de hoogtes van de opleidingsvergoedingen zelf vast, omdat het volgens de FIFA onmogelijk is voor de clubs om de gemaakte kosten per individueel geval vast te stellen.54 De bevoegdheid om de hoogtes van de vergoedingen vast te stellen ligt besloten in art. 20 RSTP. Art. 4 Annex 4 RSTP stelt dat de hoogtes van de internationale

opleidingsvergoedingen aan het eind van ieder kalenderjaar door de FIFA worden vastgesteld. De FIFA stelt dat deze bedragen vastgesteld zijn op basis van overleg tussen alle

belanghebbenden en meer specifiek in overleg met de nationale bonden.55

Nationale bonden hebben de verplichting om de aangesloten clubs in vier categorieën onder te verdelen. Categorie 1 is de hoogste categorie en categorie 4 de laagste. De meest recente vaststelling van de hoogtes van de opleidingsvergoedingen zijn af te lezen in onderstaande tabel.56

52 Rb. Utrecht d.d. 9 februari 2011, ECLI:NL:RBUTR:2011:BP3884. 53 De Weger 2018, p. 222.

54 Vermeulen 2015, p. 25. 55 Ongaro 2010, p. 79-82.

56 Tabel ontleend aan FIFA circular no. 1673 d.d. 28 mei 2019. De confederaties zijn de overkoepelende

voetbalbonden per continent: AFC staat voor Azië, CAF voor Afrika, CONCACAF voor Noord en Midden-Amerika en de Caraïben, de CONMEBOL voor Zuid-Midden-Amerika, de OFC voor Oceanië en de UEFA voor Europa.

Confederation Category I Category II Category III Category IV

AFC USD 40,000 USD 10,000 USD 2,000

CAF USD 30,000 USD 10,000 USD 2,000

CONCACAF USD 40,000 USD 10,000 USD 2,000

CONMEBOL USD 50,000 USD 30,000 USD 10,000 USD 2,000

OFC USD 30,000 USD 10,000 USD 2,000

(21)

21 Het is opvallend dat deze vergoedingen veel hoger zijn dan bijvoorbeeld de

Nederlandse jaarlijkse (pool)vergoeding. De FIFA bepaalt welke categorieën van toepassing kunnen zijn op een nationale bond. Vervolgens is het aan de nationale bonden om de clubs weer onder te verdelen in de categorieën die de FIFA heeft aangewezen. Zo kan de nationale bond van Finland alleen clubs indelen in categorie 3 of 4, terwijl clubs in Nederland in elke categorie ingedeeld kunnen worden.57

In de RSTP is een uitzondering op de geldende bedragen van de opleidingsvergoeding opgenomen. Deze uitzondering is vastgelegd in art. 5 lid 3 Annex 4 RSTP. Voor spelers van 12 t/m 15 jaar oud mogen alleen de bedragen uit categorie 4 gehanteerd worden, zodat clubs geen torenhoge vergoedingen vragen voor deze spelers. Gekeken wordt dan naar categorie 4 van de oude club. Heeft een jeugdspeler gedurende zijn 12e tot en met zijn 15e levensjaar bij een club die aangesloten is bij de UEFA zijn opleiding genoten, dan dient een nieuwe club dus €40.000,- (4 x €10.000,-) aan opleidingsvergoeding over te maken aan de oude club. Na het ‘ontvangen’ van de €40.000,- kan een club uit de eerste categorie nog €540.000,- (6 x €90.000,-) vragen voor een speler ter dekking van de opleidingskosten. De maximale vergoeding bedraagt dus €580.000,- voor een speler die bij een club uit de eerste categorie wordt opgeleid. Alhoewel dit bedrag voor sommige clubs uit categorie I goed te betalen is, kan dit bedrag voor andere clubs uit categorie I een belemmering vormen om een speler over te nemen. Deze belemmering lijkt op grond van het Bernard arrest en de daarbij behorende voorwaarden gerechtvaardigd te kunnen worden als de bedragen zien op de reële

opleidingskosten.

Of de hoogtes van de opleidingsvergoeding in een redelijke verhouding staan tot de daadwerkelijk gemaakte kosten, is nog maar de vraag. Om de hoogtes van de genoemde bedragen per categorie vast te stellen, vroeg de FIFA in 2002 aan de nationale voetbalbonden of zij een lijst met criteria wilden invullen.58

57 FIFA circular no. 1673 d.d. 28 mei 2019.

58 Zie FIFA circular no. 799, d.d. 12 maart 2002. De criteria luiden als volgt: (bruto)salaris, sociale premies of

belastingen, kosten voor accommodatie, scholingskosten die niet met voetbal te maken hebben, reiskosten voor de opleiding, trainingskampen, uitgaven voor de faciliteiten van het trainingscomplex, kosten voor de benodigde trainingsuitrusting, kosten voor het spelen in competitief verband, salaris van werknemers die betrokken zijn bij de opleiding, kosten voor medische uitrusting, kosten voor vrijwilligers en andere administratieve kosten.

(22)

22 Mr. Omar Ongaro59 heeft in 2010 uit de doeken gedaan hoe de vaststelling van de bedragen van de FIFA tot stand is gekomen en waarom hij, en de FIFA, het

opleidingsvergoedingensysteem in overeenstemming achten met het Europees recht.

De kosten corresponderen volgens de FIFA met de daadwerkelijke kosten om een speler op te leiden. De kosten zijn vermenigvuldigd met een zogenaamde ‘player factor ratio’. Deze vermenigvuldigingsfactor staat voor het aantal spelers dat opgeleid dient te worden om één beroepsspeler voort te brengen. Alhoewel de daadwerkelijke kosten per club en per speler kunnen verschillen, is hier geen mogelijkheid om af te wijken van de hoogtes van de categorieën waar je als club bent ingedeeld.60

De hoogte van de vergoeding die een nieuwe club moet betalen is gebaseerd op de kosten die het zelf gehad zou hebben bij het opleiden van een speler. De vastgestelde bedragen zijn op jaarbasis en de opleidingsvergoeding bedraagt dus het genoemde bedrag vermenigvuldigd met het aantal jaren dat de speler daadwerkelijk de opleiding bij de club heeft genoten. Als een speler van een club uit een lagere categorie naar een club uit een hogere categorie gaat, wordt het gemiddelde van de twee bedragen genomen.61 Deze rekenmethode lijkt aan te sluiten bij de bewoordingen van zowel de A-G als het Hof in het Bernard arrest. Bij vaststelling van de bedragen wordt niet per se rekening gehouden met de kosten per individueel geval, maar met de collectieve kosten van de opleiding. De player factor ratio kan ook op goedkeuring rekenen van de A-G.62 De rekenmethode van het opleidingsvergoedingensysteem lijkt dus door de beugel te kunnen, maar of de hoogtes van de bedragen per categorie juist zijn vastgesteld, is nog steeds de vraag. Op basis van de criteria die door de clubs zijn ingevuld, zou een berekeningssystematiek gemaakt worden die zo representatief mogelijk is voor de daadwerkelijke kosten van de opleidingsvergoeding per bond en per categorie. Aan de bonden in de EU/EER werd ook gevraagd of zij met afgevaardigden van zowel de spelers als de clubs bij elkaar wilden gaan zitten om tot de hoogte van de vergoeding te komen.63 De FIFA kreeg weinig tot geen respons van de bonden, die ook hun zorgen uitten over de complexiteit van het systeem.

59 Mr. Omar Ongaro was ten tijde van het artikel ‘head of the players status and government department’ bij de

FIFA.

60 Ongaro 2010, p. 77.

61 Zie voor een uitgebreid rekenvoorbeeld Pijetlovic 2010, p. 121. 62 Colucci & Goyvaerts 2011, p. 94.

(23)

23 De FIFA maakte hieruit op dat de indicatoren moeilijk vastgelegd konden worden door de nationale bonden. Een nieuw systeem voor opleidingsvergoedingen moest wel gecreëerd worden en daarom heeft de FIFA in 2002, op basis van de gegevens die wél voorhanden waren en op basis van een onderzoek van het secretariaat, richtbedragen per confederatie en per categorie opgesteld.64 Het lijkt te vergaand om deze bedragen een waarheidsgetrouwe afspiegeling van de opleidingskosten te noemen, omdat de FIFA simpelweg te weinig gegevens had om dit vast te stellen.65 Noodzakelijkerwijs heeft de FIFA daarom sommige aannames en generalisaties moeten maken om tot de richtbedragen te komen.66 De FIFA bood de clubs de mogelijkheid om bij de DRC67 in beroep te gaan als zij vonden dat de

opleidingsvergoeding disproportioneel hoog was. Van deze procesbevoegdheid voor clubs werd steeds minder gebruik gemaakt en de FIFA leidde hieruit af dat het systeem van de opleidingsvergoedingen in de loop der jaren door de clubs is omarmd. Het is opvallend dat de bedragen sinds 2002 amper zijn veranderd, terwijl ze zijn opgesteld als richtbedragen. In de tussentijd hebben clubs veel geïnvesteerd in hun jeugdopleiding en het is denkbaar dat de kosten niet meer hetzelfde als zijn als in 2002.68 De FIFA ziet geen aanleiding om de bedragen, behoudens enkele kleine uitzonderingen, aan te passen, omdat het systeem op wereldwijde consensus kan rekenen van de nationale bonden.69 De legitimiteit voor het opstellen van het opleidingsvergoedingensysteem ontleent de FIFA onder meer aan Bernard arrest en de daar genoemde uitgangspunten. Op dit punt lijkt de FIFA gelijk te hebben, omdat in het Bernard arrest is bepaald dat het opleidingsvergoedingensysteem een gerechtvaardigde inbreuk kan vormen op art. 45 VWEU.70

De FIFA neemt dus aan dat er een wijdverbreide consensus is onder de clubs, omdat de clubs bijna nooit in beroep gaan bij de FIFA DRC tegen de vastgestelde hoogtes.

64 FIFA circular no. 826, d.d. 31 oktober 2002.

65 De KNVB heeft de gegevens wel opgestuurd en zij kwamen uit op een bedrag dat hoger ligt dan €90.000,-.

Zie interview M. Boetekees.

66 Ongaro 2010, p. 82 en Laskowski 2018, p.168.

67 De FIFA Dispute Resolution Chamber, kortweg FIFA DRC, is een intern geschilbeslechtingsorgaan van de

FIFA. Geschillen die betrekking hebben op de opleidingsvergoeding worden door de FIFA DRC beslecht. Tegen deze beslissing staat beroep op bij het CAS.

68 Laskowksi 2018, p. 168. 69 Ongaro 2010, p. 82. 70 Zylberstein 2010, p. 62.

(24)

24 Clubs kunnen natuurlijk ook een andere reden hebben om niet in beroep te gaan tegen de hoogtes van de vergoedingen. Volgens Laskowski hebben clubs in de praktijk niet altijd de middelen om tegen de vastgestelde hoogtes in beroep te komen.71

De club die in beroep gaat bij de FIFA heeft ook de bewijslast op zich rusten72 en de betwiste opleidingsvergoeding dient overduidelijk disproportioneel zijn.73 De procedure die gevoerd moet worden kan dus aardig wat kosten, zonder dat het daarbij zeker is dat dit het gewenste resultaat oplevert. Het is dus denkbaar dat clubs andere redenen hebben om niet in beroep te gaan tegen de hoogte van de opleidingsvergoeding. Tussen 2015 en 2017 is maar liefst 648 keer een procedure gestart bij de DRC die betrekking had op de opleidingsvergoeding.74 Het argument wat de FIFA in 2010 dacht te hebben, lijkt hier dus niet meer op te gaan.

Voorts stelt de FIFA dat de hoogtes zijn vastgesteld op basis van de werkelijke

opleidingskosten, terwijl de berekeningen hiervoor niet zijn terug te vinden.75 Het feit dat de kosten al bijna twintig jaar onveranderd zijn gebleven en dat de bedragen oorspronkelijk richtbedragen zijn, lijkt nog meer op te duiden dan de vastgestelde bedragen niet correleren met de werkelijke opleidingskosten. In twintig jaar hebben clubs veel geïnvesteerd in de opleiding van spelers en het zou logisch zijn als deze investeringen hun weerslag zouden vinden in de vaststelling van de hoogtes van de opleidingsvergoeding.76

Het is daarnaast moeilijk aannemelijk te maken dat alle clubs uit bijvoorbeeld Europa binnen een van de vier gestelde categorieën vallen. De economieën van landen binnen Europa verschillen al behoorlijk en het zou dus zo kunnen zijn dat clubs meer ontvangen dan zij daadwerkelijk hebben uitgegeven aan de opleiding van een speler.77

De opleidingsvergoeding in categorie 4 bedraagt maar liefst €10.000,- en ook het verschil met categorie 3 is aanzienlijk. Meer categorieën of lagere bedragen per categorie zijn mijns

inziens dan ook meer op zijn plaats in dit systeem.

71 Laskowski 2018, p. 169.

72 Beslissing van Dispute Resolution Chamber gewezen in Zurich, Zwitserland, op 23 July 2015

(07150005_english). URL: http://www.fifa.com/about-fifa/official-documents/governance/dispute-resolution-chamber.html geraadpleegd op: 18.07.2017.

73 Vasiliev & Aroyan 2015, p. 485.

74 Whitepaper Transfer System Reform (WLF), d.d. juni 2018, p.24. 75 Laskowski 2018, p. 170.

76 Laskowski 2018, p. 168. 77 Pijetlovic 2010, p. 23.

(25)

25 Als een club uit categorie 4 minder kwijt is dan de gegeven €10.000,- aan opleidingskosten, zou er sprake kunnen zijn van een opleidingsvergoeding die niet in een redelijke verhouding staat tot de werkelijke opleidingskosten.78 Dit zou dan misschien wel als een verkapte transfersom gezien kunnen worden, wat niet in overeenstemming is met de voorwaarden uit het Bernard arrest. Ondanks dat de FIFA de mogelijkheid biedt om hiertegen in beroep te gaan zal niet elke club hier de middelen voor hebben.79

Aan een van de belangrijkste voorwaarden uit het Bernard arrest, dat de opleidingsvergoeding in redelijke verhouding moet staan tot de daadwerkelijk gemaakte kosten, lijkt het huidige systeem van opleidingsvergoedingen thans niet te voldoen. De bedragen die de FIFA jaarlijks vaststelt zijn elk jaar nagenoeg gelijk en deze bedragen staan niet in een redelijke verhouding tot de daadwerkelijk gemaakte kosten. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat dit alleen een probleem lijkt op te leveren als de bedragen die de FIFA vaststelt hoger liggen dan de

daadwerkelijke opleidingskosten. Als het totaalbedrag van de opleidingsvergoeding die een nieuwe club moet betalen de daadwerkelijke opleidingskosten niet overstijgt, staat het bedrag van de opleidingsvergoeding namelijk per definitie in een redelijke verhouding tot de

daadwerkelijke gemaakte kosten.

3.4. Specifieke regels voor transfers binnen EU/EER

Voor clubs binnen de EU en EER zijn in art. 6 Annex 4 RSTP aparte regels opgesteld die betrekking hebben op de opleidingsvergoeding. Deze aparte regelingen zijn in samenspraak met de UEFA en de Europese Commissie tot stand gekomen.80 Deze regels gelden bij een transfer van een speler binnen het territorium van de EU, dan wel de EER. De transfer dient op grond van art. 1 RSTP wel plaats te vinden tussen twee verschillende nationale bonden, anders zijn de nationale regels gewoon van toepassing.

78 Bogaert 2010, p. 271. 79 Laskowski 2018, p. 169. 80 De Weger 2018, p. 242.

(26)

26 Indien er sprake is van een transfer tussen twee nationale bonden binnen voornoemd

territorium, dan dienen de clubs op grond van art. 6 Annex 4 RSTP de volgende regels toe te passen bij het vaststellen van de hoogte van de opleidingsvergoeding:

i) Als een speler een transfer maakt van een club uit een lagere categorie naar een club uit een hogere categorie, bedraagt de opleidingsvergoeding het

gemiddelde aan trainingskosten van beide clubs;

ii) Wanneer een speler een transfer maakt van een club uit een hogere categorie naar een club uit een lagere categorie, bedraagt deze vergoeding het bedrag gebaseerd op de kosten van de club uit de lagere categorie.

Art. 6 lid 3 Annex 4 RSTP stelt voorts dat geen opleidingsvergoeding verschuldigd is als de oude club geen contract aanbiedt aan een speler, tenzij de club hard kan maken dat de opleidingsvergoeding wel degelijk op zijn plaats is. Dit is vaak het geval als de club in de onmogelijkheid verkeerd om een speler een contract aan te bieden.81 Op deze manier kan een club alleen aanspraak maken op de opleidingsvergoeding als zij de speler daadwerkelijk voor de club had willen behouden.82 Indien een club een speler geen contract aanbiedt, kan de opleidingsvergoeding een belemmering vormen voor een nieuwe club om deze speler over te nemen. De opleidingsvergoeding zou gezien kunnen worden als een transfersom en het is sinds het Bosman arrest verboden voor een club om een vergoeding te vragen voor een speler na afloop van zijn contract. Daarnaast krijgt de oude club de collectieve opleidingskosten vergoed doordat de player factor ratio in de hoogtes van de vergoedingen is verdisconteerd.

81 Bijvoorbeeld inzake CAS 2006-A-1152, ADO Den Haag/Newcastle United FC, waarin werd gesteld dat de

verplichting tot het aanbieden van een contract ook geldt voor amateurspelers. Het CAS stelde dat andere manieren om aan te tonen dat de oude club de speler had willen behouden ook mogelijk zijn. ADO deed dit door een brief aan te leveren waarin stond dat ze graag verder wilde met de speler en door aan te tonen dat ze

onderhandeld hadden over een contract. Het CAS vond dit voldoende en oordeelde dat Newcastle alsnog een opleidingsvergoeding moest betalen.

(27)

27

3.5.Een alternatieve berekeningsmethode?

Laskowski pleit voor een nieuwe berekeningssystematiek van de opleidingsvergoedingen, omdat het oude systeem verouderd is en geen rekening houdt met de daadwerkelijke kosten van individuele clubs bij het opleiden van spelers. Hij stelt dat met de huidige technologieën en data-analyses, de kosten makkelijker in kaart kunnen worden gebracht en dat niets de FIFA meer in de weg staat om een poging te wagen om de opleidingsvergoeding beter aan te laten sluiten bij de opleidingskosten per individueel geval.83 Laskowski stelt dat de FIFA een minimumcategorie dient te creëren waar alle clubs onder vallen. In deze categorie krijgt de club in beginsel een lage vergoeding voor het opleiden van spelers. Elke club begint dus als het ware in een gelijk speelveld. Hij stelt voorts dat de FIFA voorwaarden moet opstellen voor elke categorie die na de laagste komt, met een totaal van tien categorieën. Indien clubs voldoen aan de voorwaarden van de hogere categorieën, kunnen zij een aanvraag indien bij de FIFA om in een hogere categorie te komen, en dus een hogere opleidingsvergoeding te

ontvangen. Er komt een maximum van tien aan het aantal categorieën, met een maximaal bedrag van €100.000,- (nu ook het maximum). Welke voorwaarden de FIFA per categorie moet gebruiken laat Laskowksi in het midden.84

Deze methode van berekenen lijkt beter aan te sluiten bij het bepalen van de daadwerkelijke opleidingskosten per club, omdat de aanvraag bij de FIFA zal geschieden aan de hand van afschriften van de daadwerkelijk opleidingskosten van de club die een aanvraag doet.

Volgens het Bernard arrest moet de opleidingsvergoeding in een redelijke verhouding staan tot de opleidingskosten per individueel geval en het is nog niet helemaal duidelijk of er middels dit alternatieve systeem makkelijk kan worden afgeweken van de categorie waar een club zich in bevindt. Als de opleidingskosten per speler en per club nagenoeg gelijk zijn zal dit uiteraard geen problemen opleveren, maar dient wel per individueel geval gekeken te worden naar de daadwerkelijk gemaakte opleidingskosten.

De FIFA zou ook meer aansluiting kunnen zoeken bij de nationale bonden bij het vaststellen van de opleidingsvergoedingen per geval. De nationale bonden hebben al de verplichting om een eigen systeem van opleidingsvergoedingen in te stellen en hebben dus al inzicht in de uitgaven van de clubs aan de opleidingsvergoedingen.

83 Laskowksi 2018, p.169-170. 84 Laskowski 2018, p. 170.

(28)

28 De bonden baseren in hun eigen systeem ook de berekeningen van de hoogtes van de

vergoedingen op de daadwerkelijk gemaakte kosten voor het opleiden van een speler. Het zou zo kunnen zijn dat de opleidingsvergoedingen bij de nationale bonden lager liggen dan die van de FIFA. Dit is bijvoorbeeld ook in Nederland het geval. Het is in deze gevallen

goedkoper voor een club uit dezelfde nationale bond om een speler aan te trekken, dan voor een club uit een andere nationale bond.85 Dit kan een belemmering opleveren op het vrije verkeer van werknemers.

De feedback die de FIFA bij het opzetten van opleidingsvergoedingensysteem niet ontving, zou naar alle waarschijnlijkheid nu wel gegeven kunnen worden door de nationale bonden. In twintig jaar is de voetbalwereld steeds commerciëler en professioneler geworden, waardoor clubs makkelijker inzicht kunnen geven in de gemiddelde opleidingskosten voor een speler. Pijetlovic stelt daarnaast dat het zelfs voor kleine clubs mogelijk zou moeten zijn om de daadwerkelijke opleidingskosten door een professional te laten bepalen. De kosten die een club hiervoor maakt zou het zelfs kunnen opvoeren als opleidingskosten waardoor ook een kleine club hiervoor wordt gecompenseerd.86

Ondanks dat hier verschillende berekenmethodes mogelijk lijken te zijn, ontbreekt de noodzaak voor de FIFA om het hele opleidingsvergoedingensysteem op de schop te gooien, omdat de nationale bonden het huidige systeem volgens de FIFA aanvaardbaar achten en het Hof van Justitie (nog) geen streep door het huidige systeem heeft gezet.

3.6.Wilhelmshaven-saga.

De Wilhelmshaven-saga uit 2014 leek een nieuwe baanbrekende uitspraak op te kunnen leveren inzake de compatibiliteit van art. 45 VWEU met het systeem van de

opleidingsvergoedingen als neergelegd in de RSTP.

Een speler met zowel een Argentijns als een Italiaans paspoort heeft zijn eerste professionele contract getekend bij het Duitse SV Wilhelmshaven. De speler speelde hiervoor op

amateurbasis bij twee Argentijnse clubs, te weten Club Atlético Excursionistas & Club Atlético River Plate. Nadat de speler de overstap maakte naar SV Wilhelmshaven, vorderden Excursionistas en River Plate betaling van de opleidingsvergoeding.

85 Laskowski 2018, p. 168. 86 Pijetlovic 2010, p. 18.

(29)

29 Wilhelmshaven weigerde de vergoeding te betalen en uiteindelijk volgden meerder

procedures bij de FIFA DRC en het CAS.87 Wilhelmshaven vond onder meer dat het systeem van de opleidingsvergoedingen in strijd was met art. 45 VWEU, omdat zij geen beroep konden doen op de EU/EER exceptie van art. 6 Annex 4. Wilhelmshaven vond dat dit in het onderhavige geval wél mogelijk moest zijn, omdat de speler een Europese nationaliteit had. In dit geval had Wilhelmshaven op basis van art. 6 lid 3 Annex 4 kunnen stellen dat de

Argentijnse clubs de speler een contract aan hadden moeten bieden binnen 30 dagen, om alsnog een aanspraak te maken op de opleidingsvergoeding. Het is nog maar de vraag of toepassing van art. 6 Annex 4 enig soelaas had geboden aan Wilhelmshaven.88 Daarnaast stelde Wilhelmshaven dat de hoogtes van de bedragen van de opleidingsvergoedingen niet aansluiten bij de daadwerkelijk gemaakte kosten.

Het CAS oordeelde eerst dat alleen aan de speler zelf een beroep toekomt op het Europees recht. Voorts stelt het CAS dat de regeling is opgesteld in overleg met de Europese

autoriteiten en dat in de regeling expliciet wordt vermeld dat de speciale regels van toepassing zijn als de transfer plaatsvindt op het grondgebied van de EU/EER. Het CAS wijst de

vorderingen van de Argentijnse clubs dan ook toe en veroordeelt Wilhelmshaven tot betaling van de opleidingsvergoeding. Daarnaast hield het CAS ook vast aan de hoogte van de

vergoeding, nu Wilhelmshaven niet kon aantonen dat er sprake was van een disproportionele vergoeding.

Wie dacht dat de kous daarmee af was, kwam bedrogen uit. Wilhelmshaven bleef weigeren om de vergoeding te betalen, waarop de FIFA Disciplinary Committee89 Wilhelmshaven sanctioneerde met puntenmindering en tenslotte zelfs degradatie. Wilhelmshaven stelde op haar beurt een procedure in bij de civiele rechter in Duitsland.

De civiele rechter heeft in tegenstelling tot het CAS wel de bevoegdheid om art. 45 VWEU rechtstreeks toe te passen op de regeling die in het geschil is. Het CAS beslecht namelijk geschillen op basis van de regelingen van de sportbonden. Alhoewel het nodige gezegd kan worden over de procesbevoegdheid van Wilhelmshaven in het geding, zal dit buiten

beschouwing worden gelaten bij de verdere bespreking van de saga.

87 CAS 2009/A/1810, SV Wilhelmshaven v. Club Atlético Excursionistas & Club Atlético River Plate. 88 Vermeulen 2015, p. 29.

89 De FIFA Disciplinary Committee heeft blijkens art. 53 FIFA-statuten en de FIFA disciplinary code het recht

(30)

30 De civiele rechter oordeelde in eerste instantie dat het CAS op juiste wijze tot de beslissing is gekomen.90 In hoger beroep oordeelde het Oberlandesgericht Bremen dat de genoemde regel strijdig is met art. 45 VWEU.91 Het Oberlandesgericht stelde dat art. 45 VWEU ook geldt voor spelers die de nationaliteit van een van de lidstaten hebben en zich buiten de Europese Unie begeven, zoals de speler in kwestie. Daarnaast stelde het gerecht als meer algemene regel vast dat voor een correcte werking van art. 45 VWEU, zowel de werkgever als de

werknemer hier een beroep op kunnen doen. Verder constateerde het Oberlandesgericht dat de hoogtes van de opleidingsvergoedingen niet gebaseerd zijn op de daadwerkelijke

opleidingskosten per concreet geval en de kosten daardoor te hoog kunnen zijn.92 Toegepast op de onderhavige casus stelt het Oberlandesgericht dat de RSTP zich niet verhoudt met art. 45 VWEU en daarom strijdig is met de Duitse openbare orde.93

In het hoogste beroep bij het Bundesgerichtshof is Wilhelmshaven ook in het gelijk gesteld.94 Het Bundesgerichtshof stelde Wilhelmshaven op basis van andere rechtsoverwegingen in het gelijk en deed geen uitspraak over de comptabiliteit van de FIFA RSTP met het EU-recht. Daarbij stelde het Bundesgerichtshof geen prejudiciële vragen aan het Hof, waardoor het nog steeds onduidelijk is of het opleidingsvergoedingensysteem zoals we het nu kennen

verenigbaar is met art. 45 VWEU.

4. Whitepaper transfer system

De RSTP geldt al sinds 2001 en sindsdien is het voetbal aan een aantal veranderingen onderhevig geweest. Zo zijn de transfersommen voor voetballers enorm gestegen en investeren clubs meer en meer in de opleiding van spelers.

De RSTP is op het gebied van opleidingsvergoedingen sinds 2001 bijna niet veranderd95 en daarom heeft de FIFA besloten om een taskforce aan het werk te zetten die belast is met het beoordelen van het huidige transfersysteem. De taskforce doet daarnaast een aantal

aanbevelingen die ten goede zouden kunnen komen aan het transfersysteem.

90 Landgericht Bremen, 25 april 2014, nr. 12-O-129/13. 91 Oberlandesgericht Bremen, 30 december 2014, nr. 2U 67/14. 92 Vermeulen 2015, p. 28.

93 Bogaert, Rompuy en Vermeersch 2018, p.94 94 Bundesgerichtshof, 20 september 206, nr. 163/2016.

95 Het transfersysteem heeft meerdere ‘kleine’ veranderingen ondergaan. Zie hiervoor bijvoorbeeld FIFA circular

(31)

31 Deze aanbevelingen zien onder meer op de opleidingsvergoeding. Het uiteindelijke rapport van de taskforce, de ‘Whitepaper Transfer System Reform 2018’, is in juni 2018 aangeboden aan de FIFA.

De taskforce stelt eerst vast welke problemen optreden bij het berekenen en betalen van de opleidingsvergoeding en stelt dat het systeem op meerdere punten aan verandering toe is.96 Clubs vinden het systeem ingewikkeld en krijgen bovenal niet altijd de opleidingsvergoeding waar zij recht op hebben betaald.97 De taskforce stipt kort aan dat de berekening van de hoogtes van de opleidingsvergoedingen opnieuw onder de loep genomen dient te worden, omdat veel geïnvesteerd wordt in de opleidingen en omdat de transfervergoedingen steeds hoger worden terwijl de bedragen hetzelfde blijven.98 De taskforce heeft daarom enkele suggesties gedaan die kunnen bijdragen aan een geschikter systeem van

opleidingsvergoedingen.99 De taskforce verdeelt deze suggesties onder in drie pijlers, waar alleen pijler 1 en pijler 3 relevant zijn voor de opleidingsvergoeding.100101 Pijler 1 ziet op maatregelen die genomen dienen te worden om systematische en procedurele veranderingen teweeg te brengen. Deze maatregelen worden genomen ter verbetering van het

solidariteitsmechanisme en van het systeem van opleidingsvergoedingen. In pijler 3 worden andere manieren gezocht om de opleidingsvergoeding te reguleren.

Hier wordt bijvoorbeeld de mogelijkheid van een vaste heffing op de transfersom besproken ter afdekking van de gemaakte opleidingskosten.102

Het oprichten van een verrekenkantoor is volgens de taskforce een geschikte manier om procedurele en systematische veranderingen tot stand te brengen. De taskforce laat in het midden of het systeem van opleidingsvergoedingen ook door het verrekenkantoor kan worden geregeld, omdat de taskforce met name voor het verdelen van solidariteitsbijdragen een rol ziet weggelegd voor het verrekenkantoor.

96 Whitepaper Transfer System Reform (WLF), d.d. juni 2018, p. 4. 97 Whitepaper Transfer System Reform (WLF), d.d. juni 2018, p. 24. 98 Whitepaper Transfer System Reform (WLF), d.d. juni 2018, p. 7. 99 In de Whitepaper wordt gesproken van een ‘Clearing House’. 100 Whitepaper Transfer System Reform (WLF), d.d. juni 2018, p. 65.

101 Pijler 2 ziet op de aanpassing van het systeem van solidariteitsbijdrage. De solidariteitsbijdrage wordt in dit

onderzoek buiten beschouwing gelaten.

(32)

32 Ondanks dat de taskforce in het midden laat of het systeem van opleidingsvergoedingen ook door het verrekenkantoor kan worden geregeld, is dit toch het bespreken waard, omdat het de FIFA wel zou kunnen helpen bij het vaststellen van de daadwerkelijk gemaakte

opleidingskosten. Daarnaast acht de taskforce het wel mogelijk dat het systeem van opleidingsvergoedingen door het verrekenkantoor gereguleerd zal worden.

Bij het verrekenkantoor stort een nieuwe club van een speler de verschuldigde

opleidingsvergoeding, waarna het verrekenkantoor de opleidingsvergoeding weer overmaakt naar de oude club(s). De opleidingsvergoeding wordt door de FIFA berekend.103 Deze gang van zaken lijkt op het poolvergoedingensysteem van de KNVB, omdat de KNVB de

poolvergoeding int en vervolgens weer overmaakt naar de opleidende club.104 Het

verrekenkantoor wordt door de FIFA opgericht en bestuurd. Op deze manier kan de FIFA alle transacties tussen de clubs monitoren en ervoor zorgen dat de clubs die recht op de

opleidingsvergoeding hebben, deze vergoeding ook daadwerkelijk ontvangen.

Daarnaast kan de FIFA clubs sanctioneren die de opleidingsvergoedingen niet betalen en daardoor het internationale systeem van opleidingsvergoedingen handhaven. De werkwijze van het verrekenkantoor is aangegeven op onderstaande afbeelding.

Het instellen van een verrekenkantoor zou ook een goede oplossing kunnen zijn om andere berekenmethodes ter vaststelling van de hoogtes van opleidingsvergoedingen te introduceren. De FIFA moet dan wel eerst een nieuwe methode van berekenen vaststellen.

103 Toni Rocca, ‘FIFA’s clearing house: the future of solidarity mechanism & training compensation’,

LawInSport.com, 13 augustus 2019, geraadpleegd op 29 januari 2020.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er is binnen Europa een enor- me verscheidenheid aan immigrantentalen, maar in het onderwijs wordt er weinig ondersteuning voor die talen geboden (in slechts vijf landen worden in

• de activiteiten moeten gericht zijn op de mondigheid en weerbaarheid en de onderlinge ondersteuning en hulpverlening, waarbij de professional een directe ondersteunende functie

The algorithm is significant, for at least three reasons: (i) the problem of determining the hr, si-domination number of a general graph is NP-complete, (ii) a (spanning) tree is

Zowel in België als bij de buurlanden is het verschil statistisch erg significant: werknemers die erg ontevreden zijn met de werkomstandigheden zijn maar liefst 3 keer zo vaak ziek

Wat ter wereld ziet God dan toch in de mens, Dat Hij wordt de ‘Man aan het kruis’.. De Farizeeërs samen, ja ze kijken

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,

(5) Sind mit personenbezogenen Daten, die nach Absatz 1 übermittelt werden dürfen, weitere personenbezogene Daten des Betroffenen oder eines Dritten so verbunden, dass eine

De Habitat Mapping methode (Ysebaert et al. 2009) wordt toegepast om de biotische indicatoren (soortenrijkdom, densiteit, biomassa, ecologische rijkdom) te voorspellen uit